EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0509

Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 september 2020.
BMW Bayerische Motorenwerke AG tegen Hauptzollamt München.
Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Douanewetboek van de Unie – Verordening (EU) nr. 952/2013 – Artikel 71, lid 1, onder b) – Douanewaarde – Invoer van elektronische producten die zijn uitgerust met software.
Zaak C-509/19.

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2020:694

 ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)

10 september 2020 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Douane-unie – Douanewetboek van de Unie – Verordening (EU) nr. 952/2013 – Artikel 71, lid 1, onder b) – Douanewaarde – Invoer van elektronische producten die zijn uitgerust met software”

In zaak C‑509/19,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Finanzgericht München (belastingrechter München, Duitsland) bij beslissing van 6 juni 2019, ingekomen bij het Hof op 4 juli 2019, in de procedure

BMW Bayerische Motorenwerke AG

tegen

Hauptzollamt München,

wijst

HET HOF (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: L. S. Rossi, kamerpresident, F. Biltgen en N. Wahl (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: E. Tanchev,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

BMW Bayerische Motorenwerke AG, vertegenwoordigd door U. Möllenhoff, Rechtsanwalt,

het Hauptzollamt München, vertegenwoordigd door G. Rittenauer als gemachtigde,

de Franse regering, vertegenwoordigd door E. Toutain en A.‑L. Desjonquères als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Clotuche-Duvieusart en B.‑R. Killmann als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 71, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB 2013, L 269, blz. 1; hierna: „douanewetboek”).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen BMW Bayerische Motorenwerke AG (hierna: „BMW”) en het Hauptzollamt München (hoofdkantoor van de douane te München, Duitsland; hierna: „hoofdkantoor van de douane”) betreffende de vraag of ontwikkelingskosten voor software die door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld aan de producent en bestemd is voor gebruik bij de productie en de verkoop voor uitvoer van het goed, in aanmerking moeten worden genomen voor de berekening van de douanewaarde van het goed.

Toepasselijke bepalingen

3

Artikel 70 van het douanewetboek, betreffende de op de transactiewaarde gebaseerde methode voor de vaststelling van de douanewaarde, bepaalt in lid 1:

„De primaire basis voor de douanewaarde van goederen is de transactiewaarde, te weten: de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, waar nodig aangepast.”

4

Artikel 71 van dit wetboek („Elementen van de transactiewaarde”) bepaalt:

„1.   Voor het vaststellen van de douanewaarde krachtens artikel 70 wordt de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs verhoogd met:

[...]

b)

de op passende wijze toegerekende waarde van de onderstaande goederen en diensten indien deze gratis of tegen verminderde prijs direct of indirect door de koper worden geleverd om te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, voor zover deze waarde niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs is begrepen:

i)

materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt;

ii)

werktuigen, matrijzen, gietvormen en dergelijke voorwerpen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden gebruikt;

iii)

materialen die bij de voortbrenging van de ingevoerde goederen worden verbruikt; en

iv)

engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, en tekeningen en schetsen die buiten de Unie zijn verricht of vervaardigd en die noodzakelijk zijn voor de productie van de ingevoerde goederen;

c)

royalty’s en licentierechten met betrekking tot de goederen waarvan de waarde dient te worden bepaald, die de koper, als voorwaarde voor de verkoop van deze goederen, hetzij direct, hetzij indirect moet betalen, voor zover deze royalty’s en licentierechten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs zijn begrepen;

[...]

2.   Wanneer overeenkomstig lid 1 elementen aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs worden toegevoegd, geschiedt zulks enkel op basis van objectieve en meetbare gegevens.

3.   Ter bepaling van de douanewaarde worden aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs geen andere elementen toegevoegd dan die waarin dit artikel voorziet.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

5

BMW produceert voertuigen die regeleenheden bevatten. Deze regeleenheden komen uit verschillende derde landen en zijn te vergelijken met een ingebouwd systeem dat de in de voertuigen aanwezige instrumenten aanstuurt.

6

BMW heeft zelf software ontwikkeld – of laten ontwikkelen door toeleveranciers in de Europese Unie – die zorgt voor een probleemloze communicatie tussen de systemen en toepassingen in voertuigen en die noodzakelijk is voor bepaalde technische processen die door de regeleenheid van het voertuig worden aangestuurd. Aangezien BMW eigenaar is van de software hoeft zij hiervoor geen licentierechten te betalen.

7

Deze software wordt kosteloos ter beschikking gesteld aan de producenten van regeleenheden. Zij gebruiken de software om een functionele test uit te voeren vóór levering van de regeleenheden. In het testprotocol wordt gedocumenteerd of de interactie tussen de regeleenheid en de software probleemloos verloopt. Met dit testprotocol kan eveneens worden bepaald of storingen zijn opgetreden bij de levering, of deze het gevolg zijn van het transport of dat ze bij de implementatie van de software zijn opgetreden. Voor de hele procedure zijn contracten gesloten tussen BMW en de producenten van regeleenheden.

8

BMW importeert de regeleenheden, met de door de producent buiten de Unie daarop geïnstalleerde software, en brengt ze in het vrije verkeer in de Unie.

9

Tijdens een door het hoofdkantoor van de douane uitgevoerde douanecontrole is gebleken dat BMW als douanewaarde van de ingevoerde regeleenheden de prijs aangaf die betaald was aan de producenten daarvan, waarbij geen rekening was gehouden met de ontwikkelingskosten voor de software. Het hoofdkantoor van de douane heeft zich op het standpunt gesteld dat die kosten moesten worden meegerekend in de douanewaarde en heeft bij aanslag van 25 september 2018 douanerechten bij invoer ten bedrage van 2748,08 EUR vastgesteld voor de goederen die in januari 2018 in het vrije verkeer waren gebracht.

10

BMW heeft tegen die beslissing beroep ingesteld bij de verwijzende rechter.

11

In die omstandigheden heeft het Finanzgericht München (belastingrechter München, Duitsland), aangezien het twijfels had over de uitlegging van artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek met betrekking tot het in aanmerking nemen van ontwikkelingskosten voor software en, in het voorkomende geval, over de noodzaak om rekening te houden met de contractuele bepalingen tussen de importeur en de producent teneinde vast te stellen welke van de in artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek genoemde punten in casu in aanmerking moesten worden genomen voor de correctie van de douanewaarde, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Moeten de ontwikkelingskosten voor software die in de Europese Unie is gecreëerd, door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld aan de verkoper en op de ingevoerde regeleenheid is geïnstalleerd, op grond van artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek worden opgeteld bij de transactiewaarde van het ingevoerde goed wanneer die kosten niet in de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het ingevoerde goed zijn begrepen?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

12

Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het toestaat dat, voor de vaststelling van de douanewaarde van een ingevoerd goed, de economische waarde van software die in de Unie is gecreëerd en door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld aan de in een derde land gevestigde verkoper, wordt opgeteld bij de transactiewaarde van het goed.

13

Vooraf zij eraan herinnerd dat zowel uit de bewoordingen van artikel 70, lid 1, en artikel 71, lid 1, van het douanewetboek als uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt dat de vaststelling van de douanewaarde een billijk, uniform en neutraal systeem beoogt in te voeren dat het gebruik van willekeurige of fictieve douanewaarden uitsluit. De douanewaarde moet bijgevolg de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed weergeven en derhalve rekening houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen. De voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs vormt in de regel weliswaar de basis voor de berekening van de douanewaarde, maar die prijs moet zo nodig worden aangepast om te voorkomen dat een arbitraire of fictieve douanewaarde wordt vastgesteld (arrest van 20 juni 2019, Oribalt Rīga, C‑1/18, EU:C:2019:519, punten 22 en 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

14

In de eerste plaats dient te worden benadrukt dat artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek vereist dat de waarde van bepaalde goederen en diensten die gratis of tegen verminderde prijs direct of indirect door de koper worden geleverd om te worden gebruikt bij de voortbrenging en de verkoop voor uitvoer van de ingevoerde goederen, moet worden opgeteld bij de voor de ingevoerde goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs, voor zover deze waarde niet in die prijs is begrepen.

15

De verwijzende rechter dient dus te bepalen of in het bij hem aanhangige geding is voldaan aan de voorwaarden van artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek en te beoordelen of de economische waarde van de software moet worden opgeteld bij de transactiewaarde van de regeleenheden, teneinde de douanewaarde ervan weer te geven. Het staat derhalve aan de verwijzende rechter om vast te stellen of ten gevolge van het feit dat met deze software de werking van de regeleenheden kan worden getest en kan worden onderzocht of fouten zijn opgetreden bij de levering, tijdens het transport of bij de implementatie van de software, aan de regeleenheden een werkelijke waarde kan worden toegekend die hoger is dan de transactiewaarde ervan.

16

In de tweede plaats kan het argument dat artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek niet van toepassing is op dit geding omdat software niet voorkomt in de opsomming in artikel 71, lid 1, onder b), i) tot en met iv), van het douanewetboek, en lid 3 van datzelfde artikel de mogelijkheden om de douanewaarde te corrigeren beperkt tot de in dat artikel genoemde elementen, niet worden aanvaard.

17

In dit verband heeft het Hof reeds de gelegenheid gehad het argument dat software tot geen enkele categorie behoort waarvoor de douanewaarde kan worden aangepast, te verwerpen. Het Hof heeft namelijk geoordeeld dat bij de invoer van computers waarop de verkoper software voor een of meer besturingssystemen heeft geïnstalleerd die hem door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld, voor de vaststelling van de douanewaarde van die computers de transactiewaarde ervan moet worden verhoogd met de waarde van die software, indien deze laatste waarde niet is inbegrepen in de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijs (zie in die zin arrest van 16 november 2006, Compaq Computer International Corporation, C‑306/04, EU:C:2006:716, punten 23, 24 en 37).

18

Voor de vaststelling van de douanewaarde van het ingevoerde goed is het dus niet van belang dat het goed waarvan de waarde moet worden toegevoegd, een immaterieel goed, zoals software, is. Uit de bewoordingen van voornoemd artikel 71, dat uitdrukkelijk verwijst naar „goederen” of „diensten”, volgt immers dat de werkingssfeer ervan niet is beperkt tot materiële goederen.

19

Artikel 71, lid 1, onder b), i), van het douanewetboek, dat betrekking heeft op „materialen, samenstellende delen, onderdelen en dergelijke die in de ingevoerde goederen worden verwerkt”, kan, in tegenstelling tot hetgeen verzoekster in het hoofdgeding stelt, niet aldus worden uitgelegd dat immateriële goederen hiervan zijn uitgesloten. Een dergelijke uitsluiting volgt noch uit de bewoordingen van artikel 71, lid 1, onder b), noch uit de opzet van deze bepaling. Volgens deze bepaling wordt de douanewaarde van de ingevoerde goederen verhoogd met de waarde van de goederen, maar ook met die van de diensten die aan de daarin gestelde voorwaarden voldoen. Een uitlegging als die welke verzoekster in het hoofdgeding voorstelt, zou er niet alleen toe leiden dat eventuele correcties van de douanewaarde enkel worden beperkt tot de in punt iv) van die bepaling bedoelde situatie wanneer het gaat om de toevoeging van de waarde van een dienst, maar ook dat zij enkel betrekking heeft op diensten die vallen onder „engineering, ontwikkeling, werken van kunst, ontwerpen, en tekeningen en schetsen” enerzijds, en „noodzakelijk zijn voor de productie van de ingevoerde goederen” anderzijds. Een dergelijke uitlegging kan niet worden aanvaard, aangezien immateriële goederen zowel onder artikel 71, lid 1, onder b), i), als onder artikel 71, lid 1, onder b), iv) van het douanewetboek kunnen vallen.

20

Bovendien wordt, teneinde vast te stellen of software onder punt i) of onder punt iv) van lid 1 van dit artikel 71 valt, in conclusie nr. 26 van de verzameling van teksten inzake douanewaarde, uitgebracht door het Comité douanewetboek als bedoeld in artikel 285 van dit wetboek, onderscheid gemaakt tussen enerzijds intellectuele goederen die noodzakelijk zijn voor de productie van het goed, welke onder artikel 71, lid 1, onder b), iv), van het douanewetboek vallen, en immateriële bestanddelen die in de ingevoerde goederen verwerkt zijn met het oog op hun werking en die niet noodzakelijk zijn voor hun productie. Volgens het Comité douanewetboek maken deze immateriële bestanddelen evenwel integrerend deel uit van de eindproducten, omdat zij ermee zijn verbonden of erin zijn verwerkt en hun werking mogelijk maken of verbeteren. Bovendien voegen zij een nieuwe functionaliteit toe en dragen dus aanzienlijk bij aan de waarde van de ingevoerde goederen. Zij vallen derhalve volgens het Comité douanewetboek onder artikel 71, lid 1, onder b), i), van het douanewetboek.

21

De conclusies van het Comité douanewetboek zijn weliswaar rechtens niet bindend, maar vormen wel belangrijke instrumenten om ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten van de lidstaten het douanewetboek eenvormig toepassen en kunnen als zodanig worden beschouwd als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging van dit wetboek (arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 45 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

22

In de derde plaats moet benadrukt worden dat het Hof weliswaar rekening heeft gehouden met overeenkomsten tussen een importeur die in de Unie gevestigd is en een producent in een derde land, maar dit heeft gedaan om de hoedanigheid van „koper” te beoordelen (zie in die zin arrest van 16 november 2006, Compaq Computer International Corporation, C‑306/04, EU:C:2006:716, punt 29). Daarentegen kan niet worden aanvaard dat partijen zich op contractuele bepalingen kunnen beroepen om de in artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek voorziene correctiemogelijkheden te beperken, omdat anders zou worden voorbijgegaan aan de rechtspraak volgens welke de douanewaarde de werkelijke economische waarde van een ingevoerd goed moet weergeven en dus rekening moet houden met alle elementen van dat goed die een economische waarde vertegenwoordigen (arrest van 9 maart 2017, GE Healthcare, C‑173/15, EU:C:2017:195, punt 30 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Derhalve berust de correctie van de douanewaarde van een ingevoerd goed, overeenkomstig artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek, op objectieve criteria en kan zij niet worden beïnvloed door contractuele bepalingen.

23

Gelet op een en ander dient op de vraag te worden geantwoord dat artikel 71, lid 1, onder b), van het douanewetboek aldus moet worden uitgelegd dat het toestaat dat, voor de vaststelling van de douanewaarde van een ingevoerd goed, de economische waarde van software die in de Unie is gecreëerd en door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld aan de in een derde land gevestigde verkoper, wordt opgeteld bij de transactiewaarde van het goed.

Kosten

24

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht:

 

Artikel 71, lid 1, onder b), van verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie, moet aldus worden uitgelegd dat het toestaat dat, voor de vaststelling van de douanewaarde van een ingevoerd goed, de economische waarde van software die in de Europese Unie is gecreëerd en door de koper kosteloos ter beschikking is gesteld aan de in een derde land gevestigde verkoper, wordt opgeteld bij de transactiewaarde van het goed.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Duits.

Top