Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CJ0294

    Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 29 april 2021.
    Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură - Centrul Judeţean Tulcea tegen SC Piscicola Tulcea SA en Ira Invest SRL tegen Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură - Centrul Judeţean Tulcea.
    Verzoeken van Curtea de Apel Constanţa om een prejudiciële beslissing.
    Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Subsidiabele hectare – Visteeltvoorziening – Kadastrale bestemming – Daadwerkelijk gebruik voor landbouwdoeleinden – Gebruik overeenkomstig de inschrijvingen in het kadaster.
    Gevoegde zaken C-294/19 en C-304/19.

    Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2021:340

     ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

    29 april 2021 ( *1 )

    „Prejudiciële verwijzing – Landbouw – Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) – Regelingen inzake rechtstreekse steunverlening – Subsidiabele hectare – Visteeltvoorziening – Kadastrale bestemming – Daadwerkelijk gebruik voor landbouwdoeleinden – Gebruik overeenkomstig de inschrijvingen in het kadaster”

    In de gevoegde zaken C‑294/19 en C‑304/19,

    betreffende twee verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Curte de Apel Constanţa (rechter in tweede aanleg Constanţa, Roemenië) bij beslissingen van 27 en 29 maart 2019, ingekomen bij het Hof op respectievelijk 10 en 12 april 2019, in de procedures

    Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Tulcea

    tegen

    SC Piscicola Tulcea SA (C‑294/19),

    en

    Ira Invest SRL

    tegen

    Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Tulcea (C‑304/19),

    wijst

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: L. Bay Larsen (rapporteur), kamerpresident, C. Toader en M. Safjan, rechters,

    advocaat-generaal: P. Pikamäe,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    SC Piscicola Tulcea SA, vertegenwoordigd door D. Damgalin, avocată,

    de Roemeense regering, aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Gane, O.‑C. Ichim, S.‑A. Purza en C.‑R. Canţăr, vervolgens door E. Gane, O.‑C. Ichim en S.‑A. Purza als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Sauka en G.‑D. Balan als gemachtigden,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van artikel 2 en artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB 2009, L 30, blz. 16, met rectificatie in PB 2009, L 213, blz. 30, PB 2010, L 43, blz. 7 en PB 2011, L 255, blz. 14), artikel 2 van verordening (EG) nr. 1120/2009 van de Commissie van 29 oktober 2009 houdende bepalingen voor de uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling waarin is voorzien bij titel III van verordening nr. 73/2009, en artikel 4, lid 1, onder a) tot en met c), e) en f), artikel 10, artikel 21, lid 1, en artikel 32, lid 2, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, blz. L 347, blz. 608, met rectificatie in PB 2016, L 130, blz. 8 en PB 2020, L 36, blz. 13).

    2

    Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van twee gedingen tussen de Agenţia de Plăţi şi Intervenţie pentru Agricultură – Centrul Judeţean Tulcea (agentschap voor betalingen en bijstand op landbouwgebied – regionaal centrum Tulcea, Roemenië; hierna: „APIA”) en SC Piscicola Tulcea SA, respectievelijk tussen Ira Invest SRL en APIA, die betrekking hebben op enkele areaalbetalingen voor het gebruik als bouwland van grond die in het kadaster is ingeschreven als grond die bestemd is voor visteelt.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Verordening nr. 73/2009

    3

    Verordening nr. 73/2009 is ingetrokken bij verordening nr. 1307/2013.

    4

    Overweging 3 van verordening nr. 73/2009 luidde:

    „Op grond van verordening (EG) nr. 1782/2003 [van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PB 2003, L 270, blz. 1, met rectificaties in PB 2004, L 94, blz. 70; PB 2006, L 279, blz. 30, en PB 2008, L 307, blz. 22)] wordt een verlaging of uitsluiting toegepast van de rechtstreekse steun aan landbouwers die niet voldoen aan bepaalde voorschriften op het gebied van volksgezondheid, gezondheid van dieren en planten, milieu en dierenwelzijn. Deze ‚randvoorwaarden’ maken integraal deel uit van de communautaire steunverlening in de vorm van rechtstreekse betalingen en dienen derhalve te worden behouden. Een aantal voorschriften binnen de werkingssfeer van de randvoorwaarden blijkt echter onvoldoende betrekking te hebben op landbouwactiviteiten of landbouwgrond, of gaat veeleer de nationale autoriteiten aan dan de landbouwers. Daarom dient de werkingssfeer van de randvoorwaarden te worden aangepast.”

    5

    Artikel 2 van verordening nr. 73/2009 bepaalde:

    „Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

    [...]

    c)

    ‚landbouwactiviteit’: landbouwproducten produceren, fokken of telen met inbegrip van het oogsten, het melken, het fokken en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden of de grond in goede landbouw- en milieuconditie als vastgesteld op grond van artikel 6 houden;

    [...]

    h)

    ‚landbouwgrond’: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, blijvend grasland of voor de teelt van blijvende gewassen.”

    6

    In artikel 34 van deze verordening stond te lezen:

    „1.   De steun in het kader van de bedrijfstoeslagregeling wordt aan landbouwers toegekend na activering van een toeslagrecht per subsidiabele hectare. Elk geactiveerd toeslagrecht geeft recht op betaling van het in het kader van dat toeslagrecht vastgestelde bedrag.

    2.   Voor de toepassing van deze titel wordt onder ‚subsidiabele hectare’ verstaan:

    a)

    om het even welke landbouwgrond van het bedrijf, en grond beplant met hakhout met een korte omlooptijd (GN-code ex06029041), die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten [wordt] gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, [...]

    [...]”

    Verordening nr. 1120/2009

    7

    Artikel 2 van verordening nr. 1120/2009, die is ingetrokken bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening nr. 1307/2013 en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PB 2014, L 181, blz. 1), bepaalde:

    „Voor de toepassing van titel III van [verordening nr. 73/2009] en van de onderhavige verordening wordt verstaan onder:

    a)

    ‚bouwland’: voor de teelt van gewassen gebruikte grond of grond die overeenkomstig artikel 6 van [verordening nr. 73/2009] in een goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting bevindt;

    [...]”

    Verordening nr. 1122/2009

    8

    Artikel 80 van verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van verordening nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (PB 2009, L 316, blz. 65), die werd ingetrokken bij gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48), bepaalde:

    „1.   In geval van een onverschuldigde betaling betaalt de landbouwer het betrokken bedrag, verhoogd met de overeenkomstig lid 2 berekende rente, terug.

    [...]

    3.   De in lid 1 bedoelde terugbetalingsverplichting geldt niet indien de betaling is verricht als gevolg van een fout van de bevoegde autoriteit of van een andere autoriteit en indien de landbouwer de fout redelijkerwijs niet zelf had kunnen ontdekken.

    Heeft de fout evenwel betrekking op feitelijke elementen die relevant zijn voor de berekening van de betrokken betaling, dan geldt het bepaalde in de eerste alinea slechts indien het terugvorderingsbesluit niet binnen twaalf maanden na de betaling is meegedeeld.”

    Verordening nr. 1306/2013

    9

    Volgens de overwegingen 53 en 54 van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549), moeten de lidstaten in het systeem van randvoorwaarden, dat dient te worden gehandhaafd, sancties opleggen in de vorm van de gehele of gedeeltelijke verlaging of uitsluiting van de steun die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) is ontvangen.

    Verordening nr. 1307/2013

    10

    Overweging 4 van verordening nr. 1307/2013 luidt:

    „Er moet worden verduidelijkt dat [verordening nr. 1306/2013] en de uit hoofde van die verordening vastgestelde bepalingen op de maatregelen van deze verordening van toepassing dienen te zijn. Ter wille van de samenhang met andere rechtsinstrumenten die met het GLB verband houden, is een aantal voorschriften dat thans is opgenomen in [verordening nr. 73/2009], nu in [verordening nr. 1306/2013] vastgesteld, in het bijzonder de voorschriften om te waarborgen dat voldaan wordt aan de met de rechtstreekse betalingen samenhangende verplichtingen, die onder meer betrekking hebben op controles en op de toepassing van administratieve maatregelen en administratieve sancties bij niet-naleving van de regels, de voorschriften inzake bepaalde randvoorwaarden, zoals de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de goede landbouw- en milieuconditie, de monitoring en evaluatie van bepaalde maatregelen en de voorschriften inzake de betaling van voorschotten en de terugvordering van onverschuldigde betalingen.”

    11

    Artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1307/2013 bepaalt:

    „In deze verordening wordt verstaan onder:

    [...]

    b)

    ‚bedrijf’: alle eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat die voor landbouwactiviteiten worden gebruikt en door een landbouwer worden beheerd;

    c)

    ‚landbouwactiviteit’:

    i)

    landbouwproducten produceren, fokken of telen, inclusief het oogsten, het melken, het fokken van dieren, en het houden van dieren voor landbouwdoeleinden,

    ii)

    een landbouwareaal in een staat houden die begrazing of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan activiteiten op basis van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines, op basis van criteria die de lidstaten bepalen aan de hand van een door de Commissie vastgesteld kader, of

    iii)

    een door de lidstaten omschreven minimumactiviteit verrichten op landbouwarealen die in een voor begrazing of teelt geschikte natuurlijke staat worden behouden;

    d)

    ‚landbouwproducten’: de in bijlage I bij de Verdragen genoemde producten, exclusief visserijproducten, alsmede katoen;

    e)

    ‚landbouwareaal’: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland en blijvend weiland, of voor blijvende teelten;

    f)

    ‚bouwland’: grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, inclusief grond die overeenkomstig de artikelen 22, 23 en 24 van verordening (EG) nr. 1257/1999 [van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB 1999, L 160, blz. 80)], artikel 39 van verordening (EG) nr. 1698/2005 [van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB 2005, L 277, blz. 1)] en artikel 28 van verordening (EU) nr. 1305/2013 [van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 487)] is braak gelegd, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas of onder een vaste of verplaatsbare beschutting bevindt;

    [...]”

    12

    In artikel 10 van verordening nr. 1307/2013 staat te lezen:

    „1.   De lidstaten besluiten om in een van de volgende gevallen geen rechtstreekse betalingen aan een landbouwer toe te kennen:

    a)

    indien het totaalbedrag van de voor een bepaald kalenderjaar aangevraagde of toe te kennen rechtstreekse betalingen vóór toepassing van artikel 63 van [verordening nr. 1306/2013] lager is dan 100 EUR;

    b)

    indien het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor rechtstreekse betalingen worden aangevraagd of moeten worden toegekend vóór toepassing van artikel 63 van [verordening nr. 1306/2013] minder dan één hectare is.

    2.   Om rekening te houden met de structuur van hun landbouweconomie, kunnen de lidstaten de in lid 1, onder a) en b), vastgestelde drempels aanpassen binnen de in bijlage IV vermelde limieten.

    3.   Een lidstaat die besloten heeft een areaaldrempel krachtens lid 1, onder b), vast te stellen, past lid 1, onder a), echter ook toe op landbouwers die de in titel IV genoemde diergebonden gekoppelde steun ontvangen en over minder hectaren beschikken dan de areaaldrempel.

    4.   De betrokken lidstaten kunnen besluiten om lid 1 niet toe te passen op de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

    5.   In Bulgarije en Roemenië wordt het in lid 1, onder a), bedoelde aangevraagde of toe te kennen bedrag voor het jaar 2015 berekend op basis van het relevante bedrag dat in bijlage V, onder A, is vermeld.

    In Kroatië wordt het in lid 1, onder a), bedoelde aangevraagde of toe te kennen bedrag voor de jaren 2015‑2021 berekend op basis van het bedrag dat in bijlage VI, onder A, wordt vermeld.”

    13

    Artikel 21, lid 1, van verordening nr. 1307/2013 bepaalt

    „1.   In het kader van de basisbetalingsregeling wordt steun beschikbaar gesteld voor landbouwers:

    a)

    die in het kader van deze verordening betalingsrechten verwerven door middel van een toewijzing krachtens artikel 20, lid 4, door middel van een eerste toewijzing krachtens artikel 24 of artikel 39, door middel van een toewijzing uit de nationale reserve of regionale reserves krachtens artikel 30 of door middel van een overdracht krachtens artikel 34, of

    b)

    die voldoen aan artikel 9 en beschikken over betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, in een lidstaat die overeenkomstig lid 3 heeft besloten de bestaande betalingsrechten te behouden.”

    14

    In artikel 32 van deze verordening is bepaald:

    „1.   De steun in het kader van de basisbetalingsregeling wordt aan landbouwers verleend na activering, door middel van een aangifte [...] van een betalingsrecht per subsidiabele hectare in de lidstaat waar het is toegewezen. [...]

    2.   In deze titel wordt onder ‚subsidiabele hectare’ verstaan:

    a)

    ieder landbouwareaal van het bedrijf, met inbegrip van areaal dat op 30 juni 2003 niet in goede landbouwconditie verkeerde in de lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden en bij die toetreding ervoor hebben gekozen de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te passen, dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt, of

    [...]

    3.   Voor de toepassing van lid 2, onder a):

    a)

    wordt een landbouwareaal van een bedrijf dat ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, aangemerkt als een overwegend voor landbouwactiviteiten gebruikt areaal mits de uitoefening van de landbouwactiviteiten geen noemenswaardige hinder ondervindt van de intensiteit, de aard, de duur en de planning van de niet-landbouwactiviteiten;

    [...]”

    15

    Verordening nr. 1307/2013 is volgens artikel 74, tweede alinea, van toepassing met ingang van 1 januari 2015.

    Roemeens recht

    Wet nr. 18/1991

    16

    Artikel 2 van Legea nr. 18/1991 a fondului funciar (wet nr. 18/1991 inzake grondeigendom, Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 1, van 5 januari 1998), in de op de hoofdgedingen van toepassing zijnde versie, bepaalt:

    „Grond is, naargelang van het gebruik ervan:

    a)

    grond met landbouwbestemming, dat wil zeggen productieve landbouwgrond – bouwland, wijngaarden, fruitboomgaarden, wijnstok- en fruitboomkwekerijen, hopvelden en moerbeiboomgaarden, weiden, grasland, kassen, fotovoltaïsche kassen, zaaibedden en vergelijkbare beplantingen – met hakhout beplante grond, indien deze niet onder bosbouwvoorzieningen valt, beboste weiden, weiden met constructies voor de landbouw/veeteelt, visteelt- en bodemverbeteringsvoorzieningen, technische wegen en landbouwwegen, platforms en opslagplaatsen die dienstig zijn voor de landbouwproductie en braakliggende grond die kan worden bestemd en gebruikt voor landbouwproductie;

    [...]

    c)

    permanent ondergelopen land, dat wil zeggen kleinere rivierbeddingen, meren met volledig gevulde bekkens, de bodem van de maritieme binnenwateren en van de territoriale zee;

    [...]”

    Besluit nr. 534/2001

    17

    De Normele tehnice pentru introducerea cadastrului general (technische regels voor de invoering van het algemeen kadaster), die zijn goedgekeurd bij Ordinul ministrului administrației publice nr. 534/2001 (besluit nr. 534/2001 van de minister van Openbaar bestuur, Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 744, van 21 november 2001) bepalen:

    „7. Criteria voor de indeling van grond naargelang van de bestemming ervan

    [...]

    7.2. Grond met landbouwbestemming

    7.2.1. De categorie grond met landbouwbestemming omvat bouwland, [...], visteeltvoorzieningen, [...].

    [...]

    8. Criteria voor de indeling en vaststelling van het gebruik van grond en gebouwen

    8.1. Algemeen

    8.1.1. De gebruikscategorie van de grond, die afzonderlijk met een code wordt aangeduid, vormt een van de wezenlijke kenmerken van het perceel. De inschrijving [...] van de gebruikscategorie en de overige wezenlijke kenmerken in het technische gedeelte van het algemene kadaster is noodzakelijk voor [...] de totstandbrenging van de kadastrale legger. [...]

    [...]

    8.2. Criteria voor de identificatie van de gebruikscategorieën voor grond

    8.2.1. Bouwland (A). Tot deze categorie behoort de grond die [...] wordt geploegd en waarop eenjarige gewassen of blijvende planten worden verbouwd, zoals granen, [...].

    [...]”

    Noodbesluit nr. 125/2006 van de regering

    18

    Artikel 5 van Ordonanță de urgență a Guvernului nr. 125/2006 din 21 decembrie 2006 pentru aprobarea schemelor de plăți directe și plăți naționale directe complementare, care se acordă în agricultură începând cu anul 2007, și pentru modificarea articolului 2 din Legea nr. 36/1991 privind societățile agricole și alte forme de asociere în agricultură (spoedbesluit nr. 125/2006 van de regering van 21 december 2006 tot goedkeuring van regelingen inzake rechtstreekse betalingen en aanvullende nationale rechtstreekse betalingen die met ingang van 2007 worden verleend op het gebied van de landbouw, en tot wijziging van artikel 2 van wet nr. 36/1991 betreffende landbouwvennootschappen en andere agrarische ondernemingsvormen) (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 1043, van 29 december 2006), in de versie die van toepassing was met betrekking tot de jaren 2007 tot en met 2014, bepaalt:

    „(1) De regeling inzake een enkele areaalbetaling bestaat in de toekenning van een vast bedrag per hectare, dat eenmaal per jaar wordt betaald en volledig losstaat van de productie.

    [...]

    (3) Het subsidiabele landbouwareaal kan onder de volgende gebruikscategorieën vallen:

    a)

    bouwland – grond die wordt bebouwd voor de productie van granen voor korrelwinning, [...];

    [...]”

    19

    In artikel 7, lid 1, van dat spoedbesluit van de regering is bepaald:

    „Om in aanmerking te komen voor de betalingen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling, moeten aanvragers zijn ingeschreven in het door [APIA] beheerde register van landbouwbedrijven, hun aanvraag tot betaling binnen de gestelde termijn indienen en voldoen aan de volgende algemene voorwaarden:

    a)

    landbouwgrond gebruiken met een oppervlak van ten minste één hectare [...];

    b)

    alle percelen landbouwgrond aangeven;

    [...]

    e)

    voor het gehele landbouwareaal van het bedrijf voldoen aan de in de nationale wettelijke regeling geregelde landbouw- en milieuconditie;

    f)

    de documenten overleggen waaruit het gebruiksrecht blijkt en in staat zijn om aan te tonen dat zij gebruikmaken van de grond waarop de aanvraag betrekking heeft;

    [...]”

    Wet nr. 122/2014

    20

    Artikel III van Legea nr. 122/2014 pentru completarea legii nr. 82/1993 privind constituirea Rezervației Biosferei „Delta Dunării” (wet nr. 122/2014 tot aanvulling van wet nr. 82/1993 tot oprichting van het biosfeerreservaat van de „Donaudelta”) (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 541, van 22 juli 2014) luidt:

    „Met ingang van 15 september 2014 wordt niet langer landbouwsteun toegekend voor grond in het biosfeerreservaat van de Donaudelta waarop zich voorheen visteeltvoorzieningen bevonden.”

    OUG nr. 3/2015

    21

    Ordonanța de urgență a guvernului nr. 3/2015 pentru aprobarea schemelor de plăți care se aplică în agricultură în perioada 2015‑2020 și pentru modificarea art. 2 din Legea nr. 36/1991 privind societățile agricole și alte forme de asociere în agricultură (spoedbesluit nr. 3/2015 van de regering houdende goedkeuring van betalingsregelingen op het gebied van landbouw tijdens de periode 2015‑2020 en tot wijziging van artikel 2 van wet nr. 36/1991 betreffende landbouwvennootschappen en andere agrarische ondernemingsvormen) van 18 maart 2015 (Monitorul Oficial al României, deel I, nr. 191, van 23 maart 2015; hierna: „OUG nr. 3/2015”), in de op een van de hoofdgedingen (C‑304/19) toepasselijke versie, bepaalt in artikel 2:

    „(1)   Voor de toepassing van dit spoedbesluit worden de volgende begrippen als volgt gedefinieerd:

    [...]

    n)

    landbouwareaal: om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland, als blijvend grasland en blijvend weiland, of voor blijvende teelten;

    o)

    bouwland: grond die voor de teelt van landbouwproducten wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt, ongeacht of die grond zich al dan niet onder een kas, een fotovoltaïsche kas of andere vaste dan wel verplaatsbare beschuttingen bevindt;

    [...]

    r)

    grondgebruik: gebruik voor landbouwdoeleinden van het landbouwareaal van het bedrijf dat ten tijde van de indiening van de aanvraag in handen is van de betrokken landbouwer, in het jaar van de aanvraag.

    [...]”

    22

    Volgens artikel 8, lid 1, onder n), OUG nr. 3/2015 komen landbouwers slechts in aanmerking voor rechtstreekse betalingen als zij bij de indiening van de aanvraag voor een enkele areaalbetaling of van wijzigingen van deze aanvraag de nodige documenten overleggen waaruit blijkt dat de landbouwgrond, daaronder begrepen de ecologische aandachtsgebieden, in hun handen is.

    Besluit nr. 619/2015

    23

    Ordinul nr. 619/2015 ministrului agriculturii şi dezvoltării rurale pentru aprobarea criteriilor de eligibilitate, condițiilor specifice și a modului de implementare a schemelor de plăți prevăzute la art. 1 alin. (2) și (3) din Ordonanța de urgență a Guvernului nr. 3/2015 pentru aprobarea schemelor de plăți care se aplică în agricultură în perioada 2015‑2020 și pentru modificarea art. 2 din Legea nr. 36/1991 privind societățile agricole și alte forme de asociere în agricultură, precum și a condițiilor specifice de implementare pentru măsurile compensatorii de dezvoltare rurală aplicabile pe terenurile agricole, prevăzute în Programul Național de Dezvoltare Rurală 2014‑2020 (besluit nr. 619/2015 van de minister van Landbouw en Plattelandsontwikkeling tot goedkeuring van de subsidiabiliteitscriteria, de specifieke voorwaarden en de regels inzake de tenuitvoerlegging van de betalingsregeling als bedoeld in artikel 1, leden 2 en 3, van spoedbesluit nr. 3/2015 van de regering houdende goedkeuring van betalingsregelingen op het gebied van landbouw tijdens de periode 2015‑2020, en tot vaststelling van de specifieke voorwaarden voor de tenuitvoerlegging van de compenserende maatregelen voor plattelandsontwikkeling die van toepassing zijn op landbouwgrond als bedoeld in het nationale plattelandsontwikkelingsprogramma 2014‑2020), in de op een van de hoofdgedingen (C‑304/19) toepasselijke versie, bepaalt in artikel 5, lid 2:

    „Vanaf het aanvraagjaar 2015 zijn de documenten die het rechtmatige gebruik van de grond aantonen en die aan APIA moeten worden overgelegd op grond van artikel 8, lid 1, onder n), van het spoedbesluit, de documenten die betrekking hebben op:

    a)

    het bedrijf waar de landbouwactiviteiten worden verricht: het bewijsstuk dient volgens het [...] model te worden ingevuld, waarbij tevens een gewaarmerkt afschrift moet worden overgelegd van de pagina’s waarop overeenkomstig het [...] model de [...] gegevens uit het landbouwregister 2015‑2019 zijn genoteerd;

    b)

    de landbouwgrond die in handen is van de betrokken landbouwer: gewaarmerkte afschriften van de eigendomstitel of van andere documenten die de eigendom van de grond aantonen, dan wel gewaarmerkte afschriften van andere documenten [...] zoals een pachtovereenkomst, een concessieovereenkomst [...];

    c)

    de ondubbelzinnige identificatie van de gebruikte percelen landbouwgrond [...];

    [...]”

    24

    In artikel 10, lid 5, van besluit nr. 619/2015 is bepaald:

    „De volgende grond komt niet voor betalingen in aanmerking:

    [...]

    o)

    grond die wordt gebruikt voor visteeltvoorzieningen als bedoeld in artikel 23, lid 20, van de technische voorschriften ter aanvulling van het landbouwregister 2015‑2019 [...].”

    Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

    Zaak C‑294/19

    25

    Piscicola Tulcea is een vennootschap naar Roemeens recht waarvan de hoofdactiviteit in de periode 2007‑2014 bestond in visteelt in zoet water en waarvan de toegestane nevenactiviteiten onder meer graanteelt omvatten.

    26

    Op grond van een aantal concessieovereenkomsten die in 2004, 2005 en 2010 waren gesloten met de Consiliu Județean Tulcea (regionale raad van Tulcea, Roemenië), exploiteerde Piscicola Tulcea de visteeltvoorzieningen van Rusca (Roemenië) en Litcov (Roemenië), die zijn gelegen in het biosfeerreservaat van de Donaudelta, voor een oppervlakte van in totaal 1888 hectare (ha).

    27

    In de concessieovereenkomsten was weliswaar bepaald dat de grond „voor visteelt” zou worden gebruikt, maar in aanvullingen op de in 2004 en 2005 gesloten overeenkomsten waren de partijen overeengekomen dat de oorspronkelijke prijs van de concessie zou worden gewijzigd omdat „in het kader van de door de visteelttechnologie geboden vruchtwisselingsprogramma’s voor visteelt of buiten deze programma’s om de grond binnen visteeltvoorzieningen als landbouwgrond [werd] gebruikt”. Voorts was in een aanvulling op de in 2010 gesloten overeenkomst bepaald dat Piscicola Tulcea werkzaamheden op het gebied van vruchtwisseling tussen visteelt en landbouw diende uit te voeren om de bodem te mineraliseren over een oppervlakte van 570 ha.

    28

    Bij een in 2005 vastgesteld besluit heeft de regionale raad van Tulcea eveneens toestemming verleend aan Piscicola Tulcea voor de teelt van planten binnen de visteeltvoorziening van Rusca.

    29

    Voor het tijdvak van 2007 tot en met 2014 heeft Piscicola Tulcea bij APIA betalingsaanvragen ingediend op grond van onder meer de regeling inzake een enkele areaalbetaling.

    30

    Bij deze aanvragen waren stukken gevoegd ter staving van het recht om het areaal te gebruiken waarvoor steun werd aangevraagd, te weten de concessieovereenkomsten en de aanvullingen daarop, alsmede een attest van de administratieve eenheid op het grondgebied waarvan de grond gelegen was, waarin was vermeld dat deze grond in het landbouwregister van de gemeente was ingeschreven als landbouwgrond.

    31

    Uit de in 2008 en 2009 door de regionale raad van Tulcea opgestelde inspectieverslagen bleek dat de in concessie gegeven grond uitsluitend voor de landbouw werd gebruikt, en dat geen enkele oppervlakte voor visteelt werd benut.

    32

    Voor elk verkoopseizoen in het tijdvak van 2007 tot en met 2014 heeft APIA besloten om betalingen toe te kennen in het kader van de areaalgebonden steunregelingen.

    33

    In 2009 heeft APIA ter plaatse een controle uitgevoerd. De daarbij vastgestelde tekortkomingen betroffen de onjuiste aangifte voor 2007 van een braakliggend perceel waarvan de oppervlakte gering was (80,56 ha). Voor de verkoopseizoenen 2010 tot en met 2014 werd vóór de goedkeuring van de betalingsaanvragen een visuele controle uitgevoerd waarbij werd vastgesteld dat de aanvragen volledig en geldig waren.

    34

    Wat het verkoopseizoen 2015 betreft, heeft APIA de betalingsaanvraag van Piscicola Tulcea afgewezen omdat artikel III van wet nr. 122/2014 bepaalde dat met ingang van 15 september 2014 geen landbouwsteun zou worden toegekend voor grond in het biosfeerreservaat van de Donaudelta waarop zich voorheen visteeltvoorzieningen bevonden. De Curte de Apel Constanța (rechter in tweede aanleg Constanța, Roemenië) – waarbij Piscicola Tulcea hoger beroep had ingesteld tegen een beslissing van de in eerste aanleg bevoegde rechter – heeft APIA bij een definitief geworden beslissing van 31 oktober 2016 gelast om de voor het verkoopseizoen 2015 in het kader van de areaalgebonden steunregelingen aangevraagde betalingen toe te kennen. Daarbij heeft de Curte de Apel Constanța zich met name gebaseerd op de definities van de begrippen „landbouwactiviteit”, „landbouwproducten” en „bouwland” in verordening nr. 1307/2013.

    35

    Tijdens de periode van 27 oktober 2015 tot en met 13 april 2016 heeft de directie fraudebestrijding en interne controle van APIA een documentencontrole uitgevoerd om na te gaan op welke wijze aan Piscicola Tulcea steun was verleend voor de verkoopseizoenen van 2007 tot en met 2014. Dit controleorgaan is tot de slotsom gekomen dat Piscicola Tulcea, gelet op de nationale wettelijke regeling en de door die vennootschap overgelegde documenten, niet voldeed aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de rechtstreekse betalingen in kwestie.

    36

    Na die controle heeft APIA de voor de verkoopseizoenen van 2007 tot en met 2014 ingediende betalingsaanvragen opnieuw onderzocht. Op 23 december 2016 heeft zij voor elk van deze verkoopseizoenen een verslag opgesteld waarin werd vastgesteld dat Piscicola Tulcea onverschuldigde betalingen had ontvangen en waarin het voor elk verkoopseizoen aan APIA terug te betalen bedrag van de uit de begane onregelmatigheden voortvloeiende schuldvordering van de overheid werd vastgesteld.

    37

    Bij civiel vonnis van 1 februari 2018 heeft de Tribunal Tulcea (rechter in eerste aanleg Tulcea, Roemenië) het door Piscicola Tulcea op 15 maart 2017 ingestelde beroep toegewezen en de litigieuze handelingen nietig verklaard. Volgens dat vonnis was in de betreffende concessieovereenkomsten weliswaar uitdrukkelijk bepaald dat er zich op de in concessie gegeven grond een visteeltvoorziening bevond en dat Piscicola Tulcea verplicht was om die grond voor visteelt te gebruiken, maar was de niet-conformiteit die de reden vormde waarom de terugbetaling van de aan die vennootschap toegekende bedragen was gelast, niet te wijten aan nalatigheid of opzettelijk handelen. Integendeel, Piscicola Tulcea heeft concrete en toereikende feitelijke gegevens verstrekt aan de hand waarvan de ambtenaren van APIA konden nagaan of voldaan was aan de voorwaarden waaronder de steun in kwestie kon worden ontvangen. De Tribunal Tulcea heeft daaruit dan ook afgeleid dat de Unierechtelijke bepalingen op grond waarvan betalingen die zijn verricht ten gevolge van een fout van de autoriteiten, niet hoeven te worden terugbetaald – met name artikel 80, lid 3, van verordening nr. 1122/2009 – in casu van toepassing waren.

    38

    Op 29 maart 2018 heeft APIA bij de Curte de Apel Constanța een beroep ingesteld dat ertoe strekte dat het bestreden vonnis volledig zou worden herzien en de vordering van Piscicola Tulcea zou worden afgewezen.

    39

    De verwijzende rechter vraagt zich af of de nationale rechter bij de vaststelling of de betrokken landbouwer recht heeft op areaalgebonden steunmaatregelen, uitsluitend het daadwerkelijke gebruik van de grond door deze landbouwer in aanmerking dient te nemen, dan wel of hij daarbij rekening behoort te houden met de kenmerken van de grond die zijn vermeld in de stukken die in het kadaster zijn bekendgemaakt of die zijn vermeld in de documenten waarmee die landbouwer aantoont dat hij het recht heeft om gebruik te maken van de grond waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft en dat hij de grond gebruikt in overeenstemming met die kenmerken.

    40

    Derhalve heeft de Curte de Apel Constanța de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moeten artikel 2 en artikel 34, lid 2, van [verordening nr. 73/2009] alsook artikel 2 van [verordening nr. 1120/2009] aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan een nationale regeling die inhoudt dat landbouwers in een situatie als in het hoofdgeding uitgesloten zijn van betalingsrechten op grond dat als bouwland gebruikte visteeltvoorzieningen geen ‚landbouwgrond’ in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1120/2009 vormen en dus niet worden aangemerkt als subsidiabele grond in de zin van artikel 34, lid 2, van verordening nr. 73/2009?”

    Zaak C‑304/19

    41

    Ira Invest is een vennootschap naar Roemeens recht waarvan de hoofdactiviteit bestaat in visteelt en waarvan de nevenactiviteiten onder meer bestaan in de teelt van granen, peulvruchten, oliehoudende planten, rijst en groenten, alsmede in ondersteunende activiteiten in verband met de teelt van gewassen.

    42

    In een bij APIA ingediende aanvraag voor een enkele areaalbetaling heeft Ira Invest met het oog op steun voor het jaar 2016 alle gebruikte percelen landbouwgrond – te weten 757,04 ha – aangegeven.

    43

    Bij deze aanvraag heeft zij de met de regionale raad van Tulcea gesloten concessieovereenkomst van 18 maart 2002 gevoegd, op grond waarvan zij als concessiehouder het recht had om grond met een totale oppervlakte van 1344 ha te gebruiken voor visteelt.

    44

    Tevens heeft Ira Invest een aanvulling van 15 mei 2014 op die concessieovereenkomst overgelegd waarin partijen zijn overeengekomen dat de concessiehouder werkzaamheden op het gebied van vruchtwisseling tussen visteelt en landbouw diende uit te voeren om de bodem te mineraliseren over een oppervlakte van 950 ha visteeltgrond. In die aanvulling is gepreciseerd dat de vruchtwisseling tussen visteelt en landbouw inhield dat de visteelt tijdelijk werd stopgezet om de productiviteit van de bodem te herstellen door middel van de teelt van granen of planten voor industrieel gebruik.

    45

    Bij besluit van 27 maart 2017 heeft APIA de betreffende aanvraag voor een enkele areaalbetaling afgewezen op grond dat het systeem geen enkel document bevatte in de vorm van een attest overeenkomstig het landbouwregister, met name geen enkel document waaruit bleek dat de grond rechtmatig werd gebruikt als bedoeld in artikel 5, lid 2, van besluit nr. 619/2015.

    46

    Ira Invest heeft tegen dat administratieve besluit eerst bezwaar gemaakt en daarbij onder meer aangevoerd dat de motivering van de afwijzing van haar aanvraag – die verband hield met het ontbreken van een attest overeenkomstig het landbouwregister – onrechtmatig was. In dit verband heeft zij aangevoerd dat artikel 5, lid 2, onder a), van besluit nr. 619/2015 niet in overeenstemming is met artikel 8, lid 1, onder n), OUG nr. 3/2015, een normatieve handeling van hogere rang die is vastgesteld overeenkomstig verordening nr. 1307/2013 en die geenszins voorziet in de overlegging van een attest maar enkel voorschrijft dat het bewijs wordt geleverd van het gebruik van de landbouwgrond in kwestie.

    47

    Bij besluit van 8 mei 2017 heeft APIA aan Ira Invest meegedeeld dat deze vennootschap bij het dossier betreffende de betalingsaanvraag voor het verkoopseizoen 2016 geen enkel document had gevoegd waaruit bleek dat zij een actieve landbouwer was. In dit besluit wordt verwezen naar artikel 8, lid 1, onder n), OUG nr. 3/2015, dat ziet op de verplichting van de betrokken landbouwer om bij de indiening van de aanvraag om een enkele areaalbetaling de nodige documenten over te leggen waaruit blijkt dat de landbouwgrond in zijn handen is, daaronder begrepen het attest overeenkomstig de inschrijvingen in het landbouwregister voor het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft.

    48

    Bij vonnis van 27 februari 2018 heeft de Tribunal Tulcea het beroep van Ira Invest tot nietigverklaring van de bestreden bestuurshandelingen afgewezen omdat het naar zijn oordeel ongegrond was. Die rechter heeft in aanmerking genomen dat de afwijzende beslissing gebaseerd was op het ontbreken van het krachtens artikel 5 van besluit nr. 619/2015 vereiste attest overeenkomstig het landbouwregister, alsmede op het ontbreken van bewijs dat die vennootschap een actieve landbouwer was. Aangezien een bestemmingswijziging van grond naar Roemeens recht plaatsvindt volgens een specifieke procedure – die Ira Invest niet heeft gevolgd – brengt het enkele feit dat de grond gedurende een bepaalde periode wordt gebruikt voor landbouwdoeleinden, niet met zich mee dat zij als subsidiabele hectaren worden beschouwd. De enkele wil van de concessiehouder kan van het visteeltbedrijf in kwestie immers geen landbouwbedrijf maken.

    49

    Op 29 maart 2018 heeft Ira Invest tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter, de Curte de Apel Constanța. In het kader van deze procedure heeft Ira Invest in wezen betoogd dat uit het oogpunt van verordening nr. 1307/2013 niet de gebruikscategorie van de grond van belang is, maar uitsluitend het gebruik ervan voor landbouwdoeleinden. Zo is het volgens deze verordening niet relevant of grond onder een bepaalde gebruikscategorie valt, wanneer deze grond in een kalenderjaar wordt bebouwd met het oog op de oogst van landbouwproducten.

    50

    Volgens de verwijzende rechter bestaan de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak erin dat verzoekster in het hoofdgeding grond die volgens de inschrijving in de administratieve bestanden onder een andere gebruikscategorie viel en die dus naar nationaal recht uitdrukkelijk niet in aanmerking kwam voor financiële steun, gebruikt voor landbouwdoeleinden. Zo rijst meer in het bijzonder de vraag hoe artikel 32, lid 2, van verordening nr. 1307/2013 moet worden uitgelegd wat betreft de definitie van het begrip „subsidiabele hectare”, waarin wordt verwezen naar om het even welke landbouwgrond van het bedrijf.

    51

    De verwijzende rechter twijfelt of de rechtspraak die voortvloeit uit de arresten van 2 juli 2015, Wree (C‑422/13, EU:C:2015:438), en 2 juli 2015, Demmer (C‑684/13, EU:C:2015:439), in de onderhavige situatie op overeenkomstige wijze kan worden toegepast. In die arresten heeft het Hof geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde oppervlakte enkel subsidiabel is indien zij behoort tot het landbouwareaal, deel uitmaakt van het bedrijf van de betrokken landbouwer en wordt gebruikt of – bij gelijktijdig ander gebruik – overwegend wordt gebruikt voor landbouwdoeleinden.

    52

    Derhalve heeft de Curte de Apel Constanța de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

    „Moeten artikel 4, lid 1, onder b), c), e) en f), artikel 10, artikel 21, lid 1, en artikel 32, leden 1 tot en met 5, van [verordening nr. 1307/2013] aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling die inhoudt dat een landbouwer in omstandigheden als die van het hoofdgeding uitgesloten is van betalingsrechten op grond dat als bouwland gebruikte visteeltvoorzieningen geen ‚landbouwareaal’ vormen in de zin van artikel 4 van die verordening?”

    Procedure bij het Hof

    53

    Bij beschikking van de president van het Hof van 12 juni 2019 zijn de zaken C‑294/19 en C‑304/19 gevoegd voor de schriftelijke behandeling en voor het arrest.

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    54

    Wat zaak C‑294/19 betreft, zij om te beginnen opgemerkt dat de relevante periode voor de in het hoofdgeding aan de orde zijnde feiten zich uitstrekt van 2007 tot en met 2014, en dat vóór 1 januari 2009 verordening nr. 1782/2003 van toepassing was gedurende de periode van 2007 tot die datum (zie in die zin arrest van 2 juli 2015, Demmer, C‑684/13, EU:C:2015:439, punten 49 en 50).

    55

    Het Hof heeft evenwel geoordeeld dat het begrip „subsidiabele hectare”, zoals omschreven in artikel 34, lid 2, onder a), van verordening nr. 73/2009, overeenkomt met het begrip „subsidiabele hectare” in de zin van artikel 44, lid 2, van verordening nr. 1782/2003, zodat de uitlegging van eerstgenoemde bepaling ook geldt voor laatstgenoemde bepaling (zie in die zin arrest van 2 juli 2015, Demmer, C‑684/13, EU:C:2015:439, punten 52 en 53).

    56

    Derhalve kan er in zaak C‑294/19 mee worden volstaan om de prejudiciële vraag voor de volledige periode van 2007 tot en met 2014 te onderzoeken uit het oogpunt van artikel 34, lid 2, onder a), en artikel 2, onder h), van verordening nr. 73/2009.

    57

    Hieruit volgt dat de verwijzende rechter met zijn vragen, die gezamenlijk moeten worden onderzocht, in wezen wenst te vernemen of artikel 2, onder h), en artikel 34, lid 2, van verordening nr. 73/2009 alsook artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 32, lid 2, van verordening nr. 1307/2013 aldus moeten worden uitgelegd dat grond die naar nationaal recht wordt aangemerkt als grond die bestemd is voor visteelt, maar die daadwerkelijk voor landbouwdoeleinden wordt of is gebruikt, tot het landbouwareaal behoort.

    58

    Zoals wordt gepreciseerd in artikel 34, lid 2, onder a), van verordening nr. 73/2009 en artikel 32, lid 2, onder a), van verordening nr. 1307/2013, strekt het begrip „subsidiabele hectare” zich uit tot om het even welke landbouwgrond van het bedrijf die wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of die, indien de grond ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt.

    59

    De begrippen „landbouwgrond” en „landbouwareaal”, zoals die worden gedefinieerd in respectievelijk artikel 2, onder h), van verordening nr. 73/2009 en artikel 4, lid 1, onder e), van verordening nr. 1307/2013, omvatten onder meer „om het even welke grond die wordt gebruikt als bouwland”.

    60

    In de hoofdgedingen blijkt uit de verwijzingsbeslissingen dat de grond in kwestie weliswaar in het kadaster is ingeschreven als visteeltvoorziening, maar in het kader van werkzaamheden die bestaan in een combinatie van landbouw en visteelt is gebruikt als bouwland voor het verkrijgen van landbouwproducten.

    61

    „Bouwland” wordt in artikel 2, onder a), van verordening nr. 1120/2009 met name gedefinieerd als voor de teelt van gewassen gebruikte grond of grond die in een goede landbouw- en milieuconditie wordt gehouden. In artikel 4, lid 1, onder f), van verordening nr. 1307/2013 wordt bouwland met name gedefinieerd als grond die voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is, maar braak ligt.

    62

    Volgens vaste rechtspraak hangt de kwalificatie als „bouwland” en dus als „landbouwgrond” of „landbouwareaal” in de zin van bovengenoemde bepalingen af van de daadwerkelijke bestemming van de gronden in kwestie (zie in die zin arresten van 14 oktober 2010, Landkreis Bad Dürkheim, C‑61/09, EU:C:2010:606, punt 37; 2 juli 2015, Wree, C‑422/13, EU:C:2015:438, punt 36, en 2 juli 2015, Demmer, C‑684/13, EU:C:2015:439, punt 56).

    63

    Hieruit volgt dat grond als „landbouwgrond” of „landbouwareaal” moet worden aangemerkt wanneer deze daadwerkelijk wordt gebruikt als „bouwland” in de zin van de in punt 61 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte bepalingen (zie naar analogie arrest van 14 oktober 2010, Landkreis Bad Dürkheim, C‑61/09, EU:C:2010:606, punt 37), en dat aan deze kwalificatie niet wordt afgedaan door de enkele omstandigheid dat die grond in strijd met de nationale bepalingen inzake grondindeling is gebruikt als bouwland.

    64

    Voorts zij eraan herinnerd dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde grond slechts in aanmerking komt voor de steun in kwestie indien deze deel uitmaakt van het landbouwareaal, deel uitmaakt van het bedrijf van de betrokken landbouwer en wordt gebruikt of – bij gelijktijdig ander gebruik – overwegend wordt gebruikt voor landbouwdoeleinden (zie in die zin arrest van 2 juli 2015, Demmer, C‑684/13, EU:C:2015:439, punt 54).

    65

    Dit neemt niet weg dat het – zoals de Commissie in wezen heeft betoogd in haar schriftelijke opmerkingen en zoals blijkt uit overweging 3 van verordening nr. 73/2009, overwegingen 53 en 54 van verordening nr. 1306/2013 en overweging 4 van verordening nr. 1307/2013 – aan de bevoegde nationale autoriteiten staat om vast te stellen of de begunstigde de voorschriften inzake de randvoorwaarden heeft nageleefd en om in geval van niet-naleving van deze voorschriften eventuele administratieve sancties toe te passen die kunnen bestaan in een verlaging of uitsluiting van het bedrag van de steun in kwestie.

    66

    Gelet op een en ander dient op de prejudiciële vragen te worden geantwoord dat artikel 2, onder h), en artikel 34, lid 2, van verordening nr. 73/2009 alsook artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 32, lid 2, van verordening nr. 1307/2013 aldus moeten worden uitgelegd dat grond die naar nationaal recht wordt aangemerkt als grond die bestemd is voor visteelt, maar die daadwerkelijk voor landbouwdoeleinden wordt of is gebruikt, deel uitmaakt van het landbouwareaal.

    Kosten

    67

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    Artikel 2, onder h), en artikel 34, lid 2, van verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 1782/2003, alsook artikel 4, lid 1, onder e), en artikel 32, lid 2, van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat grond die naar nationaal recht wordt aangemerkt als grond die bestemd is voor visteelt, maar die daadwerkelijk voor landbouwdoeleinden wordt of is gebruikt, deel uitmaakt van het landbouwareaal.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Roemeens.

    Top