EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CC0033

Conclusie van advocaat-generaal G. Pitruzzella van 26 februari 2019.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:141

CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

G. PITRUZZELLA

van 26 februari 2019 ( 1 )

Zaak C‑33/18

V

tegen

Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen,

Securex Integrity vzw

[verzoek van de cour du travail de Liège (arbeidshof Luik, België) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid voor migrerende werknemers – Verordening (EG) nr. 883/2004 – Overgangsbepalingen – Artikel 87, lid 8 – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Artikel 14 quater, onder b) – Afwijkingen van het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is – Onderwerping aan de wetgeving van twee lidstaten – Indiening van een aanvraag om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van verordening nr. 883/2004 van toepassing is”

1.

De onderhavige zaak betreft een verzoek van de Cour du travail de Liège (arbeidshof Luik, België) om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels ( 2 ).

2.

Het gaat om een overgangsbepaling die ertoe strekt de situatie te regelen waarin een persoon ten gevolge van de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 op 1 mei 2010 onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die aan de wetgeving waarvan hij op grond van de vroegere, door verordening nr. 883/2004 ingetrokken en vervangen verordening (EEG) nr. 1408/71 ( 3 ) onderworpen was.

3.

Met zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenst de verwijzende rechter te vernemen of artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 van toepassing is op een geval zoals de voor hem aanhangige zaak, waarin een persoon, te weten V, die bij de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 in een lidstaat werkzaamheden in loondienst verrichtte en in een andere lidstaat werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte, aan de wetgeving van twee lidstaten onderworpen was. Het is de eerste maal dat het Hof wordt verzocht om uitlegging van deze overgangsbepaling van verordening nr. 883/2004.

I. Toepasselijke bepalingen

4.

Artikel 13, lid 1 van verordening nr. 1408/71, dat het beginsel heeft gecodificeerd volgens hetwelk de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is, bepaalde dat „[o]nder voorbehoud van [artikel 14 quater], [...] degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen [zijn]”.

5.

Artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met punt 1 van bijlage VII bij deze verordening, voorzag evenwel in een afwijking van dat beginsel. Deze afwijking hield in dat personen die in België werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtten en in een andere lidstaat werkzaamheden in loondienst verrichtten, gelijktijdig aan twee verschillende wetgevingen dienden te worden onderworpen, te weten die van de plaats waar zij in loondienst werkten en die van de plaats waar zij anders dan in loondienst werkten.

6.

In artikel 11, lid 1 van verordening nr. 883/2004 is het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is, bevestigd en zijn alle uitzonderingen op dit beginsel, waarin verordening nr. 1408/71 voorzag, ingetrokken.

7.

In lid 3 van artikel 13 van verordening nr. 883/2004 is bepaald dat „[o]p degene die in verschillende lidstaten werkzaamheden in loondienst en werkzaamheden anders dan in loondienst pleegt te verrichten, [...] de wetgeving van toepassing [is] van de lidstaat waar hij werkzaamheden in loondienst verricht”.

8.

Artikel 87 van verordening nr. 883/2004, met als opschrift „Overgangsbepalingen”, bepaalt in lid 8:

„Indien een persoon op grond van deze verordening is onderworpen aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die waaraan die persoon op grond van titel II van [verordening nr. 1408/71] onderworpen is, blijft de betrokkene onderworpen aan deze wetgeving zolang de desbetreffende situatie voortduurt, maar in elk geval niet langer dan 10 jaar te rekenen vanaf de toepassingsdatum van deze verordening, tenzij hij een aanvraag indient om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is. Indien de aanvraag binnen een termijn van drie maanden vanaf de toepassingsdatum van deze verordening wordt ingediend bij het bevoegde orgaan van de lidstaat waarvan de wetgeving op grond van deze verordening van toepassing is, is deze wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de toepassingsdatum van deze verordening. Indien de aanvraag wordt ingediend nadat deze termijn verstreken is, is genoemde wetgeving op betrokkene van toepassing vanaf de eerste dag van de volgende maand.”

II. Hoofdgeding en prejudiciële vragen

9.

V was tot 30 september 2007 in België werkzaam als advocaat. In die hoedanigheid was hij ingeschreven bij het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (hierna: „RSVZ”) en aangesloten bij het socialeverzekeringsfonds Securex Integrity vzw (hierna: „Securex”).

10.

Toen het advocatenkantoor waarvoor hij werkte op 30 september 2007 werd vereffend, werd V als een van de vereffenaars van dit kantoor aangesteld en op datzelfde tijdstip heeft hij zijn aansluiting bij Securex opgezegd. De dag daarop, op 1 oktober 2007, is hij bij een in Luxemburg gevestigde vennootschap beginnen te werken, waardoor hij sindsdien als werknemer aan de Luxemburgse sociale zekerheid onderworpen is.

11.

In 2010 heeft het RSVZ V verzocht om nadere informatie te verstrekken over zijn opdracht als vereffenaar. V heeft geantwoord dat de vergoedingen die hij als vereffenaar had ontvangen, niet met zich meebrachten dat hij als zelfstandige moest worden beschouwd, noch dat hij aan het sociaal statuut van de zelfstandigen onderworpen was.

12.

In 2013 heeft het RSVZ aan Securex een regularisatiebeslissing betekend die betrekking had op de inkomsten die V in 2008, 2009 en 2010 had ontvangen als vereffenaar. Naar aanleiding hiervan heeft Securex aan V meegedeeld dat hij moest worden geherkwalificeerd als verzekeringsplichtige in bijberoep vanaf 1 oktober 2007, ten gevolge waarvan hij voor de periode van 2007 tot en met 2013 meer dan 35000 EUR aan sociale bijdragen en verhogingen moest betalen.

13.

V is tegen dit schrijven opgekomen bij de tribunal du travail d’Arlon (arbeidsrechtbank Aarlen, België). Tegelijkertijd heeft hij bij Securex een verzoek ingediend om vanaf 2014 niet langer te worden onderworpen aan de aanvullende socialezekerheidsregeling. Daarbij heeft hij het bewijs geleverd dat hij zijn opdracht als medevereffenaar vanaf 1 januari 2010 om niet had vervuld.

14.

Nadat het beroep van V was verworpen door de tribunal du travail d’Arlon, heeft hij tegen het in eerste aanleg gewezen vonnis hoger beroep ingesteld bij de verwijzende rechter. In dit verband heeft hij met name aangevoerd dat, gelet op verordening nr. 883/2004, het RSVZ noch Securex de litigieuze bijdragen kon vorderen.

15.

De verwijzende rechter vraagt zich af of de betrokkene in een situatie als die van V, waarin de beslissing om hem aan het Belgische aanvullende socialezekerheidsstelsel te onderwerpen bovendien in december 2013 met terugwerkende kracht is genomen, enkel in aanmerking komt voor de toepassing van verordening nr. 883/2004 indien hij binnen een termijn van drie maanden een uitdrukkelijke aanvraag indient overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004.

16.

Daarop heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Moet artikel 87, lid 8, van [verordening nr. 883/2004] aldus worden uitgelegd dat iemand die vóór 1 mei 2010 werkzaamheden in loondienst in Luxemburg en werkzaamheden anders dan in loondienst in België is gaan verrichten, alleen onder de toepasselijke wetgeving op grond van [verordening nr. 883/2004] valt als hij hiertoe een uitdrukkelijke aanvraag indient, ook al was hij vóór 1 mei 2010 op geen enkele wijze onderworpen aan de Belgische wetgeving en was hij pas na het verstrijken van de termijn van drie maanden, die aanving op 1 mei 2010, met terugwerkende kracht onderworpen aan de Belgische wetgeving inzake het sociaal statuut van de zelfstandigen?

2)

Indien het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, heeft de in artikel 87, lid 8, van [verordening nr. 883/2004] genoemde aanvraag die in de hierboven beschreven omstandigheden wordt ingediend, dan tot gevolg dat de wetgeving van de staat die op grond van [verordening nr. 883/2004] bevoegd is, met terugwerkende kracht van toepassing is met ingang van 1 mei 2010?”

III. Juridische beoordeling

17.

Vooraf zij opgemerkt dat de verwijzende rechter naar aanleiding van een verzoek om verduidelijking van het Hof op grond van artikel 101 van het Reglement voor de procesvoering heeft gepreciseerd dat V bij de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 kon worden geacht als zelfstandige aan de Belgische wetgeving onderworpen te zijn op grond van zijn werkzaamheden als vereffenaar van het advocatenkantoor in vereffening.

18.

Bij het onderzoek van de prejudiciële vragen van de verwijzende rechter dient met deze premisse dan ook rekening te worden gehouden. ( 4 )

19.

Dit gezegd zijnde is het duidelijk dat de prejudiciële vragen in wezen neerkomen op de vraag of artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 van toepassing is op een geval als dat van V.

20.

Doel van de eerste vraag is te vernemen of deze bepaling aldus moet worden uitgelegd dat wanneer een persoon die bij de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004, te weten op 1 mei 2010, in een lidstaat (in casu Luxemburg) werkzaamheden in loondienst verrichtte en dus aan de wetgeving van die lidstaat onderworpen was, daarnaast in België werkzaamheden anders dan in loondienst verrichtte en dus als zelfstandige aan de Belgische wetgeving onderworpen was, die persoon overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 een uitdrukkelijke aanvraag moest indienen om onderworpen te worden aan de wetgeving die op grond van deze verordening van toepassing is.

21.

Voor het geval dat het antwoord op de eerste vraag bevestigend luidt, strekt de tweede vraag ertoe dat wordt vastgesteld of een dergelijke aanvraag die in de specifieke omstandigheden van het hoofdgeding wordt ingediend, tot gevolg heeft dat de op grond van verordening nr. 883/2004 toepasselijke wetgeving wordt toegepast met terugwerkende vanaf 1 mei 2010?

22.

Allereerst moet de door het Koninkrijk België opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid worden verworpen. België betoogt dat de twee prejudiciële vragen geen verband houden met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, zodat zij een louter hypothetisch probleem aan de orde stellen.

23.

In dit verband zij eraan herinnerd dat in de rechtspraak is vastgesteld dat wanneer de door de nationale rechter gestelde vragen betrekking hebben op de uitlegging van een bepaling van het Unierecht, het Hof in beginsel verplicht is uitspraak te doen, tenzij duidelijk blijkt dat het verzoek om een prejudiciële beslissing in werkelijkheid ertoe strekt een uitspraak van het Hof uit te lokken via een kunstmatig geschil dan wel adviezen van het Hof te verkrijgen over algemene of hypothetische vragen, dat de gevraagde uitlegging van het Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, of dat het Hof niet beschikt over de feitelijke en juridische gegevens die nodig zijn om een nuttig antwoord te geven op de gestelde vragen. ( 5 )

24.

In de eerste plaats is het door de Belgische regering aangevoerde argument dat beide prejudiciële vragen gebaseerd zijn op de onjuiste feitelijke veronderstelling dat V vóór 1 mei 2010 op geen enkele wijze onderworpen was aan de Belgische wetgeving niet langer relevant na het antwoord van de verwijzende rechter op het in punt 17 van de onderhavige conclusie vermelde verzoek om verduidelijking.

25.

In de tweede plaats komt hoe dan ook uit de aan het Hof ter beschikking staande stukken duidelijk naar voren dat op de beslechting van het voor de verwijzende rechter aanhangige geding met zekerheid van invloed is of V al dan niet verplicht was om overeenkomstig artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 een aanvraag in te dienen teneinde na 1 mei 2010 uitsluitend onderworpen te kunnen zijn aan de op grond van die verordening aangewezen wetgeving, in casu die van Luxemburg, alsmede – indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord – welke consequenties voortvloeien uit het feit dat die aanvraag meerdere jaren na die datum wordt ingediend. Het antwoord op deze vragen heeft immers een onmiddellijke weerslag op het aantal jaren waarvoor de Belgische autoriteiten gerechtigd zijn om van V de betaling van eventueel verschuldigde bijdragen te vorderen.

26.

Hieruit volgt dat de vragen van de verwijzende rechter allesbehalve hypothetisch zijn, zodat zij ontvankelijk zijn.

27.

Wat de zaak ten gronde betreft, blijkt uit het dossier dat toen verordening nr. 883/2004 in werking trad, V krachtens de afwijking van het beginsel dat slechts één wetgeving van toepassing is, in welke afwijking is voorzien bij artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met punt 1 van bijlage VII bij deze verordening, aan twee wetgevingen was onderworpen: aan de Luxemburgse als werknemer en aan de Belgische als zelfstandige.

28.

De eerste prejudiciële vraag strekt ertoe dat in het licht van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 wordt vastgesteld welke gevolgen de inwerkingtreding van deze verordening had voor deze situatie.

29.

Volgens mij moet deze bepaling dan ook worden uitgelegd om na te gaan of zij van toepassing is op een situatie als die van V. Indien die overgangsbepaling van toepassing was, had V namelijk de in verordening nr. 883/2004 bedoelde aanvraag moeten indienen om uitsluitend onderworpen te zijn aan de op grond van deze verordening aangewezen wetgeving. Indien die bepaling daarentegen niet van toepassing was, zou V uitsluitend onderworpen zijn geweest aan de op grond van verordening nr. 883/2004 aangewezen wetgeving, in casu de Luxemburgse, gelet op de opheffing van de afwijking waarin verordening nr. 1408/71 voor België voorzag, en op het in het kader van verordening nr. 883/2004 absoluut geworden beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is.

30.

Volgens vaste rechtspraak van het Hof dient bij de uitlegging van een bepaling van het Unierecht niet alleen rekening te worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt. ( 6 )

31.

Allereerst blijkt uit de bewoordingen van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 dat deze overgangsbepaling van toepassing is wanneer een persoon ten gevolge van de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat dan die aan de wetgeving waarvan hij op grond van verordening nr. 1408/71 onderworpen was.

32.

Gelet op de bewoordingen van deze bepaling is het dan ook duidelijk dat zij van toepassing is wanneer iemand van een situatie waarin hij onderworpen is aan de wetgeving van de ene lidstaat, overgaat naar een situatie waarin hij onderworpen is aan de wetgeving van een andere lidstaat.

33.

Zoals de Europese Commissie terecht heeft opgemerkt, geldt die bepaling daarentegen niet expliciet voor situaties als bedoeld in artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71, waarin de socialezekerheidswetgeving van twee lidstaten gelijktijdig van toepassing is, en blijft na de inwerkingtreding van verordening nr. 883/2004 slechts één van beide wetgevingen van toepassing.

34.

Dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 niet van toepassing is op een situatie als die welke voor de verwijzende rechter aan de orde is, wordt volgens mij overigens bevestigd door de context waarvan die bepaling deel uitmaakt, alsook door de doelstellingen van de betreffende regelgeving.

35.

Wat vervolgens de context betreft, moet worden vastgesteld dat bij verordening nr. 883/2004 een einde is gemaakt aan alle in verordening nr. 1408/71 neergelegde uitzonderingen op het beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is. Mijns inziens strookt een uitlegging van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 die verder gaat dan de bewoordingen ervan en die de afwijkingsregeling uitbreidt waarbij is voorzien in onderwerping aan de wetgeving van twee lidstaten, niet met het bij verordening nr. 883/2004 ingevoerde stelsel, dat gebaseerd is op het thans absolute beginsel dat de wetgeving van slechts één lidstaat van toepassing is.

36.

Bovendien is het doel van artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 om talrijke wijzigingen van de toepasselijke wetgeving bij de overgang naar de nieuwe verordening te voorkomen en om voor een zogenaamde „zachte landing” van de betrokkenen te zorgen, indien er een verschil bestaat tussen de toepasselijke wetgeving op grond van verordening nr. 1408/71 en de wetgeving die van toepassing is op grond van de voorschriften van verordening nr. 883/2004 ( 7 ).

37.

Zoals de Commissie heeft onderstreept, pleit het feit dat bij verordening nr. 883/2004 een einde is gemaakt aan de door verordening nr. 1408/71 geboden mogelijkheid van onderwerping aan de wetgeving van twee lidstaten, tegen de opvatting dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 tot doel kan hebben gehad een dergelijke, overigens in deze verordening afgeschafte mogelijkheid te handhaven.

38.

Uit al het voorgaande volgt naar mijn mening dat artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 niet van toepassing is op een situatie als die van V, die bij de inwerkingtreding van deze verordening gelijktijdig aan de wetgeving van twee verschillende lidstaten onderworpen was op grond van artikel 14 quater, onder b), van verordening nr. 1408/71.

39.

Gelet op deze gevolgtrekking hoeft mijns inziens niet meer te worden geantwoord op de argumenten die de Belgische regering heeft aangevoerd in verband met de uitlegging van de in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 gestelde voorwaarde, die inhoudt dat de op grond van verordening nr. 1408/71 aangewezen wetgeving enkel van toepassing blijft indien „de desbetreffende situatie” voortduurt. De uitlegging van deze voorwaarde is namelijk pas relevant zodra artikel 87, lid 8, van toepassing is, wat volgens mij in de onderhavige zaak in het licht van de voorgaande overwegingen niet het geval is.

40.

Hieruit volgt dat V niet verplicht was de in artikel 87, lid 8, van verordening nr. 883/2004 bedoelde aanvraag in te dienen om vanaf 1 mei 2010 uitsluitend onderworpen te zijn aan het op grond van verordening nr. 883/2004 aangewezen recht, te weten het op grond van artikel 13, lid 3, van deze verordening toepasselijke Luxemburgse recht.

41.

Gelet op de door mij aan het Hof in overweging gegeven oplossing hoeft de tweede prejudiciële vraag van de verwijzende rechter niet te worden beantwoord.

IV. Conclusie

42.

Gelet op een en ander geef ik het Hof in overweging om de vragen van de cour du travail de Liège te beantwoorden als volgt:

„Artikel 87, lid 8, van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004, betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels, moet aldus worden uitgelegd dat deze bepaling niet van toepassing is op een persoon die bij de inwerkingtreding van deze verordening, te weten op 1 mei 2010, aan de wetgeving van twee lidstaten onderworpen was op grond van artikel 14 quater, onder b), van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen. Om onder de op grond van verordening nr. 883/2004 toepasselijke wetgeving te vallen, was een dergelijke persoon bijgevolg niet gehouden een daartoe strekkende uitdrukkelijke aanvraag als bedoeld in die bepaling in te dienen.”


( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

( 2 ) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB 2009, L 284, blz. 43) (hierna: „verordening nr. 883/2004”).

( 3 ) Verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de gewijzigde en bijgewerkte versie van verordening (EG) nr. 118/97 van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB 2008, L 177, blz. 1) (hierna: „verordening nr. 1408/71”).

( 4 ) Het feit dat de beslissing om hem aan het Belgische aanvullende socialezekerheidsstelsel te onderwerpen met terugwerkende kracht is genomen, is daarentegen volgens mij niet relevant voor het onderzoek van de bepalingen van verordening nr. 883/2004. Deze verordening strekt er immers niet toe de materiële voorwaarden voor een recht op socialezekerheidsuitkeringen vast te stellen en het staat in beginsel aan de wettelijke regeling van elke lidstaat om die voorwaarden vast te stellen (zie in die zin arresten van 19 september 2013, Brey, C‑140/12, EU:C:2013:565, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en 14 juni 2016, Commissie/Verenigd Koninkrijk, C‑308/14, EU:C:2016:436, punt 65).

( 5 ) Zie arrest van 7 december 2010, VEBIC, C‑439/08, EU:C:2010:739, punt 42 en aldaar aangehaalde rechtspraak.

( 6 ) Zie met name arrest van 21 maart 2018, Klein Schiphorst, C‑551/16, EU:C:2018:200, punt 34.

( 7 ) Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland, opgesteld en overeengekomen door de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (ec.europa.eu/social/BlobServlet?docId=11366&langId=nl, blz. 54).

Top