This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62015CJ0335
Judgment of the Court (Eighth Chamber) of 14 July 2016.#Maria Cristina Elisabetta Ornano v Ministero della Giustizia, Direzione Generale dei Magistrati del Ministero.#Request for a preliminary ruling from the Consiglio di Stato.#Reference for a preliminary ruling — Social policy — Article 119 of the EC Treaty (subsequently Article 141 EC) — Directive 75/117/EEC — Equal pay for men and women — Article 1 — Directive 92/85/EEC — Measures to improve the safety and health at work of pregnant workers and workers who have recently given birth or are breastfeeding — Article 11(2)(b) and Article 11(3) — National law providing for an allowance for ordinary magistrates in respect of the expenses they incur in the performance of their professional functions — No entitlement for an ordinary magistrate to that allowance in the case of compulsory maternity leave taken prior to 1 January 2005.#Case C-335/15.
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 juli 2016.
Maria Cristina Elisabetta Ornano tegen Ministero della Giustizia, Direzione Generale dei Magistrati del Ministero.
Verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) – Richtlijn 75/117/EEG – Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers – Artikel 1 – Richtlijn 92/85/EEG – Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie – Artikel 11, punt 2, onder b), en artikel 11, punt 3 – Nationale wettelijke regeling op grond waarvan gewone rechters recht hebben op een toelage voor de kosten die zij dragen in de uitoefening van hun beroep – Geen recht op uitbetaling van deze toelage voor een gewone rechter in geval van verplicht zwangerschapsverlof dat is genomen vóór 1 januari 2005.
Zaak C-335/15.
Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 14 juli 2016.
Maria Cristina Elisabetta Ornano tegen Ministero della Giustizia, Direzione Generale dei Magistrati del Ministero.
Verzoek van de Consiglio di Stato om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) – Richtlijn 75/117/EEG – Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers – Artikel 1 – Richtlijn 92/85/EEG – Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie – Artikel 11, punt 2, onder b), en artikel 11, punt 3 – Nationale wettelijke regeling op grond waarvan gewone rechters recht hebben op een toelage voor de kosten die zij dragen in de uitoefening van hun beroep – Geen recht op uitbetaling van deze toelage voor een gewone rechter in geval van verplicht zwangerschapsverlof dat is genomen vóór 1 januari 2005.
Zaak C-335/15.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:564
ARREST VAN HET HOF (Achtste kamer)
14 juli 2016 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) — Richtlijn 75/117/EEG — Gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers — Artikel 1 — Richtlijn 92/85/EEG — Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie — Artikel 11, punt 2, onder b), en artikel 11, punt 3 — Nationale regelgeving op grond waarvan gewone rechters recht hebben op een toelage met betrekking tot de kosten die zij dragen in de uitoefening van hun beroep — Geen recht op uitbetaling van deze toelage voor een gewone rechter in geval van verplicht zwangerschapsverlof dat is genoten vóór 1 januari 2005”
In zaak C‑335/15,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) bij beslissing van 13 mei 2015, ingekomen bij het Hof op 3 juli 2015, in de procedure
Maria Cristina Elisabetta Ornano
tegen
Ministero della Giustizia, Direzione Generale dei Magistrati del Ministero,
wijst
HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: D. Šváby, kamerpresident, J. Malenovský en M. Safjan (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: H. Saugmandsgaard Øe,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen ingediend door:
— |
de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. De Socio, avvocato dello Stato, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en A. Szmytkowska als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) en artikel 120 van het EG-Verdrag (later artikel 142 EG), artikel 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, artikel 11 van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG) (PB 1992, L 348, blz. 1), alsmede van de artikelen 2, 14 en 15 van richtlijn 2006/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in arbeid en beroep (PB 2006, L 204, blz. 23). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Maria Ornano en de Ministero della Giustizia, Direzione Generale dei Magistrati del Ministero (ministerie van justitie, directoraat-generaal magistratuur van het ministerie, Italië; hierna: „ministerie van justitie”) ten aanzien van de weigering om aan een gewone rechter voor vóór 1 januari 2005 liggende tijdvakken van verplicht zwangerschapsverlof een toelage te betalen met betrekking tot de kosten die gewone rechters dragen in de uitoefening van hun beroep. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
Richtlijn 75/117/EEG
3 |
Artikel 1 van richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers (PB 1975, L 45, blz. 19), bepaalt het volgende: „Het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, neergelegd in artikel 119 van het [EEG-]Verdrag en hierna te noemen ‚beginsel van gelijke beloning’, houdt in dat voor gelijke arbeid of voor arbeid waaraan gelijke waarde wordt toegekend ieder onderscheid naar kunne wordt afgeschaft ten aanzien van alle elementen en voorwaarden van de beloning. In het bijzonder, wanneer voor de vaststelling van de beloning gebruik wordt gemaakt van een systeem van werkclassificatie, dient dit systeem te berusten op criteria die voor mannelijke en vrouwelijke werknemers eender zijn, en zodanig te zijn opgezet dat ieder onderscheid naar kunne is uitgesloten.” |
4 |
Deze richtlijn is per 15 augustus 2009 ingetrokken bij richtlijn 2006/54. De feiten van het hoofdgeding dateren echter van vóór de intrekking van richtlijn 75/117. |
Richtlijn 76/207/EEG
5 |
De tweede en derde overweging van richtlijn 76/207/EEG van de Raad van 9 februari 1976 betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB 1976, L 39, blz. 40) luiden als volgt: „Overwegende dat wat de bezoldiging betreft, de Raad op 10 februari 1975 richtlijn [75/117] [...] heeft vastgesteld; Overwegende dat er tevens een actie van de Gemeenschap nodig is om het beginsel van een gelijke behandeling van mannen en vrouwen te realiseren, zowel voor wat betreft de toegang tot het arbeidsproces, tot de beroepsopleiding en de promotiekansen als wat betreft de andere arbeidsvoorwaarden; dat de gelijke behandeling van mannelijke en vrouwelijke werknemers een van de doelstellingen van de Gemeenschap vormt, voor zover hierdoor met name de onderlinge aanpassing op de weg van de vooruitgang van de levensstandaard en de arbeidsvoorwaarden van de werknemers wordt bevorderd; dat in het Verdrag niet is voorzien in de daartoe vereiste specifieke bevoegdheden”. |
6 |
Richtlijn 76/207 is met ingang van 15 augustus 2009 ingetrokken bij richtlijn 2006/54. De feiten van het hoofdgeding dateren echter van vóór de intrekking van richtlijn 76/207. |
Richtlijn 92/85
7 |
De negende en de zestiende tot en met de achttiende overweging van richtlijn 92/85 luiden: „Overwegende dat de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie geen afbreuk mag doen aan de plaats van de vrouw op de arbeidsmarkt en evenmin afbreuk mag doen aan de richtlijnen van de Raad op het gebied van gelijke behandeling van mannen en vrouwen; [...] Overwegende dat de maatregelen inzake de arbeidsorganisatie ter bescherming van de gezondheid van de werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie geen nuttige werking zouden hebben indien zij niet gepaard gaan met de handhaving van de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst, met inbegrip van het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering; Overwegende dat voorts de bepalingen met betrekking tot het zwangerschapsverlof eveneens geen nuttige werking zouden hebben indien zij niet gepaard gaan met de handhaving van de rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst en met het behoud van een bezoldiging en/of met het genot van een bepaalde uitkering; Overwegende dat het begrip adequate uitkering bij zwangerschapsverlof moet worden beschouwd als een technisch referentiepunt dat dient om het niveau van de minimale bescherming te bepalen en in geen geval in die zin mag worden uitgelegd dat zwangerschap gelijk wordt gesteld met ziekte”. |
8 |
Artikel 2 van deze richtlijn, met het opschrift „Definities”, bepaalt: „In deze richtlijn wordt verstaan onder:
|
9 |
In artikel 8 van deze richtlijn, met het opschrift „Zwangerschapsverlof”, is bepaald: „1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen opdat de werkneemsters in de zin van artikel 2 recht hebben op een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen zwangerschapsverlof van ten minste veertien aaneengesloten weken. 2. Het in lid 1 bedoelde zwangerschapsverlof moet een overeenkomstig de nationale wetten en/of praktijken vóór en/of na de bevalling te nemen verplicht zwangerschapsverlof van ten minste twee weken omvatten.” |
10 |
Artikel 11 van deze richtlijn, met het opschrift „Rechten verbonden aan de arbeidsovereenkomst”, bepaalt in de punten 1 tot en met 3: „Teneinde de werkneemsters in de zin van artikel 2 te waarborgen dat zij de in dit artikel erkende rechten inzake de bescherming van hun veiligheid en gezondheid kunnen doen gelden, wordt het volgende bepaald:
|
Italiaans recht
11 |
Artikel 3, eerste alinea, van legge n. 27, provvidenze per il personale di magistratura (wet nr. 27 inzake uitkeringen ten gunste van leden van de rechterlijke macht) van 19 februari 1981 (GURI nr. 52 van 21 februari 1981; hierna: „wet nr. 27/81”) voorziet in de uitkering van een bijzondere ambtsvergoeding ten gunste van gewone Italiaanse rechters voor de kosten die zij in de uitoefening van hun beroep dragen (hierna: „bijzondere vergoeding voor rechters”). |
12 |
Tot en met 31 december 2004 hadden gewone rechters tijdens het verplicht zwangerschapsverlof geen recht op deze vergoeding. In dat kader bepaalde artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81 (hierna: „oorspronkelijke versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81”): „Totdat een nieuw stelsel wordt aangenomen inzake de vergoeding van de leden als voorzien in wet nr. 97 van 2 april 1979, wordt er met ingang van 1 juli 1980 ten gunste van gewone rechters ten aanzien van kosten die zij in de uitoefening van hun beroep dragen voorzien in een bijzondere vergoeding die geen recht op een pensioen verleent, van 4400000 lire per jaar die maandelijks wordt uitgekeerd, met uitzondering van de periodes van buitengewoon verlof, bijzonder verlof ongeacht de reden van dit bijzonder verlof, verplicht of optioneel verlof zoals voorzien in de artikelen 4 en 7 van wet nr. 1204 van 30 december 1971 en schorsing uit de functie, ongeacht de reden van deze schorsing.” |
13 |
Deze bepaling is gewijzigd bij artikel 1, lid 325, van legge n. 311, Disposizioni per la formazione del bilancio annuale e pluriennale dello Stato (legge finanziaria 2005) [wet nr. 311 houdende bepalingen inzake de vaststelling van de jaarlijkse en meerjaarlijkse begroting van de staat (begrotingswet 2005)] van 30 december 2004 (gewoon supplement bij GURI nr. 306 van 31 december 2004), op grond waarvan ook in geval van verplicht zwangerschapsverlof een recht is ontstaan op een bijzondere vergoeding voor rechters (hierna: „gewijzigde versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81”). Deze laatste versie is op 1 januari 2005 in werking getreden. |
Hoofdgeding en prejudiciële vraag
14 |
Op 23 februari 2007 heeft Ornano, rechter bij het Tribunale di Cagliari (gerecht Cagliari, Italië), het ministerie van justitie verzocht om uitbetaling van met name de bijzondere vergoeding voor rechters voor twee tijdvlakken van verplicht zwangerschapsverlof die zij in de jaren 1997/1998 en 2000/2001 had genoten. |
15 |
Bij een besluit van 30 maart 2007 heeft de minister van justitie dit verzoek van Ornano afgewezen, omdat deze twee tijdvlakken van zwangerschapsverlof vóór de datum van inwerkingtreding van de gewijzigde versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81, te weten 1 januari 2005, lagen, en deze wijziging geen terugwerkende kracht had. |
16 |
Op 30 juli 2007 heeft Ornano tegen dit besluit buitengewoon beroep ingesteld bij de Presidente della Repubblica (president van de Republiek, Italië). In het kader van een dergelijk beroep is de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter, Italië) de bevoegde rechter. |
17 |
In het kader van dit beroep heeft Ornano aangevoerd dat de gewijzigde versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81 van toepassing was op situaties die voor de inwerkingtreding van deze bepaling waren ontstaan en waarvoor, zoals in dit geval, de verjaring nog niet was ingetreden. |
18 |
Op 9 oktober 2007 heeft het ministerie van justitie de toepassing met terugwerkende kracht van de gewijzigde versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81 uitgesloten. Het heeft aangevoerd dat de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter) de grondwettigheid van deze gewijzigde versie had opgeworpen en dat de Corte costituzionale (grondwettelijk hof, Italië) meermaals, in het bijzonder in een beschikking van 13 april 2007, heeft geoordeeld dat deze bepaling niet in strijd was met de Italiaanse grondwet. |
19 |
Bij brief van 13 april 2015 heeft het ministerie van justitie een beschikking van de Corte costituzionale (grondwettelijk hof) van 14 mei 2008 aan de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter) toegezonden, waarin de Corte costituzionale de vraag of de oorspronkelijke versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81 verenigbaar is met de Italiaanse grondwet, kennelijk ongegrond heeft verklaard, voor zover deze bepaling het recht op de bijzondere vergoeding voor rechters uitsloot voor de periode van verplicht zwangerschapsverlof. Hiertoe heeft dat hof geoordeeld dat de gewijzigde versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81 niet kon worden toegepast op tijdvakken vóór de inwerkingtreding van deze versie. |
20 |
Volgens de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter) blijft de vraag bestaan of de oorspronkelijke versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81 verenigbaar is met verschillende bepalingen van het Unierecht die zijn bedoeld om het moederschap te beschermen en non-discriminatie naar geslacht te garanderen, in het bijzonder wat de beloning van werknemers betreft. |
21 |
Hiertoe merkt de verwijzende rechter op dat de rechtspraak van het Hof beoogt te waarborgen dat moederschap de betrokken werkneemsters in het kader van de arbeidsverhouding niet in een minder gunstige positie brengt dat hun mannelijke collega’s. |
22 |
De verwijzende rechter voegt hier aan toe dat, nog steeds volgens de rechtspraak van het Hof, wat in het bijzonder de bezoldiging betreft, de werkneemster die met zwangerschapsverlof gaat, niet alleen haar basissalaris moet behouden, maar ook het recht op toeslagen die verband houden met haar arbeidsstatus, ook al heeft zij geen recht op behoud van haar gehele bezoldiging. |
23 |
In dit geval heeft de Italiaanse wetgever de bijzondere vergoeding voor rechters impliciet erkend als een onderdeel van de bezoldiging van gewone rechters dat „niet eventueel” van aard is, en hoe dan ook volledig onafhankelijk is van het verplichte verlof zoals genoemd in de wet nr. 311 houdende bepalingen inzake de vaststelling van de jaarlijkse en meerjaarlijkse begroting van de staat (begrotingswet 2005) van 30 december 2004, waarbij de toepassing ervan is uitgebreid tot diensttijd die in zwangerschapsverlof is doorgebracht. |
24 |
Daarop heeft de Consiglio di Stato (hoogste bestuursrechter) de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag: „Staan artikel 11, eerste alinea, punt 1, punt 2, onder b), en punt 3, en de laatste en voorlaatste overweging van richtlijn 92/85, alsmede [artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG), artikel 120 van het EG-Verdrag (later artikel 142 EG)], voor zover daarin is bepaald dat ‚de lidstaten ernaar [streven] de bestaande gelijkwaardigheid van de bepalingen omtrent betaalde vakantie te handhaven’, artikel 2, lid 2, onder c), juncto artikel 14, lid 1, onder c), alsmede artikel 15 en de overwegingen 23 en 24 van richtlijn 2006/54 en, ten slotte, artikel 23 van het Handvest van de grondrechten in de weg aan een nationale regeling die ingevolge de oorspronkelijke versie van artikel 3, eerste alinea, van wet nr. 27/81, niet toestaat dat de daarin bedoelde toelage wordt betaald voor vóór 1 januari 2005 liggende tijdvakken van verplicht zwangerschapsverlof?” |
25 |
Bij beslissing van de president van het Hof van 12 augustus 2015 is het verzoek van de verwijzende rechter om de onderhavige prejudiciële verwijzing te behandelen volgens de versnelde procedure van artikel 23 bis van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie en artikel 105 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof afgewezen. |
De vraag
26 |
Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of het Unierecht aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke een gewone rechter in het geval van verplicht zwangerschapsverlof geen recht heeft op een toelage die verband houdt met de kosten die gewone rechters in de uitoefening van hun beroep dragen, wanneer dat verlof is gelegen in een tijdvak vóór 1 januari 2005. |
27 |
Vooraf dient te worden opgemerkt dat, zoals blijkt uit de verwijzingsbeslissing, de feiten van het hoofdgeding zich in de loop van de jaren 1997/1998 en 2000/2001 hebben afgespeeld, toen Ornano verplicht zwangerschapsverlof genoot. Derhalve moet de vraag worden onderzocht in het kader van de in die tijdvakken geldende bepalingen van Unierecht, in het bijzonder richtlijn 92/85, artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) en richtlijn 75/117. |
Richtlijn 92/85
28 |
Aangezien Ornano tweemaal verplicht zwangerschapsverlof heeft genoten, moeten de artikelen 11, punt 2, onder b), en 11, punt 3, van richtlijn 92/85, die betrekking hebben op zwangerschapsverlof, worden uitgelegd, zonder dat hoeft te worden verwezen naar punt 1 van dat artikel, dat eveneens door de verwijzende rechter is genoemd. Dit laatste punt, dat betrekking heeft op de artikelen 5 tot en met 7 van deze richtlijn, heeft namelijk betrekking op zwangere werkneemsters en op werkneemsters tijdens de lactatie, en dus op andere situaties dan in het hoofdgeding aan de orde. |
29 |
In dat kader bepaalt artikel 11, punt 2, onder b), van deze richtlijn dat, in geval van zwangerschapsverlof, het behoud van een bezoldiging en/of het genot van een adequate uitkering van de werkneemsters moet worden gewaarborgd. Artikel 11, punt 3, van deze richtlijn preciseert dat de in dat punt 2, onder b, bedoelde uitkering als adequaat wordt beschouwd, wanneer zij een inkomen waarborgt dat gelijk is aan het inkomen dat de betrokken werkneemster zou ontvangen in geval van een onderbreking van haar werkzaamheden om gezondheidsredenen, binnen de grenzen van een eventueel, door de nationale wetten bepaald maximum. |
30 |
Het in artikel 11 van richtlijn 92/85 gebruikte begrip „bezoldiging” omvat, evenals de in artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) gegeven definitie, de voordelen die de werkgever direct of indirect gedurende het zwangerschapsverlof aan de werkneemster uit hoofde van haar dienstbetrekking betaalt. Het eveneens in genoemd artikel 11 voorkomende begrip „uitkering” omvat daarentegen al het inkomen dat de werkneemster tijdens haar zwangerschapsverlof ontvangt en dat haar niet door haar werkgever uit hoofde van de arbeidsovereenkomst wordt betaald (zie in die zin arresten van 27 oktober 1998, Boyle e.a., C‑411/96, EU:C:1998:506, punt 31, en 1 juli 2010, Parviainen, C‑471/08, EU:C:2010:391, punt 35). |
31 |
Volgens vaste rechtspraak van het Hof kunnen werkneemsters zich echter niet met succes op artikel 11, punten 2 en 3, van richtlijn 92/85 beroepen om gedurende hun zwangerschapsverlof het behoud van hun volledige bezoldiging te vorderen, alsof zij, net zoals de andere werknemers, daadwerkelijk hun arbeid zouden verrichten (zie in die zin arresten van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 20; 30 maart 2004, Alabaster, C‑147/02, EU:C:2004:192, punt 46, en 1 juli 2010, Gassmayr, C‑194/08, EU:C:2010:386, punt 82). |
32 |
Het begrip „bezoldiging” in artikel 11, punten 2 en 3, van richtlijn 92/85 dient aldus te worden onderscheiden van het begrip „volledige bezoldiging” die wordt verkregen wanneer de werkneemster daadwerkelijk haar arbeid verricht en die, in het onderhavige geval, de bijzondere vergoeding voor rechters omvat, die betrekking heeft op de kosten die de gewone rechters dragen in de uitoefening van hun beroep. |
33 |
Zoals blijkt uit richtlijn 92/85 en uit de rechtspraak van het Hof, heeft de Uniewetgever willen garanderen dat de werkneemster tijdens haar zwangerschapsverlof een inkomen geniet, dat ten minste gelijk is aan de uitkering die zij ingevolge de nationale socialezekerheidswetgeving zou ontvangen wanneer zij haar werkzaamheden om gezondheidsredenen onderbreekt (zie in die zin arresten van 27 oktober 1998, Boyle e.a., C‑411/96, EU:C:1998:506, punt 32; 1 juli 2010, Gassmayr, C‑194/08, EU:C:2010:386, punt 83, en 13 februari 2014, TSN en YTN, C‑512/11 en C‑513/11, EU:C:2014:73, punt 36). |
34 |
Wanneer een werkneemster afwezig is van de arbeid omdat zij zwangerschapsverlof geniet, houdt de door artikel 11, punten 2 en 3, van deze richtlijn verlangde minimumbescherming dus niet in dat de bezoldiging van de betrokkene volledig moet worden behouden (arrest van 1 juli 2010, Gassmayr, C‑194/08, EU:C:2010:386, punt 86). |
35 |
Bovendien ontneemt richtlijn 92/95, die minimumvereisten bevat, de lidstaten geenszins de bevoegdheid om die werkneemsters meer bescherming te bieden door beschermingsmaatregelen te behouden of in te voeren die gunstiger zijn voor de werkneemsters mits die maatregelen verenigbaar zijn met de Unierechtelijke bepalingen. Geen enkele bepaling van deze richtlijn staat er dus aan in de weg dat de lidstaten, of in voorkomend geval de sociale partners, vaststellen dat alle bestanddelen van de bezoldiging waarop de zwangere werkneemster vóór haar zwangerschap en zwangerschapsverlof recht had, moeten worden doorbetaald (arresten van 1 juli 2010, Gassmayr, C‑194/08, EU:C:2010:386, punt 88, en 13 februari 2014, TSN en YTN, C‑512/11 en C‑513/11, EU:C:2014:73, punt 37). |
36 |
Bijgevolg volgt uit artikel 11, punt 2, onder b), en artikel 11, punt 3, van richtlijn 92/85 dat ingeval de betrokken lidstaat niet heeft bepaald dat alle bestanddelen van de bezoldiging waarop een gewone rechter vóór haar zwangerschapsverlof recht had, moeten worden doorbetaald, de werkgever van deze werkneemster niet gehouden is om haar, in het geval waarin het tijdvak van verplicht zwangerschapsverlof vóór 1 januari 2005 ligt, een toelage uit te betalen ten aanzien van kosten die gewone rechters dragen in de uitoefening van hun beroep, op voorwaarde dat deze werkneemster gedurende dit tijdvak een inkomen heeft genoten dat ten minste gelijk is aan de uitkering die zij ingevolge de nationale socialezekerheidswetgeving zou ontvangen wanneer zij haar werkzaamheden om gezondheidsredenen onderbreekt. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. |
Artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) en richtlijn 75/117
37 |
Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat ten tijde van de tijdvakken van zwangerschapsverlof van Ornano, artikel 119 van het EG-Verdrag van kracht was, welke bepaling met ingang van 1 mei 1999 artikel 141 EG is geworden. |
38 |
Zoals in punt 30 van het onderhavige arrest is uiteengezet, berusten de voordelen die de werkgever op grond van de wettelijke bepalingen of uit hoofde van een arbeidsovereenkomst aan een vrouwelijke werknemer tijdens haar zwangerschapsverlof betaalt, op de arbeidsbetrekking, zodat zij een beloning vormen in de zin van artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) en artikel 1 van richtlijn 75/117 (arresten van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 14, en 27 oktober 1998, Boyle e.a., C‑411/96, EU:C:1998:506, punt 38). |
39 |
Volgens vaste rechtspraak van het Hof is echter sprake van discriminatie, wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties (arrest van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 16en aldaar aangehaalde rechtspraak). Vrouwen die een in de nationale wettelijke regeling voorzien zwangerschapsverlof genieten, bevinden zich in een specifieke situatie die bijzondere bescherming verlangt, doch niet kan worden gelijkgesteld met de situatie van een man of met die van een vrouw die haar arbeid daadwerkelijk verricht (arrest van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 17). |
40 |
Het in artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) geformuleerde en in richtlijn 75/117 gepreciseerde beginsel van gelijke beloning tussen mannen en vrouwen, houdt niet de verplichting in om vrouwelijke werknemers tijdens hun zwangerschapsverlof het volledige loon door te betalen en voorziet evenmin in specifieke criteria voor het bepalen van het bedrag van de uitkeringen die hun tijdens die periode worden betaald, met dien verstande dat het bedrag van die uitkeringen niet zo gering mag zijn dat het doel van het zwangerschapsverlof daardoor op de helling komt te staan. Voor zover die uitkeringen worden berekend op basis van een loon dat de vrouwelijke werknemer vóór het begin van haar zwangerschapsverlof ontving, dienen zij evenwel de loonsverhogingen te omvatten die zijn ingetreden tussen het begin van de door het referentieloon gedekte periode en het einde van het zwangerschapsverlof, en dit vanaf het ogenblik waarop die loonsverhogingen in werking zijn getreden (arrest van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 25). |
41 |
Uit deze rechtspraak volgt dat het enkele feit dat een gewone rechter tijdens een verplicht zwangerschapsverlof, in tegenstelling tot haar mannelijke collega’s die hun arbeid daadwerkelijk verrichten, geen recht heeft op een bijzondere vergoeding voor rechters, geen discriminatie op grond van geslacht vormt in de zin van artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) en artikel 1 van richtlijn 75/117. |
42 |
Hieraan moet worden toegevoegd dat, gelet op de in punt 40 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, ingeval de betrokken werkneemster een inkomen heeft genoten dat ten minste gelijk is aan de uitkering die zij ingevolge de nationale socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat zou ontvangen wanneer zij haar werkzaamheden om gezondheidsredenen onderbreekt, in de zin van artikel 11, punt 2, onder b), en artikel 11, punt 3, van richtlijn 92/85, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan, dan mag het bedrag van die uitkeringen niet zo gering zijn dat het doel van het zwangerschapsverlof daardoor in gevaar wordt gebracht. |
43 |
Bovendien vormen, zoals in punt 38 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, de voordelen die de werkgever tijdens een zwangerschapsverlof betaalt, een beloning in de zin van artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG) en artikel 1 van richtlijn 75/117, zodat deze beloning niet onder richtlijn 76/207 kan vallen. Met name uit de tweede overweging van deze laatste richtlijn volgt immers, dat zij niet ziet op de beloning (zie in die zin arresten van 13 februari 1996, Gillespie e.a., C‑342/93, EU:C:1996:46, punt 24, en 27 oktober 1998, Boyle e.a., C‑411/96, EU:C:1998:506, punt 38). In deze omstandigheden dient de huidige zaak niet in het kader van richtlijn 76/207 te worden onderzocht. |
44 |
Gelet op het bovenstaande dient op de vraag te worden geantwoord dat artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG), artikel 1 van richtlijn 75/117, artikel 11, punt 2, onder b), van richtlijn 92/85, alsmede artikel 11, punt 3, van deze laatste richtlijn, aldus moeten worden uitgelegd dat ingeval de betrokken lidstaat niet heeft bepaald dat alle bestanddelen van de bezoldiging waarop een gewone rechter vóór haar zwangerschapsverlof recht had, moeten worden doorbetaald, deze bepalingen zich niet verzetten tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke een gewone rechter in het geval waarin het tijdvak van verplicht zwangerschapsverlof vóór 1 januari 2005 ligt, geen recht heeft op een toelage ten aanzien van kosten die gewone rechters dragen in de uitoefening van hun beroep, op voorwaarde dat deze werkneemster gedurende dat tijdvak een inkomen heeft genoten dat ten minste gelijk is aan de uitkering die zij ingevolge de nationale socialezekerheidswetgeving zou ontvangen wanneer zij haar werkzaamheden om gezondheidsredenen onderbreekt. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. |
Kosten
45 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Achtste kamer) verklaart voor recht: |
Artikel 119 van het EG-Verdrag (later artikel 141 EG), artikel 1 van richtlijn 75/117/EEG van de Raad van 10 februari 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers, artikel 11, punt 2, onder b), van richtlijn 92/85/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 inzake de tenuitvoerlegging van maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid op het werk van werkneemsters tijdens de zwangerschap, na de bevalling en tijdens de lactatie (tiende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van richtlijn 89/391/EEG), alsmede artikel 11, punt 3, van richtlijn 92/85, moeten aldus worden uitgelegd dat ingeval de betrokken lidstaat niet heeft bepaald dat alle bestanddelen van de bezoldiging waarop een gewone rechter vóór haar zwangerschapsverlof recht had, moeten worden doorbetaald, deze bepalingen zich niet verzetten tegen een nationale regeling als aan de orde in het hoofdgeding, volgens welke een gewone rechter in het geval waarin het tijdvak van verplicht zwangerschapsverlof vóór 1 januari 2005 ligt, geen recht heeft op een toelage ten aanzien van kosten die gewone rechters dragen in de uitoefening van hun beroep, op voorwaarde dat deze werkneemster gedurende dat tijdvak een inkomen heeft genoten dat ten minste gelijk is aan de uitkering die zij ingevolge de nationale socialezekerheidswetgeving zou ontvangen wanneer zij haar werkzaamheden om gezondheidsredenen onderbreekt. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Italiaans.