EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CJ0285

Arrest van het Hof (Tiende kamer) van 4 juni 2015.
Directeur général des douanes et droits indirects en Directeur régional des douanes et droits indirects d'Auvergne tegen Brasserie Bouquet SA.
Verzoek van de Cour de cassation (Frankrijk) om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Fiscale bepalingen – Richtlijn 92/83/EEG – Accijns – Bier – Artikel 4 – Kleine zelfstandige brouwerijen – Verlaagd accijnstarief – Voorwaarden – Niet onder licentie werken – Werken volgens een aan een derde toebehorend productieproces waarvoor door die derde toestemming is verleend – Gebruik van de merken van die derde met diens toestemming.
Zaak C-285/14.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2015:353

ARREST VAN HET HOF (Tiende kamer)

4 juni 2015 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Fiscale bepalingen — Richtlijn 92/83/EEG — Accijns — Bier — Artikel 4 — Kleine zelfstandige brouwerijen — Verlaagd accijnstarief — Voorwaarden — Niet onder licentie werken — Werken volgens een aan een derde toebehorend productieproces waarvoor door die derde toestemming is verleend — Gebruik van de merken van die derde met diens toestemming”

In zaak C‑285/14,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Frankrijk) bij beslissing van 3 juni 2014, ingekomen bij het Hof op 11 juni 2014, in de procedure

Directeur général des douanes et droits indirects,

Directeur régional des douanes et droits indirects d’Auvergne

tegen

Brasserie Bouquet SA,

wijst

HET HOF (Tiende kamer),

samengesteld als volgt: C. Vajda (rapporteur), kamerpresident, A. Rosas en E. Juhász, rechters,

advocaat-generaal: N. Jääskinen,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

Brasserie Bouquet SA, vertegenwoordigd door F. Molinié, avocat,

de Franse regering, vertegenwoordigd door J.‑S. Pilczer en D. Colas als gemachtigden,

de Griekse regering, vertegenwoordigd door K. Nasopoulou als gemachtigde,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door F. Dintilhac en M. Wasmeier als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken (PB L 316, blz. 21).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de directeur général des douanes et droits indirects (directeur-generaal douane en indirecte belastingen) en de directeur régional des douanes et droits indirects d’Auvergne (regiodirecteur douane en indirecte belastingen te Auvergne) enerzijds en Brasserie Bouquet SA (hierna: „Brasserie Bouquet”) anderzijds over de toepassing van het verlaagde accijnstarief op het door Brasserie Bouquet geproduceerde bier in het tijdvak 2007‑2010.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De derde, zevende en zeventiende overweging van richtlijn 92/83 luiden als volgt:

„[...] het [is] voor de goede werking van de interne markt van belang [...] dat voor alle betrokken producten gemeenschappelijke definities worden vastgesteld;

[...]

[...] voor bier dat in kleine zelfstandige brouwerijen wordt geproduceerd en voor ethylalcohol die in kleine distilleerderijen wordt geproduceerd, [moeten er] gemeenschappelijke oplossingen [...] komen die het de lidstaten mogelijk maken verlaagde accijnstarieven toe te passen op deze producten;

[...]

[...] wanneer het de lidstaten is toegestaan verlaagde tarieven toe te passen, [mogen] deze tarieven geen verstoring van de mededinging op de interne markt [...] teweegbrengen”.

4

Artikel 4 van richtlijn 92/83 luidt:

„1.   De lidstaten mogen op door kleine zelfstandige brouwerijen gebrouwen bier verlaagde tarieven toepassen, die volgens de jaarproductie van de betrokken brouwerijen gedifferentieerd kunnen zijn, binnen de volgende grenzen:

de verlaagde tarieven gelden niet voor ondernemingen die meer dan 200000 hectoliter bier per jaar produceren;

de verlaagde tarieven die onder het minimumtarief kunnen liggen, mogen niet meer dan 50 % lager zijn dan het normale nationale accijnstarief.

2.   Voor de toepassing van verlaagde tarieven wordt onder ‚kleine zelfstandige brouwerij’ verstaan: een brouwerij die juridisch en economisch onafhankelijk is van andere brouwerijen, die gebruikmaakt van installaties die fysiek losstaan van die van andere brouwerijen en die niet onder licentie werkt. Een samenwerkingsverband van twee of meer kleine brouwerijen met een gezamenlijke jaarproductie van niet meer dan 200000 hectoliter mag evenwel als één enkele kleine zelfstandige brouwerij worden aangemerkt.

3.   De lidstaten dragen er zorg voor dat de verlaagde tarieven die zij in voorkomend geval invoeren, gelijkelijk van toepassing zijn op bier van kleine zelfstandige brouwerijen in andere lidstaten dat op hun grondgebied wordt geleverd. Zij dienen er met name zorg voor te dragen dat op geen enkele levering uit een andere lidstaat een hogere accijns wordt geheven dan op het exacte nationale equivalent daarvan.”

Frans recht

5

Artikel 178‑0 bis A van bijlage III bij de Code général des impôts (algemeen belastingwetboek), dat uitvoering geeft aan artikel 4 van richtlijn 92/83, luidt als volgt:

„Voor de toepassing van de verlaagde tarieven voor het specifieke recht als bedoeld in artikel 520 A, I, onder a), vijfde tot en met achtste alinea, van de Code général des impôts wordt onder een kleine zelfstandige brouwerij verstaan een in een lidstaat van de Europese Gemeenschap gevestigde brouwerij die voldoet aan de volgende criteria:

zij produceert jaarlijks niet meer dan 200000 hectoliter bier;

zij is juridisch en economisch onafhankelijk van andere brouwerijen;

zij maakt gebruik van installaties die fysiek losstaan van die van andere brouwerijen;

zij werkt niet onder licentie.

Een samenwerkingsverband van twee of meer kleine brouwerijen met een gezamenlijke jaarproductie van niet meer dan 200000 hectoliter mag als één enkele kleine zelfstandige brouwerij worden aangemerkt.”

Hoofdgeding en prejudiciële vraag

6

Brasserie Bouquet exploiteert een restaurant waarin zij zelf gebrouwen bier verkoopt.

7

Die bierproductie geschiedt op basis van een met ICO 3B SARL aangegane overeenkomst van 10 december 1998, het „Contrat d’affiliation au ‚Cercle des 3 brasseurs’” (overeenkomst voor lidmaatschap van de kring van de drie brouwers; hierna: „lidmaatschapsovereenkomst”). Met de lidmaatschapsovereenkomst heeft ICO 3B SARL Brasserie Bouquet toestemming verleend om haar merken en handelsnaam LES 3 BRASSEURS te gebruiken en heeft zij de verplichting op zich genomen om haar knowhow te verstrekken en in het bijzonder giststammen te leveren aan Brasserie Bouquet.

8

Als tegenprestatie moet Brasserie Bouquet zich houden aan de verplichtingen die vermeld staan in een document dat „Bible du Cercle des 3 brasseurs” (bijbel van de kring van de drie brouwers) heet en waarin nadere informatie is opgenomen over met name de genoemde knowhow en het productieproces in een ambachtelijke brouwerij. Uit de lidmaatschapsovereenkomst blijkt ook dat Brasserie Bouquet de verplichting is aangegaan om bepaalde producten uitsluitend te betrekken van ICO 3B SARL en dat zij aan ICO 3B SARL een bedrag voor het lidmaatschap van de „Cercle des 3 brasseurs” en een vast maandelijks bedrag moet betalen.

9

Brasserie Bouquet was van mening dat zij als kleine zelfstandige brouwerij voldeed aan de voorwaarden van artikel 178‑0 bis A van bijlage III bij de Code général des impôts, en is bij haar bij de douane gedane aangifte van de in haar bedrijf gebrouwen hoeveelheden bier uitgegaan van het verlaagde accijnstarief van artikel 520 A, I, onder a), van de Code général des impôts.

10

De douane heeft Brasserie Bouquet een wijzigingsaanslag gestuurd waarin bezwaar werd gemaakt tegen de toepassing van dat verlaagde tarief voor het tijdvak december 2007-november 2010, en vervolgens voor het verschuldigde bedrag een navorderingsaanslag opgelegd.

11

Nadat het bezwaar van Brasserie Bouquet ongegrond was verklaard en de door haar ingestelde vordering bij het Tribunal de grande instance de Clermont-Ferrand (arrondissementsrechtbank te Clermont-Ferrand) in eerste aanleg was afgewezen, is zij in hoger beroep gegaan bij de Cour d’appel de Riom (hof van beroep te Riom), die haar vordering heeft toegewezen. De douane heeft tegen die uitspraak bij de Cour de cassation (hof van cassatie) cassatieberoep ingesteld.

12

De Cour de cassation wijst erop dat het, gelet op de voorwaarden van artikel 4 van richtlijn 92/83 om te kunnen spreken van een kleine zelfstandige brouwerij en dus om het verlaagde accijnstarief te kunnen toepassen, voor de beslechting van het aldaar aanhangige geding van belang is te vernemen wat moet worden verstaan onder de in artikel 4, lid 2, gestelde voorwaarde dat niet „onder licentie” mag worden gewerkt.

13

De Cour de cassation heeft dan ook besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag te stellen:

„Moet artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83 aldus worden uitgelegd dat onder werken onder licentie uitsluitend wordt verstaan werken onder een licentie voor het gebruik van een octrooi of merk, of kan het aldus worden uitgelegd dat onder werken onder licentie wordt verstaan werken volgens een aan een derde toebehorend productieproces waarvoor door die derde toestemming is verleend?”

Beantwoording van de prejudiciële vraag

14

Zoals de Franse regering en de Europese Commissie in hun schriftelijke opmerkingen hebben aangegeven, is in de door de verwijzende rechter geformuleerde prejudiciële vraag sprake van twee mogelijke interpretaties van het begrip werken „onder licentie” als bedoeld in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83, terwijl de lidmaatschapsovereenkomst aspecten bevat die betrekking hebben op beide interpretaties. Op grond van die overeenkomst mag Brasserie Bouquet immers zowel de merken van ICO 3B SARL gebruiken als bier brouwen volgens het aan die onderneming toebehorend productieproces.

15

In de bij artikel 267 VWEU ingestelde samenwerkingsprocedure tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof heeft het Hof tot taak de nationale rechter een voor de oplossing van het bij hem aanhangige geding nuttig antwoord te geven. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen indien nodig te herformuleren (zie met name arrest Le Rayon d’Or, C‑151/13, EU:C:2014:185, punt 25 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

16

Uit de motivering van het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat voor de beslechting van het bij hem aanhangige cassatieberoep de verwijzende rechter dient te weten of bij het brouwen van bier onder voorwaarden als die welke in de lidmaatschapsovereenkomst zijn vastgelegd, sprake is van werken „onder licentie” in de zin van artikel 4, lid 2, eerste zin, van richtlijn 92/83.

17

De gestelde vraag moet dus aldus worden begrepen dat de verwijzende rechter in wezen wenst te vernemen of voor het toepassen van het verlaagde accijnstarief voor bier niet is voldaan aan de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83 gestelde voorwaarde dat een brouwerij niet onder licentie mag werken, wanneer de betrokken brouwerij haar bier produceert krachtens een overeenkomst op grond waarvan zij de merken en het productieproces van een derde mag gebruiken.

18

Wat het in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83 opgenomen begrip werken „onder licentie” betreft, volgt zowel uit de derde overweging als uit de titel van richtlijn 92/83 dat de richtlijn met het oog op het goed functioneren van de interne markt strekt tot vaststelling van gemeenschappelijke definities voor alle betrokken producten, en dat zij is vastgesteld in het kader van de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken. Ter waarborging van een uniforme toepassing van richtlijn 92/83 dienen de begrippen ervan autonoom te worden uitgelegd op basis van de bewoordingen van de betrokken bepalingen en de doelstellingen van deze richtlijn (zie arrest Glückauf Brauerei, C‑83/08, EU:C:2009:228, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19

Verder bepaalt artikel 4 van richtlijn 92/83 dat onder bepaalde voorwaarden een verlaagd accijnstarief wordt gehanteerd voor bier dat wordt gebrouwen door kleine zelfstandige brouwerijen, zodat het gaat om een uitzondering op de toepassing van het normale accijnstarief voor bier. De voorwaarden voor de toepassing van het verlaagde accijnstarief moeten dan ook strikt worden uitgelegd.

20

Aangaande die voorwaarden is het zo dat artikel 4, lid 1, de kwantitatieve voorwaarde bevat dat de jaarproductie van een brouwerij maximaal 200000 hectoliter bier bedraagt. Artikel 4, lid 2, bepaalt dat een kleine zelfstandige brouwerij een brouwerij is die juridisch en economisch onafhankelijk is van andere brouwerijen, die gebruikmaakt van installaties die fysiek losstaan van die van andere brouwerijen en die niet onder licentie werkt, en ziet daarmee op een kwalitatieve voorwaarde met betrekking tot de onafhankelijkheid van een dergelijke brouwerij ten opzichte van andere brouwerijen (zie in die zin arrest Glückauf Brauerei, C‑83/08, EU:C:2009:228, punten 22‑24).

21

Wat het doel van richtlijn 92/83 voor het in kleine zelfstandige brouwerijen geproduceerde bier betreft, strekt de richtlijn volgens de zevende en de zeventiende overweging ertoe om te komen tot gemeenschappelijke oplossingen, zodat de lidstaten op dit product verlaagde accijnstarieven kunnen toepassen, maar wordt voorkomen dat die verlaagde tarieven verstoringen van de mededinging op de interne markt teweegbrengen. De richtlijn beoogt dus te voorkomen dat een dergelijke accijnsverlaging wordt toegekend aan brouwerijen waarvan de omvang en productiecapaciteit dergelijke verstoringen kunnen teweegbrengen (zie in die zin arrest Glückauf Brauerei, C‑83/08, EU:C:2009:228, punten 25 en 26).

22

Derhalve moeten kleine brouwerijen met een jaarproductie van niet meer dan 200000 hectoliter bier volgens artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83 zowel wat hun juridische en economische structuur als wat hun productiestructuur betreft daadwerkelijk onafhankelijk zijn van andere brouwerijen door gebruik te maken van installaties die fysiek losstaan van die van andere brouwerijen, en niet onder licentie te werken (arrest Glückauf Brauerei, C‑83/08, EU:C:2009:228, punt 27).

23

Het niet onder licentie werken is dus een van de voorwaarden om ervoor te zorgen dat de betrokken kleine brouwerij daadwerkelijk autonoom is ten opzichte van andere brouwerijen. Hieruit volgt dat het begrip werken „onder licentie” aldus moet worden uitgelegd dat daaronder valt het brouwen van bier onder enigerlei vorm van toestemming, waaruit blijkt dat die kleine brouwerij niet geheel onafhankelijk is van de derde van wie zij die toestemming heeft verkregen. Dat is het geval als sprake is van toestemming om een octrooi, merk of productieproces van die derde te gebruiken.

24

Een brouwerij in een situatie als die van Brasserie Bouquet, die haar bier overeenkomstig de lidmaatschapsovereenkomst produceert, voldoet dus niet aan de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83 gestelde voorwaarde dat niet onder licentie mag worden gewerkt. Krachtens die overeenkomst heeft Brasserie Bouquet immers het recht gebruik te maken van de merken van de wederpartij. Verder mag zij haar bier brouwen volgens het productieproces van ICO 3B SARL, aangezien zij op grond van de overeenkomst gebruikmaakt van de knowhow van die onderneming zoals die ter beschikking is gesteld in het document „Bible du Cercle des 3 brasseurs”, waarin met name het proces en de methoden voor het produceren van bier in een ambachtelijke brouwerij worden beschreven.

25

Gelet op het voorgaande moet op de gestelde vraag worden geantwoord dat voor het toepassen van het verlaagde accijnstarief voor bier niet is voldaan aan de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83 gestelde voorwaarde dat een brouwerij niet onder licentie mag werken, wanneer de betrokken brouwerij haar bier produceert krachtens een overeenkomst op grond waarvan zij de merken en het productieproces van een derde mag gebruiken.

Kosten

26

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Tiende kamer) verklaart voor recht:

 

Voor het toepassen van het verlaagde accijnstarief voor bier is niet voldaan aan de in artikel 4, lid 2, van richtlijn 92/83/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de harmonisatie van de structuur van de accijns op alcohol en alcoholhoudende dranken gestelde voorwaarde dat een brouwerij niet onder licentie mag werken, wanneer de betrokken brouwerij haar bier produceert krachtens een overeenkomst op grond waarvan zij de merken en het productieproces van een derde mag gebruiken.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Frans.

Top