Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CC0438

    Conclusie van advocaat-generaal M. Wathelet van 14 januari 2016.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2016:11

    CONCLUSIE VAN ADVOCAAT-GENERAAL

    M. WATHELET

    van 14 januari 2016 ( 1 )

    Zaak C‑438/14

    Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff

    tegen

    Standesamt der Stadt Karlsruhe

    Zentraler Juristischer Dienst der Stadt Karlsruhe

    [verzoek van het Amtsgericht Karlsruhe (Duitsland) om een prejudiciële beslissing]

    „Burgerschap van de Unie — Weigering van de autoriteiten van een lidstaat om adellijke titels en een adellijk voorzetsel, die een bestanddeel vormen van de familienaam die door een meerderjarige persoon in een andere lidstaat is verkregen, in te schrijven in het geboorteregister — Verzoeker, die de nationaliteit van beide betrokken lidstaten bezit, heeft de naam op eigen verzoek verkregen”

    I – Inleiding

    1.

    In het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing gaat het om de uitlegging van de artikelen 18 en 21 VWEU in het kader van een geding tussen Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff, die de Duitse en de Britse nationaliteit bezit, en de Duitse autoriteiten die hebben geweigerd zijn voornamen en familienaam in zijn geboorteakte te wijzigen en adellijke titels die bestanddeel zijn van een in het Verenigd Koninkrijk verkregen naam, te weten „Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff”, aan het geboorteregister toe te voegen. ( 2 )

    2.

    De onderhavige zaak schaart zich in een lange rij van zaken die betrekking hebben op het Europees burgerschap in combinatie met de familienaam, waarin de volgende zijn gewezen: arresten Konstantinidis (C‑168/91, EU:C:1993:115), Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539), Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559), Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806) alsmede Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291).

    3.

    Ondanks overeenkomsten met de zaak die heeft geleid tot het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806) onderscheidt de onderhavige zaak zich van deze laatste in die zin dat verzoeker in het hoofdgeding onderdaan is van twee lidstaten en dat het Duitse recht toestaat dat adellijke titels worden gebruikt als onderdeel van een familienaam, zelfs al zijn adellijke titels afgeschaft en kunnen zij niet meer worden verleend.

    II – Toepasselijke bepalingen

    A – Unierecht

    4.

    Artikel 18, alinea 1, VWEU luidt als volgt:

    „Binnen de werkingssfeer van de Verdragen en onverminderd de bijzondere bepalingen, daarin gesteld, is elke discriminatie op grond van nationaliteit verboden.”

    5.

    Artikel 20 VWEU bepaalt:

    „1.   Er wordt een burgerschap van de Unie ingesteld. Burger van de Unie is eenieder die de nationaliteit van een lidstaat bezit. Het burgerschap van de Unie komt naast het nationale burgerschap doch komt niet in de plaats daarvan.

    2.   De burgers van de Unie genieten de rechten en hebben de plichten die bij de Verdragen zijn bepaald. Zij hebben, onder andere,

    a)

    het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven;

    [...]

    Deze rechten worden uitgeoefend onder de voorwaarden en binnen de grenzen welke bij de Verdragen en de maatregelen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.”

    6.

    Artikel 21, lid 1, VWEU is als volgt geformuleerd:

    „Iedere burger van de Unie heeft het recht vrij op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven, onder voorbehoud van de beperkingen en voorwaarden die bij de Verdragen en de bepalingen ter uitvoering daarvan zijn vastgesteld.”

    B – Duits recht

    7.

    Artikel 123, lid 1, van de Grondwet voor de Bondsrepubliek Duitsland (Grundgesetz für die Bundesrepublik Deutschland) van 23 mei 1949 (BGBl. blz. 1; hierna: „Grondwet”) bepaalt dat het „[r]echt uit de periode vóór de bijeenkomst van de Bondsdag blijft gelden voor zover het niet in strijd is met de Grondwet”.

    8.

    Artikel 109 Grondwet van het Duitse Rijk (Verfassung des Deutschen Reichs), aangenomen op 11 augustus 1919 in Weimar en in werking getreden op 14 augustus 1919 (Reichsgesetzblatt 1919, blz. 1383; hierna: „Grondwet van Weimar”), bepaalt:

    „Alle Duitsers zijn gelijk voor de wet.

    Mannen en vrouwen hebben als staatsburgers in beginsel dezelfde rechten en plichten.

    Publiekrechtelijke voorrechten of nadelen als gevolg van geboorte of stand dienen te worden afgeschaft. Adellijke titels gelden slechts als onderdeel van de naam en mogen niet meer worden verleend.

    Titels mogen slechts worden verleend, wanneer zij een ambt of een beroep aanduiden; dit geldt niet voor academische graden.

    Orden en eretekenen mogen niet door de Staat worden verleend.

    Geen enkele Duitser mag een titel of orde van een buitenlandse regering aannemen.”

    9.

    De wet tot invoering van het burgerlijk wetboek (Einführungsgesetz zum Bürgerlichen Gesetzbuch) van 21 september 1994 (BGBl. I blz. 2494, met rectificatie in 1997 I, blz. 1061; hierna: „EGBGB”), in de versie die gold ten tijde van de feiten in het hoofdgeding, bepaalt:

    „Artikel 5 – Personeel statuut

    (1)   Wanneer wordt verwezen naar het recht van de staat waarvan een persoon onderdaan is en deze persoon de nationaliteit van meerdere staten bezit, moet het recht van die staat worden toegepast waarmee de persoon de nauwste band heeft, in het bijzonder door zijn of haar gewone verblijfplaats of door het verloop van zijn of haar leven. Is de persoon tevens Duitser, dan heeft deze rechtspositie voorrang.

    [...]

    Artikel 6 – Openbare orde

    Een wettelijke bepaling van een andere staat blijft buiten toepassing indien de toepassing ervan leidt tot een resultaat dat kennelijk onverenigbaar is met essentiële beginselen van het Duitse recht. Zij mag met name niet worden toegepast indien de toepassing ervan in strijd is met de grondrechten.

    [...]

    Artikel 10 – Naam

    (1)   De naam van een persoon wordt geregeld door het recht van de staat waarvan die persoon onderdaan is.

    [...]

    Artikel 48 – Keuze van een in een andere lidstaat van de Europese Unie verkregen naam

    Indien de naam van een persoon wordt geregeld door het Duitse recht, kan hij of zij door het afleggen van een verklaring bij de burgerlijke stand de tijdens een gewoon verblijf in een andere lidstaat van de Europese Unie verkregen en daar in een register van de burgerlijke stand ingeschreven naam kiezen, mits dit niet kennelijk onverenigbaar is met essentiële beginselen van het Duitse recht. De naamkeuze werkt terug tot het tijdstip van de inschrijving in het register van de burgerlijke stand van de andere lidstaat, tenzij de persoon uitdrukkelijk verklaart dat de naamkeuze slechts voor de toekomst dient te gelden. De verklaring moet officieel worden vastgelegd in een authentieke akte. [...]”

    III – Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    10.

    Verzoeker in het hoofdgeding is op 9 januari 1963 geboren te Karlsruhe (Duitsland) als Nabiel Bagadi. De geboorte is ingeschreven in het geboorteregister van de burgerlijke stand van Karlsruhe.

    11.

    Nabiel Bagadi heeft later door adoptie de Duitse familienaam Bogendorff verkregen, die hij naderhand, evenals zijn voornaam, heeft laten veranderen zodat zijn huidige Duitse voornamen en achternaam luiden „Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff”.

    12.

    In 2001 is Bogendorff von Wolffersdorff verhuisd naar het Verenigd Koninkrijk waar hij vanaf 2002 in Londen als insolventieconsulent werkzaam was.

    13.

    In 2004 heeft Bogendorff von Wolffersdorff door naturalisatie de Britse nationaliteit verkregen.

    14.

    Bij een verklaring („Deed Poll”) van 26 juli 2004, ingeschreven op 22 september 2004, voor het Supreme Court of England and Wales (hooggerechtshof van Engeland en Wales, Verenigd Koninkrijk) heeft Bogendorff von Wolffersdorff zijn naam veranderd in „Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff”. De verklaring werd op 8 november 2004 gepubliceerd in The London Gazette. ( 3 )

    15.

    In 2005 is Bogendorff von Wolffersdorff vanwege de zwangerschap van zijn vrouw van Londen naar Chemnitz in Duitsland verhuisd, waar zijn dochter op 28 februari 2006 is geboren.

    16.

    De geboorte van zijn dochter, die zowel de Duitse als de Britse nationaliteit heeft, is op 23 maart 2006 aangegeven bij het Consulaat-Generaal van het Verenigd Koninkrijk in Düsseldorf. De voornamen en achternaam van de dochter zoals vermeld in de Britse geboorteakte en in het Britse paspoort zijn „Larissa Xenia Gräfin von Wolffersdorff Freiin von Bogendorff”.

    17.

    De burgerlijke stand van Chemnitz heeft echter op grond van artikel 10 EGBGB geweigerd om de dochter van Bogendorff von Wolffersdorff onder haar Britse naam in te schrijven.

    18.

    Bij uitspraak van 6 juli 2011 heeft het Oberlandesgericht Dresden (regionaal gerechtshof te Dresden, Duitsland) de autoriteiten van de stad Chemnitz gelast om de dochter van Bogendorff von Wolffersdorff onder haar Britse naam in te schrijven, daarbij overwegende:

    „Het feit dat adellijke titels sinds de inwerkingtreding van de Grondwet van Weimar geen titels meer zijn in de strikte zin van het woord, maar deel uitmaken van de familienaam (en daarmee echte familienamen zijn geworden, zie Henrich/Wagenitz, Deutsches Namensrecht, 2007, 015, punt 9, ‚Adellijke namen’), speelt geen enkele rol voor het gebruik van de naam door de betrokkene, aan wie als zodanig slechts een familienaam moet worden toegekend. Het begrip familienaam impliceert dat het gedeelte van de naam dat, voor de inwerkingtreding van de Grondwet van Weimar, een adellijke titel zou zijn geweest, achter de voornaam moet worden gezet in plaats van ervoor. Betrokkene wordt geen enkele adellijke titel verleend, wat het privilege van de vorst was in het monarchale constitutionele bestel, toen de verheffing in de adelstand nog bestond. De Grondwet van Weimar bevat, in tegenstelling tot hetgeen het Landgericht stelt, geen verbod op adellijke titels in de naam, zoals bijvoorbeeld is bepaald in de Oostenrijkse wet tot afschaffing van de adel van 1919, waarover het Hof zich heeft uitgelaten op 22 december 2010 (StAZ 2011, blz. 77). Zo is het in Duitsland zelfs aanvaard dat ook in de Republiek een familienaam die een adellijke titel bevat in bijzondere omstandigheden kan worden overgedragen door middel van een publiekrechtelijke naamswijziging (Henrich/Wagenitz ibid.; zie [...] OVG Hamburg StAZ 2007, blz. 46; BVerwG DVBI. 1997, blz. 616)”. ( 4 )

    19.

    In overeenstemming met deze last draagt de dochter van Bogendorff von Wolffersdorff als Duits staatsburger dus dezelfde voornamen en achternaam die zij als Brits staatsburger draagt, te weten „Larissa Xenia Gräfin von Wolffersdorff Freiin von Bogendorff”.

    20.

    Op 22 mei 2013 heeft Bogendorff von Wolffersdorff in middel een authentieke verklaring het Standesamt der Stadt Karlsruhe (burgerlijke stand van de stad Karlsruhe) opgedragen om ingevolge artikel 48 EGBGB zijn volgens het Britse recht geldende voor‑ en achternaam als geboortenaam in het geboorteregister in te schrijven, hetgeen de burgerlijke stand heeft geweigerd.

    21.

    In deze omstandigheden heeft Bogendorff von Wolffersdorff het Amtsgericht Karlsruhe (kantongerecht te Karlsruhe, Duitsland) verzocht om de burgerlijke stand van de stad Karlsruhe te gelasten om krachtens artikel 49, lid 1, van de wet betreffende de burgerlijke stand (Personenstandsgesetz) zijn geboorteakte met terugwerkende kracht vanaf 22 september 2004 in dier voege te wijzigen dat zijn voornamen en zijn familienaam „Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff” luiden.

    22.

    De burgerlijke stand van de stad Karlsruhe heeft zich tegen dit verzoek verzet op grond van de openbare-ordeclausule van artikel 48 EGBGB.

    23.

    In deze omstandigheden heeft het Amtsgericht Karlsruhe besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vraag voor te leggen:

    „Moeten de artikelen 18 en 21 VWEU aldus worden uitgelegd dat de autoriteiten van een lidstaat verplicht zijn de naamswijziging van een onderdaan van deze staat te erkennen indien deze tegelijk onderdaan is van een andere lidstaat en in deze lidstaat tijdens een gewoon verblijf door een naamswijziging die niet met een wijziging van de familierechtelijke status gepaard gaat, een vrij gekozen naam heeft verkregen die meerdere adellijke titels bevat, indien een toekomstige wezenlijke band met deze staat mogelijkerwijze ontbreekt en in de eerste lidstaat de adel weliswaar bij de Grondwet is afgeschaft, maar de adellijke titels die ten tijde van de afschaffing werden gevoerd als bestanddeel van de naam verder mogen worden gebruikt?”

    IV – Procedure bij het Hof

    24.

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing is bij het Hof ingediend op 23 september 2014. Bogendorff von Wolffersdorff, de Zentraler Juristischer Dienst der Stadt Karlsruhe (centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe), de Duitse regering alsmede de Europese Commissie hebben schriftelijke opmerkingen ingediend en ter terechtzitting van 12 november 2015 mondelinge opmerkingen gemaakt.

    V – Analyse

    25.

    Het verzoek van de verwijzende rechter komt in wezen neer op de vraag of de artikelen 18 VWEU en 21 VWEU zich verzetten tegen de weigering van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat om de naamswijziging van een onderdaan van deze lidstaat te erkennen wanneer deze onderdaan tegelijkertijd onderdaan is van een andere lidstaat en hij in deze laatste lidstaat, tijdens een langdurig verblijf, een vrij gekozen naam heeft verkregen die meerdere adellijke titels bevat.

    A – Werkingssfeer van het VWEU

    26.

    Allereerst moet opgemerkt worden dat volgens vaste rechtspraak van het Hof „de bepalingen betreffende de inschrijving van de voor‑ en achternaam van een persoon in akten van de burgerlijke stand [weliswaar] onder de bevoegdheid van de lidstaten [vallen], maar [dat] de lidstaten [...] bij de uitoefening van deze bevoegdheid het Unierecht in acht [dienen] te nemen en, in het bijzonder, de verdragsbepalingen betreffende de vrijheid van elke burger van de Unie om op het grondgebied van de lidstaten te reizen en te verblijven”. ( 5 )

    27.

    Aangezien het burgerschap van de Unie, zoals geregeld in artikel 20 VWEU, niet tot doel of als resultaat kan hebben dat de werkingssfeer van het Unierecht wordt uitgebreid tot zuiver interne situaties, is voor de toepassing van artikel 20 VWEU een aanknopingspunt tussen de betrokken situatie en het Unierecht vereist. ( 6 )

    28.

    In het onderhavige geval zijn de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe en de Duitse regering van mening dat aangezien Bogendorff von Wolffersdorff de Duitse nationaliteit heeft, ingevolge artikel 5, lid 1, EGBGB alleen het Duitse recht van toepassing is op zijn naamswijziging.

    29.

    Het Hof heeft een soortgelijk argument al verworpen in de zaak die heeft geleid tot het arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539), waarbij het ging om regels van Belgisch internationaal privaatrecht die, net als artikel 5, lid 1, EGBGB, in het geval van dubbele nationaliteit voorrang gaven aan de Belgische nationaliteit. Bepalingen zoals deze artikelen uit de Belgische en de Duitse wetgeving kunnen niet uitsluiten dat er sprake is van een aanknopingspunt tussen de betrokken situatie en het Unierecht of dat Unierechtelijke bepalingen betreffende het burgerschap van toepassing zijn.

    30.

    In punt 27 van het arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539) heeft het Hof het volgende geoordeeld: „[v]an een aanknoping met het [Unie]recht is [...] sprake in het geval van personen die zich bevinden in een situatie als die van de kinderen van Garcia Avello, onderdanen van een lidstaat die legaal op het grondgebied van een andere lidstaat verblijven”.

    31.

    In punt 28 van dit arrest heeft het Hof daaraan toegevoegd: „[t]egen deze conclusie kan niet worden ingebracht dat de betrokkenen ook de nationaliteit hebben van de lidstaat waar zij sinds hun geboorte verblijven en die volgens de autoriteiten van die staat om die reden de enige is die hij erkent. Een lidstaat mag immers niet de gevolgen van de toekenning van de nationaliteit van een andere lidstaat beperken door een extra voorwaarde te stellen voor de erkenning van deze nationaliteit in verband met de uitoefening van de in het [VWEU] opgenomen fundamentele vrijheden”.

    32.

    Uit deze rechtspraak blijkt dus duidelijk dat, anders dan de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe en de Duitse regering menen, Bogendorff von Wolffersdorff, die de Britse nationaliteit heeft en legaal in Duitsland verblijft, zich in zijn relatie met de Bondsrepubliek Duitsland kan beroepen op een aanknopingspunt met het recht van de Unie en dus op de toepasselijkheid daarvan, zonder dat zijn Duitse nationaliteit zich tegen deze constatering verzet.

    33.

    Het grensoverschrijdende karakter van deze zaak wordt nog duidelijker als in aanmerking wordt genomen dat Bogendorff von Wolffersdorff zijn voornamen en achternaam die hij in Duitsland erkend wil zien, naar Brits recht en tijdens een legaal verblijf in Engeland heeft verkregen terwijl hij zijn recht van vrij verkeer ingevolge de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU uitoefende.

    34.

    De weigering van de Duitse autoriteiten om een door een Europees burger, die zowel de Britse als de Duitse nationaliteit bezit, in het Verenigd Koninkrijk verkregen voor‑ en achternaam in al zijn onderdelen te erkennen dient dus te worden getoetst aan de bepalingen over het burgerschap in het VWEU, te weten de artikelen 18 VWEU, 20 VWEU en 21 VWEU.

    B – Bestaan van een door artikel 18 VWEU verboden discriminatie

    1. Argumenten van partijen

    35.

    De verwijzende rechter stelt de vraag aan de orde of het niet-erkennen van de naamswijziging van een onderdaan die zowel de Duitse als de Britse nationaliteit bezit, in strijd is met artikel 18 VWEU, dat iedere discriminatie op grond van nationaliteit verbiedt.

    36.

    Volgens de Commissie mogen op grond van het non-discriminatiebeginsel vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk worden behandeld. Gezien het feit dat burgers met een dubbele nationaliteit bijzondere moeilijkheden ondervinden in verband met hun familienaam en zich dus onderscheiden van personen die de nationaliteit hebben van maar één lidstaat, bevinden zij zich in een verschillende situatie.

    37.

    Dientengevolge is de Commissie van mening dat de weigering van de Duitse autoriteiten om de naam die Bogendorff von Wolffersdorff in het Verenigd Koninkrijk heeft verkregen, te erkennen, neerkomt op een gelijke behandeling van verschillende situaties, hetgeen in strijd is met het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU.

    38.

    De Duitse regering is van mening dat de toepassing van Duits recht op een Duits onderdaan niet beschouwd kan worden als discriminatie op grond van zijn nationaliteit.

    39.

    De centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe gaat niet expliciet in op artikel 18 VWEU, maar is van mening dat de rechtspraak van het Hof die tot de erkenning van een in een andere lidstaat verkregen naam verplicht, is gebaseerd op het beginsel van eerste inschrijving. Dit beginsel houdt in dat de naam zoals die de eerste keer rechtsgeldig in een lidstaat is geregistreerd, voorrang geniet. De weigering van een naamswijziging die is toegestaan in een lidstaat waarvan de verzoeker later de nationaliteit heeft verkregen, is dus in overeenstemming met dit principe en vormt dus geen schending van het recht van de Unie.

    2. Beoordeling

    40.

    Uit vaste rechtspraak blijkt dat „ingevolge het non-discriminatiebeginsel vergelijkbare situaties niet verschillend en verschillende situaties niet gelijk mogen worden behandeld”. ( 7 )

    41.

    Zoals ik in het bovenstaande al heb aangegeven ( 8 ), heeft het Hof zich reeds over deze vraag gebogen in de zaak die heeft geleid tot het arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539), waarin het Belgische internationaal privaatrecht, net als het Duitse internationaal privaatrecht ( 9 ), bepaalde welk recht van toepassing is in het geval van dubbele nationaliteit en daarbij voorrang gaf aan de Belgische nationaliteit. ( 10 )

    42.

    Het Hof heeft onderzocht of personen die alleen de Belgische nationaliteit hebben en diegenen die ook de nationaliteit van een andere lidstaat hebben „in verschillende situaties verkeren, in welk geval het non-discriminatiebeginsel zou impliceren dat [laatstgenoemden] aanspraak kunnen maken op een andere behandeling dan die van personen die enkel de Belgische nationaliteit bezitten”. ( 11 )

    43.

    Aangezien Belgische onderdanen met dubbele nationaliteit die geconfronteerd worden met twee verschillende rechtssystemen, waardoor zij speciaal met hun situatie verband houdende moeilijkheden kunnen ondervinden met als gevolg dat zij verschillende familienamen dragen, heeft het Hof in punt 37 van dat arrest geoordeeld dat zij zich „onderscheiden van personen die enkel de Belgische nationaliteit hebben en slechts één naam dragen”. ( 12 )

    44.

    In tegenstelling tot hetgeen de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe beweert, heeft het feit dat naderhand de Britse nationaliteit werd verkregen of dat de huidige woonplaats in Duitsland is dus geen enkele invloed op de vraag of er sprake is van een verschillende situatie.

    45.

    Bovendien ben ik van mening dat het antwoord op de vraag of een persoon met dubbele nationaliteit zich in een situatie bevindt die verschillend is van die van een persoon met alleen de Duitse nationaliteit, niet kan afhangen van de manier waarop de toegekende naam is verkregen. Het verschil in situatie dat recht geeft op een verschil in behandeling teneinde discriminatie te voorkomen, vloeit voort uit het feit dat een persoon met dubbele nationaliteit onderworpen is aan twee verschillende rechtssystemen.

    46.

    Uit het voorgaande blijkt dat Duitse onderdanen die verschillende namen dragen ten gevolge van de verschillende wettelijke regelingen waarmee zij op grond van hun nationaliteit aanknopingspunten hebben, zich kunnen beroepen op moeilijkheden die speciaal met hun situatie verband houden, die hen onderscheiden van personen die alleen de Duitse nationaliteit hebben, en wel ongeacht de manier waarop het recht van hun tweede nationaliteit hun een naam heeft toegekend die anders is dan de naam die door het Duitse recht wordt erkend. Zij bevinden zich dus in een andere situatie, die een andere behandeling vereist dan geldt voor personen die alleen de Duitse nationaliteit bezitten.

    47.

    Met de Commissie ben ik van mening dat Bogendorff von Wolffersdorff door de Duitse autoriteiten op dezelfde manier is behandeld als degenen die alleen de Duitse nationaliteit hebben, terwijl zijn situatie van die van hen verschilt vanwege zijn dubbele nationaliteit.

    48.

    Er is dus sprake van een inbreuk op het non-discriminatiebeginsel van artikel 18 VWEU. Hieronder zal ik onderzoeken of deze inbreuk al dan niet gerechtvaardigd is. ( 13 )

    C – Bestaan van een beperking van de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU

    1. Argumenten van partijen

    49.

    Volgens de Commissie vormt de weigering om een naamswijziging in een situatie als de onderhavige te erkennen een beperking van het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten, zoals geregeld in de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU, omdat een verschillende naam in twee lidstaten de uitoefening van dit recht door ernstige ongemakken in het privé‑ of beroepsleven kan belemmeren.

    50.

    De Commissie is van mening dat dit niet alleen geldt in het geval van niet-erkenning van een naam die is toegekend in de lidstaat waar een persoon is geboren of zijn verblijfplaats heeft, maar ook als het een persoon betreft die de nationaliteit heeft van twee lidstaten. Gezien het feit dat de voornamen en de achternaam van Bogendorff von Wolffersdorff in het Verenigd Koninkrijk („Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff”) en in Duitsland („Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff”) niet identiek zijn, kan dit verschil in naam leiden tot verwarring en ongemakken daar hij zich niet meer kan beroepen op documenten die in een van de twee lidstaten zijn opgesteld.

    51.

    De verwijzende rechter is echter van mening dat de feiten er in het onderhavige geval niet op wijzen dat Bogendorff von Wolffersdorff grote problemen ondervindt als hij zich moet legitimeren of dat er sprake is van aanzienlijke belemmeringen waardoor hij concrete nadelen ondervindt in zijn privé‑ en beroepsleven. Op basis van deze argumentatie is de Duitse regering van mening dat het recht van vrij verkeer in casu niet wordt beperkt.

    52.

    In de eerste plaats wijst het feit dat de Britse naam alleen bij de beroepsuitoefening in het Verenigd Koninkrijk is gebruikt erop dat deze naam in feite niet van groot belang is voor zijn identificatie en voor de uitdrukking van zijn familiale band in Duitsland. In de tweede plaats wordt deze constatering bevestigd door het feit dat verzoeker na zijn naamswijziging in het Verenigd Koninkrijk langer dan zes jaar heeft gewacht met zijn aanvraag bij de burgerlijke stand in Duitsland.

    53.

    De centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe richt zich op de verschillen tussen het hoofdgeding en de zaak die heeft geleid tot het arrest Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559). Hij meent dat deze rechtspraak de lidstaten alleen de verplichting oplegt om een naamswijziging te erkennen die is ingeschreven in de lidstaat van geboorte of verblijf. Volgens het beginsel van eerste inschrijving ( 14 ) vormt de weigering om een naam die is toegekend in een lidstaat waar verzoeker naderhand de nationaliteit van heeft verkregen, te wijzigen, geen beperking van het recht van vrij verkeer zoals dat wordt gewaarborgd in de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU.

    2. Beoordeling

    54.

    Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormt een nationale wettelijke regeling die bepaalde nationale onderdanen benadeelt louter omdat zij hun recht om in een andere lidstaat vrij te reizen en te verblijven hebben uitgeoefend, een beperking van het recht van vrij verkeer van artikel 21, lid 1, VWEU. ( 15 )

    55.

    Uit dezelfde rechtspraak blijkt dat wanneer een persoon die zijn recht om vrij op het grondgebied van een andere lidstaat te reizen en verblijven uitoefent „verplicht wordt om in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit bezit, een andere naam te dragen dan de naam die reeds in de lidstaat van geboorte en verblijf is gegeven en ingeschreven, dit de uitoefening van [dit] recht [...] kan belemmeren”. ( 16 )

    56.

    Als dit beginsel geldt voor personen die de nationaliteit van slechts één lidstaat bezitten, zoals het geval was in de zaken die hebben geleid tot de arresten Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806), dan geldt dit a fortiori voor personen die, zoals Bogendorff von Wolffersdorff, de nationaliteit hebben van meerdere lidstaten.

    57.

    De naam van een persoon is immers een bestanddeel van zijn identiteit en zijn privéleven, waarvan de bescherming is neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en in artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend in Rome op 4 november 1950. ( 17 )

    58.

    Zoals het Hof voor het eerst heeft geoordeeld in de zaak die heeft geleid tot het arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539), blijkt dat een „verscheidenheid van [achter]namen voor de betrokkenen ernstige ongemakken in hun beroeps‑ en privéleven kan veroorzaken, met name doordat zij zich in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, moeilijk zullen kunnen beroepen op akten of documenten die zijn opgesteld onder de naam die wordt erkend in een andere lidstaat, waarvan zij eveneens de nationaliteit bezitten”. ( 18 )

    59.

    Uit de rechtspraak na het arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539) blijkt dat „voor tal van handelingen in het dagelijks leven, zowel in het beroeps‑ als in het privéleven, een bewijs van de identiteit vereist [is]” ( 19 ) en dat „een [...] verschil in familienaam twijfel [kan] doen ontstaan aan de identiteit van de betrokkene, alsmede aan de echtheid van de overgelegde documenten of aan de waarheidsgetrouwheid van de daarin vermelde gegevens” ( 20 ).

    60.

    In de zaak die heeft geleid tot het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 64) heeft het Hof geoordeeld dat „er rekening mee [moet] worden gehouden dat de termen ‚Fürstin von’ naar Duits recht niet als adellijke titel worden beschouwd, maar als bestanddeel van de [...] naam”.

    61.

    De naam „Fürstin von Sayn-Wittgenstein” werd in die zaak dus beschouwd als één enkele, uit verschillende bestanddelen bestaande achternaam en de naam Fürstin von Sayn-Wittgenstein als niet identiek aan de naam Sayn-Wittgenstein. ( 21 )

    62.

    Evenzo zijn de namen „Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff” en „Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff” niet identiek. Vanuit dit oogpunt bezien, kan een verschil tussen de twee namen die op dezelfde persoon van toepassing zijn, er in principe toe leiden dat er verwarring en ongemakken ontstaan.

    63.

    Anderzijds eist de rechtspraak echter ook dat de betrokken nationale regeling „voor de betrokkenen ‚ernstige ongemakken’ van administratieve, professionele en persoonlijke aard kan veroorzaken” ( 22 ) en dat er met name „een concreet risico bestaat dat twijfels inzake [zijn] identiteit en de echtheid van de door [hem] overgelegde documenten moeten worden weggenomen” ( 23 ).

    64.

    Mijns inziens is het evident dat in casu aan dit criterium is voldaan om dezelfde redenen als het Hof heeft aangegeven in de punten 66‑70 van het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806), temeer daar Bogendorff von Wolffersdorff in tegenstelling tot Sayn-Wittgenstein zowel de Duitse als de Britse nationaliteit bezit.

    65.

    Wanneer in de zaak Sayn-Wittgenstein dus het feit dat zij „zowel in haar beroeps‑ als in haar privéleven alle formele sporen van de naam Fürstin von Sayn-Wittgenstein moet wijzigen, nu op haar officiële identiteitsdocumenten een andere naam staat vermeld, [...] een ‚ernstig ongemak’ in de zin van het reeds aangehaalde arrest Grunkin en Paul” ( 24 ) vormt, geldt hetzelfde voor Bogendorff von Wolffersdorff die tijdens zijn verblijf in het Verenigd Koninkrijk zijn Britse naam zowel in zijn privé‑ als beroepsleven heeft gebruikt.

    66.

    Met twee paspoorten met voor‑ en achternamen die sterk van elkaar verschillen, loopt Bogendorff von Wolffersdorff aldus „het risico verdenking van een valse verklaring te moeten weerleggen, ingegeven door het verschil” ( 25 ) tussen zijn Britse en Duitse voor‑ en achternamen. Zoals de Commissie aangeeft, is dit risico niet afhankelijk van een ook in de toekomst voortbestaande wezenlijke band met de andere lidstaat, in dit geval het Verenigd Koninkrijk.

    67.

    Ter terechtzitting heeft Bogendorff von Wolffersdorff inderdaad diverse voorbeelden gegeven van ernstige ongemakken die hij in Duitsland ondervindt als gevolg van het naamverschil tussen zijn Duitse en Britse identiteitspapieren, in het bijzonder tijdens verkeerscontroles en het openen van particuliere en zakelijke bankrekeningen. Hij heeft ook gewezen op het feit dat hij herhaaldelijk meerdere uren op het politiebureau heeft moeten doorbrengen terwijl de Duitse autoriteiten de echtheid en de geldigheid van zijn Britse paspoort controleerden.

    68.

    Bovendien komt daar mijns inziens het risico bij dat er (vooral bij buitenlandse reizen) twijfel ontstaat over de familierechterlijke band tussen Bogendorff von Wolffersdorff en zijn minderjarige dochter, Larissa Xenia, doordat ze ieder een Duits paspoort hebben met een sterk verschillende familienaam.

    69.

    Wat het beginsel van eerste inschrijving betreft, dat de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe in zijn schriftelijke opmerkingen en ter terechtzitting aan de orde heeft gesteld, dient benadrukt te worden dat dit beginsel geen bevestiging vindt in de rechtspraak, en met name niet in het arrest Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559). Dat de Duitse autoriteiten volgens dit arrest gehouden waren om de eerste en enige familienaam te erkennen die het betrokken kind in Denemarken had gekregen, hing veeleer samen met de feiten in deze zaak dan met de vaststelling van een algemeen toepasselijk beginsel.

    70.

    Dientengevolge vormt de weigering van de autoriteiten van een lidstaat, in dit geval de Bondsrepubliek Duitsland, om de naam van een van zijn onderdanen zoals die is vastgesteld in een andere lidstaat waarvan deze onderdaan eveneens de nationaliteit bezit, in al zijn bestanddelen te erkennen, een beperking van de vrijheden die elke burger van de Unie grond van de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU geniet.

    D – Rechtvaardigingsgronden

    71.

    Tot slot moet onderzocht worden of er rechtvaardigingsgronden bestaan voor de inbreuk op artikel 18 VWEU en de beperking van het door artikel 21 VWEU gegarandeerde recht van vrij verkeer.

    72.

    In dit opzicht noemt de verwijzende rechter vier overwegingen die de niet-erkenning zouden kunnen rechtvaardigen, te weten het beginsel van de continuïteit van de naam, het willekeurige karakter van de naamswijziging in het Verenigd Koninkrijk, de lengte van de gekozen naam alsmede de afschaffing van adellijke titels.

    1. Beginsel van de continuïteit van de naam

    73.

    De voornaamste reden dat het naar Duits recht niet is toegestaan zelf een naam te kiezen, is volgens de verwijzende rechter dat de naam als betrouwbaar en bestendig identificatiemiddel dient te fungeren.

    74.

    Zoals het Hof heeft geoordeeld in de punten 30 en 31 van het arrest Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559), kan echter „[a]an geen van de vóór aanknoping van iemands naamgeving bij zijn nationaliteit aangevoerde [beginselen van zekerheid en continuïteit], hoe legitiem deze op zich ook mogen zijn, [...] een zodanig belang worden toegekend dat het [...] een weigering van de bevoegde autoriteiten van een lidstaat rechtvaardigt om de familienaam [van de betrokken persoon] zoals deze reeds is bepaald en ingeschreven in een andere lidstaat [...] te erkennen”.

    75.

    Voor zover de aanknoping bij de nationaliteit beoogt te garanderen dat iemands naam zeker en bestendig kan worden vastgesteld, moet immers worden geconstateerd, zoals het Hof heeft gedaan in punt 32 van dit arrest, dat „een dergelijke aanknoping [...] tot het tegendeel van het gewenste resultaat zal leiden”. Immers, telkens wanneer Bogendorff von Wolffersdorff de grens tussen het Verenigd Koninkrijk en Duitsland passeert, zal hij een andere naam dragen, om nog maar te zwijgen van de mogelijkheid van verhuizing naar een andere lidstaat, in welk geval hij vrij zou kunnen kiezen voor de ene of andere naam.

    2. Naamswijziging op eigen verzoek

    76.

    Volgens de verwijzende rechter is de verschillende tenaamstelling van het Britse en het Duitse paspoort van Bogendorff von Wolffersdorff niet te wijten aan omstandigheden die verband houden met zijn geboorte, een adoptie of een andere wijziging van zijn staat. Integendeel, Bogendorff von Wolffersdorff heeft het verschil weloverwogen in het leven geroepen, zonder dat hij tijdens de procedure redenen aanvoert die de naamkeuze begrijpelijk of zelfs noodzakelijk doen voorkomen. Aangezien de keuze om zijn naam in het Verenigd Koninkrijk te wijzigen uitsluitend gebaseerd is op persoonlijke voorkeur, stelt de verwijzende rechter zich de vraag of deze door Bogendorff von Wolffersdorff gemaakte keuze bescherming verdiend.

    77.

    Ter terechtzitting heeft de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe benadrukt dat het Duitse recht niet voorziet in de mogelijkheid om zelf een naam te kiezen, zoals Bogendorff von Wolffersdorff in het Verenigd Koninkrijk heeft gedaan, en dat de stad Karlsruhe er zich ook tegen verzet zou hebben als de Britse naam geen adellijke titel zou hebben bevat. ( 26 ) Ter terechtzitting heeft de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe eveneens betoogd dat het vrijwillige karakter van de naamswijziging strijdig is met de Duitse openbare orde, omdat het Duitse recht een dergelijke wijziging niet toestaat.

    78.

    Ik ben het niet met dit standpunt eens, omdat het leidt tot een totale en bijna automatische miskenning van een naam die in een andere lidstaat legaal wordt gedragen.

    79.

    Zoals de Commissie betoogt, heeft een justitiabele recht op bescherming, ook wanneer de wijziging van zijn voornamen en zijn achternaam op eigen verzoek heeft plaatsgevonden, in dit geval door middel van een zogenoemde „Deed Poll” verklaring. ( 27 )

    80.

    In de eerste plaats moet worden opgemerkt, zoals het Hof reeds heeft geoordeeld in punt 52 van het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806), „dat de naam van een persoon een bestanddeel is van zijn identiteit en zijn privéleven, waarvan de bescherming is neergelegd in artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden”.

    81.

    In dit verband heeft het Europees Hof voor de Rechten van de Mens geoordeeld dat „[h]oewel erkend moet worden [...] dat een persoon gegronde redenen kan hebben om zijn naam te willen wijzigen, moet worden aanvaard dat wettelijke beperkingen van een dergelijke mogelijkheid gerechtvaardigd kunnen zijn om redenen van openbaar belang, bijvoorbeeld om een nauwkeurige registratie van de bevolking mogelijk te maken, de persoonlijke identificatiemiddelen te beschermen of de dragers van een bepaalde naam aan een familie te kunnen verbinden”. ( 28 )

    82.

    Dientengevolge kan in tegenstelling tot hetgeen de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe meent, het vrijwillige karakter van de naamswijziging, dat op zich niet strijdig is met het algemeen belang, een beperking van de artikelen 18 VWEU en 21 VWEU niet rechtvaardigen.

    83.

    In de tweede plaats hebben particulieren ook recht op bescherming wanneer zij, om welke reden dan ook, verzocht hebben om wijziging van hun naam, omdat de ongemakken in hun beroeps‑ en privéleven die worden veroorzaakt door het dragen van verschillende namen in verschillende lidstaten – bijvoorbeeld doordat zij zich in een lidstaat waarvan zij de nationaliteit bezitten, moeilijk zullen kunnen beroepen op akten of documenten die zijn gesteld op de naam die wordt erkend in een andere lidstaat, waarvan zij eveneens de nationaliteit bezitten ( 29 ) – zich voordoen onafhankelijk van de vraag hoe de toegekende naam is verkregen.

    84.

    In de derde plaats is het niet aan de Duitse autoriteiten om de erkenning van een naam die door een van de onderdanen van de Bondsrepubliek Duitsland in een andere lidstaat legaal is verkregen, te weigeren enkel op grond van het willekeurige of vrijwillige karakter van deze naamswijziging. Het verbod van misbruik van recht biedt de lidstaten de mogelijkheid om datgene wat de Duitse regering in haar schriftelijke opmerkingen „naamtoerisme” noemt, afdoende te bestrijden.

    85.

    Zoals het Hof immers in punt 24 van het arrest Centros (C‑212/97, EU:C:1999:126) heeft geoordeeld „kan een lidstaat stellig maatregelen treffen die tot doel hebben te verhinderen, dat sommige van zijn onderdanen van de krachtens het Verdrag geschapen mogelijkheden profiteren om zich op onaanvaardbare wijze aan hun nationale wetgeving te onttrekken en dat de justitiabelen zich met het oog op misbruik of bedrog op het [Unie]recht kunnen beroepen”.

    86.

    Dit houdt in dat, tenzij de Duitse autoriteiten kunnen aantonen dat Bogendorff von Wolffersdorff naar het Verenigd Koninkrijk is verhuisd en daar enkele jaren heeft verbleven met als enige doel op kunstmatige wijze de voor een wijziging van zijn voornamen en zijn achternaam noodzakelijke omstandigheden te creëren teneinde te voldoen aan de toepassingsvoorwaarden van artikel 48 EGBGB, de weigering om de Britse naam van Bogendorff von Wolffersdorff te erkennen niet gerechtvaardigd kan worden door het enkele feit dat de wijziging tot stand is gekomen op initiatief van de drager van de naam.

    87.

    Bovendien ben ik met de Commissie van mening dat er in het onderhavige geval geen sprake is van misbruik. Bij lezing van de tekst van het prejudiciële verzoek blijkt dat de verwijzende rechter geneigd is aan te nemen dat Bogendorff von Wolffersdorff in de periode van 2001 tot 2005 het centrum van zijn belangen daadwerkelijk in Londen had. Zijn band met het Verenigd Koninkrijk, waarvan hij de nationaliteit bezit, was fictief noch gefingeerd.

    88.

    Met betrekking tot het argument van de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe dat het vrijwillige karakter van de wijziging in strijd is met de Duitse openbare orde, wil ik opmerken dat, ook al heeft het Hof geoordeeld dat de openbare orde een beperking van de artikelen 20 VWEU en 21 VWEU kan rechtvaardigen ( 30 ), dit niet betekent dat alle dwingende nationale bepalingen waar particulieren niet van kunnen afwijken, daaronder vallen. Het is zelfs zo dat, zoals het Hof heeft geoordeeld in punt 86 van het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806), „de openbare orde slechts kan worden aangevoerd in geval van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel maatschappelijk belang”.

    89.

    Het lijkt mij duidelijk dat de regel van Duits recht die de vrije naamswijziging door wilsverklaring niet toestaat, de hoge openbare-ordedrempel van het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806) niet bereikt.

    3. Lengte van de naam

    90.

    Een ander streefdoel van de Duitse rechtsorde is volgens de verwijzende rechter, de vermijding van overdreven lange en ingewikkelde familienamen. In dit opzicht stelt hij vast dat de door verzoeker in het hoofdgeding gekozen naam „Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff” naar Duitse maatstaven ongebruikelijk lang is.

    91.

    Een dergelijke overweging kan echter niet worden aanvaard. Zoals het Hof heeft geoordeeld in punt 36 van het arrest Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559): „dergelijke overwegingen van administratieve efficiëntie volstaan [...] niet ter rechtvaardiging van een belemmering van het vrije verkeer”. In casu moet dit argument dus worden verworpen.

    4. Afschaffing van adellijke titels

    92.

    Refererend aan het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806) stellen de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe en de Duitse regering zich op het standpunt dat de toevoeging van de voormalige adellijke titels „Graf” (graaf) en „Freiherr” (baron) aan de familienaam mogelijkerwijs in strijd is met de Duitse openbare orde, omdat het een onaanvaardbare inbreuk vormt op het beginsel dat alle Duitse burgers voor de wet gelijk zijn en op de grondwettelijke beslissing om de adelstand af te schaffen, zoals geconcretiseerd in artikel 109, lid 3, Grondwet van Weimar in samenhang met artikel 123 van de Grondwet.

    93.

    Allereerst moet worden opgemerkt dat Bogendorff von Wolffersdorff niet alleen zijn familienaam wil wijzigen maar ook zijn voornamen, van „Nabiel Peter” in „Peter Mark Emanuel”. Een eventuele rechtvaardiging gebaseerd op de afschaffing van adellijke titels betreft dus in ieder geval alleen de wijziging van de familienaam.

    94.

    Relevant is bovendien dat de woorden „Graf” en „Freiherr” die deel uitmaken van de Britse naam van Bogendorff von Wolffersdorff geen adellijke titels zijn naar Brits recht noch naar Duits recht. Wat betreft het Britse recht gaat het namelijk niet om adellijke titels die zijn toegekend door de vorst van het Verenigd Koninkrijk. Ook voor het Duitse recht gaat het niet om adellijke titels aangezien adellijke titels zijn afgeschaft, zoals blijkt uit artikel 109, lid 3, Grondwet van Weimar.

    95.

    Aangezien echter de woorden „Graf” en „Freiherr” in het Duits respectievelijk „graaf” en „baron” betekenen, moet het argument van de Duitse regering met betrekking tot de afschaffing van de adellijke titels aldus worden begrepen dat het ziet op de schijn van adellijke herkomst die deze woorden oproepen.

    96.

    In dit opzicht heeft het Hof in punt 85 van het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806) als volgt geoordeeld: „[o]bjectieve overwegingen in verband met de openbare orde kunnen een rechtvaardiging vormen voor de weigering van een lidstaat om de achternaam van een van zijn onderdanen, zoals die in een andere lidstaat is toegekend, te erkennen” ( 31 ).

    97.

    In punt 86 van dit arrest herinnert het Hof eraan dat „het begrip openbare orde als rechtvaardiging van een afwijking van een fundamentele vrijheid, strikt dient te worden opgevat, zodat de strekking ervan niet zonder controle van de instellingen van de Europese Unie door de onderscheiden lidstaten eenzijdig kan worden bepaald [...]. Daaruit volgt dat de openbare orde slechts kan worden aangevoerd in geval van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel maatschappelijk belang [...]”. ( 32 )

    98.

    Aangezien de afschaffing van de adelstand voortvloeit uit het algemenere beginsel van gelijkheid van alle Duitse burgers voor de wet, zoals bepaald in artikel 109, lid 1, Grondwet van Weimar, en het Hof al heeft bevestigd dat „[d]e rechtsorde van de Unie ontegenzeglijk de eerbiediging van het gelijkheidsbeginsel als algemeen rechtsbeginsel [beoogt] te verzekeren[,] [welk] beginsel eveneens [is] verankerd in artikel 20 van het Handvest van de grondrechten” ( 33 ), zou kunnen worden bepleit dat de inschrijving van een naam die is verkregen in een andere lidstaat en die voormalige adellijke titels bevat, in een republikeins land in strijd is met de openbare orde van dat land.

    99.

    Zoals ik echter reeds heb uiteengezet in punt 177 van mijn conclusie in de zaak Gazprom (C‑536/13, EU:C:2014:2414), betreft het begrip openbare orde „normen en waarden waarvan de rechtsorde van de aangezochte staat niet kan dulden dat zij worden miskend, aangezien miskenning daarvan onaanvaardbaar zou zijn vanuit het perspectief van een vrije en democratische rechtsstaat”.

    100.

    Dit betekent dat een norm, om van openbare orde te zijn, een dwingende regel moet zijn die voor de betrokken rechtsorde zo fundamenteel is dat in het kader van de betrokken zaak geen enkele afwijking daarvan kan worden geduld.

    101.

    Zoals de verwijzende rechter opmerkt, kent de Duitse rechtsorde, en met name artikel 109, lid 3, Grondwet van Weimar, anders dan de Oostenrijkse rechtsorde waar het arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU: C:2010:806) betrekking op heeft, geen strikt verbod om adellijke titels te blijven voeren.

    102.

    Weliswaar bepaalt het genoemde voorschrift uit de Grondwet van Weimar dat „[p]ubliekrechtelijke voorrechten of nadelen als gevolg van geboorte of stand dienen te worden afgeschaft”, maar er wordt tegelijkertijd aan toegevoegd dat „[a]dellijke titels slechts als onderdeel van de naam [gelden]”. Volgens Duits gebruik zijn adellijke titels alleen toegestaan als ze achter de voornaam worden geplaatst. ( 34 )

    103.

    In deze omstandigheden zie ik niet hoe de Britse naam van Bogendorff von Wolffersdorff, te weten „Peter Mark Emanuel Graf von Wolffersdorff Freiherr von Bogendorff”, in strijd zou kunnen zijn met de Duitse openbare orde, noch hoe men zou kunnen spreken van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde, omdat adellijke titels, ondanks de afschaffing ervan, als familienaam kunnen blijven bestaan onder de beperkende voorwaarden zoals bepaald in artikel 109, lid 3, Grondwet van Weimar en in de rechtspraak.

    104.

    Ofwel zijn adellijke titels als zodanig strijdig met de openbare orde en is het gebruik ervan verboden, zoals in Oostenrijk, hetgeen in dat geval geldt voor alle Duitsers, ofwel zijn ze dat niet en kunnen ze door alle Duitsers als familienaam worden gebruikt door ze achter de voornaam te zetten in plaats van ervoor, zoals het geval was tot 1918.

    105.

    Dit was ook de zienswijze van het Oberlandesgericht Dresden dat de autoriteiten van de stad Chemnitz bij uitspraak van 6 juli 2011 heeft gelast de dochter van Bogendorff von Wolffersdorff onder haar Britse naam in te schrijven, te weten „Larissa Xenia Gräfin von Wolffersdorff Freiin von Bogendorff”. ( 35 ) Als dit in haar geval niet in strijd is met de openbare orde, zie ik niet waarom dat voor haar vader wel het geval zou zijn.

    106.

    Ik voel mij gesterkt in mijn standpunt door de vage antwoorden die de Duitse regering ter terechtzitting gaf op de vragen die ik heb gesteld om, door middel van hypothetische voorbeelden, te achterhalen of een buitenlandse naam met echte buitenlandse adellijke titels of woorden die in het Duits de betekenis hebben van een adellijke titel zonder dat zij deze connotatie hebben in de buitenlandse taal, in strijd zou zijn met de Duitse openbare orde. De Duitse regering heeft geen nauwkeurige antwoorden gegeven, maar benadrukt dat het antwoord afhangt van de omstandigheden van het concrete geval. Als het verbod op het gebruik van adellijke titels werkelijk een zaak van de Duitse openbare orde zou zijn, zou het antwoord gemakkelijk en gelijkluidend moeten zijn voor de hypothetische gevallen.

    107.

    Bovendien leidt de argumentatie van de Duitse regering ertoe dat het gebruik van adellijke titels onder voornoemde voorwaarden beperkt blijft tot de echte, onder het Duitse Rijk van voor 1918 toegekende titels, om zo het gebruik van valse, door particulieren verzonnen titels tegen te gaan. Hoewel de werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor de openbare orde moeilijk valt aan te tonen en de naam die deze „valse titel” bevat, volgens de Duitse regering door de volgende generaties legaal kan worden gedragen, lijkt het argument dat gebaseerd is op de bescherming van echte adellijke titels paradox in het licht van de waarden van democratie en gelijkheid die de Grondwet van Weimar en met name artikel 109 ervan hebben geïnspireerd en die volgens de Duitse regering tot doel hebben „de republikeinse orde” te beschermen. ( 36 )

    108.

    Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat de rechtvaardigingsgrond gebaseerd op de afschaffing van adellijke titels moet worden afgewezen.

    VI – Conclusie

    109.

    Gelet op het voorgaande geef ik het Hof in overweging de prejudiciële vraag van het Amtsgericht Karlsruhe (kantongerecht te Karlsruhe) te beantwoorden als volgt:

    „De artikelen 18 VWEU, 20 VWEU en 21 VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat de autoriteiten van een lidstaat verplicht zijn de naamswijziging van een onderdaan van deze lidstaat te erkennen indien hij tegelijk onderdaan is van een andere lidstaat en in laatstgenoemde lidstaat een vrij gekozen naam heeft verkregen die meerdere adellijke titels bevat, voor zover het nationale recht van de eerste lidstaat, ofschoon adellijke titels aldaar zijn afgeschaft, het gebruik daarvan als bestanddeel van de familienaam toestaat.”


    ( 1 ) Oorspronkelijke taal: Frans.

    ( 2 ) Ik gebruik in de onderhavige conclusie de voornamen en achternaam van verzoeker zoals die worden gebruikt in de procedure voor de verwijzende rechter, te weten „Nabiel Peter Bogendorff von Wolffersdorff”.

    ( 3 ) Zie The London Gazette van 8 november 2004, blz. 14113, te vinden op de website: https://www.thegazette.co.uk/notice/L-57458‑1018.

    ( 4 ) 17 W 0465/11.

    ( 5 ) Arrest Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 63). Zie ook arresten Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punt 25), Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punt 16) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 38).

    ( 6 ) Zie arresten Uecker en Jacquet (C‑64/96 en C‑65/96, EU:C:1997:285, punt 23), Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punt 26) en Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punt 16).

    ( 7 ) Arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punt 31). Zie in die zin ook arresten National Farmers’ Union e.a. (C‑354/95, EU:C:1997:379, punt 61), SCAC (C‑56/94, EU:C:1995:209, punt 27) en Codorniu/Raad (C‑309/89, EU:C:1994:197, punt 26).

    ( 8 ) Zie de punten 29‑31 van de onderhavige conclusie.

    ( 9 ) Zie artikel 5, lid 1, EGBGB.

    ( 10 ) Zie arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punten 68 en 32).

    ( 11 ) Ibidem (punt 34).

    ( 12 ) Ibidem (punt 37).

    ( 13 ) Zie de punten 71‑105 van de onderhavige conclusie.

    ( 14 ) Zie punt 39 van de onderhavige conclusie.

    ( 15 ) Zie arresten De Cuyper (C‑406/04, EU:C:2006:491, punt 39), Nerkowska (C‑499/06, EU:C:2008:300, punt 32), Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punt 21), Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punten 67 en 68) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 53).

    ( 16 ) Zie arresten Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punten 21 en 22) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 54).

    ( 17 ) Zie arresten Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 52) en Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 66). Voor de rechtspraak over de bescherming van de naam van een persoon door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, zie EHRM, arresten van 22 februari 1994, Burghartz/Zwitserland, serie A nr. 280 B, § 24, en van 25 november 1994, Stjerna/Finland, serie A nr. 299 B, § 37.

    ( 18 ) Arrest Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punt 36). Zie in die zin ook arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 55).

    ( 19 ) Arresten Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punt 25) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 61). Zie in die zin ook arrest Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 73).

    ( 20 ) Arresten Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punten 26 en 28) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punten 55 en 69).

    ( 21 ) Arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 65).

    ( 22 ) Arrest Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 76) met verwijzing naar de arresten Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punt 36), Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punten 2328) en Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punten 67, 69, 70).

    ( 23 ) Arrest Runevič-Vardyn en Wardyn (C‑391/09, EU:C:2011:291, punt 77). Zie in die zin ook arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 70).

    ( 24 ) Arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 67).

    ( 25 ) Arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 68).

    ( 26 ) Zoals de vertegenwoordiger van de centrale juridische dienst van de stad Karlsruhe het formuleerde, „zelfs als we in dit geval de naam hadden moeten wijzigen van Ramirez in Schroeder, dan zouden we precies dezelfde argumenten hebben gehad”.

    ( 27 ) Zie punt 14 van de onderhavige conclusie.

    ( 28 ) Arrest van 25 november 1994, Stjerna/Finland, serie A nr. 299 B, § 39.

    ( 29 ) Zie arresten Garcia Avello (C‑148/02, EU:C:2003:539, punt 36) en Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punten 22 en 23).

    ( 30 ) Zie arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punten 85 en 86). Zie de punten 96 en 97 van de onderhavige conclusie.

    ( 31 ) Zie in die zin ook arrest Grunkin en Paul (C‑353/06, EU:C:2008:559, punt 29).

    ( 32 ) Cursivering van mij. Zie in die zin ook arresten Église de scientologie (C‑54/99, EU:C:2000:124, punt 17) en Omega (C‑36/02, EU:C:2004:614, punt 30).

    ( 33 ) Arrest Sayn-Wittgenstein (C‑208/09, EU:C:2010:806, punt 89).

    ( 34 ) Zie uitspraak van het Oberlandesgericht Dresden (Duitsland) van 6 juli 2011, geciteerd in punt 18 van de onderhavige conclusie.

    ( 35 ) Zie punt 18 van de onderhavige conclusie. Cursivering van mij.

    ( 36 ) Door de Duitse regering ter terechtzitting gebezigde termen.

    Top