EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0362

Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2014.
Maurizio Fiamingo e.a. tegen Rete Ferroviaria Italiana SpA.
Verzoeken van de Corte suprema di cassazione om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Maritieme sector – Veerboten tussen havens in dezelfde lidstaat – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Clausule 3, punt 1 – Begrip ,arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ – Clausule 5, punt 1 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Sancties – Omzetting in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd – Voorwaarden.
Gevoegde zaken C‑362/13, C‑363/13 en C‑407/13.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:2044

Partijen
Overwegingen van het arrest
Dictum

Partijen

In de gevoegde zaken C‑362/13, C‑363/13 en C‑407/13,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) bij beslissingen van 3 april 2013, ingekomen bij het Hof op 28 juni en 17 juli 2013, in de procedures

Maurizio Fiamingo (C‑362/13),

Leonardo Zappalà (C‑363/13),

Francesco Rotondo e.a. (C‑407/13)

tegen

Rete Ferroviaria Italiana SpA,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh (rapporteur), C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 mei 2014,

gelet op de opmerkingen van:

– M. Fiamingo en L. Zappalà, vertegenwoordigd door A. Notarianni, avvocatessa,

– M. Rotondo e.a., vertegenwoordigd door V. De Michele en R. Garofalo, avvocati,

– Rete Ferroviaria Italiana SpA, vertegenwoordigd door F. Sciaudone, avvocato,

– de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

– de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

– de Noorse regering, vertegenwoordigd door I. S. Jansen en K. B. Moen als gemachtigden,

– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en J. Enegren als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest

1. De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de clausules 3 en 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).

2. Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen zeevarenden in loondienst en hun werkgever, Rete Ferroviaria Italiana SpA (hierna: „RFI”), over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomsten die tussen hen bestonden.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

Richtlijn 1999/70/EG

3. Volgens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is de richtlijn gericht op „de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, UNICE, CEEP) gesloten raamovereenkomst [...], die in de bijlage is opgenomen”.

4. De tweede tot en met vierde alinea van de preambule van de raamovereenkomst luiden als volgt:

„De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien.

Deze overeenkomst bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectorale en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.

Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met uitzondering van degenen die door een uitzendbureau ter beschikking van een inlener worden gesteld. De partijen bij deze overeenkomst zijn voornemens de behoefte aan een soortgelijke overeenkomst inzake uitzendarbeid te bestuderen.”

5. De punten 6 tot en met 8 en 10 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst bepalen:

„6. Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn en bijdragen tot de levenskwaliteit van de betrokken werknemers en de rendementsverhoging;

7. Overwegende dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen;

8. Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch zijn voor sommige sectoren, beroepen en activiteiten en zowel de werkgevers als de werknemers goed kunnen uitkomen;

[...]

10. Overwegende dat deze overeenkomst voor de vaststelling van de wijze van toepassing van de hierin opgenomen algemene beginselen, minimumnormen en bepalingen verwijst naar de lidstaten en de sociale partners, teneinde rekening te houden met de situatie in iedere lidstaat en de omstandigheden van bijzondere sectoren en beroepen, met inbegrip van seizoenactiviteiten”.

6. Clausule 1 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Doel”, luidt:

„Het doel van deze raamovereenkomst is:

a) de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;

b) een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.”

7. Clausule 2 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Werkingssfeer”, luidt:

„1. Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.

2. De lidstaten – na raadpleging van de sociale partners – en/of de sociale partners kunnen bepalen dat deze overeenkomst niet van toepassing is op:

a) leerovereenkomsten en het leerlingwezen;

b) arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings- en omscholingsprogramma.”

8. Clausule 3 van de raamovereenkomst, met het opschrift: „Definities”, bepaalt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1. ,werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

[...]”

9. Clausule 5 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Maatregelen ter voorkoming van misbruik”, luidt als volgt:

„1. Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:

a) vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;

b) vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;

c) vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.

2. De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:

a) als ‚opeenvolgend’ worden beschouwd;

b) geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.”

10. Clausule 8 van de raamovereenkomst, met als opschrift „Bepalingen betreffende de uitvoering”, bepaalt in punt 2:

„Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan meer specifieke [...]bepalingen [van Unierecht] en vooral niet aan [...]bepalingen [van Unierecht] op het gebied van gelijke behandeling van en kansen voor mannen en vrouwen.”

Richtlijn 2009/13/EG

11. Artikel 1 van richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van richtlijn 1999/63/EG (PB L 124, blz. 30) luidt als volgt:

„Deze richtlijn dient ter tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid [hierna: ,VMA 2006’] die op 19 mei 2008 gesloten is tussen de werkgevers- en de werknemersorganisaties in de sector zeevervoer (de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap, ECSA en de Europese Federatie van vervoerswerknemers, ETF) en die in de bijlage is opgenomen [hierna: ,overeenkomst inzake het VMA 2006’].”

12. Het deel van de overeenkomst met het opschrift „Definities en werkingssfeer” bepaalt:

„1. Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden, tenzij in specifieke bepalingen anders is bepaald, de volgende definities:

[...]

c) ,zeevarende’: elke persoon die werkzaam is of is gecontracteerd of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip waarop deze overeenkomst van toepassing is;

[...]

e) ,schip’: een schip anders dan een schip dat uitsluitend vaart op binnenwateren of wateren binnen, of dicht grenzend aan, beschutte wateren of gebieden waar havenvoorschriften gelden;

[...]

2. Behoudens waar uitdrukkelijk anders wordt bepaald, is deze overeenkomst van toepassing op alle zeevarenden.

[...]”

13. Titel 2 van het deel van de overeenkomst met het opschrift „Voorschriften en normen”, getiteld „Arbeidsvoorwaarden”, bevat onder meer voorschrift 2.1 over „Arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden”. Norm A2.1, lid 4, van dit voorschrift is als volgt verwoord:

„Elk lid neemt wet- en regelgeving aan waarin de aangelegenheden worden omschreven die moeten worden opgenomen in alle arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden waarop zijn nationale recht van toepassing is. In alle gevallen moeten de arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden de volgende gegevens bevatten:

[...]

c) de plaats waar en de datum waarop de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden is gesloten;

[...]

g) de beëindiging van de overeenkomst en de voorwaarden daarvan, met inbegrip van:

i) indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, de voorwaarden waaronder elke partij bevoegd is de overeenkomst te beëindi gen, alsmede de vereiste opzegtermijn, die voor de reder niet korter mag zijn dan voor de zeevarende;

ii) indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, de vastgestelde beëindigingsdatum van de overeenkomst, en

iii) indien de overeenkomst is gesloten voor een reis, de haven van bestemming en de tijd die na aankomst moet zijn verstreken voordat de zeevarende van zijn taken moet worden ontheven;

[...]”

14. Het laatste deel van deze overeenkomst, met het opschrift „Slotbepalingen”, bevat een vierde alinea die luidt:

„Deze overeenkomst laat eventuele strengere en/of specifiekere bestaande [...]wetgeving [van de Unie] onverlet.”

Italiaans recht

15. In Italië worden arbeidsovereenkomsten van zeevarenden geregeld door de bepalingen van de Codice della navigazione (wetboek lucht-, zee- en binnenvaart), die is vastgesteld bij regio decreto (koninklijk decreet) nr. 327 van 30 maart 1942. Overeenkomstig artikel 1 van de Codice della navigazione is deze bij voorrang van toepassing en prevaleert hij boven de algemene regeling voor arbeidsovereenkomsten. Deze overeenkomsten vallen dus niet binnen de werkingssfeer van decreto legislativo nr. 368 – Attuazione della direttiva 1999/70/CE relativa all’accordo quadro sul lavoro a tempo determinato concluso dall’UNICE, dal CEEP e dal CES (wetsdecreet nr. 368 inzake de uitvoering van richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) van 6 september 2001 (GURI nr. 235 van 9 oktober 2001, blz. 4).

16. Artikel 325 van de Codice della navigazione bepaalt:

„De arbeidsovereenkomst voor zeevarenden kan worden gesloten:

a) voor een bepaalde reis of voor meerdere reizen;

b) voor bepaalde tijd;

c) voor onbepaalde tijd.

[...]

Voor de toepassing van de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden wordt onder ,reis’ verstaan, het geheel aan trajecten van de haven van vertrek tot aan de haven van eindbestemming, naast het eventuele traject in ballast terug naar de haven van vertrek.

[...]”

17. Artikel 326 van de Codice della navigazione bepaalt:

„De overeenkomst voor bepaalde tijd en die voor meerdere reizen kunnen niet worden gesloten voor een duur van meer dan een jaar; als ze worden gesloten voor een langere duur, worden zij geacht voor onbepaalde tijd te zijn gesloten.

Als de werknemer krachtens meerdere overeenkomsten voor een of meer reizen of meerdere overeenkomsten voor bepaalde tijd, ofwel meerdere overeenkomsten van beide soorten, gedurende meer dan een jaar ononderbroken in dienst is van dezelfde reder, wordt de arbeidsverhouding beheerst door de voorschriften voor de overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt de dienstbetrekking als ononderbroken beschouwd indien tussen de beëindiging van een overeenkomst en de sluiting van de volgende overeenkomst niet meer dan [60] dagen verlopen.”

18. Artikel 332 van de Codice della navigazione bepaalt:

„De arbeidsovereenkomst voor zeevarenden moet de volgende gegevens bevatten:

[...]

4) de reis of reizen en de dag waarop de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt, indien de arbeidsovereenkomst voor een of meer reizen geldt; de dag waarop de overeenkomst aanvangt en de duur ervan, als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt [...]

[...]”

19. Artikel 374 van de Codice della navigazione bepaalt:

„Van de bepalingen [van artikel] 326 [...] kan worden afgeweken bij corporatieve voorschriften; bij individuele overeenkomst kan daarvan enkel ten gunste van de werknemer worden afgeweken. Bij de corporatieve voorschriften kan de in artikel 326, leden 1 en 2, bedoelde termijn echter niet worden verlengd, noch kan de in lid 3 van dat artikel bedoelde termijn worden ingekort.”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

20. Verzoekers in de hoofdgedingen zijn zeevarenden, ingeschreven in het register van zeevarenden. Zij zijn krachtens opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gesloten na 2001, voor één of meer reizen en voor maximaal 78 dagen in loondienst voor RFI werkzaam geweest op veerboten tussen Messina/Villa San Giovanni en Messina/Reggio Calabria (Italië). Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat verzoekers in het kader van deze overeenkomsten in dienst van hun werkgever arbeid hebben verricht voor een duur van minder dan een jaar en dat meer dan 60 dagen zijn verstreken tussen de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de sluiting van de volgende overeenkomst.

21. Verzoekers in de hoofdgedingen meenden dat hun arbeidsverhouding bij hun ontscheping onrechtmatig was ontbonden en hebben voor het Tribunale di Messina nietigverklaring van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, omzetting van deze overeenkomsten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, onmiddellijke hernieuwde aanstelling of voortzetting van de arbeidsverhouding en vergoeding van de geleden schade gevorderd.

22. In eerste aanleg heeft het Tribunale di Messina deze vorderingen van verzoekers in het hoofdgeding dat heeft geleid tot zaak C‑407/13 toegewezen en de vorderingen van verzoekers in de hoofdgedingen die hebben geleid tot de zaken C‑362/13 en C‑363/13 afgewezen. In hoger beroep heeft de Corte d’appello di Messina echter alle vorderingen afgewezen.

23. Verzoekers in de hoofdgedingen hebben daarop beroep in cassatie ingesteld bij de Corte suprema di cassazione, waarin zij klagen over het oordeel van de Corte d’appello di Messina dat de raamovereenkomst niet van toepassing is op zeevarenden en dat hun arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd rechtmatig zijn, hoewel daarin geen beëindiging is aangegeven maar enkel de duur met de formule „maximaal 78 dagen”, noch de objectieve redenen voor het gebruik van deze overeenkomsten. Volgens verzoekers is misbruik gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, aangezien deze niet zijn gebruikt wegens de bijzondere kenmerken van het werk van zeevarenden of op grond van objectieve redenen, maar enkel om het structurele personeelstekort te verhelpen.

24. Derhalve meent de Corte suprema di cassazione dat de vraag is of de raamovereenkomst van toepassing is op arbeidsverhoudingen in de maritieme sector. Als dat het geval is, zou de wijze van aanstelling voor bepaalde tijd die in de Codice della navigazione is neergelegd, in strijd kunnen zijn met de raamovereenkomst. Daar de Italiaanse wetgever de verplichting in clausule 5 van deze overeenkomst om maatregelen tegen misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen, is nagekomen met de vaststelling van decreto legislativo nr. 368 van 6 september 2001 inzake de uitvoering van richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, kan daaruit volgen dat de bepalingen van die regeling ook moeten worden toegepast op arbeidsverhoudingen in de maritieme sector.

25. Daarop heeft de Corte suprema di cassazione de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1) Zijn de clausules van de raamovereenkomst [...] van toepassing op de maritieme sector, en heeft inzonderheid clausule 2, punt 1, [van de raamovereenkomst] ook betrekking op werknemers die voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die dagelijkse verbindingen verzorgen?

2) Verzet de raamovereenkomst [...], met name clausule 3, punt 1, [ervan] zich tegen een nationale regeling (artikel 332 Codice della navigazione) die de ‚duur’ van een overeenkomst bepaalt en niet de ‚beëindiging’, en is de bepaling van een duur van de overeenkomst met een termijn waarvan zeker is dat hij zal intreden (‚maximaal 78 dagen’) maar niet zeker wanneer, verenigbaar met deze richtlijn?

3) Verzet de raamovereenkomst [...], met name clausule 3, punt 1, [ervan] zich tegen een nationale regeling (artikelen 325, 326 en 332 van de Codice della navigazione) waarin de objectieve reden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gevormd door de loutere vermelding van de reis of reizen, waardoor het voorwerp van de overeenkomst (prestatie) in wezen overeenkomt met de oorzaak (grond voor de sluiting voor bepaalde tijd)?

4) Verzet de raamovereenkomst [...] zich tegen een nationale regeling (in casu de voorschriften van de Codice della navigazione) die uitsluit dat een reeks opeenvolgende overeenkomsten (die misbruik in de zin van clausule 5 opleveren) wordt omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd (maatregel die in artikel 326 van de Codice della navigazione enkel is voorzien voor het geval de werknemer ononderbroken werkzaam is voor een periode langer dan een jaar en voor het geval waarin tussen het aflopen van een overeenkomst en de sluiting van de volgende overeenkomst niet meer dan 60 dagen verlopen)?”

26. Bij beschikking van de president van het Hof van 28 augustus 2013 zijn de zaken C‑362/13, C‑363/13 en C‑407/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsmede voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

27. Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

28. Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat, zoals het Hof reeds meermaals heeft geoordeeld, uit de bewoordingen van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst volgt dat de werkingssfeer daarvan ruim is opgevat, aangezien deze in het algemeen geldt voor „werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat” (zie met name arresten Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 56; Della Rocca, C‑290/12, EU:C:2013:235, punt 34, en Márquez Samohano, C‑190/13, EU:C:2014:146, punt 38).

29. Bovendien omvat de definitie van het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst, zoals vermeld in clausule 3, punt 1, daarvan alle werknemers zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever (arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 56; Della Rocca, EU:C:2013:235, punt 34, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 38), ongeacht hoe de overeenkomst van deze werknemers naar intern recht wordt gekwalificeerd (arrest Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 166).

30. De raamovereenkomst is derhalve van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten (arresten Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 28, en Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 42, en beschikking Montoya Medina, C‑273/10, EU:C:2011:167, punt 26).

31. De werkingssfeer van de raamovereenkomst is echter niet onbegrensd. Zo volgt uit de bewoordingen van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst dat de definitie van de contracten en arbeidsverhoudingen waarop deze raamovereenkomst van toepassing is, niet door haar of door het recht van de Unie wordt gegeven, maar door de nationale wet en/of gebruiken, voor zover de omschrijving van deze begrippen er niet toe leidt dat een categorie van personen arbitrair van de bescherming van de raamovereenkomst wordt uitgesloten (arrest Sibilio, C‑157/11, EU:C:2012:148, punten 42 en 51).

32. Clausule 2, lid 2, van de raamovereenkomst kent de lidstaten voorts een beoordelingsbevoegdheid toe ten aanzien van de toepassing van de raamovereenkomst op bepaalde categorieën van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen. Deze bepaling creëert immers voor de lidstaten en/of de sociale partners de mogelijkheid om „leerovereenkomsten en het leerlingwezen” en „arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings‑ en omscholingsprogramma” van de werkingssfeer van deze raamovereenkomst uit te sluiten (arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 57; Sibilio, EUR:C:2012:148, punten 52 en 53, en Della Rocca, EU:C:2013:235, punt 35).

33. Overigens heeft het Hof geoordeeld dat uit de vierde alinea van de preambule van de raamovereenkomst uitdrukkelijk volgt dat deze niet van toepassing is op uitzendkrachten (zie arrest Della Rocca, EU:C:2013:235, punten 36 en 45).

34. In casu volgt uit de gegevens die aan het Hof zijn overgelegd – die niet zijn betwist – dat verzoekers in de hoofdgedingen met hun werkgevers een arbeidsovereenkomst naar nationaal recht hadden gesloten. Daarnaast staat vast dat deze arbeidsovereenkomsten geen deel uitmaken van de arbeidsverhoudingen die uit hoofde van clausule 2, punt 2, van de werkingssfeer van de raamovereenkomst kunnen worden uitgesloten.

35. RFI, de Italiaanse en de Noorse regering onderstrepen niettemin dat het recht van de Unie, in het voetspoor van het internationale en nationale recht, bijzondere bepalingen kent voor de maritieme sector. Inzonderheid de overeenkomst inzake het VMA 2006 die als bijlage aan richtlijn 2009/13 is gehecht, bevat een serie voorschriften en normen voor de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden, met name norm A2.1, lid 4, sub g, waarin de beëindiging van de overeenkomst en de voorwaarden daarvoor worden omschreven. Volgens clausule 8, punt 2, van de raamovereenkomst doet deze overeenkomst geen afbreuk aan meer specifieke bepalingen van Unierecht.

36. Het ziet er echter niet naar uit – en dat is ook niet gesteld – dat de overeenkomst inzake het VMA 2006, net zomin als de andere handelingen die de wetgever van de Unie voor de maritieme sector heeft vastgesteld, regels behelst zoals die van de raamovereenkomst waarmee wordt gegarandeerd dat het beginsel van non-discriminatie wordt toegepast op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Zoals blijkt uit met name de derde alinea van de slotbepalingen van de overeenkomst inzake het VMA 2006 laat deze overeenkomst eventuele specifiekere bestaande wetgeving in de Unie of bepalingen die zeevarenden een betere bescherming bieden, onverlet.

37. Overigens moet worden vastgesteld dat de overeenkomst inzake het VMA 2006 uit hoofde van de punten 1, sub c en e, en 2 ervan niet van toepassing is op zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die uitsluitend varen op binnenwateren, zoals in de hoofdgedingen.

38. Daaruit volgt dat werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden als verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat, binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst vallen, aangezien geen enkele bijzondere sector van de werkingssfeer ervan is uitgesloten.

39. Deze conclusie vindt steun in de inhoud van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, in overeenstemming met de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst en de punten 8 en 10 van de algemene overwegingen, waaruit blijkt dat de lidstaten in het kader van de tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst de mogelijkheid hebben, voor zover dit objectief wordt gerechtvaardigd, rekening te houden met de bijzondere behoeften van bepaalde sectoren en/of de categorieën werknemers in kwestie (zie in die zin arresten Marrosu en Sardino, C‑53/04, EU:C:2006:517, punt 45, en Kücük, C‑586/10, EU:C:2012:39, punt 49).

40. Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

Tweede vraag

41. Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de bepalingen van de raamovereenkomst, inzonderheid clausule 3, punt 1, ervan, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

42. RFI meent dat deze vraag om twee redenen niet-ontvankelijk is. Enerzijds heeft zij betrekking op de uitlegging van nationaal recht. Anderzijds worden in clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst uitsluitend bepaalde termen omschreven en vormt zij dus geen criterium voor de rechtmatigheid van de betrokken nationale regeling.

43. Deze vraag heeft echter duidelijk betrekking op de uitlegging van Unierecht. Zij is derhalve ontvankelijk.

44. Ten gronde zij eraan herinnerd dat de raamovereenkomst niet beoogt alle nationale regels betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te harmoniseren, maar slechts tot doel heeft om, door het formuleren van algemene beginselen en minimumvoorschriften, een algemeen kader vast te stellen dat de gelijke behandeling van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd garandeert door hen tegen discriminatie te beschermen, en om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen (zie in die zin arresten Del Cerro Alonso, EU:C:2007:509, punten 26 en 36; Impact, C‑268/06, EU:C:2008:223, punt 111, en Huet, C‑251/11, EU:C:2012:133, punt 41, en beschikking Vino, C‑20/10, EU:C:2010:677, punt 54).

45. De raamovereenkomst bevat geen enkele bepaling omtrent de formele aangelegenheden die in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten worden opgenomen.

46. In dat verband omschrijft clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, zoals duidelijk blijkt uit het opschrift en de bewoordingen ervan, enkel het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” en wijst zij in dat kader het kenmerkende element van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan, te weten de omstandigheid dat de beëindiging van een dergelijke overeenkomst wordt bepaald door „objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”. Daarentegen legt deze clausule de lidstaten geen enkele verplichting op met betrekking tot de regels van intern recht die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin beschikking Vino, EU:C:2010:677, punten 60‑62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47. Hoe dan ook, voor zover deze vraag moet worden opgevat als een vraag of de raamovereenkomst van toepassing is op werknemers met arbeidsovereenkomsten waarin enkel met de zinsnede „maximaal 78 dagen” de duur is aangegeven, zoals in het hoofdgeding, volstaat het te constateren dat dergelijke werknemers moeten worden beschouwd als „werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, aangezien een dergelijke zinsnede op objectieve wijze bepaalt hoe deze overeenkomsten worden beëindigd. De raamovereenkomst is dus op hen van toepassing.

48. Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de bepalingen van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

De derde en de vierde vraag

49. Met zijn derde en vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de clausules 3, punt 1, en 5 van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, waarin de objectieve reden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gevormd door de loutere vermelding van de reis of reizen, en waarin opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de overeenkomsten worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen.

50. Volgens RFI is het deel van deze kwestie dat overeenkomt met de derde vraag niet-ontvankelijk, omdat het geen verband houdt met de hoofdgedingen. Het strekt er immers toe, na te gaan of de nationale regeling betreffende arbeidsovereenkomsten voor een of meer gegeven reizen verenigbaar is met de raamovereenkomst, terwijl de arbeidsovereenkomsten die in de hoofdgedingen aan de orde zijn, zijn gekwalificeerd als arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

51. In herinnering dient te worden gebracht dat er volgens vaste rechtspraak een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arresten Della Rocca, EU:C:2013:235, punt 29, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 35).

52. In casu moet echter worden vastgesteld dat de verwijzende rechter vragen stelt over de uitlegging van de raamovereenkomst in het kader van reële gedingen die volgen op de ontbinding van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die verzoekers in de hoofdgedingen hadden gesloten voor een of meer bepaalde reizen. Met zijn derde vraag wenst deze rechter te vernemen of de nationale regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, volgens welke het vermelden van de reis of reizen een objectieve reden vormt voor de sluiting van dergelijke overeenkomsten, in overeenstemming is met de vereisten van de raamovereenkomst. In deze omstandigheden kan deze vraag niet worden opgevat als hypothetisch en moet zij dus als ontvankelijk worden beschouwd.

53. Ten gronde moet eraan worden herinnerd dat, voor zover deze vragen zien op de uitlegging van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, deze bepaling niet relevant is, zoals in punt 46 van het onderhavige arrest is uiteengezet, aangezien zij de lidstaten geen enkele verplichting oplegt voor de regels van intern recht die van toepassing zijn op de sluiting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

54. Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst strekt ertoe uitvoering te geven aan een van de doelstellingen van deze raamovereenkomst, te weten het vaststellen van een kader voor het opeenvolgende gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, dat als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van de werknemers wordt beschouwd, door te voorzien in een aantal minimale beschermende bepalingen om te vermijden dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren (zie met name arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 63; Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 73; Deutsche Lufthansa, C‑109/09, EU:C:2011:129, punt 31; Kücük, EU:C:2012:39, punt 25, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 41).

55. Zoals immers naar voren komt uit de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en uit de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen ervan, wordt het genot van vaste dienstbetrekkingen opgevat als een essentieel onderdeel van de werknemersbescherming, terwijl arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd slechts in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer kunnen voorzien (arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 62, en Huet, EU:C:2012:133, punt 35).

56. Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten dus de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de daarin genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, sub a tot en met c, van die clausule genoemde maatregelen betreffen respectievelijk de objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd (zie met name arresten Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punten 74 en 151; Kücük, EU:C:2012:39, punt 26, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 42, en beschikking Papalia, C‑50/13, EU:C:2013:873, punten 18 en 19).

57. Niettemin dient om te beginnen te worden benadrukt dat de raamovereenkomst de lidstaten niet de verplichting oplegt een maatregel vast te stellen volgens welke elke eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om een objectieve reden gerechtvaardigd moet zijn. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, vallen dergelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd immers niet onder clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, die alleen ziet op het voorkomen van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, zodat de in punt 1, sub a, van die clausule bedoelde objectieve redenen alleen gelden voor de „vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen” (zie arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 90, en beschikking Vino, EU:C:2010:677, punten 58 en 59).

58. Met betrekking tot deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd blijkt namelijk uit punt 56 van het onderhavige arrest dat de partijen die de raamovereenkomst hebben ondertekend, zoals aangegeven in punt 7 van de algemene overwegingen, hebben geoordeeld dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen (zie arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 67, en Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punten 91 en 92, en beschikking Vassilakis e.a., C‑364/07, EU:C:2008:346, punt 86).

59. De lidstaten beschikken echter over een beoordelingsmarge voor de uitvoering van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, aangezien zij naar keuze een of meer van de in punt 1, sub a tot en met c, van deze clausule genoemde maatregelen kunnen invoeren, of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers (zie arresten Impact, EU:C:2008:223, punt 71; Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punten 81 en 93, en Deutsche Lufthansa, EU:C:2011:129, punt 35).

60. Aldus stelt clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst de lidstaten een algemeen doel, bestaande in het voorkomen van dergelijk misbruik, maar laat zij hen de vrijheid om de middelen voor het bereiken daarvan te kiezen, mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het doel of het nuttig effect van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest Huet, EU:C:2012:133, punten 42 en 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61. Bijgevolg mag een lidstaat ter uitvoering van die clausule ervoor opteren, niet over te gaan tot invoering van de in punt 1, sub a, van die clausule bedoelde maatregel, die erin bestaat te eisen dat de vernieuwing van dergelijke opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Hij kan er de voorkeur aan geven, een of elk van de twee in punt 1, sub b en c, van die clausule bedoelde maatregelen in te voeren, die betrekking hebben op respectievelijk de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd, of er zelfs voor kiezen, een bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregel te handhaven, mits ongeacht de gekozen maatregel misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd daadwerkelijk wordt voorkomen (zie arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 94, en in die zin arrest Deutsche Lufthansa, EU:C:2011:129, punt 44).

62. Wanneer, zoals in casu, het Unierecht niet voorziet in specifieke sancties voor het geval dat toch misbruiken worden vastgesteld, staat het aan de nationale overheidsinstanties om passende maatregelen vast te stellen, die niet alleen evenredig moeten zijn, maar ook voldoende effectief en afschrikkend om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen (zie met name arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 158, en beschikkingen Affatato, C‑3/10, EU:C:2010:574, punt 45, en Papalia, EU:C:2013:873, punt 20).

63. Hoewel bij gebreke van een Unieregeling ter zake de wijze waarop dergelijke normen ten uitvoer worden gelegd krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten een zaak is van de interne rechtsorde van die staten, mag zij niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht geldt (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie met name arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 159, en beschikkingen Affatato, EU:C:2010:574, punt 46, en Papalia, EU:C:2013:873, punt 21).

64. Hieruit vloeit voort dat wanneer misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, er een maatregel moet kunnen worden toegepast die voorziet in effectieve en op het gebied van de werknemersbescherming gelijkwaardige garanties, teneinde dit misbruik naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken (arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 160, en beschikkingen Affatato, EU:C:2010:574, punt 47, en Papalia, EU:C:2013:873, punt 22).

65. In dat verband zij eraan herinnerd dat het Hof al meermaals heeft benadrukt dat uit de raamovereenkomst geen algemene verplichting van de lidstaten voortvloeit om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst laat het immers in beginsel aan de lidstaten over om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan. Daaruit volgt dat de raamovereenkomst niet voorschrijft onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd (zie met name arrest Huet, EU:C:2012:133, punten 38‑40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

66. In casu dient er, met betrekking tot de nationale regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, aan te worden herinnerd dat het niet aan het Hof staat om uitspraak te doen over de uitlegging van bepalingen van intern recht, maar dat dit uitsluitend een taak is van de verwijzende rechter of in voorkomend geval van de bevoegde rechterlijke instanties, die dienen uit te maken of de bepalingen van de toepasselijke nationale regeling voldoen aan de in de punten 56 tot en met 65 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte eisen (zie met name arresten Vassallo, C‑180/04, EU:C:2006:518, punt 39, en Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 163, en beschikking Papalia, EU:C:2013:873, punt 30).

67. Het staat dus aan de verwijzende rechter om te beoordelen in hoeverre de voorwaarden voor de toepassing alsook de daadwerkelijke uitvoering van de relevante bepalingen van het interne recht daarvan een passende maatregel ter voorkoming en zo nodig bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd maken (zie in die zin arresten Vassallo, EU:C:2006:518, punt 41, en Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 164).

68. Het Hof kan in zijn prejudiciële beslissing in voorkomend geval echter preciseringen geven teneinde de nationale rechterlijke instantie bij haar beoordeling te leiden (zie met name arrest Vassallo, EU:C:2006:518, punt 39, en beschikking Papalia, EU:C:2013:873, punt 31).

69. In dat verband hoeft niet te worden onderzocht of een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 326 van de Codice della navigazione, die is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst, een „objectieve reden” in de zin van clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst vormt, maar moet worden vastgesteld dat een dergelijke regeling, die een dwingende regeling behelst volgens welke de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van een werknemer die ononderbroken gedurende meer dan een jaar bij dezelfde werkgever in dienst is geweest, worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, kan voldoen aan de vereisten die in de punten 56 tot en met 65 van het onderhavige arrest zijn genoemd.

70. Een dergelijke regeling kan immers zowel een wettelijke maatregel ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn die gelijkwaardig is aan de in clausule 5, punt 1, sub b, van de raamovereenkomst genoemde maatregel betreffende de maximale totale duur van dergelijke arbeidsovereenkomsten, als een effectieve maatregel ter bestraffing van dit misbruik (zie naar analogie arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 170, en beschikking Koukou, C‑519/08, EU:C:2009:269, punt 79).

71. Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het uit deze regeling voortvloeiende vereiste dat enkel arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen, worden beschouwd als „ononderbroken” en dus als „opeenvolgend”. Een dergelijk tijdvak is immers doorgaans voldoende om een bestaande arbeidsverhouding af te breken en dus uit te sluiten dat een daarna ondertekende overeenkomst als een daarbij aansluitende overeenkomst wordt beschouwd. Dat geldt temeer als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet langer dan 78 dagen kunnen duren, zoals in de hoofdgedingen. Het is inderdaad moeilijk voor een werkgever met permanente en blijvende behoeften om de bescherming van de raamovereenkomst tegen misbruik te omzeilen door na afloop van elke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een termijn van ongeveer twee maanden te laten verlopen (zie naar analogie beschikking Vassilakis e.a., EU:C:2008:346, punt 115).

72. Het staat echter aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties die met de toepassing van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 1999/70 in nationaal recht zijn belast en in het kader daarvan dienen te beslissen over de kwalificatie van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in elk concreet geval alle omstandigheden van de zaak te onderzoeken, met name rekening houdend met het aantal opeenvolgende overeenkomsten dat met eenzelfde persoon of voor het verrichten van eenzelfde werk is gesloten, om uit te sluiten dat werkgevers misbruik maken van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd (zie beschikking Vassilakis e.a., EU:C:2008:346, punt 116).

73. Inzonderheid staat het in zaken zoals de hoofdgedingen aan de verwijzende rechter zich ervan te vergewissen dat de maximumduur van een jaar die is neergelegd in de nationale regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, zodanig wordt berekend dat de voorkoming en de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet wezenlijk minder doeltreffend wordt. Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt, zou dat het geval kunnen zijn als deze maximumduur niet was berekend aan de hand van het aantal kalenderdagen waarop de overeenkomst betrekking had, maar aan de hand van het aantal dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht door de betrokken werknemer, wanneer dit aantal veel lager is dan het eerste, bijvoorbeeld als gevolg van de geringe frequentie van de overtochten.

74. Gelet op het voorgaande dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen. Het staat echter aan de verwijzende rechter na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen.

Kosten

75. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Dictum

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

1) De op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

2) De bepalingen van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

3) Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen. Het staat echter aan de verwijzende rechter na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen.

Top

ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

3 juli 2014 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Maritieme sector — Veerboten tussen havens in dezelfde lidstaat — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 3, punt 1 — Begrip ,arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ — Clausule 5, punt 1 — Maatregelen ter voorkoming van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Sancties — Omzetting in arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd — Voorwaarden”

In de gevoegde zaken C‑362/13, C‑363/13 en C‑407/13,

betreffende verzoeken om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Corte suprema di cassazione (Italië) bij beslissingen van 3 april 2013, ingekomen bij het Hof op 28 juni en 17 juli 2013, in de procedures

Maurizio Fiamingo (C‑362/13),

Leonardo Zappalà (C‑363/13),

Francesco Rotondo e.a. (C‑407/13)

tegen

Rete Ferroviaria Italiana SpA,

wijst

HET HOF (Derde kamer),

samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh (rapporteur), C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

advocaat-generaal: J. Kokott,

griffier: L. Carrasco Marco, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 7 mei 2014,

gelet op de opmerkingen van:

M. Fiamingo en L. Zappalà, vertegenwoordigd door A. Notarianni, avvocatessa,

M. Rotondo e.a., vertegenwoordigd door V. De Michele en R. Garofalo, avvocati,

Rete Ferroviaria Italiana SpA, vertegenwoordigd door F. Sciaudone, avvocato,

de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door G. Palmieri als gemachtigde, bijgestaan door G. Albenzio, avvocato dello Stato,

de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna als gemachtigde,

de Noorse regering, vertegenwoordigd door I. S. Jansen en K. B. Moen als gemachtigden,

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en J. Enegren als gemachtigden,

gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

het navolgende

Arrest

1

De verzoeken om een prejudiciële beslissing betreffen de uitlegging van de clausules 3 en 5 van de op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (hierna: „raamovereenkomst”), die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43).

2

Deze verzoeken zijn ingediend in het kader van gedingen tussen zeevarenden in loondienst en hun werkgever, Rete Ferroviaria Italiana SpA (hierna: „RFI”), over de kwalificatie van de arbeidsovereenkomsten die tussen hen bestonden.

Toepasselijke bepalingen

Recht van de Unie

Richtlijn 1999/70/EG

3

Volgens artikel 1 van richtlijn 1999/70 is de richtlijn gericht op „de uitvoering van de [...] door de algemene brancheoverkoepelende organisaties (EVV, UNICE, CEEP) gesloten raamovereenkomst [...], die in de bijlage is opgenomen”.

4

De tweede tot en met vierde alinea van de preambule van de raamovereenkomst luiden als volgt:

„De partijen bij deze overeenkomst erkennen dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding tussen een werkgever en een werknemer zijn en zullen blijven. Zij erkennen ook dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer voorzien.

Deze overeenkomst bevat de algemene beginselen en minimumeisen met betrekking tot arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, onder erkenning van het feit dat bij de nadere toepassing ervan rekening moet worden gehouden met de specifieke nationale, sectorale en seizoensituaties. Zij is een blijk van de bereidheid van de sociale partners een algemeen kader vast te stellen om de gelijke behandeling van werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te waarborgen door hen tegen discriminatie te beschermen, en om gebruik te maken van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op een manier die zowel voor de werkgevers als voor de werknemers aanvaardbaar is.

Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd met uitzondering van degenen die door een uitzendbureau ter beschikking van een inlener worden gesteld. De partijen bij deze overeenkomst zijn voornemens de behoefte aan een soortgelijke overeenkomst inzake uitzendarbeid te bestuderen.”

5

De punten 6 tot en met 8 en 10 van de algemene overwegingen van de raamovereenkomst bepalen:

„6.

Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd de normale arbeidsverhouding zijn en bijdragen tot de levenskwaliteit van de betrokken werknemers en de rendementsverhoging;

7.

Overwegende dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen;

8.

Overwegende dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd typisch zijn voor sommige sectoren, beroepen en activiteiten en zowel de werkgevers als de werknemers goed kunnen uitkomen;

[...]

10.

Overwegende dat deze overeenkomst voor de vaststelling van de wijze van toepassing van de hierin opgenomen algemene beginselen, minimumnormen en bepalingen verwijst naar de lidstaten en de sociale partners, teneinde rekening te houden met de situatie in iedere lidstaat en de omstandigheden van bijzondere sectoren en beroepen, met inbegrip van seizoenactiviteiten”.

6

Clausule 1 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Doel”, luidt:

„Het doel van deze raamovereenkomst is:

a)

de kwaliteit van arbeid voor bepaalde tijd te verbeteren door de toepassing van het non-discriminatiebeginsel te waarborgen;

b)

een kader vast te stellen om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen.”

7

Clausule 2 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Werkingssfeer”, luidt:

„1.

Deze overeenkomst is van toepassing op werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat.

2.

De lidstaten – na raadpleging van de sociale partners – en/of de sociale partners kunnen bepalen dat deze overeenkomst niet van toepassing is op:

a)

leerovereenkomsten en het leerlingwezen;

b)

arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings- en omscholingsprogramma.”

8

Clausule 3 van de raamovereenkomst, met het opschrift: „Definities”, bepaalt:

„In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

1.

,werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’: iemand met een rechtstreeks tussen een werkgever en een werknemer aangegane arbeidsovereenkomst of arbeidsverhouding voor bepaalde tijd waarvan het einde wordt bepaald door objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis;

[...]”

9

Clausule 5 van de raamovereenkomst, met het opschrift „Maatregelen ter voorkoming van misbruik”, luidt als volgt:

„1.

Teneinde misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, voeren de lidstaten, na raadpleging van de sociale partners overeenkomstig de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten of gebruiken, en/of de sociale partners, wanneer er geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen ter voorkoming van misbruik bestaan, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers, een of meer van de volgende maatregelen in:

a)

vaststelling van objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen;

b)

vaststelling van de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd;

c)

vaststelling van het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd.

2.

De lidstaten, na raadpleging van de sociale partners, en/of, waar nodig, de sociale partners bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd:

a)

als ‚opeenvolgend’ worden beschouwd;

b)

geacht worden voor onbepaalde tijd te gelden.”

10

Clausule 8 van de raamovereenkomst, met als opschrift „Bepalingen betreffende de uitvoering”, bepaalt in punt 2:

„Deze overeenkomst doet geen afbreuk aan meer specifieke [...]bepalingen [van Unierecht] en vooral niet aan [...]bepalingen [van Unierecht] op het gebied van gelijke behandeling van en kansen voor mannen en vrouwen.”

Richtlijn 2009/13/EG

11

Artikel 1 van richtlijn 2009/13/EG van de Raad van 16 februari 2009 tot tenuitvoerlegging van de overeenkomst tussen de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap (ECSA) en de Europese Federatie van vervoerswerknemers (ETF) inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid van 2006 en tot wijziging van richtlijn 1999/63/EG (PB L 124, blz. 30) luidt als volgt:

„Deze richtlijn dient ter tenuitvoerlegging van de overeenkomst inzake het verdrag betreffende maritieme arbeid [hierna: ‚VMA 2006’] die op 19 mei 2008 gesloten is tussen de werkgevers- en de werknemersorganisaties in de sector zeevervoer (de Associatie van reders van de Europese Gemeenschap, ECSA en de Europese Federatie van vervoerswerknemers, ETF) en die in de bijlage is opgenomen [hierna: ‚overeenkomst inzake het VMA 2006’].”

12

Het deel van de overeenkomst met het opschrift „Definities en werkingssfeer” bepaalt:

„1.

Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden, tenzij in specifieke bepalingen anders is bepaald, de volgende definities:

[...]

c)

‚zeevarende’: elke persoon die werkzaam is of is gecontracteerd of in enige hoedanigheid werkzaamheden verricht aan boord van een schip waarop deze overeenkomst van toepassing is;

[...]

e)

‚schip’: een schip anders dan een schip dat uitsluitend vaart op binnenwateren of wateren binnen, of dicht grenzend aan, beschutte wateren of gebieden waar havenvoorschriften gelden;

[...]

2.

Behoudens waar uitdrukkelijk anders wordt bepaald, is deze overeenkomst van toepassing op alle zeevarenden.

[...]”

13

Titel 2 van het deel van de overeenkomst met het opschrift „Voorschriften en normen”, getiteld „Arbeidsvoorwaarden”, bevat onder meer voorschrift 2.1 over „Arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden”. Norm A2.1, lid 4, van dit voorschrift is als volgt verwoord:

„Elk lid neemt wet- en regelgeving aan waarin de aangelegenheden worden omschreven die moeten worden opgenomen in alle arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden waarop zijn nationale recht van toepassing is. In alle gevallen moeten de arbeidsovereenkomsten voor zeevarenden de volgende gegevens bevatten:

[...]

c)

de plaats waar en de datum waarop de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden is gesloten;

[...]

g)

de beëindiging van de overeenkomst en de voorwaarden daarvan, met inbegrip van:

i)

indien de overeenkomst voor onbepaalde tijd is gesloten, de voorwaarden waaronder elke partij bevoegd is de overeenkomst te beëindigen, alsmede de vereiste opzegtermijn, die voor de reder niet korter mag zijn dan voor de zeevarende;

ii)

indien de overeenkomst voor bepaalde tijd is gesloten, de vastgestelde beëindigingsdatum van de overeenkomst, en

iii)

indien de overeenkomst is gesloten voor een reis, de haven van bestemming en de tijd die na aankomst moet zijn verstreken voordat de zeevarende van zijn taken moet worden ontheven;

[...]”

14

Het laatste deel van deze overeenkomst, met het opschrift „Slotbepalingen”, bevat een vierde alinea die luidt:

„Deze overeenkomst laat eventuele strengere en/of specifiekere bestaande [...]wetgeving [van de Unie] onverlet.”

Italiaans recht

15

In Italië worden arbeidsovereenkomsten van zeevarenden geregeld door de bepalingen van de Codice della navigazione (wetboek lucht-, zee- en binnenvaart), die is vastgesteld bij regio decreto (koninklijk decreet) nr. 327 van 30 maart 1942. Overeenkomstig artikel 1 van de Codice della navigazione is deze bij voorrang van toepassing en prevaleert hij boven de algemene regeling voor arbeidsovereenkomsten. Deze overeenkomsten vallen dus niet binnen de werkingssfeer van decreto legislativo nr. 368 – Attuazione della direttiva 1999/70/CE relativa all’accordo quadro sul lavoro a tempo determinato concluso dall’UNICE, dal CEEP e dal CES (wetsdecreet nr. 368 inzake de uitvoering van richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd) van 6 september 2001 (GURI nr. 235 van 9 oktober 2001, blz. 4).

16

Artikel 325 van de Codice della navigazione bepaalt:

„De arbeidsovereenkomst voor zeevarenden kan worden gesloten:

a)

voor een bepaalde reis of voor meerdere reizen;

b)

voor bepaalde tijd;

c)

voor onbepaalde tijd.

[...]

Voor de toepassing van de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden wordt onder ‚reis’ verstaan, het geheel aan trajecten van de haven van vertrek tot aan de haven van eindbestemming, naast het eventuele traject in ballast terug naar de haven van vertrek.

[...]”

17

Artikel 326 van de Codice della navigazione bepaalt:

„De overeenkomst voor bepaalde tijd en die voor meerdere reizen kunnen niet worden gesloten voor een duur van meer dan een jaar; als ze worden gesloten voor een langere duur, worden zij geacht voor onbepaalde tijd te zijn gesloten.

Als de werknemer krachtens meerdere overeenkomsten voor een of meer reizen of meerdere overeenkomsten voor bepaalde tijd, ofwel meerdere overeenkomsten van beide soorten, gedurende meer dan een jaar ononderbroken in dienst is van dezelfde reder, wordt de arbeidsverhouding beheerst door de voorschriften voor de overeenkomst voor onbepaalde tijd.

Voor de toepassing van het vorige lid wordt de dienstbetrekking als ononderbroken beschouwd indien tussen de beëindiging van een overeenkomst en de sluiting van de volgende overeenkomst niet meer dan [60] dagen verlopen.”

18

Artikel 332 van de Codice della navigazione bepaalt:

„De arbeidsovereenkomst voor zeevarenden moet de volgende gegevens bevatten:

[...]

4)

de reis of reizen en de dag waarop de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt, indien de arbeidsovereenkomst voor een of meer reizen geldt; de dag waarop de overeenkomst aanvangt en de duur ervan, als de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd geldt [...]

[...]”

19

Artikel 374 van de Codice della navigazione bepaalt:

„Van de bepalingen [van artikel] 326 [...] kan worden afgeweken bij corporatieve voorschriften; bij individuele overeenkomst kan daarvan enkel ten gunste van de werknemer worden afgeweken. Bij de corporatieve voorschriften kan de in artikel 326, leden 1 en 2, bedoelde termijn echter niet worden verlengd, noch kan de in lid 3 van dat artikel bedoelde termijn worden ingekort.”

Hoofdgedingen en prejudiciële vragen

20

Verzoekers in de hoofdgedingen zijn zeevarenden, ingeschreven in het register van zeevarenden. Zij zijn krachtens opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, gesloten na 2001, voor één of meer reizen en voor maximaal 78 dagen in loondienst voor RFI werkzaam geweest op veerboten tussen Messina/Villa San Giovanni en Messina/Reggio Calabria (Italië). Uit de verwijzingsbeslissingen blijkt dat verzoekers in het kader van deze overeenkomsten in dienst van hun werkgever arbeid hebben verricht voor een duur van minder dan een jaar en dat meer dan 60 dagen zijn verstreken tussen de beëindiging van een arbeidsovereenkomst en de sluiting van de volgende overeenkomst.

21

Verzoekers in de hoofdgedingen meenden dat hun arbeidsverhouding bij hun ontscheping onrechtmatig was ontbonden en hebben voor het Tribunale di Messina nietigverklaring van de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, omzetting van deze overeenkomsten in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, onmiddellijke hernieuwde aanstelling of voortzetting van de arbeidsverhouding en vergoeding van de geleden schade gevorderd.

22

In eerste aanleg heeft het Tribunale di Messina deze vorderingen van verzoekers in het hoofdgeding dat heeft geleid tot zaak C‑407/13 toegewezen en de vorderingen van verzoekers in de hoofdgedingen die hebben geleid tot de zaken C‑362/13 en C‑363/13 afgewezen. In hoger beroep heeft de Corte d’appello di Messina echter alle vorderingen afgewezen.

23

Verzoekers in de hoofdgedingen hebben daarop beroep in cassatie ingesteld bij de Corte suprema di cassazione, waarin zij klagen over het oordeel van de Corte d’appello di Messina dat de raamovereenkomst niet van toepassing is op zeevarenden en dat hun arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd rechtmatig zijn, hoewel daarin geen beëindiging is aangegeven maar enkel de duur met de formule „maximaal 78 dagen”, noch de objectieve redenen voor het gebruik van deze overeenkomsten. Volgens verzoekers is misbruik gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, aangezien deze niet zijn gebruikt wegens de bijzondere kenmerken van het werk van zeevarenden of op grond van objectieve redenen, maar enkel om het structurele personeelstekort te verhelpen.

24

Derhalve meent de Corte suprema di cassazione dat de vraag is of de raamovereenkomst van toepassing is op arbeidsverhoudingen in de maritieme sector. Als dat het geval is, zou de wijze van aanstelling voor bepaalde tijd die in de Codice della navigazione is neergelegd, in strijd kunnen zijn met de raamovereenkomst. Daar de Italiaanse wetgever de verplichting in clausule 5 van deze overeenkomst om maatregelen tegen misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen, is nagekomen met de vaststelling van decreto legislativo nr. 368 van 6 september 2001 inzake de uitvoering van richtlijn 1999/70/EG betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, kan daaruit volgen dat de bepalingen van die regeling ook moeten worden toegepast op arbeidsverhoudingen in de maritieme sector.

25

Daarop heeft de Corte suprema di cassazione de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:

„1)

Zijn de clausules van de raamovereenkomst [...] van toepassing op de maritieme sector, en heeft inzonderheid clausule 2, punt 1, [van de raamovereenkomst] ook betrekking op werknemers die voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die dagelijkse verbindingen verzorgen?

2)

Verzet de raamovereenkomst [...], met name clausule 3, punt 1, [ervan] zich tegen een nationale regeling (artikel 332 Codice della navigazione) die de ‚duur’ van een overeenkomst bepaalt en niet de ‚beëindiging’, en is de bepaling van een duur van de overeenkomst met een termijn waarvan zeker is dat hij zal intreden (‚maximaal 78 dagen’) maar niet zeker wanneer, verenigbaar met deze richtlijn?

3)

Verzet de raamovereenkomst [...], met name clausule 3, punt 1, [ervan] zich tegen een nationale regeling (artikelen 325, 326 en 332 van de Codice della navigazione) waarin de objectieve reden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gevormd door de loutere vermelding van de reis of reizen, waardoor het voorwerp van de overeenkomst (prestatie) in wezen overeenkomt met de oorzaak (grond voor de sluiting voor bepaalde tijd)?

4)

Verzet de raamovereenkomst [...] zich tegen een nationale regeling (in casu de voorschriften van de Codice della navigazione) die uitsluit dat een reeks opeenvolgende overeenkomsten (die misbruik in de zin van clausule 5 opleveren) wordt omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd (maatregel die in artikel 326 van de Codice della navigazione enkel is voorzien voor het geval de werknemer ononderbroken werkzaam is voor een periode langer dan een jaar en voor het geval waarin tussen het aflopen van een overeenkomst en de sluiting van de volgende overeenkomst niet meer dan 60 dagen verlopen)?”

26

Bij beschikking van de president van het Hof van 28 augustus 2013 zijn de zaken C‑362/13, C‑363/13 en C‑407/13 gevoegd voor de schriftelijke en de mondelinge behandeling alsmede voor het arrest.

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Eerste vraag

27

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

28

Dienaangaande moet eraan worden herinnerd dat, zoals het Hof reeds meermaals heeft geoordeeld, uit de bewoordingen van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst volgt dat de werkingssfeer daarvan ruim is opgevat, aangezien deze in het algemeen geldt voor „werknemers met een contract voor bepaalde tijd die werken uit hoofde van een arbeidsovereenkomst of een arbeidsverhouding, als omschreven bij wet, collectieve overeenkomsten of gebruiken in iedere lidstaat” (zie met name arresten Adeneler e.a., C‑212/04, EU:C:2006:443, punt 56; Della Rocca, C‑290/12, EU:C:2013:235, punt 34, en Márquez Samohano, C‑190/13, EU:C:2014:146, punt 38).

29

Bovendien omvat de definitie van het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst, zoals vermeld in clausule 3, punt 1, daarvan alle werknemers zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever (arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 56; Della Rocca, EU:C:2013:235, punt 34, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 38), ongeacht hoe de overeenkomst van deze werknemers naar intern recht wordt gekwalificeerd (arrest Angelidaki e.a., C‑378/07–C‑380/07, EU:C:2009:250, punt 166).

30

De raamovereenkomst is derhalve van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten (arresten Del Cerro Alonso, C‑307/05, EU:C:2007:509, punt 28, en Gavieiro Gavieiro en Iglesias Torres, C‑444/09 en C‑456/09, EU:C:2010:819, punt 42, en beschikking Montoya Medina, C‑273/10, EU:C:2011:167, punt 26).

31

De werkingssfeer van de raamovereenkomst is echter niet onbegrensd. Zo volgt uit de bewoordingen van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst dat de definitie van de contracten en arbeidsverhoudingen waarop deze raamovereenkomst van toepassing is, niet door haar of door het recht van de Unie wordt gegeven, maar door de nationale wet en/of gebruiken, voor zover de omschrijving van deze begrippen er niet toe leidt dat een categorie van personen arbitrair van de bescherming van de raamovereenkomst wordt uitgesloten (arrest Sibilio, C‑157/11, EU:C:2012:148, punten 42 en 51).

32

Clausule 2, lid 2, van de raamovereenkomst kent de lidstaten voorts een beoordelingsbevoegdheid toe ten aanzien van de toepassing van de raamovereenkomst op bepaalde categorieën van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen. Deze bepaling creëert immers voor de lidstaten en/of de sociale partners de mogelijkheid om „leerovereenkomsten en het leerlingwezen” en „arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen die zijn gesloten in het kader van een speciaal door of met steun van de overheid uitgevoerd opleidings-, arbeidsinpassings‑ en omscholingsprogramma” van de werkingssfeer van deze raamovereenkomst uit te sluiten (arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 57; Sibilio, EUR:C:2012:148, punten 52 en 53, en Della Rocca, EU:C:2013:235, punt 35).

33

Overigens heeft het Hof geoordeeld dat uit de vierde alinea van de preambule van de raamovereenkomst uitdrukkelijk volgt dat deze niet van toepassing is op uitzendkrachten (zie arrest Della Rocca, EU:C:2013:235, punten 36 en 45).

34

In casu volgt uit de gegevens die aan het Hof zijn overgelegd – die niet zijn betwist – dat verzoekers in de hoofdgedingen met hun werkgevers een arbeidsovereenkomst naar nationaal recht hadden gesloten. Daarnaast staat vast dat deze arbeidsovereenkomsten geen deel uitmaken van de arbeidsverhoudingen die uit hoofde van clausule 2, punt 2, van de werkingssfeer van de raamovereenkomst kunnen worden uitgesloten.

35

RFI, de Italiaanse en de Noorse regering onderstrepen niettemin dat het recht van de Unie, in het voetspoor van het internationale en nationale recht, bijzondere bepalingen kent voor de maritieme sector. Inzonderheid de overeenkomst inzake het VMA 2006 die als bijlage aan richtlijn 2009/13 is gehecht, bevat een serie voorschriften en normen voor de arbeidsovereenkomst voor zeevarenden, met name norm A2.1, lid 4, sub g, waarin de beëindiging van de overeenkomst en de voorwaarden daarvoor worden omschreven. Volgens clausule 8, punt 2, van de raamovereenkomst doet deze overeenkomst geen afbreuk aan meer specifieke bepalingen van Unierecht.

36

Het ziet er echter niet naar uit – en dat is ook niet gesteld – dat de overeenkomst inzake het VMA 2006, net zomin als de andere handelingen die de wetgever van de Unie voor de maritieme sector heeft vastgesteld, regels behelst zoals die van de raamovereenkomst waarmee wordt gegarandeerd dat het beginsel van non-discriminatie wordt toegepast op werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd of om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. Zoals blijkt uit met name de derde alinea van de slotbepalingen van de overeenkomst inzake het VMA 2006 laat deze overeenkomst eventuele specifiekere bestaande wetgeving in de Unie of bepalingen die zeevarenden een betere bescherming bieden, onverlet.

37

Overigens moet worden vastgesteld dat de overeenkomst inzake het VMA 2006 uit hoofde van de punten 1, sub c en e, en 2 ervan niet van toepassing is op zeevarenden die werkzaam zijn op schepen die uitsluitend varen op binnenwateren, zoals in de hoofdgedingen.

38

Daaruit volgt dat werknemers die zich in dezelfde situatie bevinden als verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat, binnen de werkingssfeer van de raamovereenkomst vallen, aangezien geen enkele bijzondere sector van de werkingssfeer ervan is uitgesloten.

39

Deze conclusie vindt steun in de inhoud van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, in overeenstemming met de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst en de punten 8 en 10 van de algemene overwegingen, waaruit blijkt dat de lidstaten in het kader van de tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst de mogelijkheid hebben, voor zover dit objectief wordt gerechtvaardigd, rekening te houden met de bijzondere behoeften van bepaalde sectoren en/of de categorieën werknemers in kwestie (zie in die zin arresten Marrosu en Sardino, C‑53/04, EU:C:2006:517, punt 45, en Kücük, C‑586/10, EU:C:2012:39, punt 49).

40

Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

Tweede vraag

41

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter te vernemen of de bepalingen van de raamovereenkomst, inzonderheid clausule 3, punt 1, ervan, aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die in het hoofdgeding, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

42

RFI meent dat deze vraag om twee redenen niet-ontvankelijk is. Enerzijds heeft zij betrekking op de uitlegging van nationaal recht. Anderzijds worden in clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst uitsluitend bepaalde termen omschreven en vormt zij dus geen criterium voor de rechtmatigheid van de betrokken nationale regeling.

43

Deze vraag heeft echter duidelijk betrekking op de uitlegging van Unierecht. Zij is derhalve ontvankelijk.

44

Ten gronde zij eraan herinnerd dat de raamovereenkomst niet beoogt alle nationale regels betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te harmoniseren, maar slechts tot doel heeft om, door het formuleren van algemene beginselen en minimumvoorschriften, een algemeen kader vast te stellen dat de gelijke behandeling van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd garandeert door hen tegen discriminatie te beschermen, en om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen (zie in die zin arresten Del Cerro Alonso, EU:C:2007:509, punten 26 en 36; Impact, C‑268/06, EU:C:2008:223, punt 111, en Huet, C‑251/11, EU:C:2012:133, punt 41, en beschikking Vino, C‑20/10, EU:C:2010:677, punt 54).

45

De raamovereenkomst bevat geen enkele bepaling omtrent de formele aangelegenheden die in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten worden opgenomen.

46

In dat verband omschrijft clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, zoals duidelijk blijkt uit het opschrift en de bewoordingen ervan, enkel het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” en wijst zij in dat kader het kenmerkende element van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aan, te weten de omstandigheid dat de beëindiging van een dergelijke overeenkomst wordt bepaald door „objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”. Daarentegen legt deze clausule de lidstaten geen enkele verplichting op met betrekking tot de regels van intern recht die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (zie in die zin beschikking Vino, EU:C:2010:677, punten 60‑62 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

47

Hoe dan ook, voor zover deze vraag moet worden opgevat als een vraag of de raamovereenkomst van toepassing is op werknemers met arbeidsovereenkomsten waarin enkel met de zinsnede „maximaal 78 dagen” de duur is aangegeven, zoals in het hoofdgeding, volstaat het te constateren dat dergelijke werknemers moeten worden beschouwd als „werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, aangezien een dergelijke zinsnede op objectieve wijze bepaalt hoe deze overeenkomsten worden beëindigd. De raamovereenkomst is dus op hen van toepassing.

48

Gelet op het voorgaande moet op de tweede vraag worden geantwoord dat de bepalingen van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

De derde en de vierde vraag

49

Met zijn derde en vierde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of de clausules 3, punt 1, en 5 van de raamovereenkomst aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in het hoofdgeding, waarin de objectieve reden voor een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wordt gevormd door de loutere vermelding van de reis of reizen, en waarin opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de overeenkomsten worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen.

50

Volgens RFI is het deel van deze kwestie dat overeenkomt met de derde vraag niet-ontvankelijk, omdat het geen verband houdt met de hoofdgedingen. Het strekt er immers toe, na te gaan of de nationale regeling betreffende arbeidsovereenkomsten voor een of meer gegeven reizen verenigbaar is met de raamovereenkomst, terwijl de arbeidsovereenkomsten die in de hoofdgedingen aan de orde zijn, zijn gekwalificeerd als arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

51

In herinnering dient te worden gebracht dat er volgens vaste rechtspraak een vermoeden van relevantie rust op de vragen betreffende de uitlegging van het Unierecht die de nationale rechter heeft gesteld binnen het onder zijn eigen verantwoordelijkheid geschetste wettelijke en feitelijke kader, ten aanzien waarvan het niet aan het Hof is de juistheid te onderzoeken. Het Hof kan slechts weigeren uitspraak te doen op een vraag van een nationale rechter wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging van Unierecht geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is of wanneer het Hof niet beschikt over de gegevens, feitelijk en rechtens, die noodzakelijk zijn om een zinvol antwoord te geven op de gestelde vragen (zie met name arresten Della Rocca, EU:C:2013:235, punt 29, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 35).

52

In casu moet echter worden vastgesteld dat de verwijzende rechter vragen stelt over de uitlegging van de raamovereenkomst in het kader van reële gedingen die volgen op de ontbinding van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die verzoekers in de hoofdgedingen hadden gesloten voor een of meer bepaalde reizen. Met zijn derde vraag wenst deze rechter te vernemen of de nationale regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, volgens welke het vermelden van de reis of reizen een objectieve reden vormt voor de sluiting van dergelijke overeenkomsten, in overeenstemming is met de vereisten van de raamovereenkomst. In deze omstandigheden kan deze vraag niet worden opgevat als hypothetisch en moet zij dus als ontvankelijk worden beschouwd.

53

Ten gronde moet eraan worden herinnerd dat, voor zover deze vragen zien op de uitlegging van clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, deze bepaling niet relevant is, zoals in punt 46 van het onderhavige arrest is uiteengezet, aangezien zij de lidstaten geen enkele verplichting oplegt voor de regels van intern recht die van toepassing zijn op de sluiting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

54

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst strekt ertoe uitvoering te geven aan een van de doelstellingen van deze raamovereenkomst, te weten het vaststellen van een kader voor het opeenvolgende gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, dat als een mogelijke bron van misbruik ten nadele van de werknemers wordt beschouwd, door te voorzien in een aantal minimale beschermende bepalingen om te vermijden dat werknemers in een precaire situatie komen te verkeren (zie met name arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 63; Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 73; Deutsche Lufthansa, C‑109/09, EU:C:2011:129, punt 31; Kücük, EU:C:2012:39, punt 25, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 41).

55

Zoals immers naar voren komt uit de tweede alinea van de preambule van de raamovereenkomst en uit de punten 6 en 8 van de algemene overwegingen ervan, wordt het genot van vaste dienstbetrekkingen opgevat als een essentieel onderdeel van de werknemersbescherming, terwijl arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd slechts in sommige omstandigheden in de behoeften van zowel de werkgever als de werknemer kunnen voorzien (arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 62, en Huet, EU:C:2012:133, punt 35).

56

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten dus de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de daarin genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, sub a tot en met c, van die clausule genoemde maatregelen betreffen respectievelijk de objectieve redenen die een vernieuwing van dergelijke arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen, en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd (zie met name arresten Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punten 74 en 151; Kücük, EU:C:2012:39, punt 26, en Márquez Samohano, EU:C:2014:146, punt 42, en beschikking Papalia, C‑50/13, EU:C:2013:873, punten 18 en 19).

57

Niettemin dient om te beginnen te worden benadrukt dat de raamovereenkomst de lidstaten niet de verplichting oplegt een maatregel vast te stellen volgens welke elke eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om een objectieve reden gerechtvaardigd moet zijn. Zoals het Hof reeds heeft geoordeeld, vallen dergelijke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd immers niet onder clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, die alleen ziet op het voorkomen van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd, zodat de in punt 1, sub a, van die clausule bedoelde objectieve redenen alleen gelden voor de „vernieuwing van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen” (zie arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 90, en beschikking Vino, EU:C:2010:677, punten 58 en 59).

58

Met betrekking tot deze opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd blijkt namelijk uit punt 56 van het onderhavige arrest dat de partijen die de raamovereenkomst hebben ondertekend, zoals aangegeven in punt 7 van de algemene overwegingen, hebben geoordeeld dat het gebruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op basis van objectieve gronden een manier is om misbruik te voorkomen (zie arresten Adeneler e.a., EU:C:2006:443, punt 67, en Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punten 91 en 92, en beschikking Vassilakis e.a., C‑364/07, EU:C:2008:346, punt 86).

59

De lidstaten beschikken echter over een beoordelingsmarge voor de uitvoering van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, aangezien zij naar keuze een of meer van de in punt 1, sub a tot en met c, van deze clausule genoemde maatregelen kunnen invoeren, of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers (zie arresten Impact, EU:C:2008:223, punt 71; Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punten 81 en 93, en Deutsche Lufthansa, EU:C:2011:129, punt 35).

60

Aldus stelt clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst de lidstaten een algemeen doel, bestaande in het voorkomen van dergelijk misbruik, maar laat zij hen de vrijheid om de middelen voor het bereiken daarvan te kiezen, mits daarmee geen afbreuk wordt gedaan aan het doel of het nuttig effect van de raamovereenkomst (zie in die zin arrest Huet, EU:C:2012:133, punten 42 en 43 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

61

Bijgevolg mag een lidstaat ter uitvoering van die clausule ervoor opteren, niet over te gaan tot invoering van de in punt 1, sub a, van die clausule bedoelde maatregel, die erin bestaat te eisen dat de vernieuwing van dergelijke opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd om objectieve redenen gerechtvaardigd is. Hij kan er de voorkeur aan geven, een of elk van de twee in punt 1, sub b en c, van die clausule bedoelde maatregelen in te voeren, die betrekking hebben op respectievelijk de maximale totale duur van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd en het aantal malen dat dergelijke overeenkomsten of verhoudingen mogen worden vernieuwd, of er zelfs voor kiezen, een bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregel te handhaven, mits ongeacht de gekozen maatregel misbruik als gevolg van het gebruik van arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd daadwerkelijk wordt voorkomen (zie arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 94, en in die zin arrest Deutsche Lufthansa, EU:C:2011:129, punt 44).

62

Wanneer, zoals in casu, het Unierecht niet voorziet in specifieke sancties voor het geval dat toch misbruiken worden vastgesteld, staat het aan de nationale overheidsinstanties om passende maatregelen vast te stellen, die niet alleen evenredig moeten zijn, maar ook voldoende effectief en afschrikkend om ervoor te zorgen dat de krachtens de raamovereenkomst vastgestelde normen hun volle uitwerking krijgen (zie met name arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 158, en beschikkingen Affatato, C‑3/10, EU:C:2010:574, punt 45, en Papalia, EU:C:2013:873, punt 20).

63

Hoewel bij gebreke van een Unieregeling ter zake de wijze waarop dergelijke normen ten uitvoer worden gelegd krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten een zaak is van de interne rechtsorde van die staten, mag zij niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke situaties krachtens intern recht geldt (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de rechtsorde van de Unie verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie met name arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 159, en beschikkingen Affatato, EU:C:2010:574, punt 46, en Papalia, EU:C:2013:873, punt 21).

64

Hieruit vloeit voort dat wanneer misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd heeft plaatsgevonden, er een maatregel moet kunnen worden toegepast die voorziet in effectieve en op het gebied van de werknemersbescherming gelijkwaardige garanties, teneinde dit misbruik naar behoren te bestraffen en de gevolgen van de schending van het Unierecht ongedaan te maken (arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 160, en beschikkingen Affatato, EU:C:2010:574, punt 47, en Papalia, EU:C:2013:873, punt 22).

65

In dat verband zij eraan herinnerd dat het Hof al meermaals heeft benadrukt dat uit de raamovereenkomst geen algemene verplichting van de lidstaten voortvloeit om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst laat het immers in beginsel aan de lidstaten over om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan. Daaruit volgt dat de raamovereenkomst niet voorschrijft onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd (zie met name arrest Huet, EU:C:2012:133, punten 38‑40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

66

In casu dient er, met betrekking tot de nationale regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, aan te worden herinnerd dat het niet aan het Hof staat om uitspraak te doen over de uitlegging van bepalingen van intern recht, maar dat dit uitsluitend een taak is van de verwijzende rechter of in voorkomend geval van de bevoegde rechterlijke instanties, die dienen uit te maken of de bepalingen van de toepasselijke nationale regeling voldoen aan de in de punten 56 tot en met 65 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte eisen (zie met name arresten Vassallo, C‑180/04, EU:C:2006:518, punt 39, en Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 163, en beschikking Papalia, EU:C:2013:873, punt 30).

67

Het staat dus aan de verwijzende rechter om te beoordelen in hoeverre de voorwaarden voor de toepassing alsook de daadwerkelijke uitvoering van de relevante bepalingen van het interne recht daarvan een passende maatregel ter voorkoming en zo nodig bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd maken (zie in die zin arresten Vassallo, EU:C:2006:518, punt 41, en Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 164).

68

Het Hof kan in zijn prejudiciële beslissing in voorkomend geval echter preciseringen geven teneinde de nationale rechterlijke instantie bij haar beoordeling te leiden (zie met name arrest Vassallo, EU:C:2006:518, punt 39, en beschikking Papalia, EU:C:2013:873, punt 31).

69

In dat verband hoeft niet te worden onderzocht of een nationale regeling zoals neergelegd in artikel 326 van de Codice della navigazione, die is vastgesteld vóór de inwerkingtreding van richtlijn 1999/70 en de raamovereenkomst, een „objectieve reden” in de zin van clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst vormt, maar moet worden vastgesteld dat een dergelijke regeling, die een dwingende regeling behelst volgens welke de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van een werknemer die ononderbroken gedurende meer dan een jaar bij dezelfde werkgever in dienst is geweest, worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd, kan voldoen aan de vereisten die in de punten 56 tot en met 65 van het onderhavige arrest zijn genoemd.

70

Een dergelijke regeling kan immers zowel een wettelijke maatregel ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd zijn die gelijkwaardig is aan de in clausule 5, punt 1, sub b, van de raamovereenkomst genoemde maatregel betreffende de maximale totale duur van dergelijke arbeidsovereenkomsten, als een effectieve maatregel ter bestraffing van dit misbruik (zie naar analogie arrest Angelidaki e.a., EU:C:2009:250, punt 170, en beschikking Koukou, C‑519/08, EU:C:2009:269, punt 79).

71

Aan deze conclusie wordt geen afbreuk gedaan door het uit deze regeling voortvloeiende vereiste dat enkel arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen, worden beschouwd als „ononderbroken” en dus als „opeenvolgend”. Een dergelijk tijdvak is immers doorgaans voldoende om een bestaande arbeidsverhouding af te breken en dus uit te sluiten dat een daarna ondertekende overeenkomst als een daarbij aansluitende overeenkomst wordt beschouwd. Dat geldt temeer als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet langer dan 78 dagen kunnen duren, zoals in de hoofdgedingen. Het is inderdaad moeilijk voor een werkgever met permanente en blijvende behoeften om de bescherming van de raamovereenkomst tegen misbruik te omzeilen door na afloop van elke arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd een termijn van ongeveer twee maanden te laten verlopen (zie naar analogie beschikking Vassilakis e.a., EU:C:2008:346, punt 115).

72

Het staat echter aan de nationale autoriteiten en rechterlijke instanties die met de toepassing van de maatregelen ter omzetting van richtlijn 1999/70 in nationaal recht zijn belast en in het kader daarvan dienen te beslissen over de kwalificatie van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, in elk concreet geval alle omstandigheden van de zaak te onderzoeken, met name rekening houdend met het aantal opeenvolgende overeenkomsten dat met eenzelfde persoon of voor het verrichten van eenzelfde werk is gesloten, om uit te sluiten dat werkgevers misbruik maken van arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd (zie beschikking Vassilakis e.a., EU:C:2008:346, punt 116).

73

Inzonderheid staat het in zaken zoals de hoofdgedingen aan de verwijzende rechter zich ervan te vergewissen dat de maximumduur van een jaar die is neergelegd in de nationale regeling die in de hoofdgedingen aan de orde is, zodanig wordt berekend dat de voorkoming en de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet wezenlijk minder doeltreffend wordt. Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft opgemerkt, zou dat het geval kunnen zijn als deze maximumduur niet was berekend aan de hand van het aantal kalenderdagen waarop de overeenkomst betrekking had, maar aan de hand van het aantal dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht door de betrokken werknemer, wanneer dit aantal veel lager is dan het eerste, bijvoorbeeld als gevolg van de geringe frequentie van de overtochten.

74

Gelet op het voorgaande dient op de derde en de vierde vraag te worden geantwoord dat clausule 5 van de raamovereenkomst aldus moet worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die welke in de hoofdgedingen aan de orde is, volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen. Het staat echter aan de verwijzende rechter na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen.

Kosten

75

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

De op 18 maart 1999 gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers, zoals verzoekers in de hoofdgedingen, die als zeevarenden in loondienst uit hoofde van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

 

2)

De bepalingen van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling als die in de hoofdgedingen, die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

 

3)

Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die welke aan de orde is in de hoofdgedingen, volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst is geweest van dezelfde werkgever voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd als de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen. Het staat echter aan de verwijzende rechter na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Italiaans.

Top