Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0032

    Arrest van het Hof (Derde kamer) van 27 februari 2014.
    Petra Würker tegen Familienkasse Nürnberg.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Sozialgericht Nürnberg - Duitsland.
    Sociale zekerheid - Verordening (EEG) nr. 1408/71- Kinderbijslag - Artikelen 77 en 78 - Bijslagen voor kinderen die ten laste komen van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen -Verordening (EG) nr. 883/2004 - Gezinsbijslagen - Artikel 67 - Gezinsleden woonachtig in andere lidstaat - Begrip ‚pensioen’ - Rechthebbende op pensioen dat krachtens Duitse regeling wordt toegekend voor opvoeding van kinderen na overlijden van degene van wie deze rechthebbende was gescheiden (‚Erziehungsrente’).
    Zaak C-32/13.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:107

    ARREST VAN HET HOF (Derde kamer)

    27 februari 2014 ( *1 )

    „Sociale zekerheid — Verordening (EEG) nr. 1408/71 — Kinderbijslag — Artikelen 77 en 78 — Bijslagen voor kinderen die ten laste komen van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen — Verordening (EG) nr. 883/2004 — Gezinsbijslagen — Artikel 67 — Gezinsleden woonachtig in andere lidstaat — Begrip ‚pensioen’ — Rechthebbende op pensioen dat krachtens Duitse regeling wordt toegekend voor opvoeding van kinderen na overlijden van degene van wie deze rechthebbende was gescheiden (‚Erziehungsrente’)”

    In zaak C‑32/13,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Sozialgericht Nürnberg (Duitsland) bij beslissing van 28 december 2012, ingekomen bij het Hof op 22 januari 2013, in de procedure

    Petra Würker

    tegen

    Familienkasse Nürnberg,

    wijst

    HET HOF (Derde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Ilešič, kamerpresident, C. G. Fernlund, A. Ó Caoimh (rapporteur), C. Toader en E. Jarašiūnas, rechters,

    advocaat-generaal: P. Mengozzi,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gezien de stukken,

    gelet op de opmerkingen van:

    de Duitse regering, vertegenwoordigd door T. Henze en J. Möller als gemachtigden,

    de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz als gemachtigde,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 77 en 78 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB L 177, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), alsmede van artikel 67 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 988/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 (PB L 284, blz. 43; hierna: „verordening nr. 883/2004”).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen P. Würker en de Familienkasse Nürnberg (kinderbijslagfonds van Neurenberg; hierna: „Familienkasse”) over de weigering van laatstgenoemde om aan haar kinderbijslag uit te keren voor haar kinderen ten laste.

    Toepasselijke bepalingen

    Unierecht

    Verordening nr. 1408/71

    3

    Artikel 1, sub u, van verordening nr. 1408/71 bepaalt dat voor de toepassing van deze verordening:

    „i)

    onder ‚gezinsbijslagen’ [worden] verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, sub h, bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie;

    ii)

    onder ‚kinderbijslag’ [wordt] verstaan de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend”.

    4

    Volgens artikel 4, lid 1, sub h, van voornoemde verordening is deze verordening van toepassing op „alle wettelijke regelingen betreffende de volgende takken van sociale zekerheid: [...] gezinsbijslagen”.

    5

    In titel III van die verordening, met het opschrift „Bijzondere bepalingen met betrekking tot de verschillende soorten prestaties”, luidt het opschrift van hoofdstuk 3, dat de artikelen 44 tot en met 51 bis bevat, „Ouderdom en overlijden (pensioenen)”, terwijl hoofdstuk 8, dat de artikelen 77 tot en met 79 bis bevat, als opschrift heeft: „Bijslagen voor kinderen die ten laste komen van pensioen- of rentetrekkers en voor wezen”.

    6

    Artikel 77 van verordening nr. 1408/71, met het opschrift „Kinderen ten laste van pensioen- of rentetrekkers”, luidt als volgt:

    „1.   Voor de toepassing van dit artikel worden onder ‚bijslagen’ verstaan zowel kinderbijslag voor rechthebbenden op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte, als verhogingen of aanvullingen van deze pensioenen of renten voor kinderen van deze rechthebbenden, met uitzondering evenwel van de aanvullingen welke ingevolge de verzekering tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten worden toegekend.

    2.   Ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat de rechthebbende op een pensioen of rente dan wel de kinderen wonen, worden de bijslagen toegekend volgens onderstaande regels:

    a)

    aan de rechthebbende op pensioen of rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van één enkele lidstaat, overeenkomstig de wettelijke regeling van de lidstaat welke inzake het pensioen of de rente bevoegd is;

    [...]”

    7

    Artikel 78 van die verordening, met het opschrift „Wezen”, luidt als volgt:

    „1.   Voor de toepassing van dit artikel worden onder ‚bijslagen’ verstaan kinderbijslagen, en eventueel aanvullende of bijzondere bijslagen voor wezen.

    2.   Ongeacht op het grondgebied van welke lidstaat de wees of de natuurlijke persoon of rechtspersoon te wiens laste deze wees in feite komt, woont, worden de bijslagen voor wezen toegekend volgens onderstaande regels:

    a)

    voor de wees van een overleden werknemer of zelfstandige die aan de wettelijke regeling van één enkele lidstaat onderworpen was, overeenkomstig de wettelijke regeling van die staat;

    b)

    voor de wees van een overleden werknemer of zelfstandige die aan wettelijke regelingen van meer dan een lidstaat onderworpen was:

    [...]

    [...]”

    8

    Artikel 79 van die verordening, met als opschrift „Gemeenschappelijke bepalingen inzake bijslagen voor kinderen ten laste van pensioen‑ of rentetrekkers en voor wezen”, bepaalt in lid 1, eerste alinea:

    „De bijslagen in de zin van de artikelen 77, 78 en 78 bis worden volgens de overeenkomstig deze artikelen bepaalde wettelijke regeling, door en voor rekening van het met de uitvoering van die wettelijke regeling belaste orgaan verleend, alsof de pensioen- of rentetrekker, of de overledene uitsluitend aan de wettelijke regeling van de bevoegde Staat onderworpen was geweest.”

    Verordening nr. 883/2004

    9

    Voor verordening nr. 1408/71 is verordening nr. 883/2004 in de plaats gekomen, die overeenkomstig artikel 91 van laatstgenoemde verordening en artikel 97 van verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 (PB L 284, blz. 1), in werking is getreden op 1 mei 2010, op welke datum verordening nr. 1408/71 is ingetrokken.

    10

    In punt 34 van de considerans van verordening nr. 883/2004 heet het:

    „Gelet op het feit dat gezinsbijslagen een zeer ruim bereik hebben, en bescherming bieden bij zowel meer klassieke als specifieke situaties, [...] dient voor alle gezinsbijslagen in een regeling te worden voorzien.”

    11

    Artikel 1 van deze verordening luidt als volgt:

    „Voor de toepassing van deze verordening:

    [...]

    w)

    omvat de term ‚pensioen’ tevens renten, als afkoopsom uitgekeerde bedragen die in de plaats daarvan kunnen treden en terugstortingen van premies of bijdragen, alsmede, behoudens het bepaalde in titel III, verhogingen in verband met aanpassing aan het loon- of prijsniveau of aanvullende uitkeringen;

    [...]

    z)

    worden onder ‚gezinsbijslagen’ verstaan alle verstrekkingen en uitkeringen ter tegemoetkoming van de gezinslasten, met uitzondering van voorschotten op onderhoudsbijdragen, en de in bijlage I vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie.”

    12

    Artikel 67 van de verordening luidt:

    „Een persoon heeft recht op gezinsbijslag overeenkomstig de wetgeving van de bevoegde lidstaat, ook voor de gezinsleden die in een andere lidstaat wonen, alsof deze in eerstbedoelde lidstaat woonden. Een pensioengerechtigde heeft echter recht op gezinsbijslag overeenkomstig de wetgeving van de lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioen.”

    Duits recht

    13

    Het recht op kinderbijslag is gebaseerd op het Bundeskindergeldgesetz (federale kinderbijslagwet).

    14

    Het Einkommensteuergesetz (wet op de inkomstenbelasting) stelt voor de toekenning van kinderbijslag als voorwaarde dat de ontvanger ervan onbeperkt belastingplichtig is in Duitsland en dus, volgens de verwijzende rechter, aan de voorwaarde dat hij zijn woonplaats in die lidstaat heeft.

    15

    Krachtens § 47, lid 1, van boek 6 van het Sozialgesetzbuch (wet sociale zekerheid; hierna: „SGB VI”) hebben de verzekerden, tot zij de normale pensioenleeftijd hebben bereikt, recht op een opvoedingspensioen („Erziehungsrente”) indien:

    hun huwelijk na 30 juni 1977 is ontbonden en hun gescheiden echtgenoot (hierna: „ex-echtgenoot”) is overleden,

    zij een eigen kind of een kind van de gescheiden echtgenoot opvoeden (leeftijdsgrens: 18 jaar),

    zij niet hertrouwd zijn en

    zij vóór het overlijden van de ex-echtgenoot de algemene wachttijd hadden vervuld.

    16

    In de verwijzingsbeslissing wordt erop gewezen dat het opvoedingspensioen volgens de Duitse wettelijke regeling een nabestaandenpensioen (pensioen wegens overlijden) vormt.

    Hoofdgeding en prejudiciële vragen

    17

    Würker, geboren op 24 februari 1963 en Duits staatsburger, ontvangt wegens het overlijden, op 4 december 1991, van haar ex-echtgenoot, met wie zij een kind had, Diana, een opvoedingspensioen krachtens § 47, lid 1, SGB VI.

    18

    Würker woont sinds 1 september 2008 in Zweden met haar twee andere kinderen, Laura en Chris, en met hun vader, zonder met deze laatste te zijn gehuwd.

    19

    Volgens de verwijzende rechter heeft Würker, hoewel Diana de leeftijd van 18 jaar had bereikt, krachtens § 47, lid 1, SGB VI, recht op opvoedingspensioen voor haar andere kinderen, Laura en Chris, geboren op respectievelijk 24 maart 1995 en 15 november 1997.

    20

    Blijkens de stukken waarover het Hof beschikt, hebben de Zweedse autoriteiten, met name gelet op het feit dat Würker het opvoedingspensioen als bedoeld in het SGB VI ontvangt, een verzoek van belanghebbende om toekenning van Zweedse kinderbijslag afgewezen.

    21

    Volgens de verwijzingsbeslissing staat voorts tussen partijen in het hoofdgeding vast dat Würker sinds 1 september 2008 geen recht meer heeft op kinderbijslag krachtens het Einkommensteuergesetz. De Familienkasse Plauen (Duitsland) heeft immers bij besluit van 11 januari 2010 een verzoek van Würker om toekenning van kinderbijslag afgewezen omdat zij in Duitsland geen woonplaats had en daar niet belastingplichtig was. Dit besluit is definitief geworden.

    22

    Bij besluit van 7 september 2010 heeft de Familienkasse de afwijzing van 22 februari 2010 van het verzoek van Würker om toekenning van kinderbijslag voor haar kinderen Laura en Chris vanaf haar verhuizing naar Zweden, bevestigd. Dit besluit was gemotiveerd met het feit, ten eerste, dat Würker geen pensioen van het soort als bedoeld in artikel 77 van verordening nr. 1408/71 ontving en, ten tweede, dat artikel 78 van deze verordening evenmin een recht op kinderbijslag aan de betrokken kinderen verleent aangezien zij niet de kinderen van de overleden ex-echtgenoot van Würker zijn.

    23

    Het hoofdgeding is tegen dat besluit gericht. Volgens de verwijzende rechter betreft het bij hem aanhangig gemaakte geding het recht op uitkering van kinderbijslag krachtens het Bundeskindergeldgesetz, gelezen in samenhang met de voorschriften inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels op het niveau van de Unie.

    24

    Na een vraag van deze rechter aan de Familienkasse, heeft laatstgenoemde gesteld dat Würker evenmin recht had op kinderbijslag uit hoofde van verordening nr. 883/2004, die op 1 mei 2010 in de plaats is gekomen van verordening nr. 1408/71.

    25

    Voor het tijdvak van september 2008 tot april 2010 wijst de verwijzende rechter erop dat hij ertoe neigt de redenering van de Familienkasse te volgen. Voor het tijdvak vanaf 1 mei 2010 meent deze rechter daarentegen dat voor een recht op gezinsbijslagen op basis van de Duitse regeling een grondslag is te vinden in artikel 67 van verordening nr. 883/2004.

    26

    Daarop heeft het Sozialgericht Nürnberg de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Moeten de artikelen 77 of 78 van verordening [...] nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd dat wanneer een ‚Erziehungsrente’ (Duits opvoedingspensioen) wordt ontvangen, dit jegens de lidstaat die het pensioen betaalt, een recht doet ontstaan?

    2)

    Zijn er vanaf 1 mei 2010 door de inwerkingtreding van verordening [...] nr. 883/2004 wijzigingen geweest en moet artikel 67 van [deze] verordening [...] aldus worden uitgelegd dat elk soort pensioen (ook een Duits opvoedingspensioen) [dat] recht doet ontstaan?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    Eerste vraag

    27

    Krachtens de artikelen 77, lid 2, sub a, en 78, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 wordt kinderbijslag, wanneer de rechthebbende op pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte of de overleden werknemer of zelfstandige aan de wettelijke regeling van één enkele lidstaat onderworpen was, toegekend overeenkomstig de wettelijke regeling van die staat. Krachtens artikel 79, lid 1, eerste alinea, van deze verordening worden deze bijslagen verleend door en voor rekening van het met de uitvoering van die wettelijke regeling belaste orgaan.

    28

    Volgens de rechtspraak omvat de „kinderbijslag” waarvan aldus sprake is in de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71, enkel de uitkeringen die voldoen aan de definitie daarvan in artikel 1, sub u‑ii, van deze verordening, en dus geen andere gezinsbijslagen voor kinderen ten laste (zie in die zin arrest van 20 oktober 2011, Perez Garcia e.a., C-225/10, Jurispr. blz. I-10111, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    29

    In casu staat vast dat de bijslag voor kinderen ten laste als voorzien in de Duitse wettelijke regeling aan deze definitie voldoet en bijgevolg binnen de werkingssfeer van de artikelen 77 en 78 van verordening nr. 1408/71 kan vallen (zie in die zin arrest Pérez Garcia e.a., reeds aangehaald, punt 33).

    30

    In dit verband dient evenwel in herinnering te worden gebracht dat artikel 78, lid 2, sub a en sub b, eerste alinea, van verordening nr. 1408/71, volgens de bewoordingen ervan, enkel het recht op bijslagen voor „de wees van een overleden werknemer of zelfstandige” regelt (zie arresten van 14 maart 1989, Baldi, 1/88, Jurispr. blz. 667, punt 15, en 21 februari 2013, Dumont de Chassart, C‑619/11, punt 35).

    31

    Uit de door Würker aan het Hof verstrekte gegevens blijkt dat, ofschoon zij krachtens het SGB VI een opvoedingspensioen blijft ontvangen voor haar kinderen Lara en Chris, deze kinderen geen kinderen van de overledene zijn.

    32

    Daaruit volgt dat een dergelijk pensioen niet binnen de werkingssfeer van artikel 78 van verordening nr. 1408/71 valt.

    33

    Wat artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71 betreft, blijkt uit de bewoordingen ervan dat deze bepaling uitsluitend betrekking heeft op rechthebbenden op pensioen of rente „wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte”.

    34

    Dus alleen indien in een zaak zoals die in het hoofdgeding een bijslag als het in het SGB VI voorziene opvoedingspensioen, niettegenstaande de benaming ervan, zou kunnen worden gelijkgesteld met een van de in dat artikel 77, lid 1, genoemde categorieën pensioenen of renten, zouden de Duitse autoriteiten, als bevoegde autoriteiten voor de uitkering van dat pensioen, aan Würker de kinderbijslag voor haar kinderen Laura en Chris dienen toe te kennen.

    35

    Bijgevolg moet ervan uit worden gegaan dat de verwijzende rechter met zijn eerste vraag wenst te vernemen of artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71 in die zin moet worden uitgelegd dat een bijslag als het opvoedingspensioen als voorzien in § 47, lid 1, SGB VI, dat in geval van overlijden wordt toegekend aan de ex-echtgenoot van de overledene voor de opvoeding van de kinderen van die ex-echtgenoot, kan worden gelijkgesteld met een „pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte” in de zin van die bepaling van deze verordening.

    36

    Volgens de rechtspraak van het Hof berust de vraag hoe een bepaalde uitkering in de algemene opzet van verordening nr. 1408/71 moet worden aangemerkt, hoofdzakelijk op de kenmerkende eigenschappen van die uitkering, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend, en berust deze vraag er niet op hoe een uitkering door de nationale wetgeving wordt aangemerkt (zie naar analogie met het onderscheid tussen buiten en binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 vallende uitkeringen, met name arresten van 6 juli 1978, Directeur régional de la Sécurité sociale de Nancy, 9/78, Jurispr. blz. 1661, punt 12; 5 maart 1998, Molenaar, C-160/96, Jurispr. blz. I-843, punt 19, en 24 oktober 2013, Lachheb, C‑177/12, punt 28).

    37

    Meteen moet worden vastgesteld dat het opvoedingspensioen als voorzien in § 47, lid 1, SGB VI blijkens punt 15 van het onderhavige arrest niet veronderstelt dat zich een arbeidsongeval of beroepsziekte heeft voorgedaan en evenmin dat er sprake is van een lichamelijke, mentale of psychische aandoening waardoor de rechthebbende geen beroepsactiviteit kan uitoefenen.

    38

    Blijkens het bij het Hof ingediende dossier, met name de opmerkingen van de Duitse regering, is het opvoedingspensioen, dat is ingesteld op 1 juli 1977, terug te voeren op een hervorming van het Duitse huwelijks- en familierecht in het kader waarvan, ten eerste, op het gebied van de scheiding, het „schuldbeginsel” werd vervangen door het „ontwrichtingsbeginsel” en, ten tweede, het recht op levensonderhoud na de scheiding in beginsel werd losgemaakt van de verantwoordelijkheid voor de ontwrichting van het huwelijk. In het kader van deze hervorming diende het opvoedingspensioen eventuele dekkingslacunes ten nadele van de overlevende ex-echtgenoot te vullen, die konden ontstaan tussen de „pensioenverrekening” – waarvan de invoering het nabestaandenpensioen, dat tot dan toe werd toegekend aan de overlevende gescheiden echtgenoot, heeft doen vervallen – en het levensonderhoud van de gescheiden echtgenoot.

    39

    Zoals blijkt uit punt 15 van het onderhavige arrest veronderstelt dit opvoedingspensioen dat de ex-echtgenoot is overleden. Volgens de door de Duitse regering verstrekte toelichtingen strekt dat pensioen tot compensatie van het recht op onderhoud in verband met de lasten van een kind, dat is komen te vervallen met dat overlijden, en tot vermijding dat de overlevende ouder genoopt zou zijn een beroepsactiviteit uit te oefenen die niet in het belang van het kind is.

    40

    Uit de aan het Hof verstrekte gegevens blijkt tevens dat tot 1991 een recht op het opvoedingspensioen alleen bestond wanneer de overlevende echtgenoot de opvoeding voortzette van een kind dat recht had op een wezenpensioen. Sinds 1992 is de kring van personen die recht hadden op dat pensioen echter uitgebreid, zodat een recht daarop bij het overlijden van de ex-echtgenoot zelfs zou kunnen ontstaan wanneer een kind is geboren, zoals in het hoofdgeding, uit een nieuwe relatie van de rechthebbende.

    41

    Bovendien blijkt uit de door de Duitse regering verstrekte uitleg dat een recht op het opvoedingspensioen los van enige minimumleeftijdsvoorwaarde van de rechthebbende ontstaat en dat het bereiken van de in het Duitse recht voorziene normale pensioengerechtigde leeftijd tot verval van het recht op opvoedingspensioen leidt, dat dan wordt vervangen door het ouderdomspensioen.

    42

    Get op het voorgaande moet worden vastgesteld dat een bijslag als het in het SGB VI voorziene opvoedingspensioen eerder de kenmerken vertoont van een pensioen dat bij overlijden wordt uitgekeerd, zoals een nabestaandenpensioen, dan de kenmerken van een van de specifiek in artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71 genoemde categorieën pensioenen, te weten de pensioenen of renten „wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte”.

    43

    Daaruit volgt dat een uitkering als het in § 47, lid 1, SGB VI voorziene opvoedingspensioen niet kan worden gelijkgesteld met een van de in dat artikel 77, lid 1, genoemde categorieën.

    44

    De omstandigheid waarop de verwijzende rechter wijst, namelijk dat dit opvoedingspensioen wezenlijke kenmerken vertoont van een pensioen dat wordt verworven op basis van een passende duur van aansluiting als werknemer bij het Duitse socialezekerheidsstelsel, kan deze slotsom niet in twijfel trekken (zie naar analogie arrest van 31 mei 2001, Leclere en Deaconescu, C-43/99, Jurispr. blz. I-4265, punt 50).

    45

    Gelet op het voorgaande dient op de eerste vraag te worden geantwoord dat artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71 in die zin moet worden uitgelegd dat een uitkering als het in § 47, lid 1, SGB VI voorziene opvoedingspensioen, dat in geval van overlijden wordt toegekend aan de ex-echtgenoot van de overledene voor de opvoeding van de kinderen van deze ex-echtgenoot, niet kan worden gelijkgesteld met een „pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte” in de zin van die bepaling van deze verordening.

    Tweede vraag

    46

    Gelet op het antwoord op de eerste vraag dient de tweede vraag aldus te worden opgevat dat daarmee wordt gevraagd of artikel 67 van verordening nr. 883/2004 in die zin moet worden uitgelegd dat een uitkering als het in § 47, lid 1, SGB VI voorziene opvoedingspensioen onder het begrip „pensioen” in de zin van dat artikel 67 valt.

    47

    In dat verband zij erop gewezen dat die bepaling staat in hoofdstuk 8, met het opschrift „Gezinsuitkeringen”, van titel III van verordening nr. 883/2004. Dat hoofdstuk is gewijd aan de prestaties die voorheen in titel III, hoofstukken 7 en 8, van verordening nr. 1408/71 stonden.

    48

    Vanwege de nieuwe definitie van de term „gezinsbijslagen” in artikel 1, sub z, van verordening nr. 883/2004, dient het voor de toepassing van verordening nr. 1408/71 gemaakte onderscheid tussen „kinderbijslag” en „gezinsbijslagen”, waarop is gewezen in punt 29 van het onderhavige arrest, niet te worden toegepast op situaties die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 883/2004 vallen, daar laatstgenoemde verordening volgens punt 34 van de considerans ervan beoogt te voorzien in een regeling voor alle gezinsbijslagen, gelet op het feit dat zij een zeer ruim bereik hebben.

    49

    Zoals blijkt uit het opschrift ervan betreft artikel 67 van verordening nr. 883/2004 de betaling van gezinsuitkeringen met name in het geval waarin „gezinsleden [...] in een andere lidstaat wonen”. De laatste zin van dat artikel geeft in dit opzicht een bijzondere regel volgens welke in een dergelijk geval „een pensioengerechtigde [...] recht [heeft] op gezinsbijslag overeenkomstig de wetgeving van de lidstaten die bevoegd zijn voor zijn pensioen”.

    50

    De toepassing van deze bepaling is, anders dan de toepassing van artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71, niet beperkt tot de rechthebbenden van bepaalde categorieën pensioenen of renten.

    51

    De definitie van „pensioen” in artikel 1, sub w, van verordening nr. 883/2004 kan naast de pensioenen die verband houden met een voorafgaande uitoefening van een beroepsactiviteit als werknemer of als zelfstandige, zoals die welke bedoeld waren in artikel 77, lid 1, van verordening nr. 1408/71, tevens de bij overlijden uitgekeerde pensioenen, zoals het in het SGB VI voorziene opvoedingspensioen, omvatten.

    52

    Daaruit volgt dat een situatie als die van Würker, die rechthebbende op een opvoedingspensioen is, binnen de werkingssfeer van artikel 67 van verordening nr. 883/2004 valt.

    53

    Gelet op een en ander dient op de tweede vraag te worden geantwoord dat artikel 67 van verordening nr. 883/2004 in die zin moet worden uitgelegd dat een uitkering als het in § 47, lid 1, SGB VI voorziene opvoedingspensioen onder het begrip „pensioen” in de zin van dit artikel 67 valt.

    Kosten

    54

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Derde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 77, lid 1, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de versie zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 592/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008, moet in die zin worden uitgelegd dat een uitkering als het in § 47, lid 1, van het Sozialgesetzbuch, Sechstes Buch (boek VI van het wetboek sociale zekerheid), voorziene opvoedingspensioen (Erziehungsrente), dat in geval van overlijden wordt toegekend aan de ex-echtgenoot van de overledene voor de opvoeding van de kinderen van deze ex-echtgenoot, niet kan worden gelijkgesteld met een „pensioen of rente wegens ouderdom, invaliditeit, arbeidsongeval of beroepsziekte” in de zin van die bepaling van deze verordening.

     

    2)

    Artikel 67 van verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels moet in die zin worden uitgelegd dat een uitkering als het in § 47, lid 1, van het Sozialgesetzbuch, Sechstes Buch, voorziene opvoedingspensioen onder het begrip „pensioen” in de zin van dit artikel 67 valt.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Duits.

    Top