Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CO0194

    Beschikking van het Hof (Zesde kamer) van 21 februari 2013.
    Concepción Maestre García tegen Centros Comerciales Carrefour SA.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Juzgado de lo Social de Benidorm - Spanje.
    Artículo 99 del Reglamento de Procedimiento - Directiva 2003/88/CE - Ordenación del tiempo de trabajo - Derecho a vacaciones anuales retribuidas - Vacaciones anuales fijadas por la empresa coincidentes con una incapacidad temporal por enfermedad - Derecho a disfrutar de las vacaciones anuales durante otro período - Compensación económica por las vacaciones anuales no disfrutadas.
    Zaak C-194/12.

    Court reports – general

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2013:102

    BESCHIKKING VAN HET HOF (Zesde kamer)

    21 februari 2013 ( *1 )

    „Artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering — Richtlijn 2003/88/EG — Organisatie van arbeidstijd — Recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon — Samenvallen van door onderneming vastgestelde jaarlijkse vakantie met ziekteverlof — Recht om jaarlijkse vakantie in andere periode op te nemen — Financiële vergoeding voor niet-genoten jaarlijkse vakantie”

    In zaak C-194/12,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social de Benidorm (Spanje) bij beslissing van 22 februari 2012, ingekomen bij het Hof op 26 april 2012, in de procedure

    Concepción Maestre García

    tegen

    Centros Comerciales Carrefour SA,

    geeft HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, E. Levits (rapporteur) en J.-J. Kasel, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

    de navolgende

    Beschikking

    1

    Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).

    2

    Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. Maestre García en Centros Comerciales Carrefour SA (hierna: „Carrefour”), haar werkgever, over het verzoek van Maestre García om buiten de door de onderneming vastgestelde periode, tijdens welke zij met ziekteverlof was, jaarlijkse vakantie op te nemen of, subsidiair, een financiële vergoeding voor de niet-genoten vakantie te krijgen.

    Toepasselijke bepalingen

    Regeling van de Unie

    3

    Artikel 7, „Jaarlijkse vakantie”, van richtlijn 2003/88 luidt als volgt:

    „1.   De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.

    2.   De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.”

    4

    Artikel 17 van richtlijn 2003/88 bepaalt dat de lidstaten van enkele bepalingen van deze richtlijn kunnen afwijken. Ten aanzien van artikel 7 van deze richtlijn is afwijking niet toegestaan.

    Nationale regeling

    5

    Real Decreto Legislativo 1/1995, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetsbesluit 1/1995 tot vaststelling van de geconsolideerde tekst van de wet op het werknemersstatuut) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding geldende versie (hierna: „statuut”), regelt met name de jaarlijkse vakantie met behoud van loon en de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.

    6

    Artikel 38 van het statuut luidt als volgt:

    „1.   De periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, die niet door een financiële vergoeding kan worden vervangen, wordt overeengekomen bij collectieve of individuele arbeidsovereenkomst. In geen geval mag de duur ervan minder dan dertig kalenderdagen bedragen.

    2.   De vakantieperiode of -perioden worden in onderlinge overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer vastgesteld overeenkomstig hetgeen in voorkomend geval is bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de jaarlijkse planning van de vakantie.

    Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen stelt de bevoegde rechter de toe te kennen vakantieperiode vast; zijn beslissing is niet vatbaar voor beroep. De zaak wordt volgens de versnelde procedure en bij voorrang behandeld.

    3.   Elke onderneming stelt een vakantieplanning op. De werknemers worden ten minste twee maanden vóór het begin van hun vakantieperiode in kennis gesteld van de hun toegewezen dagen.

    Valt de vakantieperiode, zoals vastgesteld in de in de vorige alinea genoemde vakantieplanning van de onderneming, samen met tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap, bevalling of borstvoeding, of met de periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 48, lid 4, van deze wet, dan zijn de werknemers gerechtigd hun vakantie op te nemen in een andere periode dan die van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid of van het verlof dat hun op grond van de genoemde bepaling wordt toegekend, na afloop van de schorsing, ook indien het desbetreffende kalenderjaar reeds is verstreken.”

    7

    Artikel 48, lid 4, van het statuut regelt de schorsing van de arbeidsovereenkomst in geval van bevalling, overlijden van de moeder na de bevalling, vroegtijdige geboorte, ziekenhuisopname van de pasgeborene, adoptie of pleegzorg.

    8

    Artikel 37, laatste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst voor warenhuizen en hypermarkten 2009-2012 bevat een vergelijkbare bepaling als artikel 38, laatste lid, van het statuut.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    9

    Maestre García, kassamedewerkster bij Carrefour, was door ziekte afwezig van 4 november 2010 tot en met 20 juni 2011. Tijdens die periode werd de vakantieplanning voor 2011 opgesteld. Verzoekster in het hoofdgeding kreeg een wintervakantie van 10 dagen en een zomervakantie van 21 dagen toegewezen.

    10

    De toegewezen vakanties vielen samen met haar ziekteverlof. Om die reden verzocht Maestre García haar werkgever om die vakanties op een later tijdstip na haar ziekteverlof te laten plaatsvinden. Aan dat verzoek werd slechts voldaan voor de wintervakantie. Voor de zomervakantie werden organisatorische en personele problemen aangevoerd.

    11

    Met het oog op de erkenning van haar recht op jaarlijkse vakantie voor 2011 heeft Maestre García beroep ingesteld, strekkende primair tot vaststelling dat Carrefour haar de niet-genoten zomervakantie van 21 dagen moet toekennen en subsidiair tot betaling van een financiële vergoeding door Carrefour.

    12

    Aangezien de Juzgado de lo Social de Benidorm, gelet op het recht van de Unie, twijfelt over de uitkomst van het bij hem aanhangige geding wanneer een jaarlijkse vakantieperiode samenvalt met ziekteverlof, is de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1)

    Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 [...] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de jaarlijkse vakantie niet mag worden onderbroken om de volledige [jaarlijkse] vakantie, of de rest van de [jaarlijkse] vakantie, op een later tijdstip op te nemen, wanneer zich vóór de vakantieperiode arbeidsongeschiktheid wegens ziekte voordoet en er met de productie of organisatie verband houdende redenen bestaan waarom de jaarlijkse vakantie niet later in een andere periode kan worden opgenomen?

    2)

    Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 [...] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de werkgever eenzijdig een met ziekteverlof samenvallende [jaarlijkse] vakantieperiode mag vaststellen, wanneer de werknemer vooraf geen voorkeur kenbaar heeft gemaakt voor een andere periode en er tussen de werknemersvertegenwoordiging van het bedrijf en het bedrijf een overeenkomst bestaat die dit toestaat?

    3)

    Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 [...] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke voor de door arbeidsongeschiktheid wegens ziekte niet-genoten jaarlijkse vakantie een financiële vergoeding mag worden betaald wanneer er met de productie of organisatie verband houdende redenen bestaan waarom effectief geen [jaarlijkse] vakantie kan worden opgenomen, ook al wordt de arbeidsovereenkomst niet ontbonden?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    13

    Overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, op elk moment beslissen bij een met redenen omklede beschikking waarin naar de desbetreffende rechtspraak wordt verwezen.

    14

    Dit artikel moet in de onderhavige zaak worden toegepast.

    Eerste en tweede vraag

    15

    Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.

    16

    In de eerste plaats moet volgens vaste rechtspraak het recht van iedere werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, waarvan niet mag worden afgeweken en waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk zijn aangegeven in richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18), welke richtlijn door richtlijn 2003/88 is gecodificeerd (arrest van 22 november 2011, KHS, C-214/10, Jurispr. blz. I-11757, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    17

    In de tweede plaats is het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van sociaal recht van de Unie niet alleen bijzonder belangrijk, maar is het tevens uitdrukkelijk neergelegd in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaraan artikel 6, lid 1, VEU dezelfde juridische waarde toekent als aan de Verdragen (arrest KHS, reeds aangehaald, punt 37, en arrest van 3 mei 2012, Neidel, C-337/10, punt 40).

    18

    Voorts staat vast dat het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon erin bestaat de werknemer in staat te stellen uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Daarin verschilt het van het doel van het recht op ziekteverlof. Ziekteverlof wordt de werknemer toegekend om te kunnen herstellen van een ziekte die tot arbeidsongeschiktheid leidt (zie arrest van 21 juni 2012, ANGED, C-78/11, punt 19).

    19

    Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat met name uit het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon volgt dat een werknemer die met ziekteverlof is tijdens een van tevoren vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode, het recht heeft om, op zijn verzoek en teneinde daadwerkelijk van zijn recht op jaarlijkse vakantie gebruik te kunnen maken, deze vakantie op te nemen in een andere periode dan die welke samenvalt met de periode van ziekteverlof (zie arrest van 10 september 2009, Vicente Pereda, C-277/08, Jurispr. blz. I-8405, punt 22, en arrest ANGED, reeds aangehaald, punt 20).

    20

    In dit verband moet erop worden gewezen dat de werknemer zijn jaarlijkse vakantie zowel vóór de in de vakantieplanning van het bedrijf vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode als daarna mag aanvragen, en aldus tot uitdrukking kan brengen dat hij het niet eens is met de hem toegewezen periode. Tegen deze achtergrond zijn de bepalingen van een overeenkomst tussen het bedrijf en de werknemersvertegenwoordiging van het bedrijf waarbij hem dit recht wordt ontzegd, irrelevant.

    21

    Hoewel richtlijn 2003/88 zich niet verzet tegen nationale bepalingen of gebruiken volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is, zijn jaarlijkse vakantie met behoud van loon mag opnemen in een periode van ziekteverlof (arrest van 20 januari 2009, Schultz-Hoff e.a., C-350/06 en C-520/06, Jurispr. blz. I-179, punt 31), volgt uit de in punt 19 van de onderhavige beschikking aangehaalde rechtspraak dus dat wanneer deze werknemer geen jaarlijkse vakantie wenst op te nemen tijdens een dergelijke periode, de werkgever hem een jaarlijkse vakantie moet toekennen in een andere periode.

    22

    Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de vaststelling van de nieuwe jaarlijkse vakantieperiode, die overeenkomt met de duur van de overlapping van de aanvankelijk vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode en het ziekteverlof, onderworpen is aan de regels en procedures van nationaal recht die gelden voor de vaststelling van vakanties van werknemers, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende betrokken belangen en met name met dwingende redenen die samenhangen met de belangen van de onderneming (zie arrest Vicente Pereda, reeds aangehaald, punt 22).

    23

    Wat de inachtneming van de bedrijfsbelangen betreft, heeft het Hof verklaard dat wanneer deze belangen zich verzetten tegen inwilliging van het verzoek van de werknemer om een nieuwe jaarlijkse vakantieperiode, de werkgever verplicht is om de werknemer een andere door die werknemer voorgestelde jaarlijkse vakantieperiode toe te kennen, die verenigbaar is met voornoemde belangen, zonder bij voorbaat uit te sluiten dat die periode buiten de referentieperiode voor de betrokken jaarlijkse vakantie ligt (zie arrest Vicente Pereda, reeds aangehaald, punt 23).

    24

    Uit deze overwegingen volgt dat de werkgever niet om met de bedrijfsbelangen verband houdende redenen mag weigeren de werknemer een andere jaarlijkse vakantieperiode toe te kennen. Aangezien het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van sociaal recht van de Unie bijzonder belangrijk is, zoals in punt 17 van de onderhavige beschikking is vermeld, kan de inaanmerkingneming van de bedrijfsbelangen immers slechts tot gevolg hebben dat de werkgever een door de werknemer gekozen periode kan weigeren voor een andere periode, die mogelijk buiten de referentieperiode ligt, zonder dat de toekenning van jaarlijkse vakantie op een later tijdstip op zich ter discussie wordt gesteld.

    25

    Gelet op al het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.

    Derde vraag

    26

    Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen hoewel het dienstverband niet is beëindigd, maar er met de productie of organisatie van het bedrijf verband houdende redenen bestaan waarom de werknemer effectief geen jaarlijkse vakantie kan opnemen.

    27

    Ter beantwoording van deze vraag moet om te beginnen eraan worden herinnerd dat reeds volgens de bewoordingen van artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 „[d]e minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon [...] niet door een financiële vergoeding [kan] worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband”.

    28

    Het is vaste rechtspraak (zie reeds aangehaalde arresten Vicente Pereda, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Neidel, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak) dat de werknemer in normale omstandigheden in het belang van een doeltreffende bescherming van zijn veiligheid en gezondheid daadwerkelijke rust moet kunnen genieten. Krachtens artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 kan het recht op niet-genoten jaarlijkse vakantie met behoud van loon dus alleen wanneer het dienstverband eindigt, door een financiële vergoeding worden vervangen.

    29

    In het hoofdgeding staat evenwel vast dat de arbeidsovereenkomst van Maestre García niet is geëindigd, zodat krachtens artikel 7 van richtlijn 2003/88 geen financiële vergoeding mag worden betaald; met de bedrijfsbelangen samenhangende redenen waarom de werknemer effectief geen jaarlijkse vakantie kan opnemen, zijn in dit verband geheel irrelevant.

    30

    Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen.

    Kosten

    31

    Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

     

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

     

    1)

    Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.

     

    2)

    Artikel 7 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Spaans.

    Top

    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Dictum

    Partijen

    In zaak C-194/12,

    betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Juzgado de lo Social de Benidorm (Spanje) bij beslissing van 22 februari 2012, ingekomen bij het Hof op 26 april 2012, in de procedure

    Concepción Maestre García

    tegen

    Centros Comerciales Carrefour SA,

    geeft

    HET HOF (Zesde kamer),

    samengesteld als volgt: M. Berger, kamerpresident, E. Levits (rapporteur) en J.-J. Kasel, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: A. Calot Escobar,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om bij met redenen omklede beschikking uitspraak te doen overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,

    de navolgende

    Beschikking

    Overwegingen van het arrest

    1. Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 299, blz. 9).

    2. Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen C. Maestre García en Centros Comerciales Carrefour SA (hierna: „Carrefour”), haar werkgever, over het verzoek van Maestre García om buiten de door de onderneming vastgestelde periode, tijdens welke zij met ziekteverlof was, jaarlijkse vakantie op te nemen of, subsidiair, een financiële vergoeding voor de niet-genoten vakantie te krijgen.

    Toepasselijke bepalingen

    Regeling van de Unie

    3. Artikel 7, „Jaarlijkse vakantie”, van richtlijn 2003/88 luidt als volgt:

    „1. De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.

    2. De minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon kan niet door een financiële vergoeding worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband.”

    4. Artikel 17 van richtlijn 2003/88 bepaalt dat de lidstaten van enkele bepalingen van deze richtlijn kunnen afwijken. Ten aanzien van artikel 7 van deze richtlijn is afwijking niet toegestaan.

    Nationale regeling

    5. Real Decreto Legislativo 1/1995, por el que se aprueba el texto refundido de la Ley del Estatuto de los Trabajadores (koninklijk wetsbesluit 1/1995 tot vaststelling van de geconsolideerde tekst van de wet op het werknemersstatuut) van 24 maart 1995 (BOE nr. 75 van 29 maart 1995, blz. 9654), in de ten tijde van de feiten in het hoofdgeding geldende versie (hierna: „statuut”), regelt met name de jaarlijkse vakantie met behoud van loon en de tijdelijke arbeidsongeschiktheid.

    6. Artikel 38 van het statuut luidt als volgt:

    „1. De periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon, die niet door een financiële vergoeding kan worden vervangen, wordt overeengekomen bij collectieve of individuele arbeidsovereenkomst. In geen geval mag de duur ervan minder dan dertig kalenderdagen bedragen.

    2. De vakantieperiode of -perioden worden in onderlinge overeenstemming tussen de werkgever en de werknemer vastgesteld overeenkomstig hetgeen in voorkomend geval is bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomsten betreffende de jaarlijkse planning van de vakantie.

    Bij gebreke van overeenstemming tussen partijen stelt de bevoegde rechter de toe te kennen vakantieperiode vast; zijn beslissing is niet vatbaar voor beroep. De zaak wordt volgens de versnelde procedure en bij voorrang behandeld.

    3. Elke onderneming stelt een vakantieplanning op. De werknemers worden ten minste twee maanden vóór het begin van hun vakantieperiode in kennis gesteld van de hun toegewezen dagen.

    Valt de vakantieperiode, zoals vastgesteld in de in de vorige alinea genoemde vakantieplanning van de onderneming, samen met tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap, bevalling of borstvoeding, of met de periode van schorsing van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 48, lid 4, van deze wet, dan zijn de werknemers gerechtigd hun vakantie op te nemen in een andere periode dan die van de tijdelijke arbeidsongeschiktheid of van het verlof dat hun op grond van de genoemde bepaling wordt toegekend, na afloop van de schorsing, ook indien het desbetreffende kalenderjaar reeds is verstreken.”

    7. Artikel 48, lid 4, van het statuut regelt de schorsing van de arbeidsovereenkomst in geval van bevalling, overlijden van de moeder na de bevalling, vroegtijdige geboorte, ziekenhuisopname van de pasgeborene, adoptie of pleegzorg.

    8. Artikel 37, laatste lid, van de collectieve arbeidsovereenkomst voor warenhuizen en hypermarkten 2009-2012 bevat een vergelijkbare bepaling als artikel 38, laatste lid, van het statuut.

    Hoofdgeding en prejudiciële vraag

    9. Maestre García, kassamedewerkster bij Carrefour, was door ziekte afwezig van 4 november 2010 tot en met 20 juni 2011. Tijdens die periode werd de vakantieplanning voor 2011 opgesteld. Verzoekster in het hoofdgeding kreeg een wintervakantie van 10 dagen en een zomervakantie van 21 dagen toegewezen.

    10. De toegewezen vakanties vielen samen met haar ziekteverlof. Om die reden verzocht Maestre García haar werkgever om die vakanties op een later tijdstip na haar ziekteverlof te laten plaatsvinden. Aan dat verzoek werd slechts voldaan voor de wintervakantie. Voor de zomervakantie werden organisatorische en personele problemen aangevoerd.

    11. Met het oog op de erkenning van haar recht op jaarlijkse vakantie voor 2011 heeft Maestre García beroep ingesteld, strekkende primair tot vaststelling dat Carrefour haar de niet-genoten zomervakantie van 21 dagen moet toekennen en subsidiair tot betaling van een financiële vergoeding door Carrefour.

    12. Aangezien de Juzgado de lo Social de Benidorm, gelet op het recht van de Unie, twijfelt over de uitkomst van het bij hem aanhangige geding wanneer een jaarlijkse vakantieperiode samenvalt met ziekteverlof, is de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

    „1) Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 [...] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de jaarlijkse vakantie niet mag worden onderbroken om de volledige [jaarlijkse] vakantie, of de rest van de [jaarlijkse] vakantie, op een later tijdstip op te nemen, wanneer zich vóór de vakantieperiode arbeidsongeschiktheid wegens ziekte voordoet en er met de productie of organisatie verband houdende redenen bestaan waarom de jaarlijkse vakantie niet later in een andere periode kan worden opgenomen?

    2) Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 [...] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de werkgever eenzijdig een met ziekteverlof samenvallende [jaarlijkse] vakantieperiode mag vaststellen, wanneer de werknemer vooraf geen voorkeur kenbaar heeft gemaakt voor een andere periode en er tussen de werknemersvertegenwoordiging van het bedrijf en het bedrijf een overeenkomst bestaat die dit toestaat?

    3) Verzet artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 [...] zich tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke voor de door arbeidsongeschiktheid wegens ziekte niet-genoten jaarlijkse vakantie een financiële vergoeding mag worden betaald wanneer er met de productie of organisatie verband houdende redenen bestaan waarom effectief geen [jaarlijkse] vakantie kan worden opgenomen, ook al wordt de arbeidsovereenkomst niet ontbonden?”

    Beantwoording van de prejudiciële vragen

    13. Overeenkomstig artikel 99 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof kan het Hof, wanneer het antwoord op een prejudiciële vraag duidelijk uit de rechtspraak kan worden afgeleid, na de advocaat-generaal te hebben gehoord, op elk moment beslissen bij een met redenen omklede beschikking waarin naar de desbetreffende rechtspraak wordt verwezen.

    14. Dit artikel moet in de onderhavige zaak worden toegepast.

    Eerste en tweede vraag

    15. Met zijn eerste en zijn tweede vraag, die gezamenlijk moeten worden behandeld, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.

    16. In de eerste plaats moet volgens vaste rechtspraak het recht van iedere werknemer op jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden beschouwd als een bijzonder belangrijk beginsel van sociaal recht van de Unie, waarvan niet mag worden afgeweken en waaraan de bevoegde nationale autoriteiten slechts uitvoering mogen geven binnen de grenzen die uitdrukkelijk zijn aangegeven in richtlijn 93/104/EG van de Raad van 23 november 1993 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (PB L 307, blz. 18), welke richtlijn door richtlijn 2003/88 is gecodificeerd (arrest van 22 november 2011, KHS, C-214/10, Jurispr. blz. I-11757, punt 23 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    17. In de tweede plaats is het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van sociaal recht van de Unie niet alleen bijzonder belangrijk, maar is het tevens uitdrukkelijk neergelegd in artikel 31, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waaraan artikel 6, lid 1, VEU dezelfde juridische waarde toekent als aan de Verdragen (arrest KHS, reeds aangehaald, punt 37, en arrest van 3 mei 2012, Neidel, C-337/10, punt 40).

    18. Voorts staat vast dat het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon erin bestaat de werknemer in staat te stellen uit te rusten en over een periode van ontspanning en vrije tijd te beschikken. Daarin verschilt het van het doel van het recht op ziekteverlof. Ziekteverlof wordt de werknemer toegekend om te kunnen herstellen van een ziekte die tot arbeidsongeschiktheid leidt (zie arrest van 21 juni 2012, ANGED, C-78/11, punt 19).

    19. Zo heeft het Hof reeds geoordeeld dat met name uit het doel van het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon volgt dat een werknemer die met ziekteverlof is tijdens een van tevoren vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode, het recht heeft om, op zijn verzoek en teneinde daadwerkelijk van zijn recht op jaarlijkse vakantie gebruik te kunnen maken, deze vakantie op te nemen in een andere periode dan die welke samenvalt met de periode van ziekteverlof (zie arrest van 10 september 2009, Vicente Pereda, C-277/08, Jurispr. blz. I-8405, punt 22, en arrest ANGED, reeds aangehaald, punt 20).

    20. In dit verband moet erop worden gewezen dat de werknemer zijn jaarlijkse vakantie zowel vóór de in de vakantieplanning van het bedrijf vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode als daarna mag aanvragen, en aldus tot uitdrukking kan brengen dat hij het niet eens is met de hem toegewezen periode. Tegen deze achtergrond zijn de bepalingen van een overeenkomst tussen het bedrijf en de werknemersvertegenwoordiging van het bedrijf waarbij hem dit recht wordt ontzegd, irrelevant.

    21. Hoewel richtlijn 2003/88 zich niet verzet tegen nationale bepalingen of gebruiken volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is, zijn jaarlijkse vakantie met behoud van loon mag opnemen in een periode van ziekteverlof (arrest van 20 januari 2009, Schultz-Hoff e.a., C-350/06 en C-520/06, Jurispr. blz. I-179, punt 31), volgt uit de in punt 19 van de onderhavige beschikking aangehaalde rechtspraak dus dat wanneer deze werknemer geen jaarlijkse vakantie wenst op te nemen tijdens een dergelijke periode, de werkgever hem een jaarlijkse vakantie moet toekennen in een andere periode.

    22. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat de vaststelling van de nieuwe jaarlijkse vakantieperiode, die overeenkomt met de duur van de overlapping van de aanvankelijk vastgestelde jaarlijkse vakantieperiode en het ziekteverlof, onderworpen is aan de regels en procedures van nationaal recht die gelden voor de vaststelling van vakanties van werknemers, waarbij rekening wordt gehouden met de verschillende betrokken belangen en met name met dwingende redenen die samenhangen met de belangen van de onderneming (zie arrest Vicente Pereda, reeds aangehaald, punt 22).

    23. Wat de inachtneming van de bedrijfsbelangen betreft, heeft het Hof verklaard dat wanneer deze belangen zich verzetten tegen inwilliging van het verzoek van de werknemer om een nieuwe jaarlijkse vakantieperiode, de werkgever verplicht is om de werknemer een andere door die werknemer voorgestelde jaarlijkse vakantieperiode toe te kennen, die verenigbaar is met voornoemde belangen, zonder bij voorbaat uit te sluiten dat die periode buiten de referentieperiode voor de betrokken jaarlijkse vakantie ligt (zie arrest Vicente Pereda, reeds aangehaald, punt 23).

    24. Uit deze overwegingen volgt dat de werkgever niet om met de bedrijfsbelangen verband houdende redenen mag weigeren de werknemer een andere jaarlijkse vakantieperiode toe te kennen. Aangezien het recht op jaarlijkse vakantie met behoud van loon als beginsel van sociaal recht van de Unie bijzonder belangrijk is, zoals in punt 17 van de onderhavige beschikking is vermeld, kan de inaanmerkingneming van de bedrijfsbelangen immers slechts tot gevolg hebben dat de werkgever een door de werknemer gekozen periode kan weigeren voor een andere periode, die mogelijk buiten de referentieperiode ligt, zonder dat de toekenning van jaarlijkse vakantie op een later tijdstip op zich ter discussie wordt gesteld.

    25. Gelet op al het voorgaande moet op de eerste en de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.

    Derde vraag

    26. Met de derde vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen hoewel het dienstverband niet is beëindigd, maar er met de productie of organisatie van het bedrijf verband houdende redenen bestaan waarom de werknemer effectief geen jaarlijkse vakantie kan opnemen.

    27. Ter beantwoording van deze vraag moet om te beginnen eraan worden herinnerd dat reeds volgens de bewoordingen van artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 „[d]e minimumperiode van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon [...] niet door een financiële vergoeding [kan] worden vervangen, behalve in geval van beëindiging van het dienstverband”.

    28. Het is vaste rechtspraak (zie reeds aangehaalde arresten Vicente Pereda, punt 20 en aldaar aangehaalde rechtspraak, en Neidel, punt 29 en aldaar aangehaalde rechtspraak) dat de werknemer in normale omstandigheden in het belang van een doeltreffende bescherming van zijn veiligheid en gezondheid daadwerkelijke rust moet kunnen genieten. Krachtens artikel 7, lid 2, van richtlijn 2003/88 kan het recht op niet-genoten jaarlijkse vakantie met behoud van loon dus alleen wanneer het dienstverband eindigt, door een financiële vergoeding worden vervangen.

    29. In het hoofdgeding staat evenwel vast dat de arbeidsovereenkomst van Maestre García niet is geëindigd, zodat krachtens artikel 7 van richtlijn 2003/88 geen financiële vergoeding mag worden betaald; met de bedrijfsbelangen samenhangende redenen waarom de werknemer effectief geen jaarlijkse vakantie kan opnemen, zijn in dit verband geheel irrelevant.

    30. Gelet op het voorgaande moet op de derde vraag worden geantwoord dat artikel 7 van richtlijn 2003/88 aldus moet worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen.

    Kosten

    31. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

    Dictum

    Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

    1) Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke een werknemer die met ziekteverlof is tijdens de jaarlijkse vakantieperiode die eenzijdig is vastgesteld in de vakantieplanning van het bedrijf waar hij werkt, na zijn ziekteverlof zijn jaarlijkse vakantie om redenen die verband houden met de productie of organisatie van het bedrijf, niet mag opnemen in een andere periode dan die welke aanvankelijk is vastgesteld, in voorkomend geval buiten de overeenkomstige referentieperiode.

    2) Artikel 7 van richtlijn 2003/88 moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een uitlegging van de nationale regeling volgens welke tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst de jaarlijkse vakantie die de werknemer wegens arbeidsongeschiktheid niet heeft kunnen opnemen, door een financiële vergoeding kan worden vervangen.

    Top