Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62010CJ0317

    Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 16 juni 2011.
    Union Investment Privatfonds GmbH tegen UniCredito Italiano SpA.
    Hogere voorziening - Gemeenschapsmerk - Verordening (EG) nr. 40/94 - Artikel 8, lid 1, sub b - Woordmerken UNIWEB en UniCredit Wealth Management - Oppositie door houder van nationale woordmerken UNIFONDS en UNIRAK en van nationaal beeldmerk UNIZINS - Beoordeling van gevaar voor verwarring - Gevaar voor associatie - Merkenserie of merkenfamilie.
    Zaak C-317/10 P.

    Jurisprudentie 2011 I-05471

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2011:405

    Zaak C‑317/10 P

    Union Investment Privatfonds GmbH

    tegen

    UniCredito Italiano SpA

    „Hogere voorziening – Gemeenschapsmerk – Verordening (EG) nr. 40/94 – Artikel 8, lid 1, sub b – Woordmerken UNIWEB en UniCredit Wealth Management – Oppositie door houder van nationale woordmerken UNIFONDS en UNIRAK en van nationaal beeldmerk UNIZINS – Beoordeling van gevaar voor verwarring – Gevaar voor associatie – Merkenserie of merkenfamilie”

    Samenvatting van het arrest

    1.        Hogere voorziening – Middelen – Onjuiste rechtsopvatting – Niet-inaanmerkingneming van alle relevante factoren bij beoordeling van gevaar voor verwarring in zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 – Onjuiste opvatting van inhoud van handeling

    (Art. 256 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, art. 58, eerste alinea)

    2.        Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van gemeenschapsmerk – Relatieve weigeringsgronden – Oppositie door houder van gelijk of overeenstemmend ouder merk dat is ingeschreven voor zelfde of soortgelijke waren of diensten – Gevaar voor verwarring met ouder merk – Gevaar voor associatie – Oudere merken met kenmerken waardoor zij kunnen worden geacht deel uit te maken van zelfde „familie” of „serie” van merken – Voorwaarden

    (Verordening nr. 40/94 van de Raad, art. 8, lid 1, sub b)

    1.        Het gevaar voor verwarring bij het publiek, in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk, dient globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante factoren van het concrete geval. Ook al is de beoordeling van deze factoren een feitenkwestie die niet onder het toezicht van het Hof valt, levert de niet-inaanmerkingneming van alle betrokken factoren een onjuiste rechtsopvatting op, waartegen als zodanig kan worden opgekomen voor het Hof in het kader van een hogere voorziening. Hetzelfde geldt voor de grief dat het Gerecht de door de kamer van beroep verrichte analyse onjuist heeft opgevat, aangezien de onjuiste opvatting van de inhoud van een handeling eveneens een onjuiste rechtsopvatting oplevert.

    (cf. punten 45‑46)

    2.        Van gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 inzake het gemeenschapsmerk is sprake wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.

    Wanneer de oppositie is gebaseerd op het bestaan van verschillende merken die gemeenschappelijke kenmerken bezitten waardoor zij kunnen worden geacht deel uit te maken van een zelfde familie of serie van merken, moet bij de beoordeling of er sprake is van gevaar voor verwarring rekening ermee worden gehouden dat in geval van een familie of serie van merken dit gevaar voor verwarring voortvloeit uit het feit dat de consument zich kan vergissen omtrent de herkomst of oorsprong van de waren of diensten waarop het aangevraagde merk betrekking heeft, en ten onrechte kan menen dat dit merk deel uitmaakt van die familie of serie van merken.

    (cf. punten 53‑54)







    ARREST VAN HET HOF (Vierde kamer)

    16 juni 2011 (*)

    „Hogere voorziening – Gemeenschapsmerk – Verordening (EG) nr. 40/94 – Artikel 8, lid 1, sub b – Woordmerken UNIWEB en UniCredit Wealth Management – Oppositie door houder van nationale woordmerken UNIFONDS en UNIRAK en van nationaal beeldmerk UNIZINS – Beoordeling van gevaar voor verwarring – Gevaar voor associatie – Merkenserie of merkenfamilie”

    In zaak C‑317/10 P,

    betreffende een hogere voorziening krachtens artikel 56 van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ingesteld op 1 juli 2010,

    Union Investment Privatfonds GmbH, gevestigd te Frankfurt am Main (Duitsland), vertegenwoordigd door J. Zindel en C. Schmid, Rechtsanwälte,

    rekwirante,

    andere partijen in de procedure:

    UniCredito Italiano SpA, gevestigd te Genua (Italië), vertegenwoordigd door G. Floridia, avvocato,

    verzoekster in eerste aanleg,

    Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), vertegenwoordigd door P. Bullock als gemachtigde,

    verweerder in eerste aanleg,

    wijst

    HET HOF (Vierde kamer),

    samengesteld als volgt: J.‑C. Bonichot, kamerpresident, L. Bay Larsen, C. Toader, A. Prechal en E. Jarašiūnas (rapporteur), rechters,

    advocaat-generaal: J. Kokott,

    griffier: A. Impellizzeri, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 17 maart 2011,

    gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,

    het navolgende

    Arrest

    1        Union Investment Privatfonds GmbH vordert vernietiging van het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 27 april 2010, UniCredito Italiano/BHIM – Union Investment Privatfonds (UNIWEB) (T‑303/06 en T‑337/06; hierna: „bestreden arrest”). Met dat arrest heeft het Gerecht enerzijds twee beslissingen van de tweede kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) van 5 september 2006 (gevoegde zaken R 196/2005‑2 en R 211/2005‑2) en 25 september 2006 (gevoegde zaken R 456/2005‑2 en R 502/2005‑2) (hierna: „litigieuze beslissingen”) vernietigd, voor zover daarbij rekwirantes opposities tegen inschrijving door UniCredito Italiano Spa (hierna: „UniCredito”) van de woordtekens „UNIWEB” en „UniCredit Wealth Management” als gemeenschapsmerken voor bepaalde diensten zijn toegewezen, en anderzijds haar beroepen strekkende tot vernietiging van deze beslissingen verworpen, wat diensten op het gebied van makelaardij in vastgoed en handel in onroerende goederen betreft.

     Rechtskader

    2        Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), is ingetrokken bij verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1), die op 13 april 2009 in werking is getreden. Niettemin blijft op het onderhavige geding verordening nr. 40/94 van toepassing, gelet op de datum van de handelingen waartegen voor het Gerecht is opgekomen.

    3        Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bepaalde:

    „Na oppositie door de houder van een ouder merk wordt inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd:

    [...]

    b)      wanneer het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk.”

     Voorgeschiedenis van het geding

    4         Op 29 mei en 7 augustus 2001 heeft UniCredito bij het BHIM een aanvraag ingediend tot inschrijving als gemeenschapsmerken van de woordtekens „UNIWEB” en „UniCredit Wealth Management” voor bepaalde diensten van klasse 36 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd (hierna: „Overeenkomst van Nice”). Deze diensten zijn omschreven als volgt:

    –        „Bankzaken; financiële zaken; monetaire zaken; verzekeringen; makelaardij en handel in onroerende goederen; financiële informatie en raadgeving; credit- en debitcarddiensten; bancaire en financiële diensten via internet”, voor het woordmerk UNIWEB;

    –        „Bankzaken; financiële zaken; monetaire zaken; verzekeringen; makelaardij en handel in onroerende goederen; financiële informatie”, voor het woordmerk UniCredit Wealth Management.

    5        Op 6 maart en 21 juni 2002 heeft rekwirante krachtens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 oppositie ingesteld tegen inschrijving van deze merken voor voornoemde diensten.

    6        De twee opposities waren gebaseerd op de Duitse woordmerken UNIFONDS en UNIRAK, ingediend op 2 april 1979 en ingeschreven op 17 oktober van dat jaar, alsook op het hierna weergegeven Duitse beeldmerk dat is ingediend op 6 maart 1992 en op 10 juli van datzelfde jaar is ingeschreven ter aanduiding – net als de twee eerstgenoemde merken – van „beleggingen” behorend tot klasse 36:

    Image not found

    7        Bij beslissingen van 17 december 2004 en 28 februari 2005 heeft de oppositieafdeling van het BHIM de opposities toegewezen voor alle diensten waarop deze betrekking hadden, behalve voor „makelaardij en handel in onroerende goederen”.

    8        In beide gevallen heeft de oppositieafdeling in wezen geoordeeld dat rekwirante het bewijs van het normale gebruik van de oudere merken had geleverd, alsook van het feit dat zij houdster was van merken die elk het voorvoegsel „UNI” bevatten en die een serie of familie van merken vormen. Zij heeft geconcludeerd dat er sprake was van gevaar voor verwarring – omvattende het gevaar voor associatie – tussen de aangevraagde merken en de oudere merken, behalve met betrekking tot de „makelaardij en handel in onroerende goederen”, waarvoor zij zich op het standpunt heeft gesteld dat deze diensten en de door de oudere merken aangeduide diensten geen soortgelijke diensten waren.

    9        Op 17 februari en 21 april 2005 heeft UniCredito beroep tegen deze beslissingen van de oppositieafdeling van het BHIM ingesteld. Rekwirante heeft hetzelfde gedaan op 11 februari en 28 april 2005.

    10      Met de litigieuze beslissingen heeft de tweede kamer van beroep van het BHIM deze beroepen verworpen. Zij heeft zich achter de benadering van de oppositieafdeling geschaard en in beide beslissingen inzonderheid geoordeeld dat rekwirante het bewijs had geleverd van het normale gebruik van de merken die een merkenserie vormden, alsook van het feit dat het aangevraagde merk kenmerken vertoonde waardoor het met deze serie in verband kon worden gebracht, zodat het relevante publiek geneigd zal zijn om dit voorvoegsel te associëren met rekwirante, wanneer het wordt gebruikt voor beleggingen.

     Beroep bij het Gerecht en bestreden arrest

    11      Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 en 28 november 2006 heeft UniCredito beroepen tot vernietiging van de litigieuze beschikkingen ingesteld. Ter terechtzitting voor het Gerecht heeft zij gepreciseerd dat haar beroepen slechts tot gedeeltelijke vernietiging van deze beschikkingen strekten, namelijk voor zover daarbij de opposities die tegen de inschrijving als gemeenschapsmerken van de woordtekens „UNIWEB” en „UniCredit Wealth Management” waren ingesteld, zijn toegewezen voor de diensten behorend tot klasse 36 in de zin van de Overeenkomst van Nice, behalve voor diensten op het gebied van makelaardij in vastgoed en handel in onroerende goederen.

    12      Rekwirante heeft in beide zaken geconcludeerd tot verwerping van de beroepen en tot gedeeltelijke vernietiging van de litigieuze beslissingen. Zij heeft om volledige toewijzing van haar opposities tegen inschrijving van de merken UNIWEB en UniCredit Wealth Management verzocht, te weten ook voor zover deze opposities betrekking hadden op diensten op het gebied van makelaardij in vastgoed en handel in onroerende goederen.

    13      Het BHIM heeft verwerping van de beroepen gevorderd.

    14      In het bestreden arrest heeft het Gerecht:

    –        de twee zaken gevoegd voor het arrest;

    –        de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 5 september 2006 vernietigd voor zover daarbij het door UniCredito ingestelde beroep was verworpen en de tegen inschrijving van het merk UNIWEB ingestelde opposities waren toegewezen voor „bankzaken, financiële zaken, monetaire zaken, verzekeringen, informatie en advies inzake financiën en verzekeringen, credit/debetkaartdiensten, bank‑ en financiële diensten via internet”, behorend tot klasse 36 in de zin van de Overeenkomst van Nice;

    –        de beslissing van de tweede kamer van beroep van het BHIM van 25 september 2006 vernietigd voor zover daarbij het door UniCredito ingestelde beroep was verworpen en de tegen inschrijving van het merk UniCredit Wealth Management ingestelde opposities waren toegewezen voor „bankzaken, financiële zaken, monetaire zaken, verzekeringen en financiële informatie”, behorend tot klasse 36 in de zin van voormelde overeenkomst.

    –        rekwirantes verzoeken afgewezen;

    –        alle partijen verwezen in hun eigen kosten.

    15      Het Gerecht heeft de zaak aldus afgedaan door het enige door UniCredito aangevoerde middel, ontleend aan schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, toe te wijzen.

    16      Onder verwijzing – in de punten 33, 34 en 37 tot en met 40 van het bestreden arrest – naar zijn arrest van 23 februari 2006, Il Ponte Finanziaria/BHIM – Marine Enterprise Projects (BAINBRIDGE) (T‑194/03, Jurispr. blz. II‑445, hierna: „arrest BAINBRIDGE”), heeft het Gerecht in punt 41 van het bestreden arrest geoordeeld dat het BHIM niet grondig had onderzocht of de voorwaarde dat de aangevraagde merken met de ingeroepen serie in verband kunnen worden gebracht, in casu vervuld was, maar dat de kamer van beroep louter had verklaard dat elk van deze merken uit een combinatie van twee bestanddelen bestond, te weten het gemeenschappelijke bestanddeel „UNI” en de verschillende uitdrukkingen „web” en „credit wealth management”, die met betrekking tot de door deze merken aangeduide diensten geen onderscheidend vermogen hebben.

    17      Het Gerecht heeft in punt 42 van het bestreden arrest geoordeeld dat noch op basis van het onderscheidend vermogen van het voorvoegsel „UNI”, noch op basis van andere uit de vergelijking van de betrokken merken voortvloeiende elementen kon worden geconcludeerd dat gevaar voor verwarring bestond. Wat het onderscheidend vermogen van dit voorvoegsel betreft, heeft het in punt 43 van dat arrest geoordeeld dat een dergelijk voorvoegsel op zich er intrinsiek niet toe kon leiden dat de aangevraagde merken met de ingeroepen merkenserie werden geassocieerd. Verder heeft het in punt 44 van datzelfde arrest geoordeeld dat het daadwerkelijke gebruik van tot een serie behorende merken in de financiële sector en de regelmatige publicatie van informatie over de koersen van de beleggingsfondsen in alfabetische volgorde, niet bewezen dat het voorvoegsel „UNI” alleen de herkomst van de fondsen kon aangeven.

    18      In die context heeft het Gerecht er in punt 45 van het bestreden arrest op gewezen dat de tijdens de oppositieprocedure overgelegde persknipsels melding maken van het bestaan van fondsen bevattende het voorvoegsel „UNI”, welke fondsen niet aan rekwirante toebehoren. Het heeft geoordeeld dat de kamer van beroep in dit verband weliswaar terecht had geconstateerd dat „in geval van fondsen waarvan de namen met ‚united’ [...] en ‚universal’ [...] beginnen, het om een ondeelbare term gaat waarvan de eerste letters ‚uni’ volledig deel van de structuur van het woord uitmaken”, maar dat hetzelfde niet op evidente wijze gold voor merken die met de uitdrukking „unico” beginnen, aangezien deze term door het relevante publiek in Duitsland niet noodzakelijkerwijs met het Italiaanse woord „unico” (enige) wordt geassocieerd, maar ook als een afkorting zonder betekenis kan worden opgevat.

    19      Bovendien heeft het Gerecht in punt 46 van het bestreden arrest gepreciseerd dat in de door rekwirante overgelegde persknipsels de naam van de beheersvennootschap is aangegeven bovenaan de lijst van de door deze vennootschap beheerde fondsen, zodat het moeilijk denkbaar is dat het relevante publiek, dat redelijk aandachtig is, ervan kan uitgaan dat de door de aangevraagde merken aangeduide fondsen door een andere vennootschap worden beheerd dan de vennootschap waarvan de naam vermeld staat bovenaan de groep fondsen waartoe zij behoren.

    20      Wat de andere elementen van de vergelijking betreft, heeft het Gerecht in punt 47 van het bestreden arrest geconstateerd dat rekwirante niet had aangetoond dat de betrokken merken – behoudens het gemeenschappelijke voorvoegsel „UNI” – ook op andere punten overeenstemming vertoonden en dat deze merken daarentegen semantisch verschilden, aangezien de met het voorvoegsel „UNI” verbonden termen in de merken UNIWEB en UniCredit Wealth Management Engelse woorden zijn en in de tegengeworpen oudere merken Duitse woorden betreffen.

    21      Het Gerecht heeft hieruit in punt 48 van het bestreden arrest geconcludeerd dat, ondanks het daadwerkelijke gebruik van de oudere merken en de aanwezigheid van het voornoemde gemeenschappelijke voorvoegsel, uit de aan het BHIM verstrekte bewijselementen niet bleek dat dit voorvoegsel – op zich of in combinatie met andere bestanddelen – ertoe kon leiden dat het aangevraagde merk werd geassocieerd met de oudere merkenserie.

    22      Bijgevolg heeft het Gerecht, na het enige door UniCredito ter onderbouwing van haar beroepen aangevoerde middel te hebben toegewezen, het door rekwirante aangevoerde middel, dat eveneens op schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 was gebaseerd en ertoe strekte de door haar ingestelde opposities ook voor de diensten op het gebied van makelaardij en handel in onroerende goederen toe te wijzen, afgewezen.

     Conclusies van partijen

    23      Met haar hogere voorziening verzoekt rekwirante het Hof, het bestreden arrest te vernietigen en de door UniCredito bij het Gerecht ingestelde beroepen te verwerpen. Verder verzoekt zij om vernietiging van de litigieuze beslissingen voor zover daarbij haar opposities tegen inschrijving van de merken UNIWEB en UniCredit Wealth Management voor de diensten op het gebied van makelaardij en handel in onroerende goederen zijn afgewezen, en deze opposities toe te wijzen.

    24      Het BHIM verzoekt het Hof, de hogere voorziening toe te wijzen en UniCredito te verwijzen in de kosten.

    25      UniCredito concludeert tot afwijzing van de hogere voorziening en verwijzing van rekwirante in de kosten.

     Hogere voorziening

     Argumenten van partijen

    26      Ter onderbouwing van haar hogere voorziening stelt rekwirante schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94. Zij voert aan dat het Gerecht niet alle feitelijke omstandigheden van het geschil in aanmerking heeft genomen, zodat het bestreden arrest op onvolledige en dus onjuiste feiten berust.

    27      Volgens rekwirante had het Gerecht immers bij de beoordeling van de vraag of er vanuit het oogpunt van het Duitse publiek sprake was van gevaar voor verwarring, rekening moeten houden met de vele aan de oppositieafdeling overgelegde beslissingen van de Duitse rechterlijke instanties en van het Deutsche Patent- und Markenamt (Duitse octrooi- en merkenbureau) waaruit blijkt dat dit gevaar inderdaad bestaat. Indien de perceptie van het Duitse publiek daadwerkelijk in aanmerking was genomen, had het Gerecht volgens haar niet ten onrechte geconcludeerd dat het bestanddeel „web” een Engelse term is en dat de door haar met het voorvoegsel „UNI” verbonden termen in alle gevallen Duitse woorden zijn.

    28      Bovendien heeft het Gerecht enkel rekening gehouden met de drie oudere merken waarop haar opposities waren gebaseerd, terwijl voor de beoordeling van het gevaar voor associatie de volledige serie van merken waarvan zij houdster is, had moeten worden onderzocht. Indien deze merken in aanmerking waren genomen, had het Gerecht kunnen vaststellen dat zij ook Engelse termen met het voorvoegsel „UNI” heeft verbonden, en dat de structuur van de ingeschreven merken geen enkel verschil vertoont dat het relevante publiek ervan zou kunnen weerhouden, zowel het merk UNIWEB als het merk UniCredit Wealth Management met haar merkenserie te associëren.

    29      Door ervan uit te gaan dat het relevante publiek de benaming van de fondsen enkel in de krantenpagina’s over financiën kan vinden, heeft het Gerecht ten onrechte geoordeeld dat deze benaming altijd vergezeld gaat van de namen van de effectenhandelaars of van de vennootschappen die de fondsen beheren. Het heeft in dit verband geen rekening gehouden met de ter terechtzitting toegelichte aspecten.

    30      Rekwirante benadrukt dat zij houdster is van ongeveer 90 merken die in verbinding met andere bestanddelen het voorvoegsel „UNI” bevatten en dat dit voorvoegsel, dat overigens op zich één van deze merken vormt, een bestanddeel vormt dat onderscheidend vermogen bezit. In die omstandigheden kan niet worden ontkend dat, aangezien de woordtekens „UNIWEB” en „UniCredit Wealth Managament” dezelfde structuur hebben, gevaar voor verwarring bestaat doordat het relevante publiek deze woordtekens associeert met de merken waarvan zij houdster is, zelfs indien andere beursmakelaars fondsen beheren waarvan de naam het bestanddeel „united”, „universal” of „unico” bevat.

    31      Wat haar – door het Gerecht afgewezen – vordering inzake diensten op het gebied van makelaardij en handel in onroerende goederen betreft, stelt rekwirante dat dit soort diensten nauw verband houdt met beleggingsverrichtingen.

    32      Het BHIM is net als rekwirante van mening dat het Gerecht bij de toepassing van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

    33      Onder verwijzing naar het arrest BAINBRIDGE stelt het BHIM dat de aangevraagde merken duidelijk kenmerken bezitten waardoor ze met de door rekwirante ingeroepen merkenserie in verband kunnen worden gebracht. Het wijst er dienaangaande op dat het bestanddeel „UNI” in de aangevraagde merken op dezelfde plaats wordt gebruikt als die welke het inneemt in de merken die bedoelde serie vormen, dat het geen daarvan verschillende semantische inhoud heeft en dat het onderscheidend vermogen ervan wordt versterkt doordat het wordt gevolgd door andere woordbestanddelen, zoals „web” en „Credit Wealth Management”, die in de financiële wereld – zelfs vanuit het standpunt van het Duitse doelpubliek – beschrijvend zijn en geen onderscheidend vermogen hebben.

    34      Het Gerecht heeft zich niet over het intrinsieke onderscheidend vermogen van het voorvoegsel „UNI” uitgesproken en aldus het beginsel geschonden volgens hetwelk alle relevante factoren van het concrete geval – en inzonderheid het onderscheidend vermogen van het oudere merk – in aanmerking moeten worden genomen om uit te maken of er sprake is van gevaar voor verwarring. Het Gerecht heeft evenmin uiteengezet waarom het voorvoegsel „UNI” op zich er niet toe kan leiden dat de aangevraagde merken met de door rekwirante aangevoerde serie worden geassocieerd.

    35      Voorts heeft het Gerecht de perceptie van de merken door het Duitse publiek niet concreet beoordeeld. Het heeft ter zake geen enkel belang gehecht aan de talrijke beslissingen van het Deutsche Patent- und Markenamt, hoewel deze beslissingen vanzelfsprekend de perceptie van het betrokken publiek weergeven en een element vormen dat in aanmerking had moeten worden genomen, ook al binden deze beslissingen het BHIM en het Gerecht niet.

    36      In het arrest BAINBRIDGE heeft het Gerecht erkend dat gevaar voor verwarring uit eenzelfde onderscheidend bestanddeel kan voortvloeien, ook al verschillen de merken doordat daaraan verbale of grafische bestanddelen zijn toegevoegd. Het is dan ook onbegrijpelijk waarom in casu volgens het Gerecht op basis van de betekenis van de verschillende woorden termen „web”, „credit”, „wealth management”, „zins”, „fonds” en „rak” kan worden geconcludeerd dat de daaruit voortvloeiende semantische verschillen uitsluiten dat er sprake is van gevaar voor verwarring. Bovendien houdt deze conclusie geen rekening met het feit dat het relevante publiek aan de hand van deze termen, die rechtstreekse omschrijvingen vormen of in het Duitse financiële jargon algemeen gangbaar zijn geworden, niet kan zien of deze termen financiële diensten of producten van verschillende ondernemingen aanduiden, aangezien in de financiële sector het gebruik van Engelse termen gebruikelijk is.

    37      Aangaande de omstandigheden waarin het relevante publiek met de betrokken merken wordt geconfronteerd, moet erop worden gewezen dat zelfs indien deze merken steeds worden voorafgegaan door de naam van de vennootschap die de betrokken fondsen beheert, dit als zodanig niet uitsluit dat gevaar voor verwarring bestaat, aangezien de Duitse consument, die de door rekwirante aangeboden fondsen reeds kent, kan menen dat de andere fondsen die ook het voorvoegsel „UNI” bevatten, van met rekwirante economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.

    38      Door te oordelen dat de kamer van beroep de voorwaarde volgens welke de aangevraagde merken met de door rekwirante ingeroepen merkenserie in verband moeten kunnen worden gebracht, niet grondig had onderzocht en zij niet had aangetoond dat, naast het gemeenschappelijke bestanddeel „UNI”, ook nog op andere punten sprake was van overeenstemming, teneinde tot het bestaan van gevaar voor verwarring te concluderen, heeft het Gerecht de door deze kamer verrichte analyse verdraaid en onjuist opgevat.

    39      UniCredito voert in het kader van haar vordering strekkende tot afwijzing van de hogere voorziening om te beginnen aan dat de ter onderbouwing daarvan aangevoerde middelen niet-ontvankelijk zijn, aangezien rekwirante zich beroept op gebreken van het bestreden arrest die een onjuiste beoordeling van de feiten betreffen.

    40      Vervolgens betoogt UniCredito dat de door rekwirante gekritiseerde bevindingen van het Gerecht, hetzij betreffende het bestaan van benamingen van fondsen die het voorvoegsel „UNI” bevatten maar niet aan laatstgenoemde toebehoren, hetzij betreffende het feit dat deze benamingen in de kranten worden geassocieerd met de namen van de vennootschappen die deze fondsen beheren, hetzij betreffende de verbinding van dit voorvoegsel met Engelse of Duitse termen, complementair en bijkomstig zijn ten opzichte van de globale en feitelijke beoordeling van het Gerecht inzake het bestaan van gevaar voor verwarring, en zij deze beoordeling dus niet op losse schroeven kunnen zetten.

    41      UniCredito verzet zich overigens tegen rekwirantes betoog dat rekening moet worden gehouden met de beslissingen van de nationale bestuurlijke en gerechtelijke autoriteiten, aangezien de nationale en communautaire systemen houdende merkenbescherming autonome, van elkaar losstaande systemen zijn.

    42      Evenmin gegrond is de grief waarmee rekwirante het Gerecht verwijt, bij de beoordeling van het gevaar voor verwarring enkel rekening te hebben gehouden met de drie oudere merken waarop de opposities waren gebaseerd, en niet met álle merken die deel uitmaken van de merkenserie waarop zij zich beroept. Deze grief is tegenstrijdig, aangezien voornoemde opposities op de die drie merken waren gebaseerd. Deze grief is evenmin gegrond ten aanzien van het arrest BAINBRIDGE. Dat arrest berust op het beginsel volgens hetwelk het gevaar voor verwarring met betrekking tot een merkenserie moet worden beoordeeld op basis van het gevaar dat het publiek het aangevraagde merk aldus opvat dat dit merk tot een serie behoort. Bedoeld arrest verlangt geenszins dat dit merk met elk van de merken van de serie afzonderlijk wordt vergeleken.

    43      Wat ten slotte de diensten op het gebied van makelaardij in vastgoed en handel in onroerende goederen betreft, voert UniCredito om te beginnen aan dat deze diensten niet verwant zijn aan financiële diensten. Zij stelt verder dat zelfs met betrekking tot financiële diensten, opgevat in strikte zin, geen gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.

     Beoordeling door het Hof

    44      UniCredito stelt dat de hogere voorziening niet-ontvankelijk is daar deze ertoe strekt, de in het bestreden arrest verrichte feitelijke beoordelingen ter discussie te stellen. Geconstateerd moet in dit verband worden dat rekwirante het Gerecht verwijt, artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 te hebben geschonden door niet alle omstandigheden van de zaak in aanmerking te hebben genomen en inzonderheid door geen rekening met de opvatting van het Duitse publiek te hebben gehouden, wat het gevaar voor associatie van de aangevraagde merken met de door haar ingeroepen serie of familie van merken betreft.

    45      Volgens vaste rechtspraak dient het gevaar voor verwarring bij het publiek globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval (zie in die zin arresten van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, Jurispr. blz. I‑6191, punt 22; 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 18; 12 juni 2007, BHIM/Shaker, C‑334/05 P, Jurispr. blz. I‑4529, punt 34, en 20 september 2007, Nestlé/BHIM, C‑193/06 P, punt 33). Ook al betreft de beoordeling van deze omstandigheden een feitenkwestie die niet onder het toezicht van het Hof valt, levert de niet-inaanmerkingneming van alle betrokken omstandigheden een onjuiste rechtsopvatting op (zie in die zin arrest van 24 juni 2010, Becker/Harman International Industries, C‑51/09 P, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 40), waartegen op zich kan worden opgekomen voor het Hof, in het kader van een hogere voorziening.

    46      Hetzelfde geldt voor de door het BHIM aangevoerde grief dat het Gerecht de door de kamer van beroep verrichte analyse onjuist heeft opgevat, aangezien de onjuiste opvatting van de inhoud van een handeling eveneens een onjuiste rechtsopvatting oplevert (zie arrest van 27 januari 2000, DIR International Film e.a./Commissie, C‑164/98 P, Jurispr. blz. I‑447, punt 48).

    47      Hieruit volgt dat de door UniCredito opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden afgewezen.

    48      Wat de zaak ten gronde betreft, heeft het Gerecht zich met het oog op de vernietiging van de litigieuze beslissingen in de punten 35, 36 en 41 van het bestreden arrest uitgesproken als volgt:

    „35      In casu is de vaststelling van de kamer van beroep dat de door [rekwirante] ingeroepen oudere merken UNIFONDS, UNIRAK en UNIZINS een ‚serie’ in de zin van het arrest BAINBRIDGE vormen, [...] in hoofdzaak gebaseerd op de afweging dat het voorvoegsel ‚UNI’ dat deze drie merken gemeen hebben, onderscheidend vermogen heeft met betrekking tot financiële diensten en dat [rekwirante] het bewijs heeft geleverd dat deze merken daadwerkelijk worden gebruikt.

    36      Na te hebben geconstateerd dat sprake was van een ‚serie’ van merken, heeft de kamer van beroep nagenoeg automatisch geconcludeerd dat het relevante publiek het voorvoegsel ‚UNI’ met [rekwirante] zal associëren wanneer dit voorvoegsel wordt gebruikt voor beleggingsfondsen, en dat derhalve gevaar voor verwarring tussen de conflicterende merken bestaat.

    [...]

    41      Het BHIM heeft in casu geen grondig onderzoek verricht van de voorwaarde dat de aangevraagde merken met de ter oppositie aangevoerde merkenserie in verband kunnen worden gebracht. De kamer van beroep heeft er louter op gewezen dat elk van deze merken wordt gevormd door een combinatie van twee individuele bestanddelen, te weten het gemeenschappelijke bestanddeel ‚UNI’ en verschillende uitdrukkingen, respectievelijk ‚web’ en ‚credit wealth management’, die geen onderscheidend vermogen bezitten voor de aangevraagde diensten.”

    49      Met betrekking tot de grief dat het Gerecht de door de kamer van beroep verrichte analyse aldus onjuist heeft opgevat, moet worden vastgesteld dat de kamer van beroep in de punten 36 en 37 van haar beslissing van 5 september 2006 het volgende heeft gepreciseerd:

    „36      In casu hebben het merk [van UniCredito] en de merken [van rekwirante] dezelfde structuur. Ze bestaan uit een combinatie van twee individuele bestanddelen, te weten het gemeenschappelijke bestanddeel ‚UNI’, dat vooraan alle merken staat en telkens door een ander woord wordt gevolgd. Dit volstaat evenwel niet om te concluderen dat het merk UNIWEB kenmerken bezit waardoor het met de ‚UNI-’merken [van rekwirante] kan worden geassocieerd. Het gemeenschappelijke bestanddeel kan immers uitsluitend beschrijvend zijn dan wel onderscheidend vermogen missen. In dat geval kan [rekwirante] geen nuttig beroep doen op het argument dat het om een ‚merkenfamilie’ gaat.

    37      Het onderscheidend vermogen van het gemeenschappelijke bestanddeel ‚UNI’ dient te worden beoordeeld op basis van de perceptie die het relevante publiek van de betrokken tekens en diensten heeft. Voor deze beoordeling zijn niet enkel de intrinsieke eigenschappen van het bestanddeel ‚UNI’ relevant, maar ook het gebruik dat van dit bestanddeel wordt gemaakt. In Duitsland, waar de relevante gemiddelde consument zich bevindt, verwijst het woord ‚uni’ naar ‚uni’, dat wil zeggen ‚eenkleurig’, en naar Uni, het verkleinwoord van ‚universiteit’ (in de gewone omgangstaal). Met betrekking tot de diensten in kwestie lijkt dit woord geen duidelijke en rechtstreekse betekenis te hebben. Bovendien heeft [rekwirante] in casu aangetoond, onder meer aan de hand van haar beheersverslag en halfjaarlijkse rapport van 30 september 2001 en via krantenknipsels, dat zij de drie merken bevattende het voorvoegsel ‚UNI-’ in Duitsland gebruikt voor ‚beleggingen’.”

    50      De punten 40 en 41 van de beslissing van 25 september 2006 zijn in soortgelijke bewoordingen geformuleerd. Verder heeft de kamer van beroep in het eerstgenoemde punt het volgende verklaard:

    „Benadrukt moet worden dat de met het merk [van UniCredito] verbonden termen ‚Wealth Management’ Engelse woorden zijn die op het relevante grondgebied, te weten Duitsland, op het gebied van financiën algemeen gangbaar zijn ter aanduiding van diensten bestaande uit een combinatie van advies inzake financiën en investeringen, boekhoudkundige en fiscale diensten en juridisch-financiële planning. De woordsamenstelling ‚Wealth Management’ heeft voor de aangevraagde diensten dan ook geen onderscheidend vermogen.”

    51      Derhalve heeft het Gerecht, door te oordelen dat de kamer van beroep „nagenoeg automatisch” en zonder „grondig onderzoek” van de voorwaarden volgens welke de aangevraagde merken en de door rekwirante tegengeworpen merkenserie met elkaar in verband moeten worden gebracht, tot het bestaan van gevaar voor verwarring had geconcludeerd door louter het bestaan van deze merkenserie alsook het feit dat deze merken uit het gemeenschappelijke bestanddeel „UNI” in combinatie met verschillende uitdrukkingen zonder onderscheidend vermogen bestonden, te constateren, de inhoud van de litigieuze beslissingen onjuist opgevat.

    52      Aldus heeft het Gerecht verzuimd om elementen waarover de kamer van beroep zich in de in de punten 49 en 50 van het onderhavige arrest aangegeven zin had uitgesproken, aan een onderzoek te onderwerpen. Dat geldt inzonderheid voor de overwegingen van de kamer van beroep betreffende de identieke structuur van de vergeleken merken, betreffende het onderscheidend vermogen – vanuit het standpunt van het relevante publiek – van het in alle merken voorkomende bestanddeel „UNI”, en betreffende het ontbreken van onderscheidend vermogen van de termen „Wealth Management”. Daardoor heeft het Gerecht zijn arrest onvoldoende gemotiveerd.

    53      Betreffende de grief dat het Gerecht artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 onjuist heeft toegepast, zij eraan herinnerd dat er volgens vaste rechtspraak van het Hof sprake is van gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn (zie in die zin arrest van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 29; arresten Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 17; BHIM/Shaker, punt 33, en Nestlé/BHIM, punt 32, reeds aangehaald).

    54      Wanneer de oppositie is gebaseerd op het bestaan van verschillende merken die gemeenschappelijke kenmerken bezitten waardoor zij kunnen worden geacht deel uit te maken van eenzelfde familie of serie van merken, moet bij de beoordeling of er sprake is van gevaar voor verwarring rekening ermee worden gehouden dat in geval van een familie of serie van merken dit gevaar voor verwarring voortvloeit uit het feit dat de consument zich kan vergissen omtrent de herkomst of oorsprong van de waren of diensten waarop het aangevraagde merk betrekking heeft en ten onrechte kan menen dat dit merk deel uitmaakt van die familie of serie van merken (zie in die zin arresten van 13 september 2007, Il Ponte Finanziaria/BHIM, C‑234/06 P, Jurispr. blz. I‑7333, punten 62 en 63, en 18 december 2008, Les Éditions Albert René/BHIM, C‑16/06 P, Jurispr. blz. I‑10053, punt 101).

    55      Zoals in punt 45 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, dient het gevaar voor verwarring globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval.

    56      In casu heeft het Gerecht het bestaan van gevaar voor verwarring uitgesloten zonder rekening te houden met alle omstandigheden die van belang waren om concreet na te gaan of het gevaar bestond dat het relevante publiek kon menen dat de aangevraagde merken deel uitmaakten van de door rekwirante ingeroepen merkenserie, en zich aldus kon vergissen met betrekking tot de oorsprong van de betrokken diensten, door er ten onrechte van uit te gaan dat deze van dezelfde onderneming of van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn.

    57      Zoals rekwirante en het BHIM aanvoeren, ontbreekt in het bestreden arrest om te beginnen immers volkomen een analyse van de structuur van de te vergelijken merken en van de impact van de plaats van het bestanddeel dat zij gemeen hebben, te weten het voorvoegsel „UNI”, op de mogelijke perceptie van deze merken door het relevante publiek.

    58      Wat vervolgens het eventuele onderscheidend vermogen van het gemeenschappelijke bestanddeel betreft, heeft het Gerecht in punt 43 van het bestreden arrest verklaard dat dit bestanddeel op zich er intrinsiek niet toe kon leiden dat de aangevraagde merken met de door rekwirante ingeroepen merkenserie werden geassocieerd. Zoals rekwirante – ter terechtzitting – en het BHIM in wezen hebben aangevoerd, heeft het Gerecht deze vaststelling evenwel niet onderbouwd, en op dit punt de bevindingen van de kamer van beroep betreffende de wijze waarop het relevante publiek dit bestanddeel mogelijkerwijs percipieert, dus noch onderzocht, noch zijn arrest ter zake gemotiveerd.

    59      Bovendien heeft het Gerecht in de punten 44 tot en met 46 van het bestreden arrest, bij het onderzoek van het gebruik dat rekwirante van de door haar ingeroepen merkenserie maakt, geoordeeld dat, om redenen die onder de feitelijke beoordeling vallen die door het Hof niet kan worden getoetst, het moeilijk denkbaar is dat het relevante publiek kan menen dat de door de aangevraagde merken aangeduide fondsen door een andere vennootschap worden beheerd dan de vennootschap waarvan de naam in de persknipsels bovenaan de lijst van deze fondsen is vermeld. Gelet op het in punt 53 van het onderhavige arrest uiteengezette beginsel kon het Gerecht evenwel niet – zonder blijk te geven van een onjuiste rechtsopvatting – nalaten om te verifiëren of dit publiek niet minstens kon geloven dat deze fondsen met door economisch verbonden ondernemingen aangeboden diensten overeenstemden.

    60      Wat ten slotte de andere bestanddelen betreft waaruit de te vergelijken merken zijn samengesteld, heeft het Gerecht er in punt 47 van het bestreden arrest louter op gewezen dat de met het voorvoegsel „UNI” verbonden termen in alle aangevraagde merken Engelse en in de ter ondersteuning van de opposities ingeroepen oudere merken Duitse woorden zijn. Naast het feit dat het Gerecht niet heeft onderzocht of dit verschil van dien aard was dat, wat de betrokken financiële diensten en het relevante publiek betreft, kon worden uitgesloten dat dit publiek kan menen dat de aangevraagde merken tot de door rekwirante ingeroepen merkenserie behoren, heeft het Gerecht evenmin onderzocht of deze bestanddelen beschrijvend zijn dan wel onderscheidend vermogen hebben.

    61      Rekening houdend met hetgeen in de punten 52 en 57 tot en met 60 van het onderhavige arrest is uiteengezet, kon het Gerecht derhalve in punt 48 van het bestreden arrest niet geldig concluderen dat „ondanks het daadwerkelijke gebruik van de oudere merken en de aanwezigheid van het in alle betrokken merken voorkomende voorvoegsel ‚UNI’, uit de aan het BHIM verstrekte bewijselementen niet blijkt dat dit voorvoegsel – op zich of in combinatie met andere bestanddelen – ertoe kan leiden dat de aangevraagde merken met de oudere merkenserie worden geassocieerd”, en in punt 49 van datzelfde arrest, dat de kamer van beroep ten onrechte heeft geoordeeld dat tussen de conflicterende tekens gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 bestond.

    62      Hieruit volgt dat het enige middel van de hogere voorziening dient te worden aanvaard en het bestreden arrest derhalve moet worden vernietigd, zonder dat rekwirantes andere argumenten hoeven te worden onderzocht en inzonderheid uitspraak hoeft te worden gedaan over het deel van haar betoog betreffende de afwijzing van haar opposities inzake de diensten op het gebied van makelaardij en handel in onroerende goederen.

    63      Overeenkomstig artikel 61, eerste alinea, tweede volzin, van het Statuut van het Hof van Justitie van de Europese Unie kan het Hof in geval van vernietiging van de beslissing van het Gerecht, de zaak voor afdoening terugverwijzen naar het Gerecht.

    64      In casu impliceert de globale beoordeling van het gevaar voor verwarring ingewikkelde feitelijke beoordelingen ter verificatie of, zoals de kamer van beroep van het BHIM heeft geoordeeld, het gevaar bestaat dat het relevante publiek kan menen dat de aangevraagde merken deel uitmaken van de merkenserie waarop rekwirante zich beroept. Derhalve dient de zaak te worden terugverwezen naar het Gerecht voor een nieuwe uitspraak over de bij het Gerecht door UniCredito ingestelde beroepen en over de door rekwirante ingestelde vorderingen tot gedeeltelijke vernietiging van de litigieuze beslissingen, en moet de beslissing over de kosten betreffende de hogere voorziening worden aangehouden.

    Het Hof (Vierde kamer) verklaart:

    1)      Het arrest van het Gerecht van de Europese Unie van 27 april 2010, UniCredito Italiano/BHIM – Union Investment Privatfonds (UNIWEB) (T‑303/06 en T‑337/06), wordt vernietigd.

    2)      De zaak wordt terugverwezen naar het Gerecht van de Europese Unie.

    3)      De beslissing over de kosten wordt aangehouden.

    ondertekeningen


    * Procestaal: Italiaans.

    Top