Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62008CJ0109

    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 4 juni 2009.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Helleense Republiek.
    Niet-nakoming - Artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG - Richtlijn 98/34/EG - Normen en technische voorschriften - Nationale regeling die van toepassing is op elektrische, elektromechanische en elektronische spelen voor computers - Arrest van Hof houdende vaststelling van niet-nakoming - Niet-uitvoering - Artikel 228 EG - Geldelijke sancties.
    Zaak C-109/08.

    Jurisprudentie 2009 I-04657

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2009:346

    ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

    4 juni 2009 ( *1 )

    „Niet-nakoming — Artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG — Richtlijn 98/34/EG — Normen en technische voorschriften — Nationale regeling die van toepassing is op elektrische, elektromechanische en elektronische spelen voor computers — Arrest van Hof houdende vaststelling van niet-nakoming — Niet-uitvoering — Artikel 228 EG — Geldelijke sancties”

    In zaak C-109/08,

    betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 228 EG, ingesteld op 10 maart 2008,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door M. Patakia en M. Konstantinidis als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verzoekster,

    tegen

    Helleense Republiek, vertegenwoordigd door N. Dafniou, V. Karra en P. Mylonopoulos als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

    verweerster,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

    samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, J.-C. Bonichot, J. Makarczyk, P. Kūris (rapporteur) en L. Bay Larsen, rechters,

    advocaat-generaal: Y. Bot,

    griffier: R. Şereş, administrateur,

    gezien de stukken en na de terechtzitting op 29 januari 2009,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 12 maart 2009,

    het navolgende

    Arrest

    1

    De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof:

    vast te stellen dat de Helleense Republiek, door niet alle maatregelen te treffen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 26 oktober 2006, Commissie/Griekenland (C-65/05, Jurispr. blz. I-10341), de verplichtingen niet is nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG alsmede artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 204, blz. 37), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998 (PB L 217, blz. 18; hierna: „richtlijn 98/34”);

    de Helleense Republiek te gelasten, de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap” een dwangsom te betalen van 31798,80 EUR per dag vertraging bij de uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland, te rekenen vanaf de dag van uitspraak van het onderhavige arrest tot de dag waarop voornoemd arrest Commissie/Griekenland zal zijn uitgevoerd;

    de Helleense Republiek te gelasten, de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap” een forfaitaire som te betalen van 9636 EUR per dag, vanaf 26 oktober 2006 tot de datum van uitspraak van het onderhavige arrest of tot de dag waarop voornoemd arrest Commissie/Griekenland zal zijn uitgevoerd, indien hiervan vóór die datum sprake is, en

    de Helleense Republiek te verwijzen in de kosten.

    Toepasselijke bepalingen

    2

    Artikel 2, lid 1, van wet 3037/2002 (FEK A' 174/30.7.2002), met het opschrift „Verbod op gebruik of installatie van spelen”, bepaalt dat het gebruik van elektrische, elektromechanische en elektronische spelen, „daaronder begrepen computers, is verboden in openbare gelegenheden in het algemeen, zoals hotels, cafés, erkende verenigingszalen met openbare bestemming van welke aard dan ook en in elke andere openbare of privégelegenheid. Het installeren van deze spelen is eveneens verboden.”

    3

    Artikel 3 van genoemde wet, „Ondernemingen die internetdiensten verrichten”, luidt: „Het verbod van artikel 2 geldt niet voor de installatie en de exploitatie van computers in inrichtingen waar internetdiensten worden verricht. Het gebruik van spelen op deze computers is echter verboden, ongeacht de toegepaste methode.”

    4

    De niet-naleving van deze verboden leidt tot toepassing van de in artikel 4 van die wet voorziene strafrechtelijke en de in artikel 5 ervan voorziene bestuursrechtelijke sancties.

    5

    Ten slotte bepaalt artikel 9, lid 1, van wet 3037/2002 dat de bepalingen van die wet „de bepalingen van wet 2206/1994 alsook de overige bepalingen ter zake van casino’s [onverlet laten]”.

    Arrest Commissie/Griekenland

    6

    In punt 1 van het dictum van voornoemd arrest Commissie/Griekenland heeft het Hof het volgende verklaard:

    „Door in de artikelen 2, lid 1, en 3 van wet 3037/2002 op straffe van in de artikelen 4 en 5 van deze wet geformuleerde strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties een algeheel verbod in te stellen om elektrische, elektromechanische en elektronische spelen, daaronder begrepen computerspelen, te installeren en te exploiteren in openbare of privégelegenheden, met uitzondering van casino’s, is de Helleense Republiek de verplichtingen niet nagekomen die op haar rusten krachtens de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG, alsmede artikel 8 van richtlijn [98/34].”

    Precontentieuze procedure

    7

    Nadat de Commissie haar op 11 december 2006 had gevraagd in hoeverre zij het reeds aangehaalde arrest Commissie/Griekenland had uitgevoerd, heeft de Helleense Republiek bij brief van 12 februari 2007 geantwoord. In dit schrijven hebben de Griekse autoriteiten geen concrete informatie verstrekt over de wijziging van de betrokken nationale regeling om aan dat arrest te voldoen. Zij hebben daarentegen het belang en de ingewikkeldheid van de wijziging onderstreept, en verklaard dat de bevoegde ministeries samenwerkten om een aanvaardbare regeling in te voeren die het gemeenschapsrecht en het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt.

    8

    Van mening dat de Helleense Republiek niet de nodige maatregelen had genomen om te voldoen aan het reeds aangehaalde arrest Commissie/Griekenland, heeft de Commissie deze lidstaat op 23 maart 2007 een aanmaningsbrief gezonden, overeenkomstig artikel 228 EG.

    9

    Omdat de Helleense Republiek niet op deze brief had geantwoord, heeft de Commissie deze lidstaat op 29 juni 2007 een met redenen omkleed advies doen toekomen met het verzoek de nodige maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat genoemd arrest binnen een termijn van twee maanden na de ontvangst van dit advies zou worden uitgevoerd.

    10

    Aangezien de Helleense Republiek noch op dit advies had gereageerd noch de Commissie kennis had gegeven van enige wetgevende maatregel om aan voornoemd arrest te voldoen, heeft de Commissie, die van mening was dat deze lidstaat het reeds genoemde arrest Commissie/Griekenland niet had uitgevoerd, het onderhavige beroep ingesteld.

    Ontwikkelingen in de loop van de onderhavige procedure

    11

    De Helleense Republiek heeft op het met redenen omkleed advies geantwoord op 12 maart 2008, dus 2 dagen nadat het onderhavige beroep was ingesteld, waarbij zij erop heeft gewezen dat een wetgevingscomité bijeen was geroepen ter opstelling van het wetsontwerp tot wijziging.

    12

    Bovendien blijkt uit hetgeen te berde is gebracht, dat de Helleense Republiek op 7 mei 2008 een eerste wetsontwerp tot wijziging aan de Commissie heeft doorgestuurd overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34. De Commissie heeft opmerkingen geformuleerd in een uitgebreid advies van 1 augustus 2008, waarop de Helleense Republiek niet heeft gereageerd. Niettemin hebben partijen op 1 december 2008 in Athene met elkaar vergaderd.

    13

    De vertegenwoordiger van de Helleense Republiek heeft tevens verklaard dat op korte termijn een nieuw wetsontwerp tot wijziging door de Griekse regering zou worden goedgekeurd, voordat dat overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34 ter kennis van de Commissie zou worden gebracht met het oog op een nieuw onderzoek van de bepalingen ervan. Na afloop van deze procedure zou over dit ontwerp worden gestemd in het Parlement, met het oog op de vaststelling daarvan.

    Niet-nakoming

    14

    Hoewel artikel 228 EG niet preciseert binnen welke termijn uitvoering moet worden gegeven aan een arrest houdende vaststelling van niet-nakoming, volgt uit vaste rechtspraak dat wegens het belang van een onmiddellijke en uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht onverwijld met die uitvoering moet worden begonnen en dat zij zo snel mogelijk moet worden voltooid (zie met name arrest van 9 december 2008, Commissie/Frankrijk, C-121/07, Jurispr. blz. I-9159, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    15

    Voorts is de referentiedatum voor de beoordeling van het bestaan van een niet-nakoming in de zin van artikel 228 EG het einde van de termijn die is gesteld in het met redenen omkleed advies dat krachtens die bepaling is uitgebracht (zie met name arrest van 18 juli 2007, Commissie/Duitsland, C-503/04, Jurispr. blz. I-6153, punt 19 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    16

    In casu is duidelijk dat op het tijdstip waarop de in het met redenen omkleed advies van 29 juni 2007 gestelde termijn van twee maanden was verstreken, de Helleense Republiek geen van de maatregelen had vastgesteld die nodig waren ter uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland, daar het ontwerp van een eerste uitvoeringsmaatregel pas op 7 mei 2008 ter kennis van de Commissie is gebracht.

    17

    Bijgevolg dient te worden vastgesteld dat de Helleense Republiek, zoals zij zelf erkent, de krachtens artikel 228, lid 1, EG op haar rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Geldelijke sancties

    Dwangsom

    Argumenten van partijen

    18

    De Commissie geeft het Hof, op basis van de door haar in haar mededeling over de uitvoering van artikel 228 van het EG-Verdrag [SEC(2005) 1658] van 13 december 2005 omschreven berekeningsmethode, in overweging, de Helleense Republiek per dag vertraging een dwangsom van 31798,80 EUR op te leggen bij wijze van sanctie op de niet-uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland, vanaf de dag waarop het arrest in de onderhavige zaak wordt uitgesproken tot de dag waarop eerstgenoemd arrest zal zijn uitgevoerd.

    19

    De Commissie is van mening dat de veroordeling tot betaling van een dwangsom het meest geschikte middel is om zo spoedig mogelijk een einde te maken aan de geconstateerde inbreuk, en dat een dwangsom van 31798,80 EUR per dag vertraging in casu in overeenstemming is met de ernst en de duur van de inbreuk, in aanmerking genomen dat de sanctie effectief moet zijn. Dit bedrag is berekend door een eenvormig basisbedrag van 600 EUR te vermenigvuldigen met een coëfficiënt 11 (op een schaal van 1 tot 20) voor de ernst van de inbreuk, een coëfficiënt 1,1 (op een schaal van 1 tot 3) voor de duur van de inbreuk en een coëfficiënt 4,38 (gebaseerd op het bruto binnenlands product van de betrokken lidstaat en de stemmenweging binnen de Raad van de Europese Unie), die wordt geacht de financiële draagkracht van deze lidstaat weer te geven.

    20

    Wat de ernst van de inbreuk betreft, merkt de Commissie op dat de betrokken nationale regeling drie van de vier in het Verdrag verankerde fundamentele vrijheden schendt. Bovendien hebben de Griekse autoriteiten niet voldaan aan de verplichtingen die op hen rusten ingevolge artikel 8, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 98/34 en hebben zij voor het overige in de precontentieuze fase van de krachtens artikel 228 EG ingeleide procedure niet volledig met de Commissie samengewerkt.

    21

    De Helleense Republiek betoogt dat de coëfficiënt die wordt geacht rekening te houden met de ernst van de vastgestelde inbreuk, door de Commissie extreem hoog is gesteld en dat deze niet hoger zou moeten zijn dan 4. In dit verband betoogt zij dat de niet-nakoming enkel een kleine activiteitensector heeft geraakt, dat de betrokken nationale regeling zonder onderscheid wordt toegepast en dat zij bovendien de meest passende oplossing is om het hoofd te bieden aan de door de ongezonde en ongecontroleerde exploitatie van de spelen veroorzaakte economische en sociale problemen, zodat zij gerechtvaardigd is om dwingende redenen van algemeen belang. Voorts betoogt de Helleense Republiek, onder verwijzing naar de rechtspraak van het Hof, dat de betrokken coëfficiënt het evenredigheidsbeginsel schendt.

    22

    Met betrekking tot de duur van de niet-nakoming houdt de Commissie rekening met de periode van 11 volle maanden die is verstreken tussen de uitspraak van voornoemd arrest Commissie/Griekenland en 17 oktober 2007, de datum waarop zij heeft besloten het onderhavige beroep in te stellen.

    23

    De Helleense Republiek verzoekt deze coëfficiënt te verlagen tot een minimum. De niet-nakoming begint met het verstrijken van de termijn van drie maanden die is vastgesteld in de brief van 11 december 2006, waarin de Commissie heeft verzocht om inlichtingen over de mate van uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland.

    Beoordeling door het Hof

    24

    Aangezien het Hof heeft vastgesteld dat de Helleense Republiek het voormelde arrest Commissie/Griekenland niet is nagekomen, kan het deze lidstaat krachtens artikel 228, lid 2, derde alinea, EG de betaling van een forfaitaire som of een dwangsom opleggen.

    25

    In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het aan het Hof is om in elke zaak aan de hand van de omstandigheden van het geval te beoordelen welke geldelijke sancties moeten worden opgelegd (arrest van 10 januari 2008, Commissie/Portugal, C-70/06, Jurispr. blz. I-1, punt 31 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    26

    Zoals opgemerkt in punt 18 van het onderhavige arrest, stelt de Commissie in casu het Hof voor om de Helleense Republiek met name een dwangsom van 31798,80 EUR op te leggen.

    27

    Dienaangaande dient allereerst te worden opgemerkt dat de voorstellen van de Commissie het Hof niet kunnen binden en louter een nuttige referentiebasis vormen (zie arrest van 25 november 2003, Commissie/Spanje, C-278/01, Jurispr. blz. I-14141, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Evenzo zijn richtsnoeren als die in de mededelingen van de Commissie niet bindend voor het Hof, maar dragen zij ertoe bij dat de doorzichtigheid, de voorspelbaarheid en de rechtszekerheid van het optreden van de Commissie worden gewaarborgd (zie in die zin arresten van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk, C-304/02, Jurispr. blz. I-6263, punt 85, en 14 maart 2006, Commissie/Frankrijk, C-177/04, Jurispr. blz. I-2461, punt 70).

    28

    Het Hof heeft tevens gepreciseerd dat de veroordeling tot een dwangsom en/of een forfaitaire som tot doel heeft, op een in gebreke gebleven lidstaat economische druk uit te oefenen om hem ertoe te brengen een einde te maken aan de geconstateerde niet-nakoming. De opgelegde geldelijke sancties moeten dus worden vastgesteld naargelang van de mate van overreding die nodig is om de betrokken lidstaat tot ander gedrag te brengen (zie in die zin reeds aangehaalde arresten van 12 juli 2005, Commissie/Frankrijk, punt 91, en 14 maart 2006, Commissie/Frankrijk, punten 59 en 60).

    29

    In casu moet worden vastgesteld dat de gemachtigde van de Helleense Republiek ter terechtzitting van het Hof van 29 januari 2007 heeft bevestigd dat tot die datum over geen enkele wettelijke bepaling die een einde zou maken aan de in voornoemd arrest Commissie/Griekenland vastgestelde niet-nakoming, was gestemd en dat een dergelijke bepaling a fortiori evenmin in werking was getreden.

    30

    Daar de betrokken niet-nakoming voortduurde op de datum waarop het Hof de feiten heeft onderzocht, is de door de Commissie voorgestelde veroordeling van de Helleense Republiek tot betaling van een dwangsom een passend middel om deze lidstaat ertoe te brengen de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland (zie arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 37 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    31

    Wat vervolgens de modaliteiten voor de berekening van het bedrag van een dergelijke dwangsom betreft, is het aan het Hof, in de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid, om deze dwangsom aldus vast te stellen dat zij enerzijds in overeenstemming is met de omstandigheden en anderzijds evenredig is aan de vastgestelde inbreuk en aan de draagkracht van de betrokken lidstaat (zie met name arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    32

    Vanuit dit oogpunt zijn de basiscriteria die moeten worden gehanteerd om te verzekeren dat de dwangsom een dwingend karakter heeft met het oog op de eenvormige en effectieve toepassing van het gemeenschapsrecht, in beginsel de ernst van de inbreuk, de duur ervan en de financiële draagkracht van de betrokken lidstaat. Bij de toepassing van deze criteria dient in het bijzonder rekening te worden gehouden met de gevolgen van het niet-uitvoeren van het arrest voor de particuliere en de openbare belangen en met de spoed waarmee de betrokken lidstaat ertoe moet worden aangezet, zijn verplichtingen na te komen (zie arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    33

    Wat in de eerste plaats de ernst van de inbreuk betreft en in het bijzonder de gevolgen van het niet-uitvoeren van voornoemd arrest Commissie/Griekenland voor de particuliere en de openbare belangen, zij vastgesteld dat het algehele verbod — in de betrokken nationale regeling die in de aan dat arrest ten grondslag liggende zaak aan de orde is — om elektrische, elektromechanische en elektronische spelen, daaronder begrepen computerspelen, te installeren, te exploiteren en te gebruiken in openbare of privégelegenheden, met uitzondering van casino’s, de beginselen van vrij verkeer van goederen, vrijheid van dienstverrichting en vrijheid van vestiging schendt zoals deze voortvloeien uit de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG.

    34

    Zoals het Hof heeft overwogen in de punten 29, 30, 51 en 55 van voornoemd arrest Commissie/Griekenland, heeft deze nationale regeling niet alleen geleid tot een vermindering van het volume van de importen van dergelijke spelen afkomstig uit andere lidstaten, maar is meteen na de invoering van voornoemd verbod door deze regeling in werkelijkheid de invoer tot stilstand gekomen. Bovendien belemmert zij de uit andere lidstaten afkomstige marktdeelnemers om hun diensten te verlenen, of zelfs om zich hiertoe in Griekenland te vestigen.

    35

    Voorts heeft de Helleense Republiek, zoals de advocaat-generaal in punt 54 van zijn conclusie heeft opgemerkt, geen enkele maatregel genomen tot opschorting van de toepassing van de wettelijke regeling die aan de orde is in de zaak die tot voornoemd arrest Commissie/Griekenland heeft geleid, en dus toegestaan dat marktdeelnemers op basis hiervan vrijheidsbenemende straffen en geldstraffen opgelegd krijgen. De Helleense Republiek moet deze wettelijke regeling dus dringend wijzigen.

    36

    Ten slotte moet er tevens rekening mee worden gehouden dat de in voornoemd arrest Commissie/Griekenland vastgestelde niet-nakoming is gebaseerd op het niet overeenkomstig artikel 8 van richtlijn 98/34 kennisgeven van de technische voorschriften. De naleving van deze specifieke verplichting vormde namelijk een noodzakelijke voorwaarde voor de volledige verwezenlijking van het doel van deze richtlijn, zoals dit is omschreven in de punten 2 en 3 van de considerans ervan, en dat bestaat in het waarborgen van de goede werking van de interne markt.

    37

    Voorts was het doel van de nationale regeling waarom het ging in de zaak die heeft geleid tot voornoemd arrest Commissie/Griekenland, de strijd tegen ernstige maatschappelijke problemen die waren veroorzaakt doordat de betrokken spelen op eenvoudige wijze konden worden gebruikt als kansspelen, die in Griekenland buiten casino’s zijn verboden. Het Hof heeft in punt 38 van dat arrest erkend, dat de door de Helleense Republiek aangevoerde dwingende eisen van algemeen belang de in dat arrest vastgestelde belemmering van het vrije verkeer van goederen konden rechtvaardigen. In punt 41 van dat arrest heeft het echter overwogen dat het algehele verbod op de betrokken spelen in openbare of privégelegenheden, met uitzondering van casino’s, een maatregel vormt die gelet op het nagestreefde doel onevenredig is.

    38

    Gelet op een en ander, dient de coëfficiënt die rekening moet houden met de ernst van de inbreuk, te worden vastgesteld op 8, wat op passende wijze de kenmerken van de betrokken inbreuk weergeeft.

    39

    In de tweede plaats moet de duur van de inbreuk worden beoordeeld rekening houdend met het tijdstip waarop het Hof de feiten beoordeelt in het kader van de op de grondslag van artikel 228 EG ingeleide procedure, en niet met het tijdstip waarop de Commissie de zaak bij het Hof aanhangig maakt (zie arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 45).

    40

    In casu komt de Helleense Republiek haar verplichting tot uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland reeds langer dan twee jaar niet na, gelet op de tijd die is verstreken sinds 26 oktober 2006, de dag waarop dat arrest is uitgesproken.

    41

    In deze omstandigheden lijkt een coëfficiënt 1,5 (op een gegradueerde schaal van 1 tot 3) passend om de duur van de inbreuk tot uitdrukking te laten komen.

    42

    In de derde plaats is het voorstel van de Commissie om een coëfficiënt te hanteren die is gebaseerd op het bruto binnenlands product van deze lidstaat en op het aantal stemmen waarover deze in de Raad beschikt, in beginsel een passende manier om het criterium van de draagkracht van de betrokken lidstaat tot uitdrukking te brengen en tegelijk een redelijke differentiatie tussen de verschillende lidstaten te handhaven (zie in die zin arrest Commissie/Portugal, reeds aangehaald, punt 48 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    43

    De door de Commissie voorgestelde en in de mededeling over de uitvoering van artikel 228 van het EG-Verdrag van 13 december 2005 genoemde coëfficiënt 4,38 geeft adequaat de ontwikkeling weer van de factoren die de basis vormen voor de beoordeling van de draagkracht van de Helleense Republiek.

    44

    Hetzelfde geldt voor het basisbedrag waarop de vermenigvuldigingscoëfficiënten worden toegepast, welk bedrag moet worden vastgesteld op 600 EUR.

    45

    Gelet op al het voorgaande, resulteert de vermenigvuldiging van een basisbedrag van 600 EUR met de coëfficiënten 8 voor de ernst van de inbreuk, 1,5 voor de duur ervan en 4,38 voor de financiële draagkracht van de betrokken lidstaat, in casu in een bedrag van 31536 EUR per dag vertraging. Dit bedrag moet als adequaat worden aangemerkt, gelet op het doel van de dwangsom zoals genoemd in punt 28 van dit arrest.

    46

    Uit een en ander volgt dat de Helleense Republiek moet worden veroordeeld om aan de Commissie op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap” een dwangsom te betalen van 31536 EUR per dag vertraging bij het nemen van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan het arrest Commissie/Griekenland, vanaf de uitspraak van het onderhavige arrest tot de uitvoering van dat arrest Commissie/Griekenland.

    Forfaitaire som

    Argumenten van partijen

    47

    De Commissie geeft het Hof in overweging, de Helleense Republiek te veroordelen tot betaling van een forfaitaire som van 9636 EUR per dag vertraging bij de uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland, vanaf de datum waarop dat arrest is gewezen tot de dag waarop het volledig zal zijn uitgevoerd of tot de datum van uitspraak van het arrest in de onderhavige zaak, ingeval voornoemd arrest Commissie/Griekenland op die datum niet volledig zou zijn uitgevoerd.

    48

    Dit bedrag per dag is de uitkomst van de vermenigvuldiging van een basisbedrag van 200 EUR met de coëfficiënt voor de ernst van de inbreuk, die in casu is vastgesteld op 11 op een schaal van 1 tot 20, en met de coëfficiënt die de financiële draagkracht van de Helleense Republiek weergeeft en die is vastgesteld op 4,38.

    49

    Het uit dien hoofde gevorderde totaalbedrag bedraagt 3420780 EUR, de uitkomst van de vermenigvuldiging van het dagbedrag van 9636 EUR met 355, namelijk het aantal dagen tussen 26 oktober 2006, de datum waarop voornoemd arrest Commissie/Griekenland is gewezen, en 17 oktober 2007, de datum waarop de Commissie heeft besloten het onderhavige beroep in te stellen.

    50

    De Helleense Republiek betoogt dat zij niet moet worden veroordeeld tot betaling van een forfaitaire som, omdat deze geldelijke straf een sanctie vormt voor de gedraging van de betrokken lidstaat in het verleden. Volgens haar is bovendien de hoogte van de door de Commissie voorgestelde forfaitaire som onevenredig gelet op de ernst en de duur van de inbreuk, en excessief, met name gelet op het feit dat de regelgeving betreffende spelen in Griekenland problematisch is.

    Beoordeling door het Hof

    51

    De oplegging van een forfaitaire som moet in elk concreet geval gebaseerd worden op alle relevante aspecten die zowel verband houden met de kenmerken van de vastgestelde niet-nakoming als met de houding van de lidstaat waarop de op de grondslag van artikel 228 EG ingeleide procedure betrekking heeft (arrest van 9 december 2008, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 62).

    52

    Indien het Hof beslist om een dwangsom of een forfaitaire som op te leggen, staat het bij de uitoefening van zijn beoordelingsbevoegdheid aan hem om deze zodanig vast te stellen dat zij in overeenstemming is met de omstandigheden en evenredig is aan zowel de vastgestelde inbreuk als de draagkracht van de betrokken lidstaat. Wat meer specifiek het opleggen van een forfaitaire som betreft, bevinden zich onder de in dit opzicht relevante factoren onder meer aspecten zoals de tijdsspanne gedurende welke de niet-nakoming na het arrest waarbij zij is vastgesteld, is blijven voortbestaan, en de betrokken openbare en particuliere belangen (zie arrest van 9 december 2008, Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 64 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

    53

    In een situatie als die waarop het onderhavige beroep betrekking heeft, dient, gelet op het voortduren van de niet-nakoming gedurende een lange periode sinds het arrest waarbij deze niet-nakoming aanvankelijk is vastgesteld, de betrokken openbare en particuliere belangen, het ontbreken van een beslissing tot opschorting van de toepassing van de betrokken wettelijke regeling waardoor strafrechtelijke vervolging zou kunnen worden voorkomen en het ontbreken van een begin van concrete uitvoering van dat arrest, veroordeling tot betaling van een forfaitaire som plaats te vinden.

    54

    Gelet op een en ander, wordt met de omstandigheden van het onderhavige geval naar behoren rekening gehouden door de forfaitaire som die de Helleense Republiek moet betalen, op 3 miljoen EUR vast te stellen.

    55

    Derhalve moet zij worden veroordeeld om aan de Commissie, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een forfaitaire som van 3 miljoen EUR te betalen.

    Kosten

    56

    Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien de Helleense Republiek in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie te worden verwezen in de kosten.

     

    Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

     

    1)

    Door niet de artikelen 2, lid 1, en 3 van wet 3037/2002, houdende instelling van een algeheel verbod om elektrische, elektromechanische en elektronische spelen, daaronder begrepen computerspelen, te installeren en te exploiteren in openbare of privégelegenheden, met uitzondering van casino’s, op straffe van in de artikelen 4 en 5 van die wet voorziene strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties, te wijzigen in overeenstemming met de artikelen 28 EG, 43 EG en 49 EG alsmede artikel 8 van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 juli 1998, heeft de Helleense Republiek niet alle maatregelen vastgesteld die nodig zijn ter uitvoering van het arrest van 26 oktober 2006, Commissie/Griekenland (C-65/05), en is zij hierdoor de krachtens artikel 228 EG op haar rustende verplichtingen niet nagekomen.

     

    2)

    De Helleense Republiek wordt veroordeeld om aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een dwangsom van 31536 EUR te betalen per dag vertraging bij het vaststellen van de maatregelen die nodig zijn om te voldoen aan voornoemd arrest Commissie/Griekenland, te rekenen vanaf de uitspraak van het onderhavige arrest tot de uitvoering van voornoemd arrest Commissie/Griekenland.

     

    3)

    De Helleense Republiek wordt veroordeeld om aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, op de rekening „Eigen middelen van de Europese Gemeenschap”, een forfaitaire som van 3 miljoen EUR te betalen.

     

    4)

    De Helleense Republiek wordt verwezen in de kosten.

     

    ondertekeningen


    ( *1 ) Procestaal: Grieks.

    Top