Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CO0364

    Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 juni 2008.
    Spyridon Vassilakis en anderen tegen Dimos Kerkyraion.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Monomeles Protodikeio Kerkyras - Griekenland.
    Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering - Sociale politiek - Richtlijn 1999/70/EG - Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd - Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in openbare sector - Begrippen ‚opeenvolgende overeenkomsten’ en ‚objectieve redenen’ die vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen - Maatregelen ter voorkoming van misbruik - Sancties - Afdoening op nationaal niveau van geschillen en klachten - Draagwijdte van verplichting tot conforme uitlegging.
    Zaak C-364/07.

    Jurisprudentie 2008 I-00090*

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:346





    Beschikking van het Hof (Derde kamer) van 12 juni 2008 – Vassilakis e.a. / Dimos Kerkyraion

    (Zaak C‑364/07)

    „Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering – Sociale politiek – Richtlijn 1999/70/EG − Raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in openbare sector − Begrippen ‚opeenvolgende overeenkomsten’ en ‚objectieve redenen’ die vernieuwing van dergelijke overeenkomsten rechtvaardigen − Maatregelen ter voorkoming van misbruik − Sancties − Afdoening op nationaal niveau van geschillen en klachten − Draagwijdte van verplichting tot conforme uitlegging”

    1.                     Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in context waarin nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met voorwerp van hoofdgeding (Art. 234 EG) (cf. punten 42‑44)

    2.                     Handelingen van de instellingen – Richtlijnen – Uitvoering door lidstaten – Tardieve omzetting in interne rechtsorde – Ontbreken van rechtstreekse werking van relevante bepalingen – Verplichting om intern recht in overeenstemming met doel van richtlijn uit te leggen – Ontstaan van verplichting – Datum van verstrijken van omzettingstermijn (Art. 10, tweede alinea, EG en 249, derde alinea, EG) (cf. punten 64, 69-72, dictum 1)

    3.                     Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en EGEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5, punt 1, sub a) (cf. punt 94, dictum 2)

    4.                     Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en EGEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5) (cf. punt 117, dictum 3)

    5.                     Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en EGEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5) (cf. punt 137, dictum 4)

    6.                     Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en EGEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage) (cf. punt 150, dictum 5)

    Voorwerp

    Verzoek om een prejudiciële beslissing – Monomeles Protodikeio Kerkyras – Uitlegging van de punten 1 en 2 van clausule 5 van de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd (PB L 175, blz. 43) – Met de overheid gesloten arbeidsovereenkomsten – Begrip objectieve redenen voor onbeperkte verlenging van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd – Begrip opeenvolgende overeenkomsten

    Dictum

    1)

    Wanneer een richtlijn te laat in de rechtsorde van de betrokken lidstaat is omgezet en de relevante bepalingen ervan geen rechtstreekse werking hebben, moeten de nationale rechterlijke instanties vanaf het verstrijken van de omzettingstermijn het interne recht zoveel mogelijk in het licht van de bewoordingen en het doel van de betrokken richtlijn uitleggen, teneinde de daarmee beoogde resultaten te bereiken, waarbij zij de voorkeur moeten geven aan een uitlegging van de nationale voorschriften die zoveel mogelijk in overeenstemming is met dat doel, om aldus te komen tot een uitlegging die verenigbaar is met de bepalingen van die richtlijn.

    2)

    Clausule 5, punt 1, sub a, van de raamovereenkomst van 18 maart 1999 inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70/EG van de Raad van 28 juni 1999 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich verzet tegen het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, wanneer dit gebruik zijn rechtvaardiging alleen vindt in het feit dat een algemene wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling van een lidstaat daarin voorziet. Het begrip „objectieve redenen” in de zin van die clausule vereist integendeel dat het in de nationale regeling bedoelde gebruik van dit specifieke type arbeidsverhoudingen, zijn rechtvaardiging vindt in concrete elementen die met name verband houden met de betrokken activiteit en de uitoefeningsvoorwaarden ervan.

    3)

    Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling als die waarop de derde prejudiciële vraag betrekking heeft, krachtens welke arbeidsovereenkomsten of ‑verhoudingen voor bepaalde tijd alleen als „opeenvolgend” in de zin van die clausule kunnen worden beschouwd, wanneer de tussenliggende tijd minder dan drie maanden bedraagt.

    4)

    In omstandigheden als die in het hoofdgeding moet de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd aldus worden uitgelegd dat zij, voor zover de interne rechtsorde van de betrokken lidstaat voor de betrokken sector niet lijkt te voorzien in andere effectieve maatregelen ter voorkoming, en in voorkomend geval ter bestraffing, van misbruik van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd, in de weg staat aan de toepassing van een regel van nationaal recht die alleen voor de openbare sector geldt en voorziet in een absoluut verbod van omzetting in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd van opeenvolgende overeenkomsten voor bepaalde tijd die, aangezien zij bedoeld waren om „permanente en blijvende behoeften” van de werkgever te dekken, moeten worden geacht een misbruik op te leveren. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter, overeenkomstig de op hem rustende verplichting tot conforme uitlegging, na te gaan of zijn interne rechtorde niet in dergelijke andere effectieve maatregelen voorziet.

    5)

    Het beginsel van het nuttig effect van het gemeenschapsrecht en de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor onbepaalde tijd verzetten zich in beginsel niet tegen een nationale bepaling volgens welke een onafhankelijk bestuursorgaan bevoegd is voor de eventuele herkwalificatie van overeenkomsten voor bepaalde tijd in overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Het staat evenwel aan de verwijzende rechter, te zorgen voor de waarborging van het recht op een effectieve rechterlijke bescherming, onder eerbiediging van de beginselen van doeltreffendheid en van gelijkwaardigheid.

    Top