This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62007CJ0312
Judgment of the Court (Seventh Chamber) of 5 June 2008. # JVC France SAS v Administration des douanes - Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières. # Reference for a preliminary ruling: Tribunal d’instance du XIe arrondissement de Paris - France. # Common Customs Tariff - Tariff classification - Combined Nomenclature - Camcorders - Explanatory notes - Body of legal rules. # Case C-312/07.
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 juni 2008.
JVC France SAS tegen Administration des douanes - Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal d’instance du XIe arrondissement de Paris - Frankrijk.
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Camcorders - Toelichtingen - Juridische status.
Zaak C-312/07.
Arrest van het Hof (Zevende kamer) van 5 juni 2008.
JVC France SAS tegen Administration des douanes - Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal d’instance du XIe arrondissement de Paris - Frankrijk.
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Gecombineerde nomenclatuur - Camcorders - Toelichtingen - Juridische status.
Zaak C-312/07.
Jurisprudentie 2008 I-04165
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2008:324
ARREST VAN HET HOF (Zevende kamer)
5 juni 2008 ( *1 )
„Gemeenschappelijk douanetarief — Tariefindeling — Gecombineerde nomenclatuur — Camcorders — Toelichtingen — Juridische status”
In zaak C-312/07,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 234 EG, ingediend door het Tribunal d’instance du 11e arrondissement de Paris (Frankrijk) bij beslissing van 23 januari 2007, ingekomen bij het Hof op 6 juli 2007, in de procedure
JVC France SAS
tegen
Administration des douanes — Direction nationale du renseignement et des enquêtes douanières,
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE (Zevende kamer),
samengesteld als volgt: U. Lõhmus, kamerpresident, J. Klučka en P. Lindh (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: V. Trstenjak,
griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 6 maart 2008,
gelet op de opmerkingen van:
— |
JVC Frankrijk SAS, vertegenwoordigd door F. Goguel en F. Foucault, avocats, |
— |
de Franse regering, vertegenwoordigd door G. de Bergues en A.-L. During als gemachtigden, |
— |
de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J.-P. Keppenne en S. Schønberg als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de posten 85254091 en 85254099 van de gecombineerde nomenclatuur, die is opgenomen in bijlage I bij verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256, blz. 1), zoals gewijzigd bij de verordeningen (EG) nr. 2261/98 van de Commissie van 26 oktober 1998 (PB L 292, blz. 1), (EG) nr. 2204/1999 van de Commissie van 12 oktober 1999 (PB L 278, blz. 1), (EG) nr. 2388/2000 van de Commissie van 13 oktober 2000 (PB L 264, blz. 1, en — rectificatie — PB L 276, blz. 92) en (EG) nr. 2031/2001 van de Commissie van 6 augustus 2001 (PB L 279, blz. 1; hierna: „GN”), alsmede de juridische status van de toelichtingen bij de gecombineerde nomenclatuur van de Europese Gemeenschappen (hierna: „toelichtingen”) die overeenkomstig artikel 9, lid 1, van verordening nr. 2658/87 worden bekendgemaakt. |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de vennootschap JVC France SAS (hierna: „JVC”) en de Franse Administration des douanes over douanerechten die deze laatste van JVC vordert met betrekking tot de invoer van digitale camcorders uit Japan en Singapore. |
Toepasselijke bepalingen
Douanewetboek
3 |
Artikel 220, lid 1, van verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1; hierna: „douanewetboek”), luidt als volgt: „Indien het bedrag aan rechten dat voortvloeit uit een douaneschuld, niet is geboekt overeenkomstig de artikelen 218 en 219 of wanneer een lager bedrag is geboekt dan het wettelijk verschuldigde bedrag, dient de boeking van het in te vorderen of aanvullend in te vorderen bedrag aan rechten te geschieden binnen een termijn van twee dagen te rekenen vanaf de datum waarop de douaneautoriteiten deze situatie hebben vastgesteld en het wettelijk verschuldigde bedrag kunnen berekenen en zij de schuldenaar kunnen aanwijzen (boeking achteraf). Deze termijn kan overeenkomstig artikel 219 worden verlengd.” |
4 |
Artikel 239 van het douanewetboek bepaalt: „1. Tot terugbetaling of kwijtschelding van de rechten bij invoer of van de rechten bij uitvoer kan ook worden overgegaan in de gevallen andere dan bedoeld in de artikelen 236, 237 en 238
2. Terugbetaling of kwijtschelding van de rechten om de in lid 1 genoemde redenen wordt toegestaan indien bij het betrokken douanekantoor vóór het verstrijken van een termijn van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop genoemde rechten aan de schuldenaar zijn medegedeeld, een daartoe strekkend verzoek wordt ingediend. De douaneautoriteiten kunnen evenwel in naar behoren aangetoonde uitzonderingsgevallen toestaan dat deze termijn wordt overschreden.” |
GN
5 |
De bij verordening nr. 2658/87 ingevoerde GN is gebaseerd op het wereldwijd geharmoniseerde systeem inzake de omschrijving en de codering van goederen (hierna: „GS”), dat is opgesteld door de Internationale Douaneraad, thans de Werelddouaneorganisatie, en is ingevoerd bij het Internationaal Verdrag van Brussel van 14 juni 1983, dat namens de Gemeenschap is goedgekeurd bij besluit 87/369/EEG van de Raad van 7 april 1987 (PB L 198, blz. 1). De GN stemt overeen met het GS wat de posten en de uit zes cijfers bestaande subposten betreft. Alleen de postonderverdelingen met een zevende en achtste cijfer zijn specifiek voor de GN. |
6 |
Het tweede deel van de GN bevat afdeling XVI, waarin hoofdstuk 85 is opgenomen met het opschrift „Machines, toestellen en elektrotechnisch materieel, alsmede delen daarvan; toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid, voor het opnemen of het weergeven van beelden en geluid voor televisie, alsmede delen en toebehoren van deze toestellen”. |
7 |
Post 852540, „videocamera’s voor stilstaand beeld (zogenaamde ‚still image’ videocamera’s) en andere videocamera-opnametoestellen; digitale fototoestellen”, bevat een postonderverdeling 85254091, „andere: enkel voorzien van een opnamemogelijkheid van het door de televisiecamera geregistreerde beeld en geluid”, en een postonderverdeling 85254099, „andere”. |
8 |
De bewoordingen van de posten 85254091 en 85254099 zijn identiek in de verordeningen nrs. 2261/98, 2204/1999, 2263/2000 en 2031/2001. |
9 |
De onder post 85254091 ingedeelde camcorders zijn onderworpen aan een douanerecht van 4,9 %, terwijl dit recht 14 % bedraagt voor de camcorders die onder post 85254099 vallen. |
Toelichtingen
10 |
De Commissie van de Europese Gemeenschappen maakt op geregelde tijdstippen toelichtingen op de GN bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie. |
11 |
De op 15 september 1998 (PB C 287, blz. 1) en 13 juli 2000 (PB C 199, blz. 1) vastgestelde toelichtingen preciseerden met betrekking tot post 85254099 het volgende: „andere Tot deze onderverdeling behoren de videocamera’s genoemde combinaties van apparaten bestaande uit een videocamera en een video-opname- en videoweergaveapparaat, waardoor niet alleen door de camera geregistreerde beelden kunnen worden opgenomen, maar ook televisieprogramma’s. De opgenomen beelden kunnen door een extern televisieontvangtoestel worden weergegeven. Videocamera’s waarmee alleen de door de videocamera geregistreerde beelden opgenomen en door een extern televisieontvangtoestel weergegeven kunnen worden, behoren daarentegen tot onderverdeling 85254091.” |
12 |
De toelichtingen zijn gewijzigd ingevolge een mededeling van de Commissie van 6 juli 2001 (PB C 190, blz. 10). Voor post 85254099 is voormelde formulering overgenomen en is een tweede alinea toegevoegd: „Videocamera’s (zogenaamde camcorders), waarbij de video-ingang is afgedekt door middel van een plaatje of op andere wijze, of waarin de video-interface achteraf met behulp van programmatuur kan worden geactiveerd als video-ingang, behoren eveneens tot deze onderverdeling. Deze toestellen zijn ontworpen om televisieprogramma’s en andere van buitenaf inkomende videosignalen op te nemen.” |
13 |
Ingevolge een mededeling van de Commissie van 23 oktober 2002 (PB C 256, blz. 1) is de laatste zin van deze tekst enigszins gewijzigd: „[…] televisieprogramma’s of andere van buitenaf inkomende videosignalen […]”. |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
14 |
Na onderzoek heeft de Administration des douanes bezwaar gemaakt tegen de tariefindeling die JVC had gekozen bij de invoer van twee soorten camcorders uit Japan en Singapore. |
15 |
Bij een eerste proces-verbaal van 11 oktober 2002 hebben de douaneambtenaren vastgesteld dat JVC tussen 29 juni 1999 en 23 juli 2001 camcorders had ingevoerd die waren voorzien van een geactiveerde zogeheten „dv-in/out”-poort. Met dit type camcorder kunnen beeld en geluid worden opgenomen, maar dankzij een speciale aansluiting ook van buiten inkomende signalen worden opgeslagen. Hij kan rechtstreeks op een computer of op een televisietoestel worden aangesloten om gedigitaliseerde videobeelden die met de camcorder zijn gefilmd, daarnaar over te brengen („dv-out”-functie), en andersom kan de camcorder digitale sequenties, ongeacht de oorsprong, die door de computer zijn bewerkt, opslaan („dv-in”-functie). |
16 |
Volgens de douaneambtenaren was de juiste tariefindeling post 85254099 en niet de door JVC gekozen indeling, te weten post 85254091. |
17 |
JVC heeft deze indeling niet aangevochten en heeft het bedrag van de ontdoken rechten betaald. JVC heeft echter op grond van artikel 239 van het communautair douanewetboek verzocht om kwijtschelding van de rechten, op grond dat haar vergissing het gevolg was van een verandering van de communautaire praktijk. Dit verzoek is bij een eerste beschikking van 16 december 2004 afgewezen. |
18 |
Bij een tweede proces-verbaal van 11 oktober 2002 hebben de douaneambtenaren vastgesteld dat JVC tussen 22 juni 1999 en 28 augustus 2002 digitale camcorders had ingevoerd waarvan alleen de dv-out-functie was geactiveerd, terwijl de dv-in-functie na de inklaring kon worden geactiveerd. |
19 |
Volgens de douaneambtenaren was ook nu de juiste tariefindeling post 85254099 en niet de door JVC gekozen indeling, te weten post 85254091, en zij hebben op 6 januari 2004 een navorderingsaanslag vastgesteld. JVC heeft deze aanslag aangevochten en verzocht om kwijtschelding van de rechten. Dit laatste verzoek is afgewezen bij een tweede beschikking van 16 december 2004. |
20 |
JVC heeft vervolgens twee beroepsprocedures ingeleid voor het Tribunal d’instance du 11e arrondissement de Paris. |
21 |
Met het eerste beroep, dat is ingesteld op 7 maart 2005, heeft JVC nietigverklaring van de navorderingsaanslag van 6 januari 2004 gevorderd, waarbij zij stelt dat de ingevoerde camcorders moesten worden ingedeeld onder post 85254091. |
22 |
Met het tweede beroep, dat is ingesteld op 2 februari 2006, heeft JVC verzocht om nietigverklaring van de twee beschikkingen van 16 december 2004 waarbij de verzoeken om kwijtschelding van rechten zijn afgewezen. JVC heeft gesteld dat de navorderingen het gevolg zijn van een verandering van de communautaire praktijk door de bekendmaking van gewijzigde versies van de toelichtingen op de GN. Deze verandering vormt dus een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 239 van het douanewetboek. |
23 |
Voor het Tribunal heeft JVC gesteld dat importeurs en douanediensten camcorders waarbij op het moment van invoer alleen de dv-out-functie was geactiveerd, vóór 2001 indeelden onder post 85254091. De douanepraktijk is pas gewijzigd na de wijziging van de toelichtingen bij de mededeling van de Commissie van 6 juli 2001. Volgens JVC hebben de Britse en de Duitse douaneautoriteiten besloten om deze nieuwe uitlegging alleen toe te passen op importen na 6 juli 2001, maar heeft de Franse douane besloten om deze uitlegging met terugwerkende kracht toe te passen, hetgeen in strijd is met het douanewetboek. |
24 |
Onder deze omstandigheden heeft het Tribunal d’instance du 11e arrondissement de Paris, na de twee beroepen te hebben gevoegd, de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de volgende prejudiciële vragen gesteld:
|
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
25 |
Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie in wezen te vernemen of voor de indeling van camcorders in aanmerking kan of moet worden genomen dat de dv-in-functie kan worden geactiveerd, indien deze activering op het tijdstip van de inklaring niet heeft plaatsgevonden, maar achteraf door manipulatie of door toevoeging van software kan plaatsvinden. Voorts vraagt hij zich af in hoeverre van belang is dat de producent die mogelijkheid op het tijdstip van de inklaring niet heeft gesignaleerd, noch heeft ondersteund. |
26 |
In het arrest van 27 september 2007, Medion en Canon (C-208/06 en C-209/06, Jurispr. blz. I-7963), heeft het Hof geantwoord op een prejudiciële vraag die identiek is aan de vraag die hem door deze verwijzende rechter wordt gesteld. Op deze vraag moet derhalve een identiek antwoord worden gegeven. |
27 |
Op de eerste vraag moet dus worden geantwoord dat een camcorder slechts onder postonderverdeling 85254099 van de GN kan worden ingedeeld, indien de functie om beelden en geluiden op te nemen die van andere bronnen dan de geïntegreerde camera of microfoon afkomstig zijn, op het tijdstip van de inklaring actief is of indien deze functie, ook al heeft de producent dit kenmerk niet op de voorgrond willen stellen, op een later tijdstip door een gebruiker die niet over bijzondere bekwaamheden beschikt door een eenvoudige manipulatie kan worden geactiveerd zonder dat de camcorder daarbij materiële wijzigingen ondergaat. Ingeval deze functie achteraf wordt geactiveerd, is tevens vereist dat, enerzijds, de camcorder na de activering van de functie op analoge wijze functioneert als een andere camcorder, waarvan de functie om beelden en geluiden op te nemen die van andere bronnen dan de geïntegreerde camera of microfoon afkomstig zijn, op het tijdstip van de inklaring actief is, en, anderzijds, dat hij op autonome wijze functioneert. Of aan deze voorwaarden is voldaan, moet op het tijdstip van de inklaring kunnen worden geverifieerd. Het staat aan de nationale rechter om te beoordelen of deze voorwaarden zijn vervuld. Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, moet de betrokken camcorder onder postonderverdeling 85254091 van de GN worden ingedeeld. |
Tweede vraag
28 |
Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen wat de rechtsgevolgen zijn van de wijzigingen van de toelichtingen op de GN, met name met betrekking tot de indeling van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde goederen, en vraagt hij zich af of de Commissie niet een nieuwe indelingsverordening had moeten vaststellen in plaats van een uitlegging te geven van de bestaande verordening. |
Ontvankelijkheid van de vraag
29 |
Volgens de Commissie is de vraag niet-ontvankelijk omdat zij hypothetisch is en niet nuttig is voor de oplossing van het geschil. Wijzigingen van de toelichtingen op de GN vormen volgens haar geen verandering ten opzichte van een eerdere rechtssituatie. Deze toelichtingen hebben op zichzelf immers geen rechtsgevolgen. Wijziging ervan heeft dus geen invloed op de rechten van marktdeelnemers. Tot slot bevat de verwijzingsbeslissing te weinig feitelijke gegevens, zodat het Hof de vraag niet ruimer kan opvatten en eventueel herformuleren. |
30 |
Volgens vaste rechtspraak staat het uitsluitend aan de nationale rechter aan wie het geschil is voorgelegd en die de verantwoordelijkheid draagt voor de te geven rechterlijke beslissing, om, gelet op de bijzonderheden van het geval, zowel de noodzaak van een prejudiciële beslissing voor het wijzen van zijn vonnis te beoordelen, als de relevantie van de vragen die hij aan het Hof voorlegt (zie met name arresten van15 december 1995, Bosman, C-415/93, Jurispr. blz. I-4921, punt 59, en 15 juni 2006, Acereda Herrera, C-466/04, Jurispr. blz. I-5341, punt 47). |
31 |
Het Hof kan het verzoek van een nationale rechter alleen weigeren wanneer duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging of toetsing van de geldigheid van een communautaire regel geen enkel verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding of wanneer het vraagstuk van hypothetische aard is (zie reeds aangehaalde arresten Bosman, punt 61, en Acereda Herrera, punt 48). |
32 |
In het hoofdgeding is aan de verwijzende rechter een verzoek om kwijtschelding van douanerechten op grond van artikel 239, lid 1, van het douanewetboek voorgelegd en hij moet op die basis onderzoeken of er elementen zijn die resulteren in een bijzondere situatie die geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid van de zijde van JVC inhoudt. In deze context lijkt de vraag ter zake van de juridische status van de toelichtingen op de GN relevant. De vraag is dus ontvankelijk. |
Ten gronde
33 |
Om te beginnen moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in de regel moet worden gezocht in de objectieve kenmerken en eigenschappen ervan, zoals deze in de tekst van de posten van de GN en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (zie onder meer arresten van 26 september 2000, Eru Portuguesa, C-42/99, Jurispr. blz. I-7691, punt 13; 15 september 2005, Intermodal Transports, C-495/03, Jurispr. blz. I-8151, punt 47; 8 december 2005, Possehl Erzkontor, C-445/04, Jurispr. blz. I-10721, punt 19, en 16 februari 2006, Proxxon, C-500/04, Jurispr. blz. I-1545, punt 21). |
34 |
Het Hof heeft tevens geoordeeld dat de toelichtingen op de GN en het GS belangrijke hulpmiddelen zijn bij de uitlegging van de draagwijdte van de verschillende tariefposten, maar rechtens niet bindend zijn. De inhoud van die toelichtingen moet derhalve in overeenstemming zijn met de bepalingen van de GN en mag de strekking daarvan niet wijzigen (zie reeds aangehaalde arresten Intermodal Transports, punt 48; Possehl Erzkontor, punt 20, en Proxxon, punt 22). Indien blijkt dat de toelichtingen op de GN in strijd zijn met de tekst van de posten van de GN en de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken, moeten deze toelichtingen terzijde worden geschoven (zie arrest van 19 april 2007, Sunshine Deutschland Handelsgesellschaft, C-229/06, Jurispr. blz. I-3251, punt 31). |
35 |
Wat de voor het hoofdgeding relevante posten van de GN betreft, moet worden opgemerkt dat de tekst van post 85254099 enkel het woord „andere” bevat. Deze post omvat dus alle camcorders behalve die welke „enkel [zijn] voorzien van een opnamemogelijkheid van het door de televisiecamera geregistreerde beeld en geluid” (dv-out-functie). Deze laatste camcorders vallen onder post 85254091. De Commissie heeft dus in de toelichtingen op de GN een uitlegging moeten geven van de inhoud van post 85254099. Blijkens deze toelichtingen werd vanaf 15 september 1998 in post 85254099 gedoeld op camcorders die beschikten over de dv-in-functie en de dv-out-functie. Op 6 juli 2001 heeft de Commissie de toelichtingen op de GN opnieuw gewijzigd, in die zin dat onder post 85254099 tevens camcorders vallen die met de dv-in-functie zijn ontworpen, maar waarin deze functie op het tijdstip van inklaring niet actief is. |
36 |
Vastgesteld moet worden dat, gelet op de tekst van respectievelijk post 85254091 en post 85254099, de toelichtingen op de GN met betrekking tot deze laatste post in overeenstemming zijn met de bepalingen van de GN en de strekking daarvan niet wijzigen. |
37 |
Uit een en ander volgt dat op de tweede vraag moet worden geantwoord dat de op 6 juli 2001 en 23 oktober 2002 bekendgemaakte toelichtingen op de GN met betrekking tot postonderverdeling 85254099 uitleggingen zijn en rechtens niet bindend zijn. Zij zijn in overeenstemming met de tekst van de GN en wijzigen de strekking daarvan niet. Hieruit volgt dat de vaststelling van een nieuwe indelingsverordening niet noodzakelijk was. |
Kosten
38 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof van Justitie (Zevende kamer) verklaart voor recht: |
|
|
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Frans.