Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62005FJ0121

    Arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken (Tweede kamer) van 14 juni 2007.
    Michel De Meerleer tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen.
    Openbare dienst - Ambtenaren - Algemeen vergelijkend onderzoek.
    Zaak F-121/05.

    Jurisprudentie – Ambtenarenrecht 2007 I-A-1-00161; II-A-1-00865

    ECLI identifier: ECLI:EU:F:2007:102

    ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

    (Tweede kamer)

    14 juni 2007

    Zaak F‑121/05

    Michel De Meerleer

    tegen

    Commissie van de Europese Gemeenschappen

    „Openbare dienst – Ambtenaren – Algemeen vergelijkend onderzoek – Niet-toelating tot schriftelijk examen – Beroepservaring – Motiveringsplicht – Mededeling van besluit van jury – Verzoek om heronderzoek”

    Betreft: Beroep, ingesteld krachtens de artikelen 236 EG en 152 EA en strekkende tot, kort samengevat, enerzijds nietigverklaring van het besluit van de jury van vergelijkend onderzoek EPSO/A/19/04 van 12 april 2005 om verzoekers aanmelding voor dat vergelijkend onderzoek niet in aanmerking te nemen, alsmede nietigverklaring van het besluit van diezelfde jury van 30 mei 2005 houdende weigering om een uitspraak te doen over zijn verzoek om een heronderzoek en, anderzijds, veroordeling van de Commissie tot betaling van een vergoeding voor de beweerdelijk geleden schade.

    Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

    Samenvatting

    1.      Ambtenaren – Beroep – Procesbelang

    (Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

    2.      Ambtenaren – Vergelijkend onderzoek – Organisatie – Toelatingsvoorwaarden en modaliteiten

    (Ambtenarenstatuut, art. 25, 90 en 91; bijlage III, art. 7)

    1.      De kandidaat voor een vergelijkend onderzoek dat toegang geeft tot de communautaire openbare dienst heeft een afzonderlijk en reëel belang bij de nietigverklaring van het besluit van de jury houdende weigering om haar oorspronkelijke besluit om hem wegens onvoldoende beroepservaring niet toe te laten tot dat vergelijkend onderzoek, te heronderzoeken, ofschoon hij in elk geval een klacht heeft kunnen indienen en een beroep in rechte heeft kunnen instellen tegen het oorspronkelijke besluit om hem niet toe te laten. De discretionaire bevoegdheid waarover een jury van een vergelijkend onderzoek in het kader van het heronderzoek van haar besluiten beschikt ter zake van de beoordeling van zowel de aard en de duur van de vroegere beroepservaring van de kandidaten als het nauwe of minder nauwe verband dat deze met de eisen van het te vervullen ambt kunnen hebben, is immers niet vergelijkbaar met de controle die het tot aanstelling bevoegd gezag, dat de besluiten van de jury niet nietig kan verklaren of kan wijzigen, in het kader van een klacht uitoefent, noch met de wettigheidscontrole die de gemeenschapsrechter in het kader van een beroep uitoefent, daar deze slechts kan nagaan of de jury bij de uitoefening van haar beoordelingsvrijheid ten aanzien van de door elke kandidaat aangevoerde beroepservaring geen kennelijke fout heeft gemaakt.

    De verzoeker moet de wettigheid van het besluit van de jury houdende weigering om haar besluit om hem niet toe te laten tot het vergelijkend onderzoek te heronderzoeken, op grond dat het verzoek te laat was ingediend, dus door de gemeenschapsrechter kunnen laten controleren, ofschoon die rechter tegelijkertijd ook is geadieerd voor de controle van de gegrondheid van het oorspronkelijke besluit.

    (cf. punten 29, 30, 32 en 33)

    Referentie:

    Hof: 5 april 1979, Orlandi/Commissie, 117/78, Jurispr. blz. 1613, punt 9; 7 mei 1986, Rihoux e.a./Commissie, 52/85, Jurispr. blz. 1555, punt 9

    Gerecht van eerste aanleg: 13 december 1990, González Holguera/Parlement, T‑115/89, Jurispr. blz. II‑831, punt 54; 21 november 2000, Carrasco Benítez/Commissie, T‑214/99, JurAmbt. blz. I‑A‑257 en II‑1169, punten 70 en 71; 23 januari 2002, Gonçalves/Parlement, T‑386/00, JurAmbt. blz. I‑A‑13 en II‑55, punt 34; 25 maart 2004, Petrich/Commissie, T‑145/02, JurAmbt. blz. I‑A‑101 en II‑447, punt 37

    2.      Ofschoon de procedure van heronderzoek van een besluit van een jury van een vergelijkend onderzoek niet onderworpen is aan de bepalingen van de artikelen 90 en 91 van het Statuut, vereisen de doelmatigheid van het verzoek om een heronderzoek en de waarborg dat de kandidaten dit rechtsmiddel met eerbiediging van het beginsel van gelijke behandeling kunnen gebruiken, niet alleen dat het besluit waarvan heronderzoek wordt gevraagd ter kennis van de adressaat wordt gebracht, maar eveneens dat deze in staat is geweest om kennis te nemen van de inhoud ervan. De administratie is verplicht om zich ervan te vergewissen dat de kandidaten daadwerkelijk en gemakkelijk kennis kunnen nemen van administratieve besluiten die hen individueel raken.

    Het besluit van de jury van een door het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) georganiseerd vergelijkend onderzoek waarbij het verzoek om heronderzoek van een besluit om een kandidaat niet toe te laten wegens de late indiening ervan wordt afgewezen, is, ook al ontbreekt het bewijs dat laatstgenoemde de e-mail heeft ontvangen waarbij hem werd meegedeeld dat dit besluit in zijn persoonsdossier op de site van het EPSO werd opgenomen, niet in strijd met artikel 25 van het Statuut, artikel 7 van bijlage III bij het Statuut, de aankondiging van vergelijkend onderzoek en het beginsel van gelijke behandeling, wanneer, zelfs al bevatte de aankondiging van vergelijkend onderzoek geen precieze aanwijzingen over de modaliteiten waarop besluiten van de jury werden meegedeeld, de daarin opgenomen informatie, gelezen in samenhang met de bijlage erbij en de duidelijke instructies op de site van het EPSO bepaalde dat, enerzijds, het beginpunt voor de indiening van een verzoek om een heronderzoek niet afhing van de ontvangst van een aan het e-mailadres van de kandidaat gezonden waarschuwing, maar van de opneming van een nieuw document in zijn persoonsdossier op de site van het EPSO en, anderzijds, de kandidaat de ontwikkeling van het dossier actief moest volgen, hetgeen hij in strijd met zijn zorgvuldigheidsplicht niet heeft gedaan.

    (cf. punten 61, 72, 80, 81, 87 en 88)

    Referentie:

    Gerecht van eerste aanleg: 17 mei 2006, Lavagnoli/Commissie, T‑95/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑121 en II‑A‑2‑569, punten 45 en 48

    Top