Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62002CJ0012

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 2003.
    Strafzaak tegen Marco Grilli.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bayerisches Oberstes Landesgericht - Duitsland.
    Vrij verkeer van goederen - Maatregelen van gelijke werking - Vervoer over weg naar lidstaat van in andere lidstaat gekochte auto - Voorlopige nummerplaten - Strafsanctie wegens besturen van voertuig zonder geldige inschrijving.
    Zaak C-12/02.

    Jurisprudentie 2003 I-11585

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2003:538

    Arrêt de la Cour

    Zaak C-12/02


    Strafzaak
    tegen
    Marco Grilli



    (verzoek van het Bayerische Oberste Landesgericht om een prejudiciële beslissing)

    «Vrij verkeer van goederen – Maatregelen van gelijke werking – Vervoer over weg naar lidstaat van in andere lidstaat gekochte auto – Voorlopige nummerplaten – Strafsanctie wegens besturen van voertuig zonder geldige inschrijving»

    Conclusie van advocaat-generaal P. Léger van 15 mei 2003
    I - 0000
        
    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 2 oktober 2003
    I - 0000
        

    Samenvatting van het arrest

    Vrij verkeer van goederen – Kwantitatieve beperkingen – Maatregelen van gelijke werking – Nationale regeling houdende verbod voor onderdaan van andere lidstaat om met in eerste lidstaat gekocht voertuig waarop voorlopige nummerplaten zijn aangebracht die door bevoegde autoriteiten van andere lidstaat met oog op uitvoer naar andere lidstaat zijn afgegeven, naar deze andere lidstaat te rijden – Onverenigbaarheid met artikel 29 EG – Criteria – Rechtvaardiging – Beoordeling door nationale rechter – Niet-toepasselijkheid, in voorkomend geval, van in regeling voorziene sancties

    (Art. 29 EG en 30 EG)

    Artikel 29 EG staat in de weg aan een regeling van een lidstaat volgens welke het een onderdaan van een andere lidstaat onder bedreiging met strafsancties, zoals een gevangenisstraf of een boete, verboden is met een in eerstgenoemde lidstaat gekocht voertuig waarop voorlopige nummerplaten zijn aangebracht die door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat met het oog op de uitvoer van het voertuig naar deze andere lidstaat zijn afgegeven, naar deze andere lidstaat te rijden, wanneer deze regeling van dien aard is dat zij het uitgaand goederenverkeer beperkt, een ongelijke behandeling van de binnenlandse en de buitenlandse handel van een lidstaat invoert, ten grondslag ligt aan een bevoordeling van de nationale handel ten nadele van de handel van een andere lidstaat en niet op basis van artikel 30 EG kan worden gerechtvaardigd. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.Indien wordt geoordeeld dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde regeling in strijd is met artikel 29 EG, kunnen de sancties waarin deze regeling voorziet, niet worden toegepast.cf. punten 48-49 en dictum




    ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)
    2 oktober 2003 (1)


    „Vrij verkeer van goederen – Maatregelen van gelijke werking – Vervoer over weg naar lidstaat van in andere lidstaat gekochte auto – Voorlopige nummerplaten – Strafsanctie wegens besturen van voertuig zonder geldige inschrijving”

    In zaak C-12/02,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van het Bayerische Oberste Landesgericht (Duitsland), in de aldaar dienende strafzaak tegen

    Marco Grilli,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 29 EG,wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),,



    samengesteld als volgt: M. Wathelet (rapporteur), kamerpresident, P. Jann en A. Rosas, rechters,

    advocaat-generaal: P. Léger,
    griffier: R. Grass,

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door U. Wölker als gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, Rechtsanwalt,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 15 mei 2003,

    het navolgende



    Arrest



    1
    Bij beschikking van 19 december 2001, binnengekomen bij het Hof op 16 januari 2002, heeft het Bayerische Oberste Landesgericht krachtens artikel 234 EG een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van artikel 29 EG.

    2
    Deze vraag is gerezen in het kader van strafvervolgingen ingesteld door de Staatsanwaltschaft (openbaar ministerie) tegen M. Grilli, een Italiaans onderdaan. Deze wordt ervan verdacht, op de Duitse autosnelwegen te hebben gereden met een in Duitsland gekocht voertuig waarop voorlopige nummerplaten waren aangebracht die door de autoriteiten van een andere lidstaat waren afgegeven.

    Bepalingen van nationaal recht

    3
    § 22, leden 1, punt 1, en 2, van het Straßenverkehrsgesetz (verkeersreglement; hierna: StVG) bepaalt:

    (1)
    Eenieder die met een onwettig doel

    1.
    een voertuig of een aanhangwagen waarvoor geen nummerplaat is afgegeven of waarvoor geen inschrijving is gebeurd, voorziet van een nummerplaat die lijkt op een officiële nummerplaat,

    2.
    [...]

    3.
    [...] wordt, indien geen enkele andere bepaling in een zwaardere straf voor deze inbreuk voorziet, veroordeeld tot een gevangenisstraf van maximaal één jaar of tot een boete.

    (2)
    Dezelfde straf wordt opgelegd aan personen die op de openbare weg of op een openbare plaats gebruikmaken van een voertuig of een aanhangwagen waarvan zij weten dat de nummerplaat vals, vervalst of ingetrokken is op de in lid 1, punten 1 tot en met 3, beschreven wijze.

    4
    § 18, lid 1, van de Straßenverkehrszulassungsordnung (regeling inzake de toelating van motorvoertuigen tot het wegverkeer; hierna: StVZO) bepaalt: Verplichte inschrijving

    (1)
    Motorvoertuigen met een door de aard van de constructie bepaalde maximumsnelheid van meer dan 6 km/h en de aanhangwagens ervan [...] mogen op de openbare weg alleen worden gebruikt, indien zij tot het verkeer zijn toegelaten door de afgifte van een keuringsbewijs of een EG-typegoedkeuring en door de afgifte van een officiële nummerplaat voor motorvoertuigen of aanhangwagens door de bevoegde administratieve autoriteiten (Dienst inschrijving).

    5
    § 69 bis, lid 2, punt 3, StVZO luidt als volgt:

    (2)
    Handelt in strijd met § 24 van het verkeersreglement, elke persoon die opzettelijk of uit nalatigheid

    1.
    [...]

    2.
    [...]

    3.
    een motorvoertuig of de aanhangwagen ervan in strijd met § 18, lid 1, zonder de vereiste inschrijving of in strijd met § 18, lid 3, zonder het vereiste keuringsbewijs op de openbare weg gebruikt.

    De feiten

    6
    Grilli is in augustus 2000 naar Duitsland gekomen om bij een handelaar in tweedehandsauto's te Hamburg een personenauto te kopen.

    7
    Hij heeft op dit voertuig Italiaanse voorlopige nummerplaten met het nummer PT-0835 ( targa prova) aangebracht die hem vooraf door de Italiaanse administratieve autoriteiten waren afgegeven. Vervolgens reed hij met dit voertuig op de Duitse autosnelweg richting Italië.

    8
    Vóór de Oostenrijkse grens werd het voertuig van Grilli gecontroleerd door de Duitse politie, die de Italiaanse voorlopige nummerplaten in beslag heeft genomen. Dezelfde dag werden aan Grilli op zijn verzoek Duitse exportplaten afgegeven en hij heeft zijn rit naar Italië voortgezet.

    9
    Het openbaar ministerie heeft tegen Grilli strafvervolging wegens misbruik van nummerplaten ingesteld. Zijns inziens is het volgens § 22, leden 1, punt 1, en 2, StVG en de gecombineerde bepalingen van de §§ 18 en 69 bis, lid 2, punt 3, StVZO verboden om Italiaanse voorlopige nummerplaten aan te brengen op een in Duitsland gekochte personenauto en zo op de Duitse wegen te rijden.

    10
    Het Amtsgericht Ebersberg (Duitsland) heeft Grilli krachtens § 22, leden 1, punt 1, en 2, StVG veroordeeld tot een boete van 1 500 DEM wegens misbruik van nummerplaten.

    11
    Grilli is bij het Amtsgericht in verzet gekomen tegen deze veroordeling.

    12
    Het Amtsgericht heeft allereerst bevestigd dat Grilli § 22 StVG had overtreden, aangezien volgens de Duits-Italiaanse overeenkomst van 22 december 1993 inzake de onderlinge erkenning van voorlopige nummerplaten en platen voor proefritten, die in werking is getreden op 1 januari 1994 ( Verkehrsblatt  1994, blz. 94 e.v.; hierna: overeenkomst), op een auto die in een van deze landen is gekocht, alleen nummerplaten van het land van aankoop mogen worden aangebracht om naar het andere land te rijden. Het Amtsgericht was evenwel van mening dat deze overeenkomst dubbelzinnig was geformuleerd, zodat Grilli kon denken dat hij Italiaanse voorlopige nummerplaten mocht aanbrengen op een in Duitsland gekochte personenauto.

    13
    Bijgevolg heeft het Amtsgericht geoordeeld dat bij Grilli sprake was van een onvermijdbaar misverstand over het betrokken verbod en heeft het hem vrijgesproken.

    14
    Het openbaar ministerie heeft bij het Bayerische Oberste Landesgericht Revision ingesteld tegen deze vrijspraak.

    15
    Deze rechterlijke instantie meent dat Grilli ten onrechte werd vrijgesproken en dat hij had moeten worden veroordeeld overeenkomstig § 22, leden 1, punt 1, en 2, StVG, waarvan de toepassingsvoorwaarden waren vervuld.

    16
    Volgens het Bayerische Oberste Landesgericht heeft de overeenkomst immers alleen betrekking op de overbrenging van voertuigen met een voorlopige nummerplaat van Italië naar Duitsland en houdt zij geenszins de toelating in om, zoals in het onderhavige geval, een in Duitsland gekocht voertuig met Italiaanse voorlopige nummerplaten over te brengen naar Italië. Het Bayerische Staatsministerium für Wirtschaft und Verkehr (ministerie van Economie en Transport van Beieren) heeft overigens in een perscommuniqué van 28 februari 1994 verklaard dat ook na de inwerkingtreding van de overeenkomst op 1 januari 1994 in Duitsland gekochte auto's alleen met Duitse, en niet met Italiaanse voorlopige nummerplaten, naar Italië mochten worden overgebracht.

    17
    Ten slotte meent het Bayerische Oberste Landesgericht, anders dan het Amtsgericht, dat de strafbaarheid van Grilli niet kan worden uitgesloten op grond van een onvermijdbaar misverstand over het verbod, aangezien de hoge eisen die in de rechtspraak en de rechtsleer aan de onvermijdbaarheid van een dergelijk misverstand worden gesteld, in casu niet zijn vervuld.

    18
    Artikel 29 EG zou evenwel in de weg kunnen staan aan een veroordeling van Grilli, aangezien de voorlopige nummerplaten waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, de uitvoer en invoer van auto's tussen twee lidstaten, en dus per slot van rekening het goederenverkeer in de Gemeenschap, beogen te bevorderen. Het verbod om een in Duitsland gekocht voertuig te voorzien van een Italiaanse voorlopige nummerplaat en daarmee naar Italië te rijden, zou dus een maatregel van gelijke werking kunnen zijn, aangezien een Duitse exporteur gemakkelijker de inschrijving van een voertuig kan verkrijgen dan een Italiaanse importeur.

    19
    De twijfel van het Bayerische Oberste Landesgericht over de uitlegging van artikel 29 EG wordt versterkt door de overwegingen van het Hof in het arrest van 29 februari 1996, Skanavi en Chryssanthakopoulos (C-193/94, Jurispr. blz. I-929). Deze zaak betrof de verplichting om bij overbrenging van de gewone verblijfplaats van een lidstaat naar een andere, het in de eerste lidstaat afgegeven rijbewijs binnen een bepaalde termijn in te wisselen. Meer in het bijzonder werd het Hof gevraagd of artikel 52 EG-Verdrag (thans artikel 43 EG) eraan in de weg staat dat het besturen van een voertuig door iemand die een rijbewijs van de lidstaat van ontvangst had kunnen verkrijgen door het tegen een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs in te wisselen, doch dit niet binnen de gestelde termijn heeft gedaan, wordt gelijkgesteld met het rijden zonder rijbewijs, en dat hierop als strafsanctie een gevangenisstraf of een geldboete wordt gesteld.

    20
    In punt 36 van het reeds aangehaalde arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos heeft het Hof allereerst eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak betreffende de niet-nakoming van de formaliteiten vereist voor de vaststelling van het verblijfsrecht van een door het gemeenschapsrecht beschermd individu, de lidstaten geen onevenredige sanctie mogen stellen die een belemmering van het vrije verkeer van personen zou creëren. Het Hof was van oordeel dat wegens de invloed van het recht om een voertuig te besturen op de daadwerkelijke uitoefening van de met het vrije verkeer van personen verbonden rechten dezelfde overwegingen zich opdringen met betrekking tot de niet-nakoming van de verplichting tot inwisseling van het rijbewijs.

    21
    In hetzelfde arrest heeft het Hof geoordeeld dat de gelijkstelling van iemand die heeft nagelaten zijn rijbewijs in te wisselen, met iemand die zonder rijbewijs rijdt, waarvoor strafsancties, ook van geldelijke aard, zoals die welke door de betrokken nationale wetgeving worden gesteld, kunnen worden opgelegd, onevenredig is aan de ernst van de overtreding, gelet op de gevolgen die daaruit voortvloeien met betrekking tot het vrije verkeer van personen (arrest Skanavi en Chryssanthakopoulos, reeds aangehaald, punt 37).

    22
    Het Bayerische Oberste Landesgericht vraagt zich af of een strafsanctie voor het gedrag van Grilli onevenredig aan de ernst van de overtreding in de zin van de reeds aangehaalde rechtspraak Skanavi en Chryssanthakopoulos moet worden geacht. Het is immers mogelijk dat er uit het oogpunt van het gemeenschapsrecht geen rechtvaardigingsgronden voor strafrechtelijke sancties bestaan.

    23
    Van oordeel dat de uitkomst van het geding afhangt van de uitlegging van het gemeenschapsrecht, heeft het Bayerische Oberste Landesgericht het Hof de volgende prejudiciële vraag gesteld: Moet artikel 29 EG aldus worden uitgelegd dat deze bepaling in de weg staat aan een nationale regeling op grond waarvan het strafbaar is dat een onderdaan van de Italiaanse Republiek die aldaar van de bevoegde autoriteiten een voorlopige nummerplaat verkrijgt, deze nummerplaat aanbrengt op een in Duitsland te koop aangeboden voertuig en vervolgens dit voertuig over de Duitse openbare weg naar Italië brengt?

    Ten gronde

    24
    Met zijn prejudiciële vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 29 EG in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke het een onderdaan van een andere lidstaat onder bedreiging met strafsancties, zoals een gevangenisstraf of een boete, verboden is met een in eerstgenoemde lidstaat gekocht voertuig waarop voorlopige nummerplaten zijn aangebracht die door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat met het oog op de uitvoer van het voertuig naar deze andere lidstaat zijn afgegeven, naar deze andere lidstaat te rijden.

    25
    Voorts blijkt uit deel III van de verwijzingsbeschikking, zoals in punt 22 van het onderhavige arrest is uiteengezet, dat de verwijzende rechter twijfels heeft over de evenredigheid van de in de relevante bepalingen gestelde strafsancties, gelet op artikel 29 EG.

    26
    Om de verwijzende rechter een zinvol antwoord te kunnen geven, dient bijgevolg eerst te worden onderzocht of een nationale regeling als die in het hoofdgeding een door artikel 29 EG verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking is. Vervolgens dient te worden nagegaan of de strafsancties waarin deze regeling voorziet, onevenredig aan de ernst van de overtreding in de zin van de reeds aangehaalde rechtspraak Skanavi en Chryssanthakopoulos moeten worden geacht.

    Bij het Hof ingediende opmerkingen

    27
    Volgens de Commissie moet de vraag, in weerwil van de formulering ervan, aldus worden begrepen dat in de eerste plaats wordt gevraagd of artikel 29 EG in de weg staat aan de Duitse bepalingen die voor de uitvoer van een in Duitsland in het verkeer gebrachte auto vereisen dat door de Duitse bevoegde autoriteiten afgegeven voorlopige nummerplaten op dit voertuig worden aangebracht, en dat slechts in de tweede plaats wordt gevraagd of artikel 29 EG in de weg staat aan de Duitse bepalingen die inbreuken op de eerstgenoemde bepalingen, te weten misbruik van nummerplaten, strafrechtelijk sanctioneren.

    28
    Uitgaande van deze interpretatie van de prejudiciële vraag, stelt de Commissie vast dat de nationale bepalingen die de wettelijke voorwaarden voor inschrijving van een auto in Duitsland met het oog op uitvoer ervan naar een andere lidstaat regelen, in de verwijzingsbeschikking niet worden geciteerd of vermeld. Bijgevolg vraagt zij zich af of het Hof met betrekking tot de toepasselijke Duitse bepalingen over de gegevens beschikt die het nodig heeft om uitspraak te kunnen doen.

    29
    Volgens de Commissie bestaan er alleen met betrekking tot bepaalde, in casu niet relevante voorwaarden voor de inschrijving van auto's gemeenschapsrechtelijke bepalingen.

    30
    Zij leidt hieruit af dat de vaststelling van de wettelijke voorwaarden voor de administratieve inschrijving van voertuigen en/of voor de overbrenging van voertuigen naar een andere lidstaat, dus behoort tot de bevoegdheid van de betrokken lidstaat, die deze bevoegdheid evenwel moet uitoefenen met eerbiediging van het gemeenschapsrecht.

    31
    Met betrekking tot de uitlegging van artikel 29 EG in het onderhavige geval herinnert de Commissie eraan dat het Hof heeft geoordeeld dat deze bepaling rechtstreeks toepasselijk is en als zodanig aan particulieren rechten verleent welke de rechterlijke instanties van de lidstaten dienen te handhaven (zie bijvoorbeeld arrest van 9 juni 1992, Delhaize en Le Lion, C-47/90, Jurispr. blz. I-3669).

    32
    Volgens vaste rechtspraak verbiedt artikel 29 EG alle nationale maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer ten doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een lidstaat leiden, waardoor aan de nationale productie of de binnenlandse markt van de betrokken lidstaat een bijzonder voordeel wordt verzekerd (zie bijvoorbeeld arrest van 23 mei 2000, Sydhavnens Sten & Grus, C-209/98, Jurispr. blz. I-3743, punt 34).

    33
    De Commissie stelt derhalve voor om de Duitse bepalingen inzake de administratieve inschrijving van auto's in Duitsland te vergelijken met de bepalingen die de administratieve inschrijving in Duitsland van auto's bestemd voor uitvoer naar een andere lidstaat regelen, teneinde vast te stellen of de basisverplichting tot inschrijving op dezelfde wijze geldt voor de inschrijving van een auto in Duitsland als voor de uitvoer van een auto uit Duitsland naar een andere lidstaat. Indien dat het geval is, houdt het vereiste van inschrijving op zich geen enkele specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer in.

    34
    De Commissie voert aan dat de Duitse regeling berust op een onderscheid tussen enerzijds de inschrijving van voertuigen die gewoonlijk in Duitsland zullen worden gestald, of dit nu is om permanent dan wel slechts voorlopig voor proefritten en/of transport binnen de nationale grenzen in Duitsland in het verkeer te worden gebracht, en anderzijds de inschrijving van voertuigen in Duitsland met het oog op de uitvoer ervan naar een andere lidstaat. Per slot van rekening zijn evenwel volgens de in Duitsland geldende nationale regeling de voorwaarden voor inschrijving van een voertuig bestemd voor uitvoer naar een andere lidstaat niet restrictiever dan de voorwaarden voor inschrijving van een voertuig bestemd om definitief in Duitsland te blijven.

    35
    De Commissie stelt bijgevolg voor om op de prejudiciële vraag te antwoorden dat artikel 29 EG niet in de weg staat aan een regeling als die welke in het hoofdgeding aan de orde is.

    Antwoord van het Hof

    36
    Om te beginnen zij opgemerkt dat in het hoofdgeding werd gewezen op de overeenkomst waaruit zou kunnen voortvloeien, dat Duitse onderdanen die een in Italië gekocht voertuig naar Duitsland uitvoeren, niet op dezelfde wijze worden behandeld als Italiaanse onderdanen die een in Duitsland gekocht voertuig naar Italië uitvoeren. Aangezien hierover geen enkele vraag werd gesteld en de tekst van deze overeenkomst niet werd medegedeeld, maakt het Hof de nationale rechter opmerkzaam op de mogelijke gevolgen van deze overeenkomst voor het vrije verkeer van goederen en personen. Zo zou het nuttig zijn te onderzoeken of de overeenkomst geen discriminatie bevat voorzover zij de overbrenging van een voertuig met door de Duitse bevoegde autoriteiten afgegeven voorlopige nummerplaten van Italië naar Duitsland toestaat, maar niet de overbrenging van een voertuig met door de Italiaanse bevoegde autoriteiten afgegeven voorlopige nummerplaten van Duitsland naar Italië.

    37
    Wat in de eerste plaats de vraag betreft, of het door een lidstaat aan een onderdaan van een andere lidstaat oplegde verbod van overbrenging van een op zijn grondgebied gekochte tweedehandsauto met voorlopige nummerplaten die met het oog op uitvoer naar een andere lidstaat door de bevoegde autoriteiten van deze andere lidstaat zijn afgegeven, een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking is, zij eraan herinnerd dat ─ zoals de Commissie terecht aanvoert ─ er geen enkele gemeenschapsrechtelijke bepaling bestaat die de inschrijving van voertuigen, algemeen of specifiek met het oog op uitvoer ervan naar een andere lidstaat, regelt.

    38
    Voorts worden in geen enkele gemeenschapsrechtelijke bepaling de voor inschrijving van voertuigen bevoegde nationale autoriteiten aangewezen.

    39
    Bij ontbreken van een desbetreffende gemeenschapsregeling zijn de lidstaten bij uitsluiting bevoegd de wettelijke voorwaarden voor de administratieve inschrijving van voertuigen, ook voor de inschrijving met het oog op uitvoer van die voertuigen naar een andere lidstaat, te bepalen en de sancties voor niet-eerbiediging van deze voorwaarden vast te stellen.

    40
    Zoals de advocaat-generaal in punt 19 van zijn conclusie opmerkt, moet deze bevoegdheid evenwel worden uitgeoefend met eerbiediging van de fundamentele vrijheden die in het EG-Verdrag, in het bijzonder in artikel 29 EG, zijn opgenomen.

    41
    Volgens vaste rechtspraak gaat het in dit artikel om nationale maatregelen die een specifieke beperking van het uitgaand goederenverkeer ten doel of tot gevolg hebben en aldus tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse handel en de uitvoerhandel van een lidstaat leiden, waardoor aan de nationale productie of de binnenlandse markt van de betrokken lidstaat ten koste van de productie of de handel van andere lidstaten een bijzonder voordeel wordt verzekerd (arrest van 8 november 1979, Groenveld, 15/79, Jurispr. blz. 3409, punt 7).

    42
    Opgemerkt zij dat artikel 29 EG, anders dan artikel 28 EG ─ dat kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking als dergelijke beperkingen betreft ─, alleen de nationale maatregelen verbiedt waarin een verschil in behandeling tussen voor uitvoer bestemde en in de betrokken lidstaat verhandelde producten besloten ligt (arrest Groenveld, reeds aangehaald, punten 7 en 9).

    43
    Met betrekking tot het hoofdgeding zij vastgesteld dat de Duitse regeling vereist dat een op het Duitse grondgebied gekochte tweedehandsauto waarmee op de Duitse openbare weg wordt gereden, is voorzien van voorlopige nummerplaten die door de Duitse bevoegde autoriteiten zijn afgegeven, zelfs wanneer dit voertuig is bestemd voor uitvoer naar een andere lidstaat.

    44
    Om vast te stellen of een dergelijke regeling een kwantitatieve uitvoerbeperking of een maatregel van gelijke werking vormt, dient de nationale rechter te onderzoeken of de modaliteiten voor de afgifte van voorlopige nummerplaten zoals die in de in het hoofdgeding bedoelde regeling zijn vastgesteld, verenigbaar zijn met het gemeenschapsrecht tegen de achtergrond van de in de rechtspraak vastgestelde voorwaarden, die in de punten 41 en 42 van het onderhavige arrest in herinnering zijn gebracht.

    45
    Zo zal de nationale rechter de in de Duitse regeling vastgestelde modaliteiten van de administratieve inschrijving van voertuigen in Duitsland moeten vergelijken met die van de administratieve inschrijving in Duitsland van voertuigen bestemd voor uitvoer naar een andere lidstaat. Om te kunnen concluderen dat er sprake is van een uitvoerbeperking, dient eerst te worden onderzocht of er een ongelijke behandeling bestaat tussen het geval van een administratieve inschrijving van een voertuig dat in Duitsland zal rijden, en dat van een voertuig bestemd voor uitvoer, en of deze ongelijke behandeling tot een beperking van het uitgaand goederenverkeer kan leiden. Vervolgens moet de verwijzende rechter nagaan of de betrokken Duitse regeling tot een ongelijke behandeling van de binnenlandse en de buitenlandse handel van Duitsland leidt en, in voorkomend geval, of daardoor de binnenlandse handel ten koste van deze van een andere lidstaat wordt bevoordeeld.

    46
    Zoals de advocaat-generaal in punt 28 van zijn conclusie heeft uiteengezet, moet de nationale rechter alleen indien hij concludeert dat de nationale regeling een maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve uitvoerbeperking vormt, onderzoeken of deze regeling op grond van artikel 30 EG kan worden gerechtvaardigd, waarbij de sancties aan het evenredigheidsbeginsel dienen te worden getoetst.

    47
    Daarbij zal de verwijzende rechter in het bijzonder moeten onderzoeken of de betrokken nationale regeling kan worden gerechtvaardigd uit hoofde van de openbare orde of de openbare veiligheid. In voorkomend geval zal hij moeten vaststellen of de nationale regeling nodig is om het beoogde doel te bereiken en of zij geen willekeurige discriminatie of een verkapte beperking van de handel tussen de lidstaten vormt.

    48
    Mitsdien moet op het eerste deel van de prejudiciële vraag worden geantwoord dat artikel 29 EG in de weg staat aan een regeling van een lidstaat volgens welke het een onderdaan van een andere lidstaat onder bedreiging met strafsancties, zoals een gevangenisstraf of een boete, verboden is met een in eerstgenoemde lidstaat gekocht voertuig waarop voorlopige nummerplaten zijn aangebracht die door de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat met het oog op de uitvoer van het voertuig naar deze andere lidstaat zijn afgegeven, naar deze andere lidstaat te rijden, wanneer deze regeling van dien aard is dat zij het uitgaand goederenverkeer beperkt, een ongelijke behandeling van de binnenlandse en de buitenlandse handel van een lidstaat invoert, ten grondslag ligt aan een bevoordeling van de nationale handel ten nadele van de handel van een andere lidstaat en niet op basis van artikel 30 EG kan worden gerechtvaardigd. Het staat aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of dit in het hoofdgeding het geval is.

    49
    Wat in de tweede plaats de vraag betreft, of de in de betrokken nationale regeling vastgestelde strafsancties evenredig zijn, zij opgemerkt dat deze vraag niet aan de orde is wanneer deze regeling verenigbaar met artikel 29 EG wordt geacht. Indien daarentegen wordt geoordeeld dat een regeling als die in het hoofdgeding in strijd is met artikel 29 EG, kunnen de sancties waarin de regeling voorziet niet worden toegepast, zodat de vraag van de evenredigheid aan de ernst van de overtreding niet behoeft te worden onderzocht.


    Kosten

    50
    De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    uitspraak doende op de door het Bayerische Oberste Landesgericht bij beschikking van 19 december 2001 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    Wathelet

    Jann

    Rosas

    Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 2 oktober 2003.

    De griffier

    De president van de Eerste kamer

    R. Grass

    M. Wathelet


    1
    Procestaal: Duits.

    Top