Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0260

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 1999.
Unibank A/S tegen Flemming G. Christensen.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland.
EEG-Executieverdrag - Uitlegging van artikel 50 - Begrip 'authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een verdragsluitende staat' - Zonder tussenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakte akte - Artikelen 32 en 36.
Zaak C-260/97.

Jurisprudentie 1999 I-03715

ECLI identifier: ECLI:EU:C:1999:312

61997J0260

Arrest van het Hof (Vijfde kamer) van 17 juni 1999. - Unibank A/S tegen Flemming G. Christensen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesgerichtshof - Duitsland. - EEG-Executieverdrag - Uitlegging van artikel 50 - Begrip 'authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een verdragsluitende staat' - Zonder tussenkomst van een openbaar ambtenaar opgemaakte akte - Artikelen 32 en 36. - Zaak C-260/97.

Jurisprudentie 1999 bladzijde I-03715


Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum

Trefwoorden


Verdrag inzake de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen - Tenuitvoerlegging van authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in verdragsluitende staat - Begrip "authentieke akten" - Zonder tussenkomst van bevoegde autoriteit opgemaakte akte - Daarvan uitgesloten

(EG-Executieverdrag van 27 september 1968, art. 50)

Samenvatting


$$Een naar het recht van de staat van herkomst uitvoerbare schuldbekentenis waarvan de echtheid niet door een overheidsorgaan of een andere daartoe bevoegde autoriteit van deze staat is vastgesteld, is geen authentieke akte in de zin van artikel 50 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

Het authentieke karakter van deze akten dient namelijk onomstotelijk vast te staan, zodat de aangezochte rechten zich op de echtheid ervan kan verlaten, aangezien akten als bedoeld in genoemd artikel op dezelfde wijze ten uitvoer worden gelegd als rechterlijke beslissingen.

Partijen


In zaak C-260/97,

betreffende een verzoek aan het Hof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, van het Bundesgerichtshof (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen

Unibank A/S

en

F. G. Christensen,

om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van de artikelen 32, 36 en 50 van bovengenoemd Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en - gewijzigde tekst - blz. 77) en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1),

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE

(Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: J.-P. Puissochet, kamerpresident, J. C. Moitinho de Almeida, D. A. O. Edward (rapporteur), L. Sevón en M. Wathelet, rechters,

advocaat-generaal: A. La Pergola

griffier: R. Grass

gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

- Unibank A/S, vertegenwoordigd door H. Klingelhöffer, advocaat te Ettlingen,

- F. G. Christensen, vertegenwoordigd door R. Stäglich, advocaat te Darmstadt,

- de Duitse regering, vertegenwoordigd door R. Wagner, Regierungsdirektor bij het Bondsministerie van Justitie, als gemachtigde,

- de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins, Assistant Treasury Solicitor, als gemachtigde,

- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door J. L. Iglesias Buhigues, juridisch adviseur, als gemachtigde, bijgestaan door B. Wägenbaur, advocaat te Hamburg,

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 februari 1999,

het navolgende

Arrest

Overwegingen van het arrest


1 Bij beschikking van 26 juni 1997, ingekomen bij het Hof op 18 juli daaraanvolgend, heeft het Bundesgerichtshof krachtens het Protocol van 3 juni 1971 betreffende de uitlegging door het Hof van Justitie van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, twee prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van de artikelen 32, 36, en 50 van dat Verdrag (PB 1972, L 299, blz. 32), zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (PB L 304, blz. 1, en - gewijzigde tekst - blz. 77) en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek (PB L 388, blz. 1; hierna: "Executieverdrag").

2 Die vragen zijn gerezen in een geding tussen Unibank A/S (hierna: "Unibank") en F. G. Christensen in verband met het door Unibank gevraagde verlof tot tenuitvoerlegging van drie schuldbekentenissen.

De juridische context

3 Artikel 32, tweede alinea, Executieverdrag bepaalt:

"Het betrokken bevoegde gerecht is dat van de woonplaats van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd. Indien deze partij geen woonplaats heeft in de aangezochte staat, wordt de bevoegdheid bepaald door de plaats van tenuitvoerlegging."

4 Artikel 36 Executieverdrag luidt als volgt:

"Indien de tenuitvoerlegging wordt toegestaan kan de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd binnen één maand na de betekening van de beslissing daartegen verzet doen.

Indien deze partij woonplaats heeft in een andere verdragsluitende staat dan die waar de beslissing houdende verlof tot tenuitvoerlegging is gegeven, beloopt de termijn twee maanden en vangt aan op de dag dat de beslissing aan de partij in persoon of aan haar woonplaats is betekend. Deze termijn mag niet met het oog op de afstand worden verlengd."

5 Artikel 50 Executieverdrag luidt als volgt:

"Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een verdragsluitende staat, worden op verzoek, overeenkomstig de in de artikelen 31 en volgende bedoelde procedure, in een andere verdragsluitende staat voorzien van het verlof tot tenuitvoerlegging. Het verzoek kan slechts worden afgewezen indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte strijdig is met de openbare orde van de aangezochte staat.

De overgelegde akte moet voldoen aan de voorwaarden, nodig voor haar echtheid in de staat van herkomst.

De bepalingen van de afdeling 3 van titel III zijn, voor zover nodig, van toepassing."

6 De eerste zin van de eerste alinea van artikel 50 is gewijzigd bij het Verdrag van 26 mei 1989 inzake de toetreding van het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek (PB L 285, blz. 1; hierna: "derde Toetredingsverdrag") en luidt thans als volgt:

"Authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een verdragsluitende staat, worden op verzoek, overeenkomstig de in artikel 31 en volgende bedoelde procedure, in een andere verdragsluitende staat uitvoerbaar verklaard. Het verzoek kan alleen worden afgewezen indien de tenuitvoerlegging van de authentieke akte strijdig is met de openbare orde van de aangezochte staat."

7 Door deze wijziging is artikel 50 Executieverdrag thans gelijkluidend aan artikel 50 van het Verdrag van 16 september 1988 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken (PB L 319, blz. 9; hierna: "Parallelverdrag")

8 Volgens § 478, lid 1, punt 5, van de Retsplejelov (het Deense wetboek van burgerlijke rechtsvordering) kan dwangexecutie plaatsvinden krachtens een schuldbekentenis, voor zover dit daarin uitdrukkelijk is vermeld.

Het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

9 Tussen 1990 en 1992 heeft Christensen drie schuldbekentenissen ("Gældsbrev") ten belope van 270 000 DKR, 422 000 DKR en 138 000 DKR, te vermeerderen met rente, ondertekend, luidend ten gunste van Unibank, een te Århus (Denemarken) gevestigde bank naar Deens recht. Zij zijn ieder met een schrijfmachine opgesteld en mede ondertekend door een andere persoon, kennelijk een personeelslid van Unibank, optredend als getuige van de ondertekening door de debiteur. Elke schuldbekentenis vermeldt uitdrukkelijk, dat deze overeenkomstig § 478 van de Retsplejelov vatbaar is voor dwangexecutie.

10 Ten tijde van opstelling van de schuldbekentenissen had de debiteur zijn woonplaats in Denemarken. Nadien heeft hij zich gevestigd te Weiterstadt (Duitsland), waar Unibank hem deze schuldbekentenissen heeft betekend. Op haar verzoek heeft het Landgericht Darmstadt, dat bevoegd is voor Weiterstadt, de tenuitvoerlegging ervan toegestaan. Christensen heeft hiertegen verzet gedaan bij het Oberlandesgericht Frankfurt am Main, dat dit heeft toegewezen. Het overwoog daartoe, dat na de mededeling van Christensen in de loop van het geding, dat hij Duitsland had verlaten, zonder daarbij evenwel zijn nieuwe adres op te geven, Unibank geen procesbelang meer had, omdat tenuitvoerlegging van de schuldbekentenissen in Duitsland niet meer in aanmerking kwam.

11 Unibank heeft zich tegen deze beslissing voorzien bij het Bundesgerichtshof, dat heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de navolgende prejudiciële vragen te stellen:

"1) Is de door een schuldenaar zonder tussenkomst van een openbaar ambtenaar ondertekende schuldbekentenis - zoals de Gaeldsbrev naar Deens recht (§ 478, lid 1, sub 5, van de Deense Retsplejelov) - een authentieke akte in de zin van artikel 50 Executieverdrag, wanneer in de schuldbekentenis uitdrukkelijk is vermeld, dat zij vatbaar is voor dwangexecutie, en wanneer een schuldbekentenis volgens het recht van de staat van herkomst als grondslag voor gedwongen tenuitvoerlegging kan dienen, zij het onder het voorbehoud, dat het aangezochte gerecht het door de schuldeiser daartoe gevraagde verlof kan afwijzen, indien wegens tegen de grondslag voor de tenuitvoerlegging aangevoerde bezwaren voortzetting van de tenuitvoerlegging bedenkelijk is?

Bij een bevestigend antwoord op de eerste vraag:

2) Wordt een bij het betrokken gerecht in de zin van artikel 32, tweede alinea, Executieverdrag ingediend verzoek om erkenning van een beslissing of authentieke akte niet-ontvankelijk of ongegrond, indien de schuldenaar hangende de verzetsprocedure (artikel 36 Executieverdrag) vertrekt uit de lidstaat waar de procedure is ingeleid, en zijn nieuwe woonplaats onbekend is?"

De eerste vraag

12 Met zijn eerste vraag wil de verwijzende rechter vernemen, of een uitvoerbare schuldbekentenis die is opgemaakt zonder tussenkomst van een overheidsorgaan, een authentieke akte is in de zin van artikel 50 Executieverdrag.

13 Unibank is van mening, dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. Christensen, de Duitse regering, de regering van het Verenigd koninkrijk en de Commissie betogen daarentegen, dat het bijvoeglijk naamwoord "authentiek" wil zeggen, dat de executiefaciliteiten van het Verdrag niet op iedere willekeurige akte van toepassing zijn, doch enkel op die akten waarvan de echtheid door een bevoegd overheidsorgaan is vastgesteld.

14 Om te beginnen moet erop worden gewezen, dat in artikel 50 Executieverdrag "authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een verdragsluitende staat", wat de uitvoerbaarheid in de andere verdragsstaten betreft, worden gelijkgesteld aan rechterlijke beslissingen als bedoeld in artikel 25 van het Verdrag, gezien de toepasselijkverklaring van de executieregels van de artikelen 31 en volgende. Laatstgenoemde bepalingen beogen een van de fundamentele doelstellingen van het Executieverdrag te verwezenlijken, namelijk het zoveel als mogelijk vergemakkelijken van het vrije verkeer van rechterlijke beslissingen door middel van een eenvoudige en snelle exequaturprocedure (zie arresten van 2 juli 1985, Deutsche Genossenschaftsbank, 148/84, Jurispr. blz. 1981, punt 16, en 2 juni 1994, Solo Kleinmotoren, C-414/92, Jurispr. blz. I-2237, punt 20).

15 Aangezien akten als bedoeld in artikel 50 Executieverdrag op dezelfde wijze ten uitvoer worden gelegd als rechterlijke beslissingen, dient het authentieke karakter van deze akten onomstotelijk vast te staan, zodat de aangezochte rechter zich op de echtheid ervan kan verlaten. Deze hoedanigheid komt als zodanig niet toe aan tussen particulieren opgemaakte akten. De tussenkomst van een overheidsorgaan of van een andere bevoegde autoriteit van de staat van herkomst is derhalve noodzakelijk om er de hoedanigheid van authentieke akten aan te verlenen.

16 Deze uitlegging van artikel 50 Executieverdrag wordt bevestigd door het rapport Jenard-Möller inzake het Parallelverdrag (PB 1990, C 189, blz. 57; hierna: "rapport Jenard-Möller")

17 Volgens punt 72 van dit rapport hadden de vertegenwoordigers van de staten van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA) gevraagd, de voorwaarden te verduidelijken waaraan een akte moet beantwoorden om als authentiek in de zin van artikel 50 Parallelverdrag te worden beschouwd. Ter zake worden de volgende drie voorwaarden genoemd: "de authenticiteit van de akte moet door een overheidsorgaan zijn vastgesteld; deze authenticiteit moet op de inhoud slaan en bijvoorbeeld niet alleen op de handtekening; de akte moet uit zichzelf executoriaal zijn in de staat waar zij is opgesteld".

18 Derhalve is volgens dit rapport de tussenkomst van een overheidsorgaan vereist om een akte als een authentieke akte in de zin van artikel 50 Parallelverdrag te kunnen kwalificeren.

19 Het is juist, dat de redactie van artikel 50 van het Executieverdrag respectievelijk het Parallelverdrag ten tijde van de feiten van het hoofdgeding niet gelijkluidend was en dat het rapport Jenard inzake het Executieverdrag (PB 1979, C 59, blz. 1) zwijgt over de voorwaarden waaraan authentieke akten moeten voldoen, en slechts het bepaalde in artikel 50 van dit Verdrag herhaalt.

20 Het enige redactionele verschil op dit punt tussen de twee verdragen echter was, dat het Executieverdrag de formulering "voorzien van het verlof tot tenuitvoerlegging" gebruikte, waar het Parallelverdrag spreekt van "uitvoerbaar verklaard". Voorts blijkt uit punt 29 van het rapport De Almeida Cruz, Desantes Real en Jenard inzake het derde Toetredingsverdrag (PB 1990, C 189, blz. 35), dat voor artikel 50 Executieverdrag dezelfde formulering als van artikel 50 Parallelverdrag is gekozen om de redactie van de twee verdragen op dit punt met elkaar in overeenstemming te brengen, omdat de voormelde formuleringen praktisch gelijkwaardig werden beschouwd.

21 Op grond van het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord, dat een naar het recht van de staat van herkomst uitvoerbare schuldbekentenis waarvan de echtheid niet door een overheidsorgaan of een andere daartoe bevoegde autoriteit van deze staat is vastgesteld, geen authentieke akte in de zin van artikel 50 Executieverdrag is.

22 Gelet op het antwoord op de eerste vraag, behoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.

Beslissing inzake de kosten


Kosten

23 De kosten door de Duitse regering, de regering van het Verenigd Koninkrijk en de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

Dictum


HET HOF VAN JUSTITIE (Vijfde kamer),

uitspraak doende op de door het Bundesgerichtshof bij beschikking van 26 juni 1997 gestelde vragen, verklaart voor recht:

Een naar het recht van de staat van herkomst uitvoerbare schuldbekentenis waarvan de echtheid niet door een overheidsorgaan of een andere daartoe bevoegde autoriteit van deze staat is vastgesteld, is geen authentieke akte in de zin van artikel 50 van het Verdrag van 27 september 1968 betreffende de rechterlijke bevoegdheid en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, zoals gewijzigd bij het Verdrag van 9 oktober 1978 inzake de toetreding van het Koninkrijk Denemarken, Ierland en het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland en bij het Verdrag van 25 oktober 1982 inzake de toetreding van de Helleense Republiek.

Top