Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61997CJ0215

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 30 april 1998.
    Barbara Bellone tegen Yokohama SpA.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale di Bologna - Italië.
    Richtlijn 86/653/EEG - Zelfstandige handelsagenten - Nationale regeling volgens welke agentuurovereenkomsten gesloten door personen die niet in register van agenten zijn ingeschreven, nietig zijn.
    Zaak C-215/97.

    Jurisprudentie 1998 I-02191

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1998:189

    61997J0215

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 30 april 1998. - Barbara Bellone tegen Yokohama SpA. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunale di Bologna - Italië. - Richtlijn 86/653/EEG - Zelfstandige handelsagenten - Nationale regeling volgens welke agentuurovereenkomsten gesloten door personen die niet in register van agenten zijn ingeschreven, nietig zijn. - Zaak C-215/97.

    Jurisprudentie 1998 bladzijde I-02191


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Zelfstandige handelsagenten - Richtlijn 86/653 - Nationale regeling die geldigheid van agentuurovereenkomst afhankelijk stelt van inschrijving van handelsagent in daartoe bestemd register - Ontoelaatbaarheid

    (Richtlijn 86/653 van de Raad, art. 1, lid 2, en 13, lid 2)

    Samenvatting


    Richtlijn 86/653 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, staat in de weg aan een nationale regeling die de geldigheid van een agentuurovereenkomst afhankelijk stelt van de inschrijving van de handelsagent in een daartoe bestemd register.

    Aangezien de inschrijving in een register immers niet wordt vermeld als voorwaarde om de bescherming van de richtlijn te genieten, is die bescherming dus niet afhankelijk van de inschrijving in een register. Wat vervolgens de vorm van de agentuurovereenkomst betreft, staat artikel 13, lid 2, van de richtlijn de lidstaten toe, "te bepalen dat een agentuurovereenkomst slechts geldt, als zij op schrift is gesteld". De richtlijn gaat dus uit van het beginsel, dat voor de overeenkomst geen bepaalde vorm is voorgeschreven, maar laat de lidstaten de bevoegdheid de schriftelijke vorm te verlangen. Daar staat tegenover, dat de gemeenschapswetgever, door als enig vereiste voor geldigheid van de overeenkomst een geschrift te vermelden, met die bepaling het onderwerp exhaustief heeft geregeld. Buiten het opmaken van een geschrift, kunnen de lidstaten dus geen andere voorwaarde opleggen.

    Partijen


    In zaak C-215/97,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Tribunale di Bologna (Italië), in het aldaar aanhangig geding tussen

    B. Bellone

    en

    Yokohama SpA,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382, blz. 17),

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE

    (Eerste kamer),

    samengesteld als volgt: M. Wathelet, kamerpresident, P. Jann (rapporteur) en L. Sevón, rechters,

    advocaat-generaal: G. Cosmas

    griffier: R. Grass

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door haar juridisch hoofdadviseur A. Caeiro en L. Pignataro, lid van haar juridische dienst, als gemachtigden,

    gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 januari 1998,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 16 april 1997, ingekomen bij het Hof op 9 juni daaraanvolgend, heeft het Tribunale di Bologna krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten (PB L 382, blz. 17; hierna: "richtlijn").

    2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen B. Bellone en Yokohama SpA (hierna: "Yokohama").

    3 Uit het dossier van het hoofdgeding blijkt, dat Bellone als handelsagent voor Yokohama is opgetreden, krachtens een tussen partijen gesloten agentuurovereenkomst. Nadat de overeenkomst door Yokohama was opgezegd, vorderde Bellone betaling van diverse vergoedingen.

    4 De in eerste aanleg geadieerde Pretore di Bologna wees de vorderingen van Bellone af, op grond dat de agentuurovereenkomst nietig was omdat Bellone bij het sluiten van de overeenkomst niet in het register van agenten en handelsvertegenwoordigers was ingeschreven, zoals vereist door artikel 2 van de Italiaanse wet nr. 204 van 3 mei 1985 (GURI nr. 119 van 22 mei 1985, blz. 3623).

    5 Dat artikel bepaalt, dat bij iedere kamer van koophandel een register van agenten en handelsvertegenwoordigers zal worden ingesteld, waarin "degenen die de werkzaamheid van agent of handelsvertegenwoordiger verrichten of wensen te verrichten, zich moeten inschrijven". Artikel 9 van wet nr. 204 "verbiedt degene die niet in het in deze wet bedoelde register is ingeschreven, de werkzaamheid van agent of handelsvertegenwoordiger te verrichten".

    6 Volgens de verwijzende rechter beschouwt de Italiaanse rechtspraak de agentuurovereenkomst gesloten door een persoon die niet in het betrokken register is ingeschreven, als nietig wegens schending van de dwingende regel van artikel 9 van wet nr. 204, met het gevolg dat die persoon geen vordering tot betaling van provisie en vergoedingen voor de door hem verrichte werkzaamheid kan instellen.

    7 Het door Bellone in hoger beroep geadieerde Tribunale di Bologna was van oordeel, dat er een vraag van gemeenschapsrecht rees, voor zover de in geding zijnde nationale regels, die de rechten van agenten afhankelijk stellen van de verplichting zich in het daartoe bestemde register in te schrijven, onverenigbaar zouden kunnen zijn met de richtlijn, die niet voorziet in de instelling van een dergelijk register. Het wees er met name op, dat artikel 1 van de richtlijn de "handelsagent" definieert onder verwijzing naar de verrichte werkzaamheid, zonder bijzondere administratieve uitvoeringsmaatregelen te verlangen.

    8 In die omstandigheden heeft de verwijzende rechter de behandeling van de zaak geschorst en het Hof de navolgende prejudiciële vraag gesteld:

    "Is richtlijn 86/653/EEG verenigbaar met de artikelen 2 en 9 van de Italiaanse nationale wet nr. 204 van 3 mei 1985, die de geldigheid van agentuurovereenkomsten afhankelijk stellen van de inschrijving van de handelsagent in een daartoe bestemd register?"

    9 Met deze vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of de richtlijn in de weg staat aan een nationale regeling die de geldigheid van een agentuurovereenkomst afhankelijk stelt van de inschrijving van de handelsagent in een daartoe bestemd register.

    10 Vooraf moet worden vastgesteld, dat de richtlijn strekt tot harmonisatie van het recht van de lidstaten betreffende de rechtsbetrekkingen tussen de partijen bij een agentuurovereenkomst. Krachtens haar artikel 22 moesten de lidstaten vóór 1 januari 1990 aan de richtlijn voldoen. Wat de uit artikel 17 voortvloeiende verplichtingen betreft, liep de omzettingstermijn voor de Italiaanse Republiek tot 1 januari 1993.

    11 Vaststaat, dat de richtlijn niet spreekt van de inschrijving van de handelsagent in een register. Ofschoon, volgens de Commissie, het Economisch en Sociaal Comité in de voorbereidingsfase van de richtlijn de instelling van een register van agenten om redenen van rechtszekerheid had voorgesteld, is dat voorstel niet in de definitieve tekst van de richtlijn overgenomen. Het wordt dus aan de lidstaten overgelaten om, indien zij dat om bepaalde administratieve redenen wenselijk achten, de inschrijving in een daartoe bestemd register voor te schrijven. Zoals de advocaat-generaal in punt 32 van zijn conclusie heeft opgemerkt, is de inschrijving van handelsagenten in een register in het recht van een aantal lidstaten geregeld.

    12 Het nationale recht waarom het in het hoofdgeding gaat, verlangt echter niet enkel de inschrijving van handelsagenten in bedoeld register, maar stelt de geldigheid van de agentuurovereenkomst ook van die inschrijving afhankelijk, met het gevolg dat de agent die niet is ingeschreven, geen contractuele bescherming geniet, met name niet na de beëindiging van de betrekkingen tussen de partijen. Bijgevolg moet worden onderzocht, of de inschrijving als vereiste voor de geldigheid van de overeenkomst verenigbaar is met de richtlijn.

    13 Dienaangaande zij er allereerst aan herinnerd, dat de richtlijn strekt tot bescherming van de personen die, in de zin van haar bepalingen, de hoedanigheid van handelsagent bezitten. Volgens artikel 1, lid 2, komt die hoedanigheid toe aan degene "die als zelfstandige tussenpersoon permanent is belast met het tot stand brengen van de verkoop of de aankoop van goederen voor een ander (...), of met het tot stand brengen en afsluiten van de verkoop of aankoop van goederen voor rekening en in naam van de principaal". Aangezien de inschrijving in een register niet wordt vermeld als voorwaarde om de bescherming van de richtlijn te genieten, is die bescherming dus niet afhankelijk van de inschrijving in een register.

    14 Wat vervolgens de vorm van de agentuurovereenkomst betreft, staat artikel 13, lid 2 - dat deel uitmaakt van hoofdstuk IV van de richtlijn ("Sluiting en beëindiging van de agentuurovereenkomst") - de lidstaten toe, "te bepalen dat een agentuurovereenkomst slechts geldt, als zij op schrift is gesteld". De richtlijn gaat dus uit van het beginsel, dat voor de overeenkomst geen bepaalde vorm is voorgeschreven, maar laat de lidstaten de bevoegdheid de schriftelijke vorm te verlangen. Daar staat tegenover, zoals de Commissie heeft beklemtoond en de advocaat-generaal in punt 37 van zijn conclusie heeft opgemerkt, dat de gemeenschapswetgever, door als enig vereiste voor geldigheid van de overeenkomst een geschrift te vermelden, met die bepaling het onderwerp exhaustief heeft geregeld. Buiten het opmaken van een geschrift, kunnen de lidstaten dus geen andere voorwaarde opleggen.

    15 Deze conclusie wordt bevestigd door het feit, dat de richtlijn, telkens wanneer zij de lidstaten de bevoegdheid laat om van de bepalingen ervan af te wijken, dit uitdrukkelijk vermeldt (zie, onder meer, de artikelen 2, lid 2, 7, lid 2, tweede alinea, 12, lid 4, 15, lid 3, 16, 20, lid 4, en 21). Wanneer dus artikel 13, lid 2, van de richtlijn de lidstaten enkel toestaat de schriftelijke vorm te verlangen, volgt daaruit, dat andere afwijkingen van het beginsel van vormvrijheid in strijd zijn met de richtlijn. De inschrijving van de agent in een register kan dus geen voorwaarde voor de geldigheid van de overeenkomst zijn.

    16 Deze uitlegging van de richtlijn wordt nog bevestigd door het reeds vermelde feit, dat tijdens de voorbereidende werkzaamheden het punt van de inschrijving van de agent in een register ter sprake is gebracht, doch niet is overgenomen, omdat inschrijving niet noodzakelijk werd geacht voor het genot van de uit de richtlijn voortvloeiende rechten van de agent.

    17 Bovendien blijkt uit de eerste en de tweede overweging van de considerans van de richtlijn, dat deze onder meer tot doel heeft de beperkingen van de vrijheid van vestiging op te heffen. In de Italiaanse praktijk lijkt de voorwaarde van de inschrijving in het register niet op buitenlandse agenten te worden toegepast, maar dat neemt niet weg, dat de in geding zijnde nationale bepalingen, die op algemene wijze zijn geformuleerd, ook de agentuurbetrekkingen tussen in verschillende lidstaten gevestigde partijen omvatten. Zij kunnen echter de opstelling en de werking van agentuurovereenkomsten tussen partijen in verschillende lidstaten aanzienlijk belemmeren en zijn dus ook in dit opzicht in strijd met de doeleinden van de richtlijn.

    18 Mitsdien moet worden geantwoord, dat de richtlijn in de weg staat aan een nationale regeling die de geldigheid van een agentuurovereenkomst afhankelijk stelt van de inschrijving van de handelsagent in een daartoe bestemd register.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    19 De kosten door de Commissie wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),

    uitspraak doende op de door het Tribunale di Bologna bij beschikking van 16 april 1997 gestelde vraag, verklaart voor recht:

    Richtlijn 86/653/EEG van de Raad van 18 december 1986 inzake de coördinatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake zelfstandige handelsagenten, staat in de weg aan een nationale regeling die de geldigheid van een agentuurovereenkomst afhankelijk stelt van de inschrijving van de handelsagent in een daartoe bestemd register.

    Top