This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 61995CJ0338
Judgment of the Court (First Chamber) of 20 November 1997. # Wiener S.I. GmbH v Hauptzollamt Emmerich. # Reference for a preliminary ruling: Bundesfinanzhof - Germany. # Common Customs Tariff - Tariff heading - Nightdress. # Case C-338/95.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 november 1997.
Wiener S.I. GmbH tegen Hauptzollamt Emmerich.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Nachthemd.
Zaak C-338/95.
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 november 1997.
Wiener S.I. GmbH tegen Hauptzollamt Emmerich.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland.
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Nachthemd.
Zaak C-338/95.
Jurisprudentie 1997 I-06495
ECLI identifier: ECLI:EU:C:1997:552
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 november 1997. - Wiener S.I. GmbH tegen Hauptzollamt Emmerich. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesfinanzhof - Duitsland. - Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefindeling - Nachthemd. - Zaak C-338/95.
Jurisprudentie 1997 bladzijde I-06495
Samenvatting
Partijen
Overwegingen van het arrest
Beslissing inzake de kosten
Dictum
Gemeenschappelijk douanetarief - Tariefposten - Nachthemd in de zin van post 60.04 van gemeenschappelijk douanetarief - Begrip - Onderkleding die bestemd is om uitsluitend of hoofdzakelijk in bed te worden gedragen - Daaronder begrepen
Postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie van verordening nr. 3400/84, zoals gewijzigd bij verordening nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief, moet aldus worden uitgelegd, dat zij onderkleding omvat die vanwege haar objectieve kenmerken bestemd is om uitsluitend of hoofdzakelijk in bed te worden gedragen. Het is de taak van de nationale rechter om te beoordelen, of de kledingstukken, gelet op hun model, samenstelling en voorkomen en de modetrends in de betrokken Lid-Staat, dergelijke objectieve kenmerken bezitten, dan wel of zij evengoed in bed als op bepaalde andere plaatsen kunnen worden gedragen.
In zaak C-338/95,
betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 177 EG-Verdrag van het Bundesfinanzhof (Duitsland), in het aldaar aanhangig geding tussen
Wiener SI GmbH
en
Hauptzollamt Emmerich,
om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het gemeenschappelijk douanetarief in de versie van verordening (EEG) nr. 3400/84 van de Raad van 27 november 1984 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1984, L 320, blz. 1),
wijst
HET HOF VAN JUSTITIE
(Eerste kamer),
samengesteld als volgt: M. Wathelet (rapporteur), kamerpresident, P. Jann en L. Sevón, rechters,
advocaat-generaal: F. G. Jacobs
griffier: L. Hewlett, administrateur
gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:
- Wiener SI GmbH, vertegenwoordigd door G. Kroemer II, advocaat te Düsseldorf,
- de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. de Sousa Fialho, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, bijgestaan door H.-J. Rabe, advocaat te Brussel,
gezien het rapport ter terechtzitting,
gehoord de mondelinge opmerkingen van Wiener SI GmbH en de Commissie ter terechtzitting van 17 april 1997,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 10 juli 1997,
het navolgende
Arrest
1 Bij beschikking van 12 september 1995, ingekomen bij het Hof op 26 oktober daaraanvolgend, heeft het Bundesfinanzhof (Duitsland) krachtens artikel 177 EG-Verdrag een prejudiciële vraag gesteld over de uitlegging van postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het gemeenschappelijk douanetarief in de versie van verordening (EEG) nr. 3400/84 van de Raad van 27 november 1984 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1984, L 320, blz. 1; hierna: "GDT").
2 Deze vraag is gerezen in een geding tussen Wiener SI GmbH (hierna: "Wiener") en het Hauptzollamt Emmerich (hierna: "Hauptzollamt") met betrekking tot een navordering van douanerechten over de invoer in de Gemeenschap van kleding uit Thailand.
3 In 1985 voerde Wiener vanuit Thailand kleding in die zij aangaf als "nachthemden voor dames" in de zin van postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het GDT. Na een gedeeltelijke controle werd de kleding in het vrije verkeer gebracht en afgeboekt op het tariefcontingent voor "nachthemden".
4 Na een aanvullende controle meende de Duitse douane evenwel, dat het "japonnen van synthetische textielvezels" van postonderverdeling 60.05 A II b 4 cc 22 van het GDT betrof, waarop zij overging tot navordering van douanerechten tegen een hoger tarief.
5 De postonderverdelingen 60.04 B IV b 2 bb en 60.05 A II b 4 cc 22 luiden als volgt:
"60.04 Onderkleding van niet-elastisch of van niet-gegummeerd brei- of haakwerk:
(...) B. IV. overige (...) b) van synthetische textielvezels (...) 2. voor dames, meisjes en kinderen: aa) Pyjama's bb) Nachthemden (...)
60.05 Bovenkleding, kledingtoebehoren en andere artikelen van niet-elastisch of van niet-gegummeerd brei- of haakwerk:
A. Bovenkleding en kledingtoebehoren (...) II. andere: (...) b) overige (...) 4. andere bovenkleding (...) cc) Japonnen: (...) 22. van synthetische textielvezels (...)"
6 Bij verzoekschrift van 10 april 1989 stelde Wiener tegen de naheffingsnota van het Hauptzollamt beroep in bij het Finanzgericht Düsseldorf, dat het beroep verwierp bij vonnis van 15 december 1994.
7 Blijkens de verwijzingsbeschikking heeft het Finanzgericht Düsseldorf de goederen in zijn uitspraak omschreven als lichtgewicht kledingstukken van brei- of haakwerk (katoenmengsel; 65 % polyester en 35 % katoen; katoen), bestemd om het bovenlichaam te bedekken, wijd, met een boothals, met korte mouwen respectievelijk mouwloos, reikend tot de knie of tot halverwege de dij, bedrukt, met strikceintuur, die door particuliere experts, gelet op de kenmerken of het gebruik ervan, als nachthemden zijn aangemerkt.
8 Van oordeel dat de kledingstukken wegens hun model en hun voorkomen ook als vrijetijdskleding kunnen worden gedragen, heeft het Finanzgericht Düsseldorf beslist, dat de goederen douanerechtelijk geen nachthemden - kledingstukken die uitsluitend in bed kunnen worden gedragen - maar japonnen zijn. Hierbij heeft het verwezen naar een arrest van het Bundesfinanzhof van 21 augustus 1990 (VII K 16-29/89, BFH/NV 1991, 422), waarin was beslist, dat "nachthemden" in de zin van post 6108 van de in 1989 geldende tariefnomenclatuur, zoals vervat in verordening (EEG) nr. 3174/88 van de Commissie van 21 september 1988 tot wijziging van bijlage I van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1988, L 298, blz. 1), uitsluitend bestemd waren om als nachtkleding te worden gedragen.
9 Bij verzoekschrift van 30 januari 1995 heeft Wiener tegen het vonnis van het Finanzgericht Düsseldorf "Revision" ingesteld bij het Bundesfinanzhof, dat heeft besloten het Hof de navolgende prejudiciële vraag te stellen:
"Moet het begrip $nachthemden' in de zin van post 60.04 van het gemeenschappelijk douanetarief (van 1985), inzonderheid in postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb, aldus worden uitgelegd, dat hieronder uitsluitend moet worden verstaan $andere' onderkleding, die op grond van haar kenmerken klaarblijkelijk bestemd is om uitsluitend als nachtkleding te worden gedragen, of omvat dit begrip ook producten die wegens hun voorkomen niet uitsluitend, doch hoofdzakelijk bestemd zijn om in bed te worden gedragen?"
10 Het is vaste rechtspraak, dat in het belang van de rechtszekerheid en van een gemakkelijke controle het beslissende criterium voor de tariefindeling van goederen in beginsel moet worden gezocht in hun objectieve kenmerken en eigenschappen, zoals deze in de tekst van de posten van het gemeenschappelijk douanetarief en in de aantekeningen bij de afdelingen of hoofdstukken zijn omschreven (arresten van 1 juli 1982, zaak 145/81, Wünsche, Jurispr. 1982, blz. 2493, r.o. 12; 25 mei 1989, zaak 40/88, Weber, Jurispr. 1989, blz. 1395, r.o. 13, en 9 augustus 1994, zaak C-395/93, Neckermann Versand, Jurispr. 1994, blz. I-4027, r.o. 5).
11 Het is eveneens vaste rechtspraak, dat bij de uitlegging van het gemeenschappelijk douanetarief zowel de aantekeningen bij de hoofdstukken hiervan als de toelichtingen bij de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad belangrijke middelen vormen ter verzekering van een uniforme toepassing van het GDT en derhalve als waardevolle hulpmiddelen bij de uitlegging ervan kunnen worden beschouwd (arrest van 10 oktober 1985, zaak 200/84, Daiber, Jurispr. 1985, blz. 3363, r.o. 14, en arrest Neckermann Versand, reeds aangehaald, r.o. 5).
12 De tekst van postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het GDT, "nachthemden" voor dames of meisjes, bevat geen omschrijving van deze producten. In de toelichtingen bij het GDT en in die bij de nomenclatuur van de Internationale Douaneraad komt evenmin een omschrijving voor.
13 In het arrest Neckermann Versand (reeds aangehaald, r.o. 7) heeft het Hof overwogen, dat bij gebreke van een omschrijving van "pyjama's" in de voor 1988 en 1989 geldende gecombineerde nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief, in de versie van verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1987, L 256, blz. 1), en van verordening (EEG) nr. 3174/88, alsmede in de toelichtingen bij de gecombineerde nomenclatuur en het geharmoniseerde stelsel, naar het objectieve kenmerk van een pyjama dient te worden gezocht, dat deze onderscheidt van andere combinaties; dit objectieve kenmerk kan, aldus het Hof verder, enkel worden gezocht in het gebruik waarvoor een pyjama is bestemd, namelijk om als nachtkleding in bed te worden gedragen.
14 Hiervan uitgaande heeft het Hof beslist, dat niet enkel combinaties van twee kledingstukken van brei- of haakwerk, die wegens hun algemeen aanzien uitsluitend bestemd zijn om in bed te worden gedragen, als pyjama's in de zin van post 6108 van de destijds geldende gecombineerde nomenclatuur kunnen worden aangemerkt, maar ook combinaties die hoofdzakelijk daartoe worden gebruikt (arrest Neckermann Versand, reeds aangehaald, r.o. 14).
15 Een dergelijke redenering moet ook in een geval als dat van het hoofdgeding worden gevolgd. Aangezien de betrokken goederen bestemd zijn om hoofdzakelijk in bed te worden gedragen, moeten zij als "nachthemden" in de zin van postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het GDT worden aangemerkt, ook al kunnen zij voor andere doeleinden worden gebruikt.
16 Verordening (EEG) nr. 548/89 van de Commissie van 28 februari 1989 houdende indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 1989, L 60, blz. 31), waarvan de bijlage bepaalt, dat lichtgewicht kledingstukken van breiwerk, bestemd om het bovenlichaam te bedekken, reikend tot halverwege de dij, met een ronde, wijde halsopening, met wijde korte mouwen en met een strikceintuur die in de linker zijnaad is genaaid ter hoogte van de taille, niet als "nachthemden" kunnen worden ingedeeld, maar "japonnen" zijn in de zin van post 6104 van de gecombineerde nomenclatuur in de versie van verordening (EEG) nr. 2658/87, laatstelijk gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 20/89 van de Commissie van 4 januari 1989 (PB 1989, L 4, blz. 19), omdat deze kledingstukken niet kunnen worden geacht bestemd te zijn om uitsluitend als nachtkleding te worden gedragen, verandert niets aan bovenstaande vaststelling.
17 Deze uitlegging kan evenmin worden betwist op grond van verordening (EEG) nr. 812/89 van de Commissie van 21 maart 1989 houdende indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur (PB 1989, L 86, blz. 25), die de indeling als "nachthemden" afwijst met betrekking tot diverse lichtgewicht kledingstukken van breiwerk (100 % katoen), bestemd om het bovenlichaam te bedekken, reikend tot halverwege de dij, met een ronde wijde halsopening en korte wijde mouwen, zonder ceintuur.
18 Immers, los van de vraag of de Commissie met deze enge interpretatie van het begrip nachthemden in voornoemde indelingsverordeningen binnen de grenzen is gebleven van de aan haar toegekende bevoegdheid om de inhoud van de posten en postonderverdelingen van het gemeenschappelijk douanetarief nader aan te geven, zonder evenwel de tekst daarvan te wijzigen - aldus de tweede overweging van de considerans van verordening (EEG) nr. 97/69 van de Raad van 16 januari 1969 betreffende de maatregelen die moeten worden getroffen voor de uniforme toepassing van de nomenclatuur van het gemeenschappelijk douanetarief (PB 1969, L 14, blz. 1), staat vast, dat deze indelingsverordeningen zijn vastgesteld nadat de feiten van het hoofdgeding zich hebben voorgedaan. De bepalingen ervan kunnen bijgevolg niet naar analogie worden toegepast voor de uitlegging van eerdere tariefregelingen, ook al dienen deze verordeningen, zoals de Commissie stelt, louter ter verduidelijking en hebben zij de tekst van de betrokken posten en postonderverdelingen niet gewijzigd.
19 Vervolgens zij eraan herinnerd, dat het rechtszekerheidsbeginsel een fundamenteel beginsel van gemeenschapsrecht is (arrest van 21 september 1983, gevoegde zaken 205/82-215/82, Deutsche Milchkontor, Jurispr. 1983, blz. 2633, r.o. 30) en onder meer verlangt, dat een regeling waarbij aan de belastingplichtige lasten worden opgelegd, duidelijk en nauwkeurig omschreven is, opdat de belastingplichtige ondubbelzinnig zijn rechten en verplichtingen kan kennen en dienovereenkomstig zijn voorzieningen kan treffen (arresten van 9 juli 1981, zaak 169/80, Gondrand Frères, Jurispr. 1981, blz. 1931, r.o. 17, en 22 februari 1989, gevoegde zaken 92/87 en 93/87, Commissie/Frankrijk en Verenigd Koninkrijk, Jurispr. 1989, blz. 405, r.o. 22).
20 Vóór de bovengenoemde indelingsverordeningen waarin de Commissie het begrip nachthemden eng heeft geïnterpreteerd, was het volstrekt in overeenstemming met het rechtszekerheidsbeginsel om onder dit begrip gewoonlijk niet alleen onderkleding te verstaan die uitsluitend bestemd is om in bed te worden gedragen, maar ook onderkleding die hoofdzakelijk voor een dergelijk gebruik is bestemd.
21 Ten slotte moet nog worden opgemerkt, dat het in elk geval de taak van de nationale rechter is om in het kader van het bij hem aangebrachte geschil te beoordelen, of de kledingstukken dergelijke objectieve kenmerken bezitten, gelet op hun model, samenstelling en voorkomen en de modetrends in de betrokken Lid-Staat, dan wel of zij evengoed in bed als op bepaalde andere plaatsen kunnen worden gedragen.
22 Mitsdien moet op de gestelde vraag worden geantwoord, dat postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het GDT onderkleding omvat die vanwege haar objectieve kenmerken bestemd is om uitsluitend of hoofdzakelijk in bed te worden gedragen.
Kosten
23 De kosten door de Commissie van de Europese Gemeenschappen wegens indiening van haar opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.
HET HOF VAN JUSTITIE (Eerste kamer),
uitspraak doende op de door het Bundesfinanzhof bij beschikking van 12 oktober 1995 gestelde vraag, verklaart voor recht:
Postonderverdeling 60.04 B IV b 2 bb van het gemeenschappelijk douanetarief in de versie van verordening (EEG) nr. 3400/84 van de Raad van 27 november 1984 tot wijziging van verordening (EEG) nr. 950/68 betreffende het gemeenschappelijk douanetarief, omvat onderkleding die vanwege haar objectieve kenmerken bestemd is om uitsluitend of hoofdzakelijk in bed te worden gedragen.