Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61989CJ0287

    Arrest van het Hof van 7 mei 1991.
    Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Koninkrijk België.
    Regeling inzake detailhandelsprijzen van tabaksfabrikaten - Artikel 30 EEG-Verdrag.
    Zaak C-287/89.

    Jurisprudentie 1991 I-02233

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:1991:188

    61989J0287

    ARREST VAN HET HOF VAN 7 MEI 1991. - COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN TEGEN KONINKRIJK BELGIE. - REGELING INZAKE DETAILHANDELSPRIJZEN VAN TABAKSFABRIKATEN - ARTIKEL 30 EEG-VERDRAG. - ZAAK C-287/89.

    Jurisprudentie 1991 bladzijde I-02233


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    ++++

    1. Fiscale bepalingen - Harmonisatie van wetgevingen - Andere belastingen dan omzetbelasting op verbruik van tabaksfabrikaten - Artikel 5 van richtlijn 72/464 - Draagwijdte - Vaststelling door overheid van verkoopprijzen in strijd met artikel 30 EEG-Verdrag - Ontoelaatbaarheid

    (EEG-Verdrag, art. 30; richtlijn 72/464 van de Raad)

    2. Vrij verkeer van goederen - Kwantitatieve beperkingen - Maatregelen van gelijke werking - Prijsregelingen - Minimumkleinhandelsprijzen voor tabaksfabrikaten, opgelegd via fiscaal instrument ongeacht kostprijs van importeurs - Ontoelaatbaarheid

    (EEG-Verdrag, art. 30)

    Samenvatting


    1. Uit het feit dat artikel 5, lid 1, van richtlijn 72/464 bepaalt, dat de vrijheid van de fabrikanten en importeurs van tabaksfabrikaten om zelf de maximumkleinhandelsprijzen van hun produkten vast te stellen, geen beletsel vormt voor de toepassing van nationale wettelijke bepalingen inzake prijzencontrole of inachtneming van vastgestelde prijzen, volgt geenszins dat de Lid-Staten de prijzen van tabaksfabrikaten mogen vaststellen met voorbijgaan aan de regel dat deze prijzen vrijelijk door de fabrikant of importeur worden bepaald. Immers, in de eerste plaats kan met "prijzencontrole" niets anders zijn bedoeld dan de algemene nationale wettelijke regelingen tot afremming van de prijsstijging, en in de tweede plaats moet de uitdrukking "inachtneming van de vastgestelde prijzen" worden opgevat als doelende op prijzen die - eenmaal door de fabrikant of importeur vastgesteld en door de overheid goedgekeurd - als maximumprijs gelden en als zodanig in alle stadia van de distributieketen tot en met de verkoop aan de verbruiker in acht moeten worden genomen.

    Waar artikel 5, lid 2, van de richtlijn de Lid-Staten toestaat voor elke groep van tabaksfabrikaten een schaal voor de kleinhandelsprijzen vast te stellen, heeft het niet tot doel of gevolg, de Lid-Staten toe te staan de marktdeelnemers een minimumkleinhandelsprijs op te leggen op een wijze die een schending van artikel 30 van het Verdrag zou opleveren; genoemde bepaling heeft immers uitsluitend tot doel, de heffing van de tabaksaccijns te vergemakkelijken.

    2. Een Lid-Staat treft een door artikel 30 van het Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als een kwantitatieve invoerbeperking, wanneer hij een importeur van tabaksfabrikaten minimumkleinhandelsprijzen oplegt door te weigeren fiscale banderollen af te geven met lagere verkoopprijzen dan waarin de nationale schaal voorziet, zonder in het minst rekening te houden met de kostprijs van de importeur en met zijn mogelijkheden om het daaruit voortvloeiende concurrentievoordeel in zijn verkoopprijzen tot uiting te doen komen.

    Partijen


    In zaak C-287/89,

    Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door P. J. Kuijper, lid van haar juridische dienst, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij G. Berardis, lid van haar juridische dienst, Centre Wagner, Kirchberg,

    verzoekster,

    tegen

    Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, adjunct-adviseur bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

    verweerder,

    betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen, dat het Koninkrijk België de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen door te weigeren aan een importeur van tabaksfabrikaten banderollen te verstrekken met lagere prijzen dan de vastgestelde minimumprijzen,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: O. Due, president, G. C. Rodríguez Iglesias en M. Díez de Velasco, kamerpresidenten, Sir Gordon Slynn, C. N. Kakouris, R. Joliet, F. Grévisse, M. Zuleeg en P. J. G. Kapteyn, rechters,

    advocaat-generaal: J. Mischo,

    griffier: J.-G. Giraud,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van partijen ter terechtzitting van 28 februari 1991,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 14 maart 1991,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij verzoekschrift, neergelegd op 18 september 1989, heeft de Commissie krachtens artikel 169 EEG-Verdrag het Hof verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door te weigeren aan een importeur van tabaksfabrikaten banderollen te verstrekken met lagere prijzen dan de vastgestelde minimumprijzen, de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    2 In België is over tabaksfabrikaten accijns verschuldigd. De heffing daarvan wordt verzekerd door middel van zogenoemde "fiscale bandjes". Deze banderollen vermelden de detailhandelsprijs en worden op de verkoopverpakking aangebracht. In een als bijlage bij een ministerieel besluit van 22 januari 1948 gevoegd reglement (Belgisch Staatsblad van 18.2.1948, blz. 1275) is voor de bedoelde produkten, en met name voor sigaretten, een schaal van kleinhandelsprijzen en daarmee overeenkomende accijns vastgesteld.

    3 Op 12 december 1986 weigerde de Belgische minister van Financiën aan een importeur, de vennootschap Bene BV (hierna: "Bene"), banderollen te verstrekken, die een verkoopprijs vermelden beneden die van de laagste prijsklasse op de schaal van genoemd ministerieel besluit van 22 januari 1948, zoals gewijzigd bij het ministerieel besluit van 26 maart 1986 (Belgisch Staatsblad van 28.3.1986, blz. 4111). De laagste klassen op die schaal waren 59 BFR voor pakjes van twintig sigaretten en 67 BFR voor pakjes van vijfentwintig sigaretten. Het verzoek van Bene betrof banderollen met een prijs van 48 BFR respectievelijk 58 BFR.

    4 Van oordeel dat de Belgische autoriteiten hierdoor artikel 30 EEG-Verdrag hadden geschonden, heeft de Commissie het onderhavige beroep krachtens artikel 169 EEG-Verdrag ingesteld.

    5 Voor een nadere uiteenzetting van de relevante nationale bepalingen, het procesverloop en de middelen en argumenten van partijen wordt verwezen naar het rapport ter terechtzitting. Deze elementen van het dossier worden hierna slechts weergegeven voor zover dat noodzakelijk is voor de redenering van het Hof.

    6 De Commissie stelt, dat de Belgische autoriteiten, door te weigeren aan Bene banderollen met lagere verkoopprijzen dan die van de laagste klassen op de prijsschaal te verstrekken, deze onderneming in feite minimumkleinhandelsprijzen hebben opgelegd. Die prijzen waren op een zodanig bedrag bepaald, dat Bene het uit een lagere kostprijs voortvloeiende concurrentievoordeel niet tot uiting kon doen komen in de verkoopprijs. Volgens vaste rechtspraak van het Hof vormt de vaststelling van minimumprijzen in die omstandigheden een door artikel 30 EEG-Verdrag verboden maatregel van gelijke werking als kwantitatieve invoerbeperkingen.

    7 De Belgische regering betoogt, dat de prijsschaal overeenkomstig het vereiste van richtlijn 72/464/EEG van de Raad van 19 december 1972 betreffende de belasting, andere dan omzetbelasting, op het verbruik van tabaksfabrikaten (PB 1972, L 303, blz. 1), voldoende ruim en gedifferentieerd was, en dat de Commissie geen cijfers heeft overgelegd die aantonen dat de toepassing van die prijsschaal de toegang tot de nationale markt bemoeilijkt en daardoor de gemeenschappelijke markt verstoort. Bene zou steeds hebben geweigerd details over haar produktiekosten en grondstoffenprijzen te verstrekken. Daar de prijsschaal degressief was naargelang van het aantal sigaretten in de te koop aangeboden verpakking, had Bene overigens haar produkten tegen de door haar gewenste prijs op de markt kunnen brengen door vijf pakjes van twintig sigaretten in één buitenverpakking van honderd sigaretten te koop aan te bieden.

    8 Alvorens uitspraak te doen over de gegrondheid van het beroep wegens niet-nakoming, dient te worden onderzocht, aan welke regels de Lid-Staten zich met betrekking tot de detailhandelsprijs van tabaksfabrikaten moeten houden.

    9 De uit indirecte belastingen voortvloeiende belemmeringen van de invoer tussen Lid-Staten vallen onder artikel 99 EEG-Verdrag, dat in de versie vóór de Europese Akte, in samenhang met artikel 100 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen, de Commissie de verplichting oplegt te onderzoeken op welke wijze de nationale wettelijke regelingen ter zake in het belang van de gemeenschappelijke markt kunnen worden geharmoniseerd (zie het arrest van 16 november 1977, zaak 13/77, Inno, Jurispr. 1977, blz. 2115, r.o. 50).

    10 Het is op basis van deze verdragsartikelen dat de Raad richtlijn 72/464 van 19 december 1972 heeft vastgesteld.

    11 Deze richtlijn bevat de algemene beginselen betreffende de harmonisatie van de belastingregeling voor tabaksfabrikaten, welke regeling, volgens de tweede overweging van de considerans, wegens haar bijzondere structuur het vrije verkeer van tabaksfabrikaten belemmert en de totstandkoming van normale mededingingsvoorwaarden op die specifieke markt verhindert. Volgens die overweging van de considerans zijn de belastingen op het verbruik van tabaksfabrikaten "uit een oogpunt van mededinging niet neutraal" en vormen zij "dikwijls ernstige hinderpalen voor de vervlechting van de markten". Het is dus om te zorgen voor een "gezonde mededinging" binnen de gemeenschappelijke markt (eerste overweging van de considerans), om uit de huidige stelsels "die factoren te verwijderen die het vrije verkeer kunnen belemmeren en de mededingingsvoorwaarden, zowel op nationaal als op intracommunautair niveau, kunnen vervalsen" (derde overweging van de considerans), en om "de openstelling van de nationale markten van de Lid-Staten" te verwezenlijken (vijfde overweging van de considerans), dat de richtlijn wil komen tot een stelsel "waarbij de prijzen voor alle groepen tabaksfabrikaten vrij tot stand (...) worden gebracht" (achtste overweging van de considerans).

    12 Met het oog daarop (arrest van 21 juni 1983, zaak 90/82, Commissie/Frankrijk, Jurispr. 1983, blz. 2011, r.o. 18) bepaalt artikel 5, lid 1, van deze richtlijn: "De fabrikanten en importeurs stellen vrijelijk de maximumkleinhandelsverkoopprijzen van hun produkten vast. Deze bepaling mag echter geen beletsel vormen voor de toepassing van de wettelijke bepalingen van de Lid-Staten inzake prijzencontrole of de inachtneming van de vastgestelde prijzen."

    13 Blijkens het arrest van 21 juni 1983 (r.o. 22 en 23) kan met de uitdrukking "prijzencontrole" niets anders zijn bedoeld dan de algemene wettelijke bepalingen van de Lid-Staten tot afremming van de prijsstijging. De uitdrukking "inachtneming van de vastgestelde prijzen" moet worden opgevat als doelende op prijzen die - eenmaal door de fabrikant of importeur vastgesteld en door de overheid bekrachtigd - als maximumprijs gelden en als zodanig in alle stadia van de distributieketen tot en met de verkoop aan de verbruiker in acht moeten worden genomen (arrest van 16 november 1977, zaak 13/77, Inno, reeds aangehaald, r.o. 64). Uit deze rechtspraak volgt, dat de genoemde bepalingen van de richtlijn niet toestaan dat de Lid-Staten bij de vaststelling van de prijs van tabaksfabrikaten de regel dat de prijzen vrijelijk door de fabrikant of importeur worden bepaald, naast zich neerleggen.

    14 Artikel 5, lid 2, van richtlijn 72/464 van 19 december 1972 bepaalt weliswaar, dat de Lid-Staten voor elke groep tabaksfabrikaten een schaal voor de kleinhandelsprijzen mogen vaststellen, doch de draagwijdte van die bepaling is beperkt. Zij heeft uitsluitend tot doel, de accijnsheffing te vereenvoudigen, en eist, dat die schaal voldoende uitgebreid en gedifferentieerd is om de verscheidenheid van de produkten uit de Gemeenschap daadwerkelijk te dekken.

    15 Zij heeft daarentegen niet tot doel of tot gevolg, de Lid-Staten toe te staan de importeurs van tabaksfabrikaten minimumkleinhandelsprijzen op te leggen in omstandigheden die een schending van artikel 30 van het Verdrag opleveren.

    16 Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat het in artikel 30 neergelegde verbod van maatregelen van gelijke werking als kwantitatieve beperkingen volgens vaste rechtspraak van het Hof doelt op elke maatregel die de invoer tussen de Lid-Staten al dan niet rechtstreeks, daadwerkelijk of potentieel, kan belemmeren (arrest van 11 juli 1974, zaak 8/74, Dassonville, Jurispr. 1974, blz. 837, r.o. 5).

    17 Waar het gaat om toepassing van deze beginselen op een regeling waarbij de overheid een minimumprijs vaststelt die zonder onderscheid van toepassing is op binnenlandse en op ingevoerde produkten, meent het Hof, dat een minimumprijs die op een zodanig peil ligt, dat het uit lagere kostprijzen voortvloeiende concurrentievoordeel van de importeur wordt tenietgedaan, als een maatregel van gelijke werking in de zin van artikel 30 van het Verdrag moet worden beschouwd (zie de arresten van 24 januari 1978, zaak 82/77, Van Tiggele, Jurispr. 1978, blz. 25, r.o. 14, en 29 januari 1985, zaak 231/83, Cullet, Jurispr. 1985, blz. 305, r.o. 23).

    18 In casu blijkt uit de overgelegde stukken, dat de Belgische autoriteiten Bene bij brief van 1 augustus 1986 hebben gevraagd, alle bestanddelen van de kleinhandelsprijs van haar produkten mee te delen.

    19 In antwoord op dat verzoek heeft Bene bij brief van 24 september 1986 een met cijfers gestaafde verklaring van een registeraccountant overgelegd, waarvan de conclusie luidde, dat de betrokken onderneming zich niet had schuldig gemaakt aan "prijsmanipulaties met het oogmerk tot oneerlijke concurrentie".

    20 Zonder de cijfers en de conclusie van die verklaring te weerleggen, heeft de minister van Financiën bij brief van 12 december 1986 de door Bene gevraagde banderollen geweigerd met het argument, dat "de huidige tabel voldoende gediversifieerd is om een gezonde concurrentie tussen de verscheidene fabrikanten en importeurs mogelijk te maken".

    21 Uit die brief volgt, dat de Belgische autoriteiten in strijd met de verplichting tot inachtneming van de bepalingen van artikel 30 van het Verdrag gewoon de laagste prijzen van de prijsschaal hebben willen toepassen, zonder ook maar in het minst rekening te houden met de kostprijs van Bene en met de mogelijkheid die deze onderneming had om het daaruit voortvloeiende concurrentievoordeel in de kleinhandelsprijs van haar produkten tot uiting te doen komen.

    22 Uit die brief blijkt verder, dat de Belgische autoriteiten ook een rechtsdwaling hebben begaan door voorbij te gaan aan het in artikel 5, lid 1, van richtlijn 72/464 van 19 december 1972 geformuleerde beginsel, dat de fabrikanten en importeurs de maximumkleinhandelsverkoopprijzen van hun produkten vrijelijk vaststellen.

    23 De door de Belgische regering in haar memories van verweer aangevoerde argumenten kunnen niet worden aanvaard.

    24 In de eerste plaats behoeft de Commissie, anders dan verweerder betoogt, haar beroep niet te staven met cijfers waaruit een verstoring van de markt blijkt. Dat in de hierboven uiteengezette omstandigheden wordt uitgegaan van de laagste prijzen op de Belgische prijsschaal, vormt op zichzelf een door artikel 30 van het Verdrag verboden maatregel die potentieel de invoer kan belemmeren.

    25 Dat de nationale prijsschaal uitgebreid en gedifferentieerd is, impliceert niet, dat de laagste prijsklassen op die schaal in alle omstandigheden aan de eisen van artikel 30 van het Verdrag voldoen.

    26 Daarbij komt, dat zelfs in de veronderstelling dat Benes antwoord van 24 september 1986 onvolledig was, deze omstandigheid voor de minister van Financiën geen rechtvaardiging kon vormen om de banderollen op de aangevoerde gronden te weigeren. Laatstgenoemde had de onderneming nadere inlichtingen moeten vragen of moeten aantonen dat de voorstellen van Bene niet voldeden aan het vereiste van eerlijkheid in de handelstransacties.

    27 Ten slotte was er geen enkele goede grond om van Bene te verlangen dat zij haar verkoopsvoorwaarden en de presentatie van haar produkten zou wijzigen om de door haar gewenste prijzen te kunnen toepassen.

    28 Uit het voorgaande volgt, dat het Koninkrijk België, door zijn weigering van 12 december 1986 om aan Bene BV banderollen voor tabaksfabrikaten met verkoopprijzen beneden die van de nationale prijsschaal te verstrekken, de krachtens artikel 30 van het Verdrag op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    29 Ingevolge artikel 69, paragraaf 2, van het Reglement voor de procesvoering moet de in het ongelijk gestelde partij in de kosten worden verwezen. Aangezien het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, dient het in de kosten te worden verwezen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    rechtdoende, verklaart:

    1) Door zijn weigering van 12 december 1986 om aan Bene BV banderollen voor tabaksfabrikaten met verkoopprijzen beneden die van de nationale prijsschaal te verstrekken, is het Koninkrijk België de krachtens artikel 30 EEG-Verdrag op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

    2. 2) Het Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten van de procedure.

    Top