EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 11.7.2023
COM(2023) 427 final
2023/0253(NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Besluit (EU) 2019/861
TOELICHTING
1.Onderwerp van het voorstel
Dit voorstel betreft een besluit tot vaststelling van het standpunt dat namens de Europese Unie in de vergaderingen van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan voor de periode 2024-2028 moet worden ingenomen in verband met de beoogde vaststelling van instandhoudings- en beheersmaatregelen.
2.Achtergrond van het voorstel
2.1.Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan
Het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (het Seafo-verdrag) heeft met de oprichting van de Seafo tot doel de visbestanden in het verdragsgebied op lange termijn in stand te houden en duurzaam te gebruiken. Het Verdrag is op 13 april 2003 in werking getreden.
De EU is partij bij het Seafo-verdrag, aangezien zij dat verdrag uit hoofde van Besluit 2002/738/EG van de Raad heeft goedgekeurd.
2.2.Commissie van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan
De commissie van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (de Seafo-commissie) is het lichaam dat verantwoordelijk is voor het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het Seafo-verdragsgebied. Zij stelt instandhoudings- en beheersmaatregelen vast om de instandhouding op lange termijn en het duurzame gebruik van de onder het verdrag vallende visbestanden te waarborgen.
Als lid van de Seafo-commissie is de EU gerechtigd te participeren in, en te stemmen over, haar besluiten. De Seafo-commissie neemt haar besluiten bij consensus.
2.3.Besluiten van de Seafo-commissie
De Seafo-commissie heeft de bevoegdheid om instandhoudings- en beheersmaatregelen voor de onder haar bevoegdheid vallende visserijen vast te stellen, die bindend zijn voor de verdragsluitende partijen.
Overeenkomstig artikel 23, lid 1, van het Seafo-verdrag treden de maatregelen in werking 60 dagen na de datum waarop de Seafo de verdragsluitende partijen ervan in kennis heeft gesteld, tenzij een verdragsluitende partij de Seafo-commissie ervan in kennis stelt dat het een maatregel niet kan aanvaarden. In dat geval zijn die maatregelen niet bindend voor die verdragsluitende partij.
3.Namens de EU in te nemen standpunt
Het standpunt dat namens de EU moet worden ingenomen in de jaarvergaderingen van regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s), wordt momenteel bepaald volgens een tweeledige aanpak. In een besluit van de Raad worden de beginselen voor het standpunt van de EU voor meerdere jaren vastgelegd, waarna het standpunt vóór elke jaarlijkse vergadering wordt aangepast via non-papers van de diensten van de Commissie, die door de Raad moeten worden bekrachtigd.
Voor de Seafo is deze aanpak ten uitvoer gelegd bij Besluit (EU) 2019/861 van de Raad van 14 mei 2019, waarin het standpunt van de EU binnen de Seafo voor de periode 2019-2023 is vastgesteld. Het besluit bevat algemene beginselen, maar houdt ook zo veel mogelijk rekening met de specifieke kenmerken van de Seafo. Voorts is op verzoek van de lidstaten de standaardprocedure voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de EU in het besluit opgenomen.
In Besluit (EU) 2019/861 van de Raad zijn de beginselen van het nieuwe gemeenschappelijk visserijbeleid, zoals vastgelegd in Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad, opgenomen, met inachtneming van de doelstellingen die zijn bepaald in de mededeling van de Commissie inzake de externe dimensie van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Voorts heeft het besluit het standpunt van de EU aangepast aan het Verdrag van Lissabon.
Besluit (EU) 2019/861 van de Raad voorziet in een toetsing, en waar passend, een herziening van het standpunt van de EU vóór de jaarlijkse vergadering van 2024. Dit voorstel strekt er dan ook toe het standpunt van de EU in de Seafo voor de periode 2024-2028 vast te stellen, en vervangt Besluit (EU) 2019/861 van de Raad.
Het huidige voorstel houdt, met betrekking tot visserij, rekening met de Europese Green Deal, met name de biodiversiteits-, de klimaatadaptatie- en de “van boer tot bord”-strategie. Het voorstel houdt ook rekening met de strategie voor kunststoffen en het actieplan om de vervuiling tot nul terug te dringen. Voorts wordt in het voorstel ook de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance in aanmerking genomen.
4.Rechtsgrondslag
4.1.Procedurele rechtsgrondslag
4.1.1.Beginselen
Artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.
Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar wel een “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de EU vaststelt”.
4.1.2.Toepassing op het onderhavige geval
De Seafo-commissie is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, te weten het Seafo-verdrag.
De door de Seafo-commissie aan te nemen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. De beoogde handelingen zijn uit hoofde van het volkenrecht bindend overeenkomstig artikel 23 van het SEAFO-verdrag en kunnen een beslissende invloed hebben op de inhoud van de EU-wetgeving, waaronder:
·Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen;
·Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen; en
·Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 inzake het duurzame beheer van externe vissersvloten.
De beoogde handelingen strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het Seafo-verdrag.
De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 218, lid 9, VWEU.
4.2.Materiële rechtsgrondslag
4.2.1.Beginselen
De materiële rechtsgrondslag voor een krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling ten aanzien waarvan namens de EU een standpunt wordt ingenomen. Wanneer die handeling een tweeledige doelstelling heeft of bestaat uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of overwegende component (terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is) moet het krachtens artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.
4.2.2.Toepassing op het onderhavige geval
De doelstelling en de inhoud van de beoogde handeling hebben in de eerste plaats betrekking op de visserij. Verordening (EU) nr. 1380/2013 vormt de rechtsgrondslag voor de beginselen die in dit standpunt moeten worden weerspiegeld.
De materiële rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is derhalve artikel 43, lid 2, VWEU. Het besluit zal in de plaats komen van Besluit (EU) 2019/861 van de Raad, dat betrekking heeft op de periode 2019-2023.
4.3.Conclusie
De rechtsgrondslag van het voorgestelde besluit is artikel 43, lid 2, VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.
2023/0253 (NLE)
Voorstel voor een
BESLUIT VAN DE RAAD
betreffende het standpunt dat namens de Europese Unie moet worden ingenomen in de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijk deel van de Atlantische Oceaan en tot intrekking van Besluit (EU) 2019/861
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 43, lid 2, in samenhang met artikel 218, lid 9,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Bij Besluit 2002/738/EG van de Raad heeft de Unie het Verdrag inzake de instandhouding en het beheer van de visbestanden in het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (“het Seafo-verdrag”) gesloten, waarbij de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (Seafo) is opgericht.
(2)De Seafo-commissie is verantwoordelijk voor het vaststellen van maatregelen die moeten waarborgen dat de visbestanden in het Seafo-verdragsgebied op lange termijn in stand worden gehouden en duurzaam worden gebruikt. Dergelijke maatregelen kunnen bindend worden voor de Unie.
(3)In Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad is bepaald dat de Unie er borg voor moet staan dat de activiteiten in het kader van de visserij en de aquacultuur uit ecologisch oogpunt duurzaam op de lange termijn zijn en worden beheerd op een manier die strookt met de doelstellingen voordelen te realiseren op economisch en sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid, en bij te dragen tot de beschikbaarheid van voedselvoorraden. Die verordening bepaalt eveneens dat de Unie bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering moet toepassen en ernaar moet streven dat mariene biologische rijkdommen zo worden geëxploiteerd dat de populaties van de gevangen soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat de maximale duurzame opbrengst kan opleveren. Voorts is in die verordening bepaald dat de Unie maatregelen inzake beheer en instandhouding moet nemen op basis van het beste beschikbare wetenschappelijke advies, de ontwikkeling van wetenschappelijke kennis en wetenschappelijk advies moet ondersteunen, teruggooi geleidelijk moet uitbannen en vangstmethoden moet bevorderen die bijdragen tot selectievere visserij, tot het zo veel mogelijk voorkomen en beperken van ongewenste vangsten en tot visserij met een lage impact op het mariene ecosysteem en de visbestanden. Daarnaast is in Verordening (EU) nr. 1380/2013 specifiek bepaald dat de Unie deze doelstellingen en beginselen moet toepassen bij haar externe betrekkingen op visserijgebied.
(4)Overeenkomstig de biodiversiteits-, de klimaatadaptatie- en de “van boer tot bord”-strategie is het essentieel om de natuur te beschermen en de achteruitgang van ecosystemen te keren. De risico’s die voortvloeien uit de klimaatverandering en het biodiversiteitsverlies mogen de beschikbaarheid van goederen en diensten die gezonde mariene ecosystemen leveren aan vissers, kustgemeenschappen en de mensheid in het algemeen niet in gevaar brengen.
(5)In de kunststoffenstrategie wordt verwezen naar specifieke maatregelen ter vermindering van kunststoffen en mariene verontreiniging, alsook van het verlies of achterlaten van vistuig op zee. Voorts is het actieplan om de vervuiling tot nul terug te dringen erop gericht het kunststofafval op zee met 50 % en het vrijkomen van microplastics in het milieu met 30 % te verminderen.
(6)Overeenkomstig de gezamenlijke mededeling over internationale oceaangovernance zijn de bescherming en instandhouding van de mariene biodiversiteit belangrijke prioriteiten in het kader van het externe optreden van de EU. De EU is wereldwijd de belangrijkste speler in regionale organisaties voor visserijbeheer (ROVB’s) en visserijorganen. In dit kader bevordert de EU de duurzaamheid van de visbestanden, ijvert zij voor transparante besluitvorming op basis van gedegen wetenschappelijk advies, en stimuleert zij wetenschappelijk onderzoek en de naleving van de regels.
(7)Het is passend het standpunt te bepalen dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de Seafo-commissie voor de periode 2024-2028, aangezien de instandhoudings- en handhavingsmaatregelen van de Seafo bindend kunnen zijn voor de Unie en mogelijk een beslissende invloed kunnen uitoefenen op de inhoud van het recht van de Unie, met name Verordening (EG) nr. 1005/2008 van de Raad; Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad; en Verordening (EU) 2017/2403 van het Europees Parlement en de Raad.
(8)Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de Seafo-commissie is momenteel vastgesteld in Besluit (EU) 2019/861 van de Raad. Het is passend dat besluit in te trekken en een nieuw besluit voor de periode 2024-2028 vast te stellen.
(9)In het licht van de steeds veranderende aard van de visbestanden in het Seafo-verdragsgebied en de daaruit volgende noodzaak voor de Unie om in haar standpunt rekening te houden met nieuwe ontwikkelingen zoals nieuwe wetenschappelijke en andere relevante gegevens die voor of tijdens de vergaderingen van de Seafo worden gepresenteerd, moeten procedures worden vastgesteld voor de jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt van de Unie voor de periode 2024-2028. Deze standpunten moeten in overeenstemming zijn met het beginsel van loyale samenwerking tussen de instellingen van de Unie, dat is neergelegd in artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie,
HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:
Artikel 1
Het standpunt dat namens de Unie moet worden ingenomen in de vergaderingen van de commissie van de Visserijorganisatie voor het zuidoostelijke deel van de Atlantische Oceaan (Seafo), is opgenomen in bijlage I bij dit besluit.
Artikel 2
De jaarlijkse nadere bepaling van het standpunt dat de Unie in de vergaderingen van de Seafo-commissie moet innemen, verloopt overeenkomstig bijlage II.
Artikel 3
Het in bijlage I uiteengezette standpunt van de Unie wordt uiterlijk vóór de jaarlijkse vergadering van de Seafo-commissie in 2029 door de Raad getoetst en, waar passend, op voorstel van de Commissie door hem herzien.
Artikel 4
Besluit (EU) 2019/861 wordt ingetrokken.
Artikel 5
Dit besluit is gericht tot de Commissie.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter