Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0331

    Gewijzigd voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie

    COM/2023/331 final

    Brussel, 20.6.2023

    COM(2023) 331 final

    2021/0430(CNS)

    Gewijzigd voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie

    {SWD(2023) 331 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    In 2020 bereikten het Europees Parlement, de Raad en de Commissie overeenstemming over een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen, rekening houdend met NextGenerationEU 1 . Volgens deze overeenkomst “[leiden] de uitgaven uit de begroting van de Unie in verband met de terugbetaling van het herstelinstrument voor de Europese Unie niet [...] tot een onnodige verlaging van de programma-uitgaven of investeringsinstrumenten in het kader van het meerjarig financieel kader. Het is ook wenselijk de stijging van de bni-middelen voor de lidstaten te beperken.” Daarom “zullen de instellingen streven naar de invoering van voldoende nieuwe eigen middelen ter dekking van een bedrag dat overeenkomt met de verwachte uitgaven met betrekking tot de terugbetaling. In overeenstemming met het universaliteitsbeginsel betekent dit niet dat bepaalde eigen middelen worden bestemd of toegewezen om een specifiek soort uitgave te dekken.”

    In december 2021 heeft de Commissie drie nieuwe inkomstenbronnen voor de EU-begroting voorgesteld 2 met bijdragen uit het emissiehandelssysteem (ETS), het EU-mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (CBAM) en een deel van de restwinsten van de grootste multinationale ondernemingen die in het kader van de OESO/G20 Pijler 1-overeenkomst aan de EU zouden worden toegewezen. Dit pakket eigen middelen was in overeenstemming met de voorgestelde sectorale wetgeving inzake zowel de herziene ETS-richtlijn als het eerder in hetzelfde jaar voorgestelde mechanisme voor koolstofgrenscorrectie.

    Daarnaast heeft de Commissie zich ertoe verbonden tegen eind 2023 met verdere voorstellen voor nieuwe eigen middelen te komen, met inbegrip van een bijdrage die verband houdt met het bedrijfsleven. Het pakket heeft tot doel voldoende inkomsten te genereren om de terugbetaling van leningen in het kader van NextGenerationEU te ondersteunen tegen de achtergrond van onzekerheden in verband met de ontwikkeling van financieringskosten, in overeenstemming met het Interinstitutioneel Akkoord. De Commissie stelt daarom nieuwe eigen middelen voor op basis van statistieken over bedrijfswinsten.

    2.INHOUD VAN HET WIJZIGINGSVOORSTEL

    2.1.Eigen middelen op basis van het emissiehandelssysteem

    Het akkoord over sectorale wetgeving vereist een aanpassing van het eigenmiddelenvoorstel. Aangezien het sociaal klimaatfonds in eerste instantie vanaf 2026 met externe bestemmingsontvangsten zal worden gefinancierd, stelt de Commissie voor de invoering van de eigen middelen uit het nieuwe emissiehandelssysteem voor gebouwen, wegvervoer en aanvullende sectoren uit te stellen van 2027 tot 2028 3 . Bovendien kunnen lidstaten die een nationale koolstofbelasting toepassen ervoor kiezen relevante emissies van het nieuwe ETS vrij te stellen. De betrokken lidstaten zullen de desbetreffende emissierechten moeten annuleren. De Commissie stelt daarom voor deze optie op te nemen in het waarderingsmechanisme om de waardering van niet geveilde emissierechten mogelijk te maken.

    In tegenstelling tot de verwachtingen ten tijde van de “Fit-For-55”-voorstellen is de marktwaarde van ETS-emissierechten in de maanden na die voorstellen aanzienlijk gestegen. In 2022 haalden de veilingen van emissierechten gemiddeld bijna 80 EUR, ruim boven het prijsniveau van 55 EUR dat de Commissie in haar effectbeoordeling had gebruikt. De Commissie stelt voor op de gegenereerde ETS-inkomsten een hoger afdrachtpercentage toe te passen. In alle gevallen zal 30 % van de inkomsten uit de emissiehandel van de EU naar de EU-begroting gaan. Met een dergelijk afdrachtpercentage zullen de inkomsten voor zowel de lidstaten als de EU-begroting nog steeds hoger zijn ten opzichte van de verwachtingen van 2021 toen het voorstel tot wijziging van het ETS werd ingediend.

    2.2.Eigen middelen op basis van het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie

    Het voorstel van december 2021 blijft grotendeels ongewijzigd, met uitzondering van beperkte aanpassingen als gevolg van de recente inwerkingtreding van de CBAM-verordening.

    2.3.Statistische eigen middelen op basis van bedrijfswinsten

    De uitvoering van de OESO/G20 Pijler 1-overeenkomst blijft een essentiële prioriteit op het gebied van vennootschapsbelasting voor de EU en haar lidstaten. Na het akkoord van oktober 2021 is aanzienlijke vooruitgang geboekt en de Commissie zal zich blijven inspannen om de besprekingen te helpen afronden. Het multilaterale verdrag is echter nog niet ondertekend en geratificeerd, wat betekent dat het nog niet in werking kan treden.

    Zoals aangekondigd in het werkprogramma van de Commissie 4 , is de Commissie voornemens haar voorstel voor het heffen van belasting op de inkomsten van bedrijven in Europa (Business in Europe: Framework for Income Taxation (BEFIT)) dat de werking van de eengemaakte markt zal verbeteren in het derde kwartaal van 2023 in te dienen. Tot de eventuele vaststelling van eigen middelen op basis van een onderliggend belastingvoorstel stelt de Commissie statistische eigen middelen voor op basis van statistieken van de nationale rekeningen, die zijn opgesteld in het kader van het Europees systeem van rekeningen (ESR). Deze eigen middelen zullen worden vastgesteld door een afdrachtpercentage van 0,5 % te vermenigvuldigen met de som van het bruto-exploitatieoverschot dat voor de sectoren niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen in de nationale rekeningen wordt geregistreerd. Het ESR is reeds een geharmoniseerd kader voor statistieken en de statistische eigen middelen op basis van bedrijfswinsten zullen bijdragen tot een verdere verbetering van de vergelijkbaarheid van de gegevens.

    3.RECHTSGRONDSLAG

    3.1. Eigenmiddelenbesluit

    Overeenkomstig artikel 311, lid 3, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) kan de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, “nieuwe categorieën eigen middelen vaststellen of een bestaande categorie afschaffen”. Deze bepaling maakt het uitdrukkelijk mogelijk het eigenmiddelenbesluit te wijzigen om nieuwe eigen middelen toe te voegen, zoals overeengekomen in het Interinstitutioneel Akkoord. Overeenkomstig de bijzondere wetgevingsprocedure van artikel 311, lid 3, VWEU stelt de Raad, na raadpleging van het Europees Parlement, het herziene besluit met eenparigheid van stemmen vast. Het besluit treedt in werking zodra het door de lidstaten overeenkomstig hun grondwettelijke bepalingen is goedgekeurd.

    3.2.Uitvoeringsbepalingen

    Tegelijkertijd moet de Raad de uitvoeringsmaatregelen met betrekking tot het stelsel van eigen middelen wijzigen om de regels aan te passen aan het recente akkoord over het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie en bepalingen toevoegen met betrekking tot de statistische eigen middelen. Daarnaast moet de Raad de terbeschikkingstellingsbepalingen wijzigen. De Commissie dient daartoe twee afzonderlijke voorstellen in.

    2021/0430 (CNS)

    Gewijzigd voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    tot wijziging van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 311, derde alinea,

    Gezien het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 106 bis,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Parlement,

    Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1)NextGenerationEU, ingesteld bij Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad 5 , is een tijdelijk herstelinstrument ten belope van 750 miljard euro in prijzen van 2018, opgenomen op de financiële markten, om een duurzaam en veerkrachtig herstel in de hele Unie te waarborgen, de verstrekking van economische steun in de uitzonderlijke situatie veroorzaakt door de COVID-19-pandemie te vergemakkelijken en de groene en de digitale transitie te bevorderen.

    2)De terugbetaling van de hoofdsom van dergelijke middelen die dienen te worden gebruikt voor uitgaven uit hoofde van het herstelinstrument voor de Europese Unie en de daarmee samenhangende verschuldigde rente, zullen moeten worden gefinancierd uit de algemene begroting van de Unie, onder meer middels voldoende opbrengsten uit nieuwe eigen middelen die na 2021 worden ingevoerd. In het Interinstitutioneel Akkoord van 16 december 2020 6 hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie het belang van de context van het herstelinstrument voor de Europese Unie erkend en verklaard dat “de uitgaven uit de Uniebegroting ten behoeve van de terugbetaling van het herstelinstrument voor de Europese Unie niet zouden mogen leiden tot een onnodige vermindering van programma-uitgaven of investeringsinstrumenten uit hoofde van het MFK”. In het Interinstitutioneel Akkoord is tevens bepaald dat “het ook wenselijk [is] de verhoging van de bni-middelen van de lidstaten te verzachten”.

    3)Het EU-emissiehandelssysteem, ingesteld bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 7 , is een hoeksteen van het klimaatbeleid van de Unie. Gezien het nauwe verband tussen de handel in emissierechten en de doelstellingen van het klimaatbeleid van de Unie is het passend een deel van de betrokken inkomsten aan de begroting van de Unie toe te wijzen. 30 % van de veilingopbrengsten moet naar de begroting van de Unie worden overgeheveld.

    4)De eigen middelen uit de handel in emissierechten omvatten een deel van de inkomsten afkomstig van de veiling van emissierechten in alle sectoren die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/87/EG vallen. Overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG en Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 8 kunnen de lidstaten besluiten een deel van de totale hoeveelheid emissierechten, gespecificeerd in Richtlijn 2003/87/EG, niet te veilen of over te dragen aan en te veilen ten behoeve van het bij die richtlijn ingestelde moderniseringsfonds. Deze emissierechten moeten ook in aanmerking worden genomen om het bedrag aan eigen middelen op basis van de handel in emissierechten te berekenen. Het is passend emissierechten voor RePowerEU, het initiële dotatiekapitaal van het moderniseringsfonds en middelen voor het innovatiefonds uit te sluiten. De 50 miljoen emissierechten die in 2025 in het kader van het sociaal klimaatfonds zullen worden geveild, vallen niet onder het toepassingsgebied van de eigen middelen voor de handel in emissierechten.

    5)Om een buitensporig regressief effect op de bijdragen van de emissiehandel te voorkomen, moet een maximale bijdrage voor in aanmerking komende lidstaten worden vastgesteld. Voor de periode 2023-2027 komen de lidstaten in aanmerking als het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking, gemeten in koopkrachtstandaard en berekend op basis van de cijfers van de Unie voor 2020, minder dan 90 % van het EU-gemiddelde bedraagt. Voor de periode 2028-2030 moet het bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking in 2025 worden gebruikt. De maximale bijdrage moet worden vastgesteld door het aandeel van de lidstaten in de totale eigen middelen op basis van de handel in emissierechten af te zetten tegen het aandeel van die lidstaten in het bruto nationaal inkomen van de Unie. Voor alle lidstaten moet een minimumbijdrage worden vastgesteld indien hun aandeel in het totale bedrag aan ETS-eigen middelen lager is dan 75 % van hun aandeel in het bruto nationaal inkomen van de Unie.

    6)Bij Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad 9 is een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie als aanvulling op het EU-emissiehandelssysteem ingesteld om de effectiviteit van het klimaatbeleid van de Unie te waarborgen. Gezien het nauwe verband tussen het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie en het klimaatbeleid van de Unie moet een deel van de inkomsten uit de verkoop van certificaten als eigen middelen aan de begroting van de Unie worden afgedragen.

    7)Overeenkomstig het Interinstitutioneel Akkoord moet een financiële bijdrage voor de bedrijfssector worden ingevoerd. Tot de eventuele vaststelling van eigen middelen in verband met het initiatief voor het heffen van belasting op de inkomsten van bedrijven in Europa (Business in Europe: Framework for Income Taxation (BEFIT)) moeten voorlopige eigen middelen worden vastgesteld die evenredig zijn aan een statistische indicator die kan worden gebruikt als een benadering van bedrijfswinsten. Deze eigen middelen moeten worden berekend op basis van statistieken van de nationale rekeningen die zijn opgesteld in het kader van het Europees systeem van rekeningen 2010 (ESR 2010) overeenkomstig Verordening (EU) nr. 549/2013 10 van het Europees Parlement en de Raad. Dit statistische systeem wordt in alle lidstaten op geharmoniseerde wijze toegepast. Deze eigen middelen moeten daarom worden berekend door een afdrachtpercentage te vermenigvuldigen met de som van het bruto-exploitatieoverschot voor de sectoren niet-financiële vennootschappen en financiële instellingen (ESR-sectoren S.12 en S.11), zoals gedefinieerd in Verordening (EU) nr. 549/2013. 11  

    87)In oktober 2021 hebben de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling en het Inclusief Kader inzake grondslaguitholling en winstverschuiving van de G20 overeenstemming bereikt over de toerekening aan de deelnemende marktjurisdicties van 25 % van de restwinsten van grote multinationale ondernemingen boven de winstgevendheidsdrempel van 10 % (“OESO/G20 IF Pijler 1-overeenkomst”). De eigen middelen moeten bestaan uit de toepassing van een uniform afdrachtpercentage op het deel van de restwinsten van multinationale ondernemingen dat aan de lidstaten wordt toegewezen [overeenkomstig de richtlijn inzake de tenuitvoerlegging van de algemene overeenkomst inzake de herverdeling van heffingsrechten]. 

    98)De bepalingen betreffende de bijdrage uit de veiling van emissierechten in het kader van het huidige emissiehandelssysteem en uit de statistieken over bedrijfswinsten moeten van toepassing zijn met ingang van 1 januari 20241 januari 2023. Zodra Richtlijn 2003/87/EG is gewijzigd, moeten dDe bepalingen betreffende de bijdrage uit de veiling van emissierechten in het kader van het nieuwe herziene emissiehandelssyteem voor gebouwen, wegvervoer en aanvullende sectoren moeten van toepassing zijn vanaf de eerste dag na de laatste dag van de termijn voor de omzetting van die wijziging met ingang van 1 januari 2028. De bepalingen betreffende de bijdrage van het mechanisme voor koolstofgrenscorrectie moeten van toepassing zijn vanaf 1 januari 2026de datum van toepassing van de verordening. [De bepalingen van de OESO/G20 IF Pijler 1-overeenkomst treden in werking zodra de richtlijn inzake de tenuitvoerlegging van de algemene overeenkomst inzake de herverdeling van heffingsrechten van toepassing is en het multilaterale verdrag in werking is getreden.]

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Wijzigingen van Besluit (EU, Euratom) 2020/2053

    Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 wordt als volgt gewijzigd:

    1)Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

    a)aan lid 1 wordt het volgende punt e) toegevoegd:

    “e) de toepassing van een uniform percentage van 30% op: 

    1)de opbrengsten van de veiling van rechten door de lidstaten overeenkomstig de artikelen 3 quinquies, 10 en 30 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad 12 1; 

    2)het bedrag dat wordt berekend door de jaarlijkse hoeveelheid emissierechten waarvoor de betrokken lidstaat een van de volgende toepast:

    a)de optie voor voorlopige kosteloze toewijzing als bedoeld in artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG;

    b)de mogelijkheid van beperkte annulering als bedoeld in artikel 6, lid 1, van Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad 13 2;

    c)het gebruik van de in artikel 10 quinquies, lid 4, van Richtlijn 2003/87/EG bedoelde emissierechten voor veiling ten behoeve van het in artikel 10 quinquies, lid 3, van die richtlijn bedoelde moderniseringsfonds;

    te vermenigvuldigen met de gemiddelde gewogen prijs van de overeenkomstig de artikelen 3 quinquies en 10 van Richtlijn 2003/87/EG door lidstaten op het gemeenschappelijke veilingplatform geveilde emissierechten in het jaar waarin deze rechten zouden zijn geveild.

    3)het bedrag dat wordt berekend door de hoeveelheid overeenkomstig artikel 30 sexies, lid 3, van Richtlijn 2003/87/EG geannuleerde emissierechten te vermenigvuldigen met de gemiddelde gewogen prijs van de emissierechten die de lidstaten overeenkomstig artikel 30 quinquies van die richtlijn op het gemeenschappelijke veilingplatform hebben geveild in het jaar waarin deze emissierechten zouden zijn geveild.”

    b)aan lid 1 wordt het volgende punt f) toegevoegd:

    “f) de toepassing van een uniform afdrachtpercentage ten belope van 75% van de inkomsten uit de verkoop van certificaten van het bij Verordening (EU) [XXX] van het Europees Parlement en de Raad 143 ingestelde mechanisme voor koolstofgrenscorrectie.”

    c)aan lid 1 wordt het volgende punt g) toegevoegd:

    “g) de toepassing van een uniform afdrachtpercentage van 15 % op het deel van de restwinsten van multinationale ondernemingen dat aan de lidstaten wordt toegewezen [overeenkomstig de richtlijn inzake de tenuitvoerlegging van de algemene overeenkomst inzake de herverdeling van heffingsrechten 154.]”

    d)“aan lid 1 wordt het volgende punt h) toegevoegd:

    “h) de toepassing van een uniform afdrachtpercentage gelijk aan 0,5 % op de som van het bruto-exploitatieoverschot (B.2g) van de sectoren niet-financiële vennootschappen (S.11) en financiële instellingen (S.12) van elke lidstaat, zoals bepaald door de Commissie overeenkomstig de definities van het Europees systeem van rekeningen 2010 (ESR 2010), ingesteld bij Verordening (EU) nr. 549/2013.”

    (ed)het volgende lid 2 bis wordt ingevoegd:

    “2 bis.    In afwijking van lid 1, punt e), is tot en met het begrotingsjaar 2030 het volgende van toepassing:

    a)indien het aandeel van een lidstaat in het totale bedrag van de ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van lid 1, punt e), kleiner is dan 75 % van zijn aandeel in het bruto nationaal inkomen van de Unie, stelt die lidstaat een bedrag ter beschikking dat gelijk is aan 75 % van dat aandeel van het bruto nationaal inkomen, vermenigvuldigd met het totale bedrag van de ontvangsten die voortvloeien uit de toepassing van lid 1, punt e).

    b)het aandeel van een lidstaat in het totale bedrag van de ontvangsten dat voortvloeit uit de toepassing van lid 1, punt e), mag niet meer bedragen dan 150 % van het aandeel van die lidstaat in het bruto nationaal inkomen van de Unie voor lidstaten met een bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking van minder dan 90 % van het gemiddelde van de Unie, gemeten in koopkrachtstandaard en berekend op basis van de cijfers voor 2020, voor de periode van 2023 tot en met 2027, en op basis van de cijfers voor 2025 voor de periode 2028-2030.

    16 Onder bruto nationaal inkomen als bedoeld in de punten a) en b) wordt verstaan, het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen in de zin van artikel 1, lid 1, van Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad5.”

    Artikel 2

    Inwerkingtreding en toepassing

    Het secretariaat-generaal van de Raad deelt dit besluit aan de lidstaten mee.

    De lidstaten stellen de secretaris-generaal van de Raad onverwijld in kennis van de voltooiing van de volgens hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen voor de aanneming van dit besluit vereiste procedures.

    Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de eerste maand na de ontvangst van de laatste van de in de tweede alinea bedoelde kennisgevingen.

    Artikel 1, lid 1, punt a), is van toepassing met ingang van 1 januari 2024 1 januari 2023 voor de inkomsten uit hoofde van artikel 3 quinquies en artikel 10 van Richtlijn 2003/87/EG, en met ingang van 1 januari 2028de dag na de laatste dag van de termijn voor omzetting van Richtlijn (EU) [XXX] van het Europees Parlement en de Raad 176 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG voor de inkomsten uit hoofde van artikel 30 quinquies van Richtlijn 2003/87/EG.

    Artikel 1, lid 1, punt b), is van toepassing met ingang van 1 januari 2026de datum van toepassing van Verordening (EU) [XXX] tot instelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens.

    Artikel 1, lid 1, punt c), is van toepassing met ingang van de eerste dag van toepassing van de [richtlijn betreffende de uitvoering van de algemene overeenkomst inzake de herverdeling van heffingsrechten], of de dag van inwerkingtreding en vankrachtwording van het multilaterale verdrag, indien dat later is.

    Artikel 1, lid 1, punt d), is van toepassing met ingang van 1 januari 2024.

    Adressaten

    Dit besluit is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28). Voor de eigen middelen zie ook Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 424 van 15.12.2020, blz.1).
    (2)    Besluit (EU, Euratom) 2020/2053 van de Raad van 14 december 2020 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (PB L 424 van 15.12.2020, blz.1).
    (3)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
    (4)    Werkprogramma van de Commissie voor 2023. Een standvastige en eendrachtige Unie. COM(2022)548.
    (5)    Verordening (EU) 2020/2094 van de Raad van 14 december 2020 tot vaststelling van een herstelinstrument van de Europese Unie ter ondersteuning van het herstel na de COVID-19-crisis (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 23).
    (6)    Interinstitutioneel Akkoord tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Europese Commissie van 16 december 2020 betreffende begrotingsdiscipline, samenwerking in begrotingszaken en goed financieel beheer, alsmede betreffende nieuwe eigen middelen, met inbegrip van een routekaart voor de invoering van nieuwe eigen middelen (PB L 433I van 22.12.2020, blz. 28).
    (7)    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
    (8)    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
    (9)    Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (PB L 130 van 16.5.2023, blz. 52).
    (10)    Verordening (EU) nr. 549/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Europese Unie (PB L 174 van 26.6.2013, blz. 1).
    (11)    Het bruto-exploitatieoverschot (ESR-saldo B.2g) is gelijk aan de “bruto toegevoegde waarde” van de sector (saldo B.1g van het ESR) plus ”Overige subsidies op productie” (ESR-post D.39) minus “Compensatie van werknemers” (ESR-post D.1) en niet-productgebonden belastingen op productie (ESR-post D.29).
    (12) 1    Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Gemeenschap en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
    (13) 2    Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 26).
    (14) 3    Verordening (EU) 2023/956 van het Europees Parlement en de Raad tot instelling van een mechanisme voor koolstofgrenscorrectie (PB L 130 van16.5.2023, blz. 52).
    (15) 4.    [Richtlijn (EU) XXX tot uitvoering van de OESO/G20 IF Pijler 1-overeenkomst].
    (16) 5    Verordening (EU) 2019/516 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 betreffende de harmonisatie van het bruto nationaal inkomen tegen marktprijzen en tot intrekking van Richtlijn 89/130/EEG, Euratom van de Raad en Verordening (EG, Euratom) nr. 1287/2003 van de Raad (bni-verordening) ( PJ L 91 van 29.3.2019, blz. 19 ).
    (17) 6    Richtlijn (EU) XXX/XXXX van het Europees Parlement en de Raad van dd/mm/jj
    Top