This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013DC0624
COMMUNICATION FROM THE COMMISSION TO THE EUROPEAN PARLIAMENT, THE COUNCIL, THE EUROPEAN ECONOMIC AND SOCIAL COMMITTEE AND THE COMMITTEE OF THE REGIONS Measuring innovation output in Europe: towards a new indicator
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het meten van de innovatieresultaten in Europa: naar een nieuwe indicator
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het meten van de innovatieresultaten in Europa: naar een nieuwe indicator
/* COM/2013/0624 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET COMITÉ VAN DE REGIO'S Het meten van de innovatieresultaten in Europa: naar een nieuwe indicator /* COM/2013/0624 final */
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE AAN HET
EUROPEES PARLEMENT, DE RAAD, HET EUROPEES ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ EN HET
COMITÉ VAN DE REGIO'S Het meten van de innovatieresultaten in
Europa: naar een nieuwe indicator (Voor de EER relevante tekst) 1. Inleiding In deze mededeling wordt een indicator voor het meten van de
innovatieresultaten voorgesteld. Voor empirisch onderbouwde beleidsvorming is
het van cruciaal belang dat de gevolgen van het innovatiebeleid nauwkeurig
worden gemeten. Bovendien wordt hierdoor de legitimiteit van het
overheidsoptreden vergroot en de aanwending van overheidsmiddelen ondersteund. Europa is vandaag de dag een kenniscentrum van mondiaal
belang. Ondanks het feit dat Europa over een wetenschapsbasis van wereldklasse
beschikt en in strategische sectoren op technologisch gebied toonaangevend is,
zijn inspanningen nodig om de innovatieprestaties op EU- en nationaal niveau te
versterken door middel van betere randvoorwaarden, met name voor snelgroeiende ondernemingen in innovatieve sectoren. De voorgestelde
indicator zal de beleidsmakers ondersteunen bij het
formuleren van nieuwe of verscherpte maatregelen waarmee knelpunten uit de weg kunnen worden geruimd die innovatoren ervan afhouden ideeën om te zetten in producten en
diensten die succesvol op de markt kunnen zijn. Betere prestaties zullen bijdragen tot slimme
groei, in overeenstemming met de Europa 2020-strategie en het
vlaggenschipinitiatief "Innovatie-Unie"[1]. De voorgestelde
indicator vormt een aanvulling op het scorebord voor de Innovatie-Unie
(Innovation Union Scoreboard – IUS)[2]
en de beknopte innovatie-index (Summary Innovation Index – SII) daarvan, aan de
hand waarvan wordt beoordeeld hoe de diverse sterke en zwakke punten van de
lidstaten en de EU hun algemene prestaties bepalen, waarbij gebruik wordt
gemaakt van een brede waaier van 24 innovatie-indicatoren, waaronder
inputs, aantal verwerkte gegevens en resultaten. Daarnaast worden de
innovatieprestaties ook om de twee jaar in het Verslag over het
concurrentievermogen van de Innovatie-Unie geanalyseerd. De in deze
mededeling beschreven indicator zoomt uitsluitend in op de innovatieresultaten
en monitort een beperkt aantal dimensies, waaronder de bijdrage van
snelgroeiende ondernemingen aan het scheppen van werkgelegenheid. Gezien de
complementariteit van de indicator met het IUS zullen de resultaten van de
voorgestelde indicator gelijktijdig met die van het IUS worden gepubliceerd. De Europese Raad heeft de Commissie gemachtigd
om in het kader van de Europa 2020-strategie een indicator te ontwikkelen
als aanvulling op O&O-intensiteitsdoelstelling[3], rekening houdend met het
voorstel van de Commissie in de context van de Innovatie-Unie om "een
begin te maken met de werkzaamheden die voor de ontwikkeling van een nieuwe
indicator voor het meten van het aandeel van snelgroeiende,
innovatieondernemingen in de economie nodig zijn". In maart 2013
hebben de staatshoofden en regeringsleiders verzocht om in oktober 2013 een
debat over innovatie te houden en hebben zij de Commissie opgeroepen de
indicator te presenteren[4]. Om de Commissie
bij de ontwikkeling van de indicator te adviseren, is in 2010 een panel op hoog
niveau van leidende innovatoren en economen in het leven geroepen[5]. Het panel heeft de Commissie gevraagd om Eurostat gegevens te laten
verzamelen over snelgroeiende ondernemingen in innovatieve sectoren.
Tegelijkertijd heeft de Commissie met de OESO samengewerkt bij de ontwikkeling
van sectorale innovatiecoëfficiënten. In oktober en december 2012 en in juli
2013 zijn workshops georganiseerd waarin het toepassingsgebied en de definitie
van de indicator met de lidstaten zijn besproken. In deze mededeling
wordt een beschrijving van de indicator (punt 2), de criteria en gegevens
voor de ontwikkeling ervan (punt 3) en de uitgevoerde robuustheidanalyse
(punt 4) gegeven. De mededeling gaat vergezeld van een werkdocument van de
diensten van de Commissie. 2. Het meten van
innovatieresultaten Innovatieresultaten kennen vele facetten en
verschillen van sector tot sector. Het meten ervan houdt in dat wordt
gekwantificeerd in welke mate ideeën voor nieuwe producten en diensten uit
innovatieve sectoren een economische meerwaarde opleveren en de markt kunnen
bereiken. Daarom kunnen innovatieresultaten op meer dan
een manier worden vastgelegd. Na een uitgebreide reeks opties te hebben
onderzocht, heeft de Commissie gekozen voor vier IUS-indicatoren, die zijn
gegroepeerd in drie componenten (octrooien, werkgelegenheid in kennisintensieve
activiteiten (KIA) en concurrentievermogen van kennisintensieve goederen en
diensten), en een nieuwe manier van meten van de werkgelegenheid in
snelgroeiende ondernemingen in innovatieve sectoren[6]. Bij
de component octrooien wordt rekening gehouden met uitvindingen die de kennis
benutten die is voortgebracht door investeringen in O&O en innovatie, en
die kunnen worden omgezet in succesvolle technologieën. Ook de indicatoren voor
de werkgelegenheidsintensiteit bij geschoolde arbeidskrachten, in
kennisintensieve activiteiten en in snelgroeiende bedrijven verschaffen een
aanwijzing van de mate waarin de economie gericht is op de productie van
goederen en diensten met een meerwaarde vanuit innovatieoogpunt. Ten slotte kan
aan de hand van de handelsstromen in verband met die producten de capaciteit
ervan om de wereldmarkten te bereiken worden gemeten[7]. 2.1. De componenten van de
innovatie-indicator De eerste component is de technologische innovatie, die wordt
gemeten aan de hand van octrooien als essentieel resultaat
van het O&O- en innovatieproces, die wijzen op het
vermogen van een economie om kennis in technologie om te zetten. Daarom komen beleidsmaatregelen die strekken tot verbetering van het
stelsel van intellectuele-eigendomsrechten (IER) en dat stelsel minder kostbaar
maken, ten goede aan de ondernemingen die groei op eigen innovaties baseren.
Maatregelen zoals de professionalisering van de toegang tot IER-dossiers en
belastingverlagingen voor winsten uit octrooien kunnen een belangrijke rol
spelen voor een innovatieve bedrijfsdynamiek[8]. De gekozen component, IUS-indicator 2.3.1, maakt gebruik van het aantal
octrooiaanvragen per miljard bbp. De teller is het aantal internationaal
ingediende aanvragen, waarbij het Europees Octrooibureau (EOB) wordt genoemd
als aangewezen bureau overeenkomstig het Verdrag tot samenwerking inzake
octrooien (PCT). De noemer is het bbp in op de euro gebaseerde
koopkrachtpariteiten. Een intrinsieke vertekening ten gunste van landen waar
meer internationale dan nationale octrooien worden aangevraagd, is mogelijk.
Derhalve zijn alternatieve statistieken getest, zoals die met betrekking tot de
triadische octrooien uit de octrooidatabank van de OESO. De tweede component is vooral gericht op de
vraag hoe hooggekwalificeerde werknemers de economische structuur van
een land versterken. Investeren in mensen is een uitdaging voor Europa,
aangezien onderwijs en opleiding de werknemers de vaardigheden bijbrengen die
zij nodig hebben om de basis voor innovaties te leggen. Deze component legt de
structurele afstemming van een land op kennisintensieve activiteiten (KIA)
vast, doordat wordt gemeten hoeveel mensen emplooi hebben in kennisintensieve
activiteiten in bedrijfstakken waar ten minste een derde van de werknemers in
het bezit is van een hogeronderwijsdiploma, in verhouding tot het totale aantal
werknemers in dat land. Dit is IUS-indicator 3.2.1. De derde component is het concurrentievermogen
van kennisintensieve goederen en diensten. In een goed functionerende
economie weerspiegelt deze component het uit innovatie voortvloeiende vermogen
van de economie om innovatieve producten uit te voeren en deel te nemen aan
mondiale waardeketens. Concurrentiebevorderende maatregelen en
innovatiestrategieën versterken elkaar, wat de groei van de werkgelegenheid,
het aandeel in de uitvoer en de omzet op ondernemingsniveau ten goede komt. De
component is, met toekenning van gelijk gewicht daaraan, de optelsom van de
bijdrage van de handelsbalans van hightech- en mediumtech-producten aan de
totale handelsbalans en van de bijdrage van kennisintensieve diensten aan de
totale uitvoer van diensten, de IUS-indicatoren 3.2.2 en 3.2.3. Ten slotte wordt
met de laatste component de werkgelegenheid in snelgroeiende ondernemingen
in innovatieve sectoren gemeten. Het stimuleren van de ontwikkeling van
deze ondernemingen is een integrerend onderdeel van modern onderzoeks- en
innovatiebeleid. Uit studies blijkt dat groei in zeer belangrijke mate afhangt
van snelgroeiende ondernemingen, die een onevenredig groot aantal banen creëren
en in tijden van economische neergang tot meer investeringen in innovatie
kunnen bijdragen[9].
Daarom zijn sommige lidstaten er groot voorstander van dat
snelgroeiende ondernemingen gemakkelijker toegang krijgen tot financiering,
onder meer voor innovatieve projecten, en tot risicokapitaal in de idee-, start-
en vroege groeifase. Aan de hand van sectorspecifieke innovatiecoëfficiënten die de mate van
sectorale innovativiteit weergeven, op basis van scores voor het percentage
hogeropgeleiden (KIA-score) en voor de wijze waarop ondernemingen in deze
sector zichzelf als innoverend beschouwen (CIS-score), kan onderscheid tussen
innoverende ondernemingen worden gemaakt. De werkgelegenheidsgegevens zijn
afkomstig van door Eurostat in 2011 en 2012 op ad-hocbasis verzamelde gegevens
voor het ondernemingenregister. Snelgroeiende ondernemingen zijn ondernemingen
met tien of meer werknemers en een gemiddelde toename van het aantal werknemers
van meer dan 10 % per jaar over een periode van drie jaar. Er wordt
voorgesteld deze component op te nemen in rubriek 3.1.3 van het IUS,
"Snelgroeiende innoverende ondernemingen", die is gereserveerd voor
een indicator die de bijdrage van snelgroeiende ondernemingen aan de dynamiek
van de markt weergeeft, zoals is voorzien door de Innovatie-Unie. Dit zou dus
de 25ste scorebordindicator kunnen zijn. 2.2. De prestaties per land Grafiek 1 geeft de scores van de
innovatie-indicatoren in 2010 en 2011 voor de lidstaten en een aantal
internationale partners weer. Bij het gemiddelde gaat het om het gemiddelde van
de EU-27, aangezien het IUS 2013 vóór de toetreding van Kroatië is
gepubliceerd. Verbeterde tijdreeksen, op basis van langere waarnemingsperioden
en beter op elkaar afgestemde referentiejaren, zijn van essentieel belang en
zullen op middellange termijn beschikbaar zijn. De resultaten en de gevolgen daarvan voor het
beleid worden nader toegelicht in kader 1 van het werkdocument van de
diensten van de Commissie, met bijzondere aandacht voor vier landen: Zweden
(beste resultaten), Frankrijk (goede resultaten), Italië (gemiddelde resultaten)
en Bulgarije (slechte resultaten)[10].
Daarin zijn ook radardiagrammen met de resultaten voor alle componenten en
landen te vinden. Bij deze resultaten zullen uitvoerige
landenbeoordelingsprofielen worden gevoegd. Grafiek 1. Samengestelde indicator voor het meten van
innovatieresultaten Landenscores voor
2011 (rode staven) en voor 2010 (kruisjes), met EU-gemiddelde van 100 in 2010 Voor 2011 geven de
componenten de situatie in 2009 (PCT), 2010 (DYN) of 2011 (KIA, COMP) weer. Voor 2010 zijn de
componenten gebaseerd op de gegevens voor 2008 (PCT), 2009 (DYN) of 2010 (KIA,
COMP). Bron: Europese Commissie In
totaal worden voor 2011 aan de hand van de landenscores zes categorieën van
prestatieniveaus onderscheiden. Zweden, Duitsland, Ierland en Luxemburg zijn de
"best presterende" landen, met scores van meer dan 120 en hoge scores
voor alle vier componenten. Zij worden gevolgd door Denemarken, Finland en het
VK, die "zeer goed presteren" met scores tussen 110 en 120.
Frankrijk, België en Nederland "presteren goed", met indicatorwaarden
tussen 100 en 110, op de voet gevolgd door een groep landen met
"gemiddelde prestaties", te weten Oostenrijk, Hongarije, Slovenië,
Italië en Cyprus, die tussen 90 en 100 scoren. Tot de groep landen met "slechter
dan gemiddelde prestaties", met scores tussen 80 en 90, behoren Tsjechië,
Spanje, Estland, Griekenland, Malta, Roemenië en Slowakije. Ten slotte worden
de landen met scores van minder dan 80 geacht "slecht te presteren".
Hiertoe behoren Polen, Kroatië, Portugal en Letland alsmede Litouwen en
Bulgarije; beide laatstgenoemde landen hebben bijzonder lage scores van om en
nabij 65, bijna twee keer zo slecht als de hoogste score. 3. De selectiecriteria Bij
de ontwikkeling van de indicator zijn internationale kwaliteitsnormen van
Eurostat, de OESO en het IMF als referentiepunt genomen. 3.1. Vier beginselen Op basis van het conceptuele kader van
Eurostat zijn vier beginselen toegepast. 1) Relevantie voor beleid.
Centraal stond een eenvoudige en intuïtieve interpretatie, die omvangrijke en
rechtstreekse verbanden met de gemeten feiten legt. De indicator maakt het
mogelijk dimensies als IER-voorwaarden, verbetering van de door de markt in
kennisintensieve en innovatieve sectoren verlangde vaardigheden, het scheppen
van mogelijkheden voor de handel in kennisintensieve goederen en
randvoorwaarden voor snelgroeiende ondernemingen te monitoren. 2) Kwaliteit van gegevens. De
tijdige beschikbaarheid van representatieve en gevalideerde tijdreeksen en het
gebruik van alle beschikbare bronnen werden essentieel geacht. 3) Internationale beschikbaarheid en
vergelijkbaarheid tussen landen onderling. Het doel was de basis te leggen
voor een indicator die geschikt is voor zinvolle vergelijkingen tussen de
landen onderling en benchmarking. 4) Robuustheid. Wereldwijd maakt een groot aantal actoren, waaronder internationale
organisaties, gebruik van samengestelde indicatoren. Voor de ontwikkeling
daarvan zijn de allernieuwste methoden voor validering en
robuustheidanalyse nodig[11], zodat een beeld ontstaat dat benchmarking mogelijk maakt en aan de
beleidsbehoeften tegemoet komt. Doordat er slechts beperkte gegevens
beschikbaar waren, kon in dit stadium alleen maar ten dele aan de
criteria 2 en 3 worden voldaan, en blijft op deze gebieden verder onderzoek
nodig. De indicator berust op imputaties voor ontbrekende waarden en
internationale vergelijkbaarheid, die bij de vierde component van de indicator
voor vier lidstaten en internationale partners zijn uitgevoerd en op
robuustheid zijn getest. 3.2. Gebieden voor toekomstige
analyses Er zijn vier gebieden vastgesteld voor verfijning van de indicator,
zodat het volledige potentieel ervan kan worden benut. In de eerste plaats verbetering van de gegevens over snelgroeiende
ondernemingen in innovatieve sectoren, wat dekking en regelmatige productie
betreft, met een verplicht verzoek om gegevensverzameling als onderdeel van de
gewijzigde verordening van de Commissie tot uitvoering van de verordening van
het Europees Parlement en de Raad betreffende structurele bedrijfsstatistieken,
die de financiële sector zal bestrijken. Financiële diensten zijn in dit
stadium uitgesloten, maar zijn relevant, gezien de algemene verspreiding ervan
en de impact op de economie. De productie van deze gegevens zal tevens een betere
onderlinge afstemming van de referentiejaren van de indicator mogelijk maken. In de tweede plaats analyse van de wijze waarop de gegevens aan de hand
waarvan de innovatiecoëfficiënten worden gedefinieerd, kunnen worden verbeterd
om uitgebreidere reeksen waarnemingen in de verschillende sectoren en in de
tijd mogelijk te maken, en van de wijze waarop variaties in intensiteit tussen
de verschillende landen het best kunnen worden vastgelegd. Hiertoe behoort ook
een gevoeligheidsanalyse van de coëfficiënten, waarvoor gebruik wordt gemaakt
van nieuwe gegevens van de tweejaarlijkse communautaire enquête inzake
innovatie (CIS) en de jaarlijkse arbeidskrachtenenquête (LFS). In de derde plaats onderzoek van de vraag of en hoe de gegevens over
het concurrentievermogen van kennisintensieve goederen en diensten zouden
kunnen worden verbeterd, of en hoe de vaardighedencomponent zou kunnen worden
verfijnd om de bijdrage van het onderwijs optimaal vast te leggen, waarbij het
verband ervan met de prestatie-indicator wordt onderzocht, en of en hoe andere
statistieken inzake het succes op de markt van innovaties in aanmerking kunnen
worden genomen. Ten slotte versterking van de internationale dimensie van de indicator,
door middel van een ruimere verzameling van gegevens over snelgroeiende
ondernemingen en samenwerking met de OESO inzake het internationale bereik van
de innovatiecoëfficiënten, met gebruikmaking van vergelijkbare enquêtes in
derde landen. 4. Robuustheidanalyse De monitoring van innovatie brengt uitdagingen
mee op het gebied van de kwaliteit van de gegevens en de combinatie ervan in
één enkele maatstaf. De conceptuele en statistische coherentie van de indicator
en de gevolgen van de modelleringsaannames ervan werden derhalve beoordeeld in
een iteratief proces: 1) mogelijke indicatoren werden
geselecteerd met het oog op de relevantie ervan voor het innovatiebeleid, op
basis van literatuuronderzoek, deskundig advies, geografische dekking en
actualiteit; 2) er werd gebruikgemaakt van de meest
recente gegevens, met een beschikbaarheid van ten minste 93 % in de twee
jaren voor alle componenten; 3) de indicator vertoont een
evenwichtige structuur, aangezien de vier componenten ervan even relevant
werden geacht, waarbij de nominale gewichten ervan als wegingscoëfficiënten
zijn gekozen, volgens een aanpak die vergelijkbaar is met die van
toonaangevende internationale indices zoals de globale innovatie-index (Global
Innovation Index) en de milieuprestatie-index (Environmental Performance
Index); 4) ten slotte zijn de scores en de
rangschikking van de landen getoetst aan de samenhang ervan met het bestaande
gegevensmateriaal, het huidige onderzoek of de heersende theorie. De modelleringsaannames zijn getest wat
betreft imputatie voor ontbrekende gegevens, aggregatieformules, alternatieve
varianten voor alle componenten en weging. Er zijn betrouwbaarheidsintervallen
voor de ranglijsten berekend, evenals de afstand tot de efficiëntiegrens. 5. Conclusies Op verzoek van de Europese Raad wordt in deze mededeling een indicator
voor innovatieresultaten gepresenteerd, die voortbouwt op de inspanningen van
de Commissie om de kwaliteit van het feitenmateriaal ter ondersteuning van de
beleidsvorming te verbeteren en de impact van de innovatie te beoordelen. Door in te zoomen
op de innovatieresultaten vormt de indicator een aanvulling op het scorebord
voor de Innovatie-Unie en de beknopte innovatie-index. In overeenstemming met de Europa 2020-strategie en het
vlaggenschipinitiatief "Innovatie-Unie" zal de indicator de beleidsmakers ondersteunen bij het scheppen van een innovatievriendelijk klimaat.
De indicator is ontwikkeld met gebruikmaking
van internationale kwaliteitsnormen en de allernieuwste statistische analyses.
Niettemin heeft de Commissie vastgesteld dat op vier gebieden actie nodig is om
het volledige potentieel van de indicator te kunnen benutten: het betreft hier
onder meer verbetering van de internationale vergelijkbaarheid ervan,
verbetering van de gegevens over snelgroeiende ondernemingen en analyse van de
wijze waarop de gegevensreeksen van de innovatiecoëfficiënten kunnen worden
verbeterd. De indicator is een samengestelde index, die vier dimensies van de
innovatieresultaten kwantificeert: octrooien, vaardigheden, handel in
kennisintensieve goederen en diensten, en werkgelegenheid in snelgroeiende
ondernemingen. De resultaten en de beleidsimplicaties ervan worden in het
werkdocument van de diensten van de Commissie nader toegelicht. [1] Europa 2020-kerninitiatief Innovatie-Unie,
COM(2010) 546 definitief van 6 oktober 2010. [2] http://ec.europa.eu/enterprise/policies/innovation/files/ius-2013_en-pdf.
[3] Conclusies van de Raad van 4 februari 2011 (doc. EUCO
2/1/11 REV1) en 1 en 2 maart 2012 (doc. EUCO 4/2/12 REV2). [4] De Europese Raad heeft "een debat volgend jaar over
de Europa 2020-strategie" aangekondigd en heeft gevraagd "de
voorbereidende werkzaamheden prioritair [...] te richten [op]: (b) [...]
innovatie (oktober 2013)", ten aanzien waarvan de Europese Raad "met
het oog op zijn besprekingen uit[ziet] naar de tijdige presentatie door de
Commissie van [...] haar mededeling "Stand van zaken rond de
Innovatie-Unie 2012", met inbegrip van de innovatie-indicator", doc.
EUCO 23/13 van de Raad. [5] Verslag van het panel op hoog niveau over het meten van
de innovatie, A. Mas-Colell (voorzitter), september 2010. [6] De formule voor de indicator is opgenomen in
vergelijking 1 van het werkdocument van de diensten van de Commissie. [7] Er is onderzoek gedaan naar de mogelijkheid om gebruik
te maken van een van de vier aanvullende resultaatindicatoren van het IUS. [8] "Stand van zaken rond de Innovatie-Unie 2012 –
Verandering versnellen”, COM(2013)
149 final van 21 maart 2013. [9] OESO (2010), "High-growth Enterprises: What
Governments Can Do to Make a Difference". Archibugi, D et al.
(2013) "Economic crisis and innovation: is destruction prevailing over
accumulation?" Research Policy 42, 2. [10] Er worden ook indicaties van de prestaties van internationale
partners, bv. de VS, in verhouding tot die van de EU verstrekt. [11] Zie: http://composite-indicators.jrc.ec.europa.eu/