This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52012PC0369
Proposal for a REGULATION OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on clinical trials on medicinal products for human use, and repealing Directive 2001/20/EC
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG
/* COM/2012/0369 final - 2012/0192 (COD) */
Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG /* COM/2012/0369 final - 2012/0192 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Een klinische proef in de zin van
Richtlijn 2001/20/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 april
2001 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de toepassing van goede
klinische praktijken bij de uitvoering van klinische proeven met geneesmiddelen
voor menselijk gebruik[1]
is een bij mensen uitgevoerd onderzoek waarbij geneesmiddelen, op basis van een
onderzoeksprotocol, op andere wijze dan in de normale klinische praktijk worden
gebruikt. Klinische proeven worden in zeer uiteenlopende
contexten verricht. Aanvragen van een vergunning voor het in de handel brengen
en publicaties in medische tijdschriften berusten op gegevens die in klinische
proeven zijn gegenereerd. Daarom vormen klinische proeven een onontbeerlijk
onderdeel van het klinisch onderzoek, dat op zijn beurt essentieel is voor de
ontwikkeling van geneesmiddelen en de verbetering van medische behandelingen.
Zonder klinische proeven zouden er geen nieuwe geneesmiddelen komen, zouden
bestaande geneesmiddelen niet verder ontwikkeld worden en zouden behandelingen
met geneesmiddelen niet op basis van feiten kunnen worden verbeterd. In de EU/EER worden jaarlijks zo’n 4 400
aanvragen voor klinische proeven ingediend[2].
Zo’n 60 % van de klinische proeven vindt plaats in opdracht van de
farmaceutische industrie en 40 % in opdracht van andere belanghebbenden,
zoals wetenschappers. Ongeveer 24 % van alle in de EU
aangevraagde klinische proeven is multinationaal, dat wil zeggen dat het de
bedoeling is dat de proef in ten minste twee lidstaten wordt uitgevoerd. Hoewel
dit aandeel relatief klein lijkt, is ongeveer 67 % van alle proefpersonen
die aan een klinische proef deelnemen, bij deze 24 % van de klinische
proeven betrokken. Dit betekent dat gemiddeld gezien klinische proeven met meer
dan veertig proefpersonen in meer dan een lidstaat worden verricht. De
klinische proeven die in één lidstaat worden verricht, betreffen kleine studies
met lage aanwervingsstreefcijfers. Richtlijn 2001/20/EG heeft belangrijke
verbeteringen opgeleverd voor de veiligheid en de ethische verantwoordheid van
klinische proeven in de EU en de betrouwbaarheid van de gegevens van klinische
proeven. Gebleken is dat de Richtlijn inzake klinische proeven echter ook het
onderdeel van de EU-geneesmiddelenwetgeving is waarop de zwaarste kritiek wordt
geleverd. Deze kritiek is afkomstig van alle belanghebbenden: patiënten,
bedrijfsleven en wetenschappelijk onderzoek. De beschikbare gegevens geven de critici
gelijk: ·
het aantal aanvragen van klinische proeven daalde
tussen 2007 en 2011 met 25 %[3]; ·
de kosten voor de uitvoering van klinische proeven
zijn gestegen. Ten opzichte van de situatie voordat Richtlijn 2001/20/EG
van toepassing werd hebben opdrachtgevers in het bedrijfsleven twee keer zo
veel personeel nodig voor taken in verband met aanvragen van klinische proeven
(+ 107 %); voor kleine bedrijven is de toename nog groter. Voor
niet-commerciële opdrachtgevers stegen de administratieve kosten met 98 %
als gevolg van de toename van de administratieve vereisten op grond van
Richtlijn 2001/20/EG. Bovendien zagen opdrachtgevers in het bedrijfsleven
de verzekeringspremies met 800 % toenemen sinds Richtlijn 2001/20/EG
van toepassing werd; ·
de gemiddelde vertraging voor het begin van een
klinische proef is met 90 % toegenomen en bedraagt nu 152 dagen. Het zou onjuist zijn om de afgenomen
activiteit op het gebied van klinische proeven geheel aan
Richtlijn 2001/20/EG toe te schrijven. De richtlijn heeft echter vele
rechtstreekse effecten op de kosten en de haalbaarheid van de uitvoering van
klinische proeven gehad, wat indirect tot een daling van deze activiteit in de
EU heeft geleid. Bovendien werden andere oorzaken (zoals de salariskosten en de
noodzaak om multinationale studies uit te voeren om aanwervingsstreefcijfers te
halen) versterkt door de voorschriften en de daaruit voortvloeiende kosten van
Richtlijn 2001/20/EG. De bestaande bepalingen van
Richtlijn 2001/20/EG blijken de uitvoering van klinische proeven in Europa
dus te hebben gehinderd. Daarom moet de Commissie handelend optreden. 2. RESULTATEN VAN RAADPLEGINGEN VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN
EFFECTBEOORDELING Ter voorbereiding van de effectbeoordeling
voor dit voorstel heeft de Commissie twee openbare raadplegingen gehouden, die
van 9 oktober 2009 tot en met 8 januari 2010 en van
9 februari 2011 tot en met 13 mei 2011 plaatsvonden. Beide raadplegingen beantwoordden aan de
“algemene beginselen en minimumnormen voor raadpleging van de betrokken
partijen door de Commissie”. De Commissie
heeft de antwoorden en een samenvatting van de antwoorden gepubliceerd. Bovendien heeft de Commissie sinds 2009 enkele
vergaderingen met belanghebbenden gehouden om hun mening over de werking van de
Richtlijn inzake klinische proeven te vernemen en de gevolgen van mogelijke
beleidsopties te bespreken. Op 31 maart 2011 werd een grote workshop
met belanghebbenden gehouden om enkele punten te verduidelijken die naar voren
waren gebracht in de conceptnota voor de openbare raadpleging. De Commissie heeft overeenkomstig haar
richtsnoeren een effectbeoordeling uitgevoerd en de resultaten daarvan in een
effectbeoordelingsverslag gepubliceerd. 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL 3.1. Toepassingsgebied (hoofdstukken
I en II van de voorgestelde verordening) Het toepassingsgebied van de voorgestelde
verordening is in grote lijnen gelijk aan dat van Richtlijn 2001/20/EG.
Het omvat alleen klinisch onderzoek naar geneesmiddelen, maar is zeer ruim in
de zin dat de enige studies die van het toepassingsgebied zijn uitgesloten,
klinische studies “zonder interventie” zijn (bv. “datamining” en enquêtes onder
artsen zonder aanvullende interventie). Voor studies zonder interventie die
veiligheidsstudies na toelating zijn die door de houder van de vergunning voor
het in de handel brengen vrijwillig of op grond van door de bevoegde autoriteit
voor handelsvergunningen opgelegde verplichtingen worden begonnen, beheerd of
gefinancierd, gelden de voorschriften in Richtlijn 2001/83/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling
van een communautair wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik[4]. 3.2. Toelatingsprocedure en
toelatingsdossier (indiening, beoordeling, besluit; hoofdstukken II, III, XIV
en XV van de voorgestelde verordening) Volgens het voorstel wordt een nieuwe
toelatingsprocedure voor klinische proeven ingevoerd die op de volgende
elementen berust: ·
een geharmoniseerd toelatingsdossier, waarmee de
bestaande richtsnoeren van de Commissie in EudraLex, deel 10, deels worden
gecodificeerd; ·
één portaal voor de indiening van aanvragen voor
klinische proeven, dat aan een EU-databank gekoppeld is. Dit portaal wordt door
de Europese Commissie beheerd en er zijn voor de opdrachtgever geen kosten aan
verbonden; ·
een flexibele en snelle beoordelingsprocedure
zonder invoering van nieuwe centrale bureaucratie. Deze beoordeling wordt
hoofdzakelijk door de lidstaten geleid. Alle lidstaten waar de opdrachtgever de
klinische proef wil verrichten, zijn bij de beoordeling betrokken; ·
een duidelijk mechanisme voor de aanwijzing van een
“rapporterende lidstaat”; ·
duidelijke termijnen en een systeem van
stilzwijgende goedkeuring om de naleving te waarborgen; ·
een coördinatie- en adviesforum voor de behandeling
van vraagstukken die zich tijdens de toelatingsprocedure aandienen. Dit forum
wordt door de Commissie beheerd en voorgezeten; ·
een duidelijk onderscheid tussen de aspecten
waarvoor de lidstaten bij de beoordeling samenwerken en de aspecten van
wezenlijke ethische of nationale dan wel plaatselijke aard, waarvoor elke
lidstaat een afzonderlijke beoordeling verricht; ·
de mogelijkheid dat een lidstaat in bepaalde
duidelijk omschreven gevallen de conclusies van een beoordeling van een
aanvraag tot toelating van een klinische proef kan verwerpen (“gekwalificeerde
opt-out”); ·
de organisatorische opzet en interne bevoegdheden
voor de beoordeling van aanvragen tot toelating van klinische proeven worden
aan de lidstaten overgelaten, al moeten zij wel de internationale richtsnoeren
voor de onafhankelijkheid van de beoordelaars naleven; ·
een snelle procedure voor de uitbreiding van een
klinische proef tot andere lidstaten; ·
wanneer een klinische proef wordt gewijzigd nadat
zij is toegelaten, moet ook deze wijziging worden toegelaten als de wijziging
wezenlijke gevolgen heeft voor de veiligheid of de rechten van de proefpersonen
of voor de betrouwbaarheid en robuustheid van de in de klinische proef
gegenereerde gegevens. Een cruciaal element van de voorschriften voor de
toelating van een klinische proef is het duidelijke onderscheid tussen de
aspecten waarvoor de lidstaten samenwerken bij de beoordeling van aanvragen
(artikel 6 van de voorgestelde verordening) en de aspecten die de
lidstaten afzonderlijk beoordelen (artikel 7 van de voorgestelde
verordening). Tot deze laatste categorie behoren aspecten van wezenlijk
nationale aard (bv. aansprakelijkheid), van ethische aard (bv. geïnformeerde
toestemming) of van plaatselijke aard (bv. geschiktheid van de locatie van de
klinische proef). Dit onderscheid staat echter los van het orgaan
dat in een lidstaat de beoordeling verricht. Het voorstel raakt niet aan de
interne organisatie van de lidstaat betreffende de organen die bij de toelating
van klinische proeven betrokken zijn. De organisatorische opzet waarmee aan de
toelatingsprocedure van deze verordening wordt voldaan, wordt aan de lidstaten
overgelaten. Dit betekent dat de voorgestelde verordening,
anders dan Richtlijn 2001/20/EG, niet bepaalt welk orgaan of welke organen
binnen een lidstaat verantwoordelijk zijn voor de toelating van
klinische proeven. De voorgestelde verordening regelt of harmoniseert dus niet
de precieze werking van ethische commissies, schrijft geen stelselmatige
samenwerking tussen de ethische commissies in de EU op operationeel niveau voor
en beperkt het beoordelingsterrein van de ethische commissies niet tot strikt
ethische vraagstukken (wetenschap en ethiek kunnen niet van elkaar worden
gescheiden). Volgens het voorstel wordt de interne organisatie
van de toekenning van taken aan verschillende organen aan de lidstaten
overgelaten. De hoofdzaak is namelijk dat de lidstaten ervoor zorgen dat binnen
de in de wetgeving vastgelegde termijnen een onafhankelijke en kwalitatief
hoogwaardige beoordeling plaatsvindt. Bovendien is het cruciaal dat duidelijk
is welke vraagstukken de lidstaten in onderlinge samenwerking beoordelen en
welke vraagstukken vanwege de wezenlijk nationale, plaatselijke of ethische
aard ervan door elke lidstaat afzonderlijk worden beoordeeld. Bij deze aanpak blijft de voorgestelde verordening
echter waarborgen dat elke aanvraag voor een klinische proef gezamenlijk wordt
beoordeeld door een redelijk aantal personen die onafhankelijk zijn en tezamen
over de nodige kwalificaties en ervaring op alle relevante terreinen
beschikken, waarbij ook acht moet worden geslagen op de mening van leken. Het
voorstel blijft dus voldoen aan de internationale richtsnoeren en garandeert
dat aanvragen voor klinische proeven in de hele EU een grondige, onafhankelijke
en kwalitatief hoogwaardige beoordeling ondergaan, zonder dat wordt getreden in
de bevoegdheden van de lidstaten inzake de organisatie van hun interne
besluitvorming over aanvragen tot toelating van klinische proeven. 3.3. Relatie met “wetenschappelijk
advies” Regelgevende instanties kunnen ook los van de
regelgeving voor klinische proeven bij de voorbereidende fase van een proef
betrokken zijn in het kader van technische bijstand[5], plannen voor pediatrisch
onderzoek[6],
wetenschappelijk advies[7]
en veiligheids- en werkzaamheidsstudies na toelating[8] (hierna “wetenschappelijk
advies” genoemd). De voorgestelde verordening waarborgt om twee
redenen dat het aspect van wetenschappelijk advies gescheiden blijft van de
toelating van een klinische proef: ·
de betrokkenheid van de regelgevende instantie bij
wetenschappelijk advies dient een heel ander doel dan de toelating van een
klinische proef: in het eerste geval wordt vastgesteld welke klinische gegevens
wenselijk zijn om in een later stadium mogelijk een vergunning voor het
in de handel brengen te verlenen of te handhaven, terwijl in het tweede geval
wordt vastgesteld of een klinische proef aanvaardbaar is met het oog op
de rechten en de veiligheid van de patiënten en de betrouwbaarheid en
robuustheid van de gegevens. Het is dan ook zeer goed denkbaar dat deze twee
benaderingen verschillende uitkomsten opleveren (zoals in het verleden ook al
is voorgekomen): met het oog op de verlening van een toekomstige vergunning
voor het in de handel brengen kan het wenselijk zijn bepaalde klinische
gegevens aan de hand van proeven met mensen te verkrijgen, ofschoon die
klinische proeven met het oog op de bescherming van de proefpersonen
onaanvaardbaar kunnen zijn; ·
de EU-wetgeving voor klinische proeven geldt voor
klinische proeven in het algemeen, dat wil zeggen ongeacht of de resultaten
bestemd zijn voor gebruik in een toekomstige aanvraag van een vergunning voor
het in de handel brengen of voor enig ander doel (bv. om
behandelingsstrategieën te verbeteren of een vergelijking te maken met
behandeling met andere geneesmiddelen). Wanneer dit onderscheid wordt gemaakt,
wordt meestal gesproken van “commerciële” en “academische” klinische proeven.
De laatste groep vertegenwoordigt zo’n 40 % van de klinische proeven die
in de EU worden aangevraagd. Vermenging van het wetenschappelijk advies en de
toelating van klinische proeven zou voor meer dan een derde van alle klinische
proeven dan ook niet werkbaar zijn. Het zijn echter met name deze “academische”
klinische proeven die dit voorstel beoogt te stimuleren. 3.4. Bescherming van proefpersonen
en geïnformeerde toestemming (hoofdstuk V van de voorgestelde verordening) Overeenkomstig artikel 3, lid 2,
onder a), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie is
voor elke interventie in het kader van de geneeskunde en de biologie de vrije
en geïnformeerde toestemming van de betrokkene noodzakelijk. Het EU-recht moet
aan dit beginsel voldoen. In het wetgevingsproces dat tot
Richtlijn 2001/20/EG heeft geleid, zijn de voorschriften voor de
bescherming van proefpersonen en voor de vrije en geïnformeerde toestemming
uitvoerig besproken. Deze voorschriften worden door de voorgestelde verordening
niet inhoudelijk gewijzigd, afgezien van de voorschriften voor klinische
proeven in noodsituaties (zie volgende alinea). Omwille van de duidelijkheid
zijn enkele bepalingen echter wel verplaatst en waar mogelijk beknopter
geformuleerd. Zo zijn de bepalingen betreffende de toelatingsprocedure maar de
hoofdstukken II en III van de voorgestelde verordening verplaatst en de
bepalingen betreffende schadevergoeding naar hoofdstuk XII. Richtlijn 2001/20/EG bevat nog geen
specifieke bepalingen voor spoedeisende situaties waarin geen vrije en
geïnformeerde toestemming van de proefpersoon of zijn wettelijke
vertegenwoordiger kan worden verkregen (“klinische proeven in noodsituaties”).
Om in deze leemte te voorzien zijn specifieke bepalingen voor klinische proeven
in noodsituaties toegevoegd, die overeenstemmen met de bestaande internationale
richtsnoeren op dit gebied. Bovendien zijn de bepalingen van
Richtlijn 95/46/EG[9]
en Verordening (EG) nr. 45/2001[10]
betreffende de bescherming van persoonsgegevens van toepassing. In de EU-databank zullen geen gegevens worden
opgenomen over de proefpersonen die aan een proef deelnemen. Het is belangrijk dat de persoonsgegevens van
onderzoekers die in de EU-databank verzameld kunnen worden, worden bewaard
overeenkomstig de uitzondering die is opgenomen in artikel 17, lid 3,
onder b), van het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement
en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met
de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (algemene verordening gegevensbescherming). Wanneer bijvoorbeeld wordt
vastgesteld dat bij de uitvoering van een klinische proef fouten zijn begaan,
is het namelijk belangrijk dat alle klinische proeven kunnen worden opgespoord
waarbij dezelfde onderzoekers betrokken waren, ook al zijn die al verscheidene
jaren voordien beëindigd. 3.5. Veiligheidsrapportage
(hoofdstuk VII van de voorgestelde verordening) De voorschriften voor veiligheidsrapportage volgen
de beginselen van de toepasselijke internationale richtsnoeren. In vergelijking
met Richtlijn 2001/20/EG zijn de voorschriften op de volgende wijze
gestroomlijnd, vereenvoudigd en gemoderniseerd: ·
de mogelijkheid ongewenste voorvallen uit te
sluiten van de melding door de onderzoeker aan de opdrachtgever als dit in het
protocol is vastgelegd; ·
rechtstreekse rapportage van vermoedelijke
onverwachte ernstige bijwerkingen door de opdrachtgever aan de Europese
databank EudraVigilance; ·
vereenvoudigde indiening van het jaarlijkse
veiligheidsverslag door de opdrachtgever. Het jaarlijkse veiligheidsverslag
wordt bovendien niet ingediend voor toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek
die overeenkomstig de toegelaten indicatie worden gebruikt. Op deze
geneesmiddelen zijn de normale geneesmiddelenbewakingsvoorschriften van
toepassing. De gedetailleerde voorschriften voor
veiligheidsrapportage, die deels een codificatie van de bestaande richtsnoeren
van de Commissie[11]
zijn, zijn opgenomen in een bijlage bij de voorgestelde verordening. Hierdoor
kunnen de bestaande voorschriften gemakkelijker aan de vooruitgang van de
techniek of aan wereldwijde ontwikkelingen op het gebied van regelgeving worden
aangepast, namelijk bij gedelegeerde handeling. EudraVigilance is een bestaande Europese databank
die al voor geneesmiddelenbewakingsactiviteiten in het kader van
Richtlijn 2001/83/EG en Verordening (EG) nr. 726/2004 wordt gebruikt
en door het Europees Geneesmiddelenbureau wordt onderhouden en beheerd. In
Richtlijn 2001/20/EG werd al naar deze databank en de rol van het Europees
Geneesmiddelenbureau bij het beheer ervan verwezen. De voorgestelde verordening
brengt op dit punt geen verandering. 3.6. Uitvoering van de proef
(hoofdstuk VIII van de voorgestelde verordening) Richtlijn 2001/20/EG bevat vrij weinig
voorschriften voor de feitelijke uitvoering van proeven. Deze voorschriften
zijn gedeeltelijk opgenomen in Richtlijn 2005/28/EG van de Commissie van
8 april 2005 tot vaststelling van beginselen en gedetailleerde
richtsnoeren inzake goede klinische praktijken wat geneesmiddelen voor
onderzoek voor menselijk gebruik betreft en tot vaststelling van de eisen voor
vergunningen voor de vervaardiging of invoer van die geneesmiddelen[12] en gedeeltelijk in
richtsnoeren van de Commissie. In de voorgestelde verordening worden deze
voorschriften bijeengebracht. 3.7. Geneesmiddelen voor onderzoek
en auxiliaire geneesmiddelen, vervaardiging, etikettering (hoofdstukken IX en X
van de voorgestelde verordening) Geneesmiddelen die voor proeven in het kader van
onderzoek en ontwikkeling zijn bestemd, zijn uitgesloten van het
toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG en dus ook van de voorschriften
voor de vervaardiging, invoer en etikettering. De desbetreffende voorschriften
zijn opgenomen in de Richtlijnen 2001/20/EG en 2005/28/EG en in richtsnoeren
van de Commissie. In de voorgestelde verordening worden deze
voorschriften bijeengebracht. Het begrip “geneesmiddel voor onderzoek” wordt in
de nieuwe voorschriften gehandhaafd. Daarin komt echter duidelijker naar voren
dat geneesmiddelen voor onderzoek toegelaten kunnen zijn, wat betekent dat zij
reeds overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG in de handel zijn gebracht. Bovendien leert de ervaring met
Richtlijn 2001/20/EG dat duidelijkheid geschapen moet worden over
geneesmiddelen die in een klinische proef worden gebruikt, maar geen
geneesmiddelen voor onderzoek zijn. Er komen evenredige voorschriften voor de
vervaardiging en etikettering van deze “auxiliaire geneesmiddelen” (in de
uitvoeringsrichtsnoeren van de Commissie tot nu toe aangeduid als
“geneesmiddelen die geen geneesmiddel voor onderzoek zijn”). 3.8. Opdrachtgevers, gedeeld
opdrachtgeverschap, EU-contactpersoon (hoofdstuk XI van de voorgestelde
verordening) Elke klinische proef moet een opdrachtgever
hebben, dat wil zeggen een natuurlijke of rechtspersoon die verantwoordelijk is
voor het beginnen en beheren van de klinische proef. Deze verantwoordelijkheid mag niet worden verward
met de aansprakelijkheid voor door patiënten geleden schade. De regels voor
aansprakelijkheid hangen af van de toepasselijke nationale
aansprakelijkheidswetgeving en staan los van de verantwoordelijkheid van de
opdrachtgever. Wat de verantwoordelijkheid aangaat, verdient het
duidelijk de voorkeur om één opdrachtgever per klinische proef te hebben. Aldus
kan het beste worden gewaarborgd dat alle informatie over de hele klinische
proef wordt verstrekt aan de organen die toezicht op de klinische proef houden
en dat alle noodzakelijke maatregelen worden genomen. Klinische proeven worden echter steeds vaker
gestart door losse netwerken van wetenschappers of wetenschappelijke
instellingen in een of meer lidstaten. Om praktische of juridische redenen kan
het voor deze netwerken in sommige gevallen lastig zijn om te bepalen wie als
“enige opdrachtgever” zal optreden. Ook bij de gezamenlijke oprichting van één
rechtspersoon die als “enige opdrachtgever” moet optreden, kunnen deze
netwerken praktische of juridische moeilijkheden ondervinden. Om dit probleem aan te pakken en toch een
doeltreffend toezicht op klinische proeven te waarborgen, wordt in de
voorgestelde verordening het begrip “gedeeld opdrachtgeverschap” ingevoerd. In
eerste instantie zijn alle medeopdrachtgevers verantwoordelijk voor de hele
klinische proef. De voorgestelde verordening biedt medeopdrachtgevers echter de
mogelijkheid de verantwoordelijkheid voor de klinische proef onderling te verdelen.
Ook als de medeopdrachtgevers de verantwoordelijkheden verdelen, blijven zij
echter allen verantwoordelijk voor de aanwijzing van een opdrachtgever die
maatregelen kan nemen die door een lidstaat worden verlangd en informatie over
de klinische proef als geheel kan verschaffen. De verplichtingen van de opdrachtgever staan los
van de vraag of de opdrachtgever in de EU of in een derde land is gevestigd.
Als hij echter in een derde land is gevestigd, moet een EU-contactpersoon
worden aangewezen om een doeltreffend toezicht op de klinische proef mogelijk
te maken. Communicatie met die contactpersoon wordt beschouwd als communicatie
met de opdrachtgever. 3.9. Schadevergoeding
(hoofdstuk XII van de voorgestelde verordening) Bij Richtlijn 2001/20/EG werd een verzekering
of andere waarborg verplicht gesteld. Door deze verplichting stegen de kosten
en de administratieve belasting voor de uitvoering van klinische proeven, maar
er zijn geen aanwijzingen dat het aantal schadegevallen of het schadebedrag met
de inwerkingtreding van de richtlijn is toegenomen. In de voorgestelde verordening wordt erkend dat
klinische proeven niet in alle gevallen een hoger risico voor proefpersonen
opleveren dan behandeling volgens de normale klinische praktijk. Voor klinische
proeven die geen of een verwaarloosbaar hoger risico opleveren is bijgevolg
geen specifieke schadevergoeding (in de vorm van een verzekering of een andere
waarborg) vereist. In deze gevallen volstaat de dekking door de verzekering van
de arts of de instelling, dan wel de productaansprakelijkheidsverzekering. Als de klinische proef wel een hoger risico
oplevert, is de opdrachtgever volgens de voorgestelde verordening verplicht
schadevergoeding te waarborgen door middel van een verzekering of een
waarborgmechanisme. De lidstaten worden verplicht een nationaal
waarborgmechanisme zonder winstoogmerk in te stellen. Dit moet met name
niet-commerciële opdrachtgevers helpen de risico’s van mogelijke
schadevergoedingen te dekken. Zij ondervinden sinds de invoering van de verplichte
verzekering of andere waarborg op grond van Richtlijn 2001/20/EG grote
moeilijkheden om deze risico’s af te dekken. 3.10. Inspecties (hoofdstuk XIII
van de voorgestelde verordening) De bepalingen betreffende inspecties zijn
grotendeels op Richtlijn 2001/20/EG gebaseerd. In verband met de
inspectiecapaciteit verschaft de voorgestelde verordening een rechtsgrondslag
voor de uitvoering van controles door personeel van de Commissie in de
lidstaten en in derde landen in het kader van het EU-acquis voor geneesmiddelen
voor menselijk gebruik en klinische proeven. 3.11. Intrekking van wetgeving en
inwerkingtreding (hoofdstuk XIX van de voorgestelde verordening) De voorgestelde verordening bestrijkt de aspecten
die in Richtlijn 2001/20/EG zijn geregeld. Die richtlijn wordt bijgevolg
ingetrokken. Om een soepele overgang van de voorschriften van
de (omgezette) Richtlijn 2001/20/EG naar deze verordening mogelijk te
maken, zullen vanaf de datum waarop deze verordening van toepassing wordt,
beide reeksen voorschriften gedurende drie jaar naast elkaar van toepassing
zijn. Dit zal de overgang vergemakkelijken, in het bijzonder voor aspecten in
verband met de toelatingsprocedure. 3.12 Vereenvoudiging van substantiële
voorschriften voor klinische proeven met toegelaten geneesmiddelen en voor
klinische proeven met beperkte interventie De regelgeving voor klinische proeven betreft twee
verschillende risico’s: het risico voor de veiligheid van de proefpersonen en
het risico voor de betrouwbaarheid van de gegevens. Het eerste risico kan sterk
uiteenlopen en hangt van een aantal factoren af, met name: ·
de bestaande kennis over en ervaring met het
geneesmiddel voor onderzoek (in het bijzonder de vraag of het in de EU is
toegelaten); en ·
de aard van de interventie (uiteenlopend van een
eenvoudig bloedmonster tot een complexe biopsie). Een belangrijk punt van kritiek op
Richtlijn 2001/20/EG is dat onvoldoende rekening wordt gehouden met dit
verschil in risico. De meeste verplichtingen en beperkingen van
Richtlijn 2001/20/EG gelden namelijk ongeacht het risico voor de
veiligheid van de proefpersonen. Dit aspect is uitgebreid behandeld in het
effectbeoordelingsverslag. Op grond van de risicobeoordeling is in de hele
voorgestelde verordening zorgvuldig nagegaan of de voorschriften evenredig
waren aan de risico’s. 3.13. Juridische vorm van een
verordening Het voorstel betreft een verordening die in de
plaats komt van Richtlijn 2001/20/EG. Met de juridische vorm van een verordening wordt
een coherente procedure voor de indiening van aanvragen tot toelating van
klinische proeven en wezenlijke wijzigingen daarvan gewaarborgd. De ervaring leert namelijk welke problemen
ontstaan als de lidstaten zich bij hun samenwerking op soortgelijke, maar
verschillende nationale omzettingsmaatregelen baseren. Alleen met een
verordening wordt gewaarborgd dat de lidstaten hun beoordeling van een aanvraag
tot toelating van een klinische proef op een identieke tekst baseren, en niet
op uiteenlopende nationale omzettingsmaatregelen. Dit geldt niet alleen voor het volledige
toelatingsproces, maar ook voor alle andere vraagstukken waarop deze
verordening betrekking heeft, zoals de veiligheidsrapportage tijdens klinische
proeven en de vereisten voor de etikettering van geneesmiddelen die in een
klinische proef worden gebruikt. Bovendien heeft de ervaring uitgewezen dat
lidstaten het omzettingsproces hebben aangegrepen om aanvullende procedurele
voorschriften in te voeren. Ten slotte houdt de juridische vorm van een
verordening ook een belangrijke vereenvoudiging in. Door de vervanging van de
nationale omzettingsmaatregelen kunnen de betrokkenen zich bij de planning en
uitvoering van klinische proeven, waaronder ook multinationale, baseren op één
regelgevend kader in plaats van op een “lappendeken” van 27 nationale
kaders bij de omzettingsmaatregelen van de lidstaten. Ondanks de juridische vorm van een verordening
blijven er echter gebieden waarop het regelgevend kader op EU-niveau door
nationale wetgeving zal worden aangevuld. Voorbeelden hiervan zijn de
voorschriften voor de vaststelling van de wettelijke vertegenwoordiger van de
proefpersoon en de substantiële voorschriften voor de aansprakelijkheid in
geval van schade. 3.14. Bevoegdheden, dubbele
rechtsgrondslag en subsidiariteit De voorgestelde verordening wordt net als
Richtlijn 2001/20/EG gebaseerd op artikel 114 van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Daarnaast wordt de
voorgestelde verordening op artikel 168, lid 4, onder c), VWEU
gebaseerd. De voorgestelde verordening berust op artikel 114
VWEU omdat beoogd wordt het regelgevend kader voor klinische proeven te
harmoniseren. De voorgestelde verordening moet bovendien bijdragen tot de
harmonisatie van de voorschriften voor geneesmiddelen die in de handel worden
gebracht, waaronder de verlening van vergunningen voor het in de handel
brengen. Ten slotte is de voorgestelde verordening ook bedoeld om de
voorschriften voor geneesmiddelen die in een klinische proef worden gebruikt te
harmoniseren, zodat vrij verkeer van die geneesmiddelen in de Unie mogelijk
wordt. Harmonisatie van de voorschriften voor
klinische proeven: vrijwel elke klinische proef van een zekere omvang wordt
in meer dan een lidstaat uitgevoerd. Ook kunnen de resultaten die in een
klinische proef worden gegenereerd als basis voor andere klinische proeven
dienen. Het is daarom essentieel dat de voorschriften voor de rechten en de
veiligheid van patiënten en de betrouwbaarheid en robuustheid van gegevens
worden geharmoniseerd, zodat de gegevens in de hele Unie worden erkend. Harmonisatie van de voorschriften voor
geneesmiddelen in het algemeen: door de harmonisatie van de voorschriften
voor klinische proeven wordt het mogelijk in aanvragen van vergunningen voor
het in de Unie in de handel brengen van geneesmiddelen, met inbegrip van latere
wijzigingen en uitbreidingen van die vergunningen, naar de resultaten en
uitkomsten van klinische proeven te verwijzen. Harmonisatie van de voorschriften voor
geneesmiddelen die in een klinische proef worden gebruikt: zoals bekend
zijn geneesmiddelen die voor proeven in het kader van onderzoek en ontwikkeling
zijn bestemd, uitgesloten van het communautair wetboek betreffende
geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Deze geneesmiddelen kunnen echter worden
vervaardigd in een andere lidstaat dan die waar de klinische proef wordt
uitgevoerd. Voor deze geneesmiddelen geldt dus geen afgeleid recht van de Unie
dat het vrije verkeer ervan waarborgt en tegelijkertijd een hoog niveau van
bescherming van de volksgezondheid in stand houdt. De voorgestelde verordening berust tevens op
artikel 168, lid 4, onder c), VWEU omdat beoogd wordt hoge
kwaliteits- en veiligheidseisen aan geneesmiddelen te stellen. Volgens
artikel 168, lid 4, en artikel 4, lid 2, onder k), VWEU
gaat het hier ‑ net als bij artikel 114 VWEU ‑
om een gedeelde bevoegdheid, die wordt uitgeoefend met de vaststelling van de
voorgestelde verordening. Met de voorgestelde verordening wordt beoogd in
twee opzichten hoge kwaliteits‑ en veiligheidseisen aan geneesmiddelen te
stellen: ·
gewaarborgd wordt dat de gegevens die in klinische
proeven worden gegenereerd betrouwbaar en robuust zijn, zodat behandelingen en
geneesmiddelen die veiliger voor de patiënt worden geacht, op betrouwbare en
robuuste klinische gegevens berusten. Alleen als de gegevens op basis waarvan
deze beslissingen worden genomen betrouwbaar en robuust zijn, kunnen
regelgevende instanties, wetenschappers, bedrijven en het grote publiek de
juiste beslissingen nemen om hoge kwaliteits‑ en veiligheidseisen aan
geneesmiddelen te stellen. De bepalingen waarmee dit wordt verwezenlijkt
betreffen met name de toelatingsprocedure, de voorschriften voor de uitvoering
van klinische proeven en de voorschriften voor monitoring en toezicht door de
lidstaten; ·
beoogd wordt hoge kwaliteits‑ en veiligheidseisen
te stellen aan geneesmiddelen die in een klinische proef aan proefpersonen
worden toegediend (waarbij erkend wordt dat de ontbrekende kennis die
kenmerkend is voor een klinische proef, de reikwijdte van deze waarborg
noodzakelijkerwijs beperkt): dit wordt onder meer verwezenlijkt met de
toelatingsprocedure van de voorgestelde verordening en met de voorschriften
voor de vervaardiging van geneesmiddelen die in een klinische proef worden
gebruikt, veiligheidsrapportage en inspecties. Om de volgende redenen kan artikel 168,
lid 4, onder c), VWEU niet als enige rechtsgrondslag dienen, maar
moet deze rechtsgrondslag met artikel 114 VWEU worden aangevuld: ·
zoals hierboven is aangegeven is de voorgestelde
verordening tegelijkertijd gericht op de totstandbrenging en werking van de
interne markt en op het stellen van hoge kwaliteits‑ en veiligheidseisen
aan geneesmiddelen; ·
de voorgestelde verordening stelt hoge eisen aan de
kwaliteit en veiligheid, maar ook aan de werkzaamheid van geneesmiddelen
voor menselijk gebruik: naast het veiligheidsaspect wordt ook gewaarborgd dat
de proefpersonen in een klinische proef een doeltreffende behandeling met
geneesmiddelen kunnen krijgen. Ook wordt getracht te waarborgen dat de in een
klinische proef gegenereerde gegevens niet alleen ten aanzien van de kwaliteit
en veiligheid betrouwbaar en robuust zijn, maar ook ten aanzien van de
werkzaamheid van het geneesmiddel. Dit werkzaamheidsaspect wordt echter niet
genoemd in artikel 168, lid 4, onder c), VWEU. Dit aspect van de
volksgezondheid wordt bestreken door artikel 114, lid 3, VWEU (hoog
niveau van gezondheidsbescherming). Voordat Richtlijn 2001/20/EG in werking trad
was de regelgeving voor dergelijke situaties ontoereikend. De wettelijke en
bestuursrechtelijke bepalingen verschilden van lidstaat tot lidstaat. Vanwege
deze verschillen moesten aanvragers van vergunningen voor het in de handel
brengen van geneesmiddelen hun aanvragen aanpassen. Ook de distributie van deze
producten werd erdoor gehinderd. Dit had een rechtstreeks effect op de
voltooiing en de werking van de interne markt. De EU-wetgeving inzake klinische proeven is
bedoeld om in deze behoefte te voorzien. Op EU-niveau worden procedurele
voorschriften vastgesteld voor de toelating en uitvoering van klinische
proeven, de veiligheidsrapportage en de vervaardiging en etikettering van
geneesmiddelen die in een klinische proef worden gebruikt. Bij de regelgeving voor klinische proeven oefent
de Unie haar gedeelde bevoegdheid overeenkomstig artikel 4, lid 2,
van het VWEU uit. Wijziging van deze voorschriften door de lidstaten
zou in strijd zijn met het Verdrag, aangezien alleen de Unie deze kan wijzigen. Het Verdrag stelt echter ook grenzen aan de
harmonisatie van de ethische aspecten van de toelating van klinische proeven en
de desbetreffende regelgeving. Deze ethische aspecten betreffen in het
bijzonder de noodzaak van “geïnformeerde toestemming” van de proefpersoon of
zijn wettelijke vertegenwoordiger. Ongeacht het risico dat een klinische proef
voor een patiënt kan opleveren, volstaat het enkele feit dat de behandeling
deel uitmaakt van een experiment — uit ethisch oogpunt — om
geïnformeerde toestemming van de proefpersoon noodzakelijk te maken. De
beoordeling van aspecten in verband met geïnformeerde toestemming maakt daarom
geen deel uit van de samenwerking tussen de lidstaten, maar geschiedt door elke
lidstaat afzonderlijk. Er zijn ook verscheidene aspecten van wezenlijk
nationale aard, met name: ·
de voorschriften voor de vaststelling van de
wettelijke vertegenwoordiger van proefpersonen die geen geïnformeerde
toestemming kunnen geven (zoals kinderen): deze lopen in de EU sterk uiteen en
zijn aan nationale tradities en gewoonten gebonden; ·
de voorschriften betreffende de reikwijdte van de
aansprakelijkheid voor door proefpersonen geleden schade en de daarvoor
geldende voorwaarden: deze zijn diep geworteld in het nationale burgerlijke
recht inzake medische aansprakelijkheid. Dit is niet alleen van toepassing op
de mate van nalatigheid (bv. risico- of schuldaansprakelijkheid), maar ook op
de voorschriften inzake bewijslast en de berekening van de omvang van de
schade. Dit betekent dat de regelgeving voor klinische
proeven, en met name de herziening van Richtlijn 2001/20/EG, weliswaar
verenigbaar is met het subsidiariteitsbeginsel, maar niettemin onderhevig is
aan de in de Verdragen neergelegde beperkingen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Dit voorstel heeft de volgende gevolgen voor de
begroting: ·
kosten voor databanken (eenmalige kosten en
onderhoud); ·
personeel van de Commissie voor het beheer van de
werking van de verordening; ·
kosten van vergaderingen van de lidstaten om te
waarborgen dat de toelatingsprocedure van deze verordening naar behoren
functioneert; ·
personeel van de Commissie en andere kosten voor de
uitvoering van controles en inspecties van de Unie. In het financieel memorandum wordt nader op de
kosten ingegaan. In het effectbeoordelingsverslag zijn de kosten uitvoerig
behandeld. De kosten zullen worden opgenomen in het budget
van het programma Gezondheid voor groei (2014-2020). 2012/0192 (COD) Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD betreffende klinische proeven met
geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking van Richtlijn 2001/20/EG (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 114 en artikel 168, lid 4,
onder c), Gezien het voorstel van de Commissie[13], Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[14], Gezien het advies van het Comité van de
Regio’s[15], Na raadpleging van de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming[16], Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure[17], Overwegende hetgeen volgt: (1) Bij klinische proeven moeten
de veiligheid en rechten van de proefpersonen worden beschermd en betrouwbare
en robuuste gegevens worden gegenereerd. (2) Om een onafhankelijke
controle op de naleving van deze beginselen mogelijk te maken, is voorafgaande
toelating voor klinische proeven vereist. (3) De bestaande definitie van
een klinische proef die is opgenomen in Richtlijn 2001/20/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 4 april 2001 betreffende de onderlinge aanpassing
van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de
toepassing van goede klinische praktijken bij de uitvoering van klinische
proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik[18], moet worden verduidelijkt.
Het begrip “klinische proef” moet daarbij nauwkeuriger worden gedefinieerd door
het ruimere begrip “klinische studie” in te voeren, waarvan een klinische proef
een categorie vormt. Die categorie moet op basis van specifieke criteria worden
gedefinieerd. Deze benadering houdt naar behoren rekening met de internationale
richtsnoeren en is in overeenstemming met de geneesmiddelenwetgeving van de EU,
die op een tweedeling tussen “klinische proeven” en “studies zonder
interventie” berust. (4) Richtlijn 2001/20/EG had
tot doel de administratieve bepalingen inzake klinische proeven in de Europese
Unie te vereenvoudigen en te harmoniseren. De ervaring leert echter dat slechts
ten dele een geharmoniseerde benadering van de regelgeving voor klinische
proeven tot stand is gebracht. Dit bemoeilijkt met name de uitvoering van een
klinische proef in verscheidene lidstaten. De wetenschappelijke ontwikkelingen
wijzen er echter op dat toekomstige klinische proeven gericht zullen zijn op
specifiekere patiëntenpopulaties, zoals subgroepen die op basis van
genoominformatie worden gekozen. Om voldoende patiënten voor dergelijke proeven
te kunnen selecteren, moeten die proeven mogelijk vele, of zelfs alle,
lidstaten omvatten. De nieuwe procedures voor de toelating van klinische
proeven moeten de betrokkenheid van zo veel mogelijk lidstaten bevorderen. Om
de indieningsprocedures te vereenvoudigen moet de meervoudige indiening van
grotendeels identieke informatie dan ook worden vervangen door de indiening van
één aanvraagdossier bij alle betrokken lidstaten via een centraal portaal. (5) De ervaring met
Richtlijn 2001/20/EG wijst tevens uit dat het doel van vereenvoudiging en
harmonisatie van de administratieve bepalingen inzake klinische proeven in de
Unie niet in de juridische vorm van een richtlijn kan worden bereikt, maar dat
hiervoor een verordening vereist is. Alleen met een verordening wordt
gewaarborgd dat de lidstaten hun beoordeling van een aanvraag tot toelating van
een klinische proef op identieke criteria baseren, en niet op uiteenlopende nationale
omzettingsmaatregelen. Dit geldt niet alleen voor het volledige
toelatingsproces, maar ook voor alle andere vraagstukken waarop deze
verordening betrekking heeft, zoals de veiligheidsrapportage tijdens klinische
proeven en de vereisten voor de etikettering van geneesmiddelen die in een
klinische proef worden gebruikt. (6) De betrokken lidstaten moeten
samenwerken bij de beoordeling van een verzoek om toelating van een klinische
proef. Deze samenwerking moet geen betrekking hebben op aspecten van wezenlijk
nationale aard en op de ethische aspecten van een klinische proef, zoals
geïnformeerde toestemming. (7) De procedure moet flexibel en
doeltreffend zijn om administratieve vertraging voor aanvang van een klinische
proef te voorkomen. (8) De termijnen voor de
beoordeling van een aanvraagdossier voor klinische proeven moeten toereikend
zijn om het dossier te beoordelen en tegelijkertijd snelle toegang tot nieuwe,
innovatieve behandelingen mogelijk maken en waarborgen dat de Unie
aantrekkelijk blijft als plaats om klinische proeven te verrichten. In dit
licht werd in Richtlijn 2001/20/EG het begrip “stilzwijgende toelating”
opgenomen. Dit begrip moet worden behouden om te waarborgen dat de termijnen
worden nageleefd. Bij een volksgezondheidscrisis moeten de lidstaten een
aanvraag van een klinische proef snel kunnen beoordelen en toelaten. Daarom
moeten geen minimumtermijnen voor de goedkeuring worden vastgesteld. (9) Het veiligheidsrisico dat
proefpersonen bij een klinische proef lopen, houdt verband met twee zaken: het
geneesmiddel voor onderzoek en de interventie. Bij veel klinische proeven is
het veiligheidsrisico voor de proefpersoon echter slechts iets hoger dan bij de
normale klinische praktijk. Dit geldt in het bijzonder wanneer voor het geneesmiddel
voor onderzoek een vergunning voor het in de handel brengen is verleend (dit
betekent dat de kwaliteit, veiligheid en werkzaamheid al tijdens de
vergunningsprocedure zijn beoordeeld) en wanneer de interventie slechts een
zeer gering hoger risico voor de proefpersoon oplevert dan de normale klinische
praktijk. Deze “klinische proeven met beperkte interventie” zijn vaak van
cruciaal belang om standaardbehandelingen en ‑diagnoses te beoordelen en
zo het gebruik van geneesmiddelen te optimaliseren, waardoor wordt bijgedragen
aan een hoog niveau van volksgezondheid. Hiervoor moeten minder strenge
voorschriften gelden, zoals kortere toelatingstermijnen. (10) Bij de beoordeling van de
aanvraag voor een klinische proef moet met name aandacht worden besteed aan de
verwachte therapeutische en volksgezondheidsvoordelen (de “relevantie”) en aan
het risico en de ongemakken voor de proefpersoon. Ten aanzien van de relevantie
moeten talrijke aspecten in aanmerking worden genomen, waaronder de vraag of de
klinische proef is aanbevolen of opgelegd door de regelgevende autoriteiten die
met de beoordeling en de verlening van vergunningen voor het in de handel
brengen van geneesmiddelen zijn belast. (11) De toelatingsprocedure moet
voorzien in de mogelijkheid de beoordeling op te schorten om de opdrachtgever
in de gelegenheid te stellen te reageren op vragen of opmerkingen die tijdens
de beoordeling van het toelatingsdossier naar voren komen. De maximumduur van
de opschorting moet afhankelijk zijn van de vraag of het een klinische proef
met beperkte interventie is. Bovendien moet worden gewaarborgd dat er na afloop
van de opschorting in alle gevallen voldoende tijd is om de ingediende
aanvullende informatie te beoordelen. (12) Aan aanvragen voor klinische
proeven zijn ook aspecten van wezenlijk nationale aard en ethische aspecten
verbonden. Die aspecten moeten niet in het kader van de samenwerking tussen
alle betrokken lidstaten worden beoordeeld. (13) Bij de toelating van een
klinische proef moeten alle aspecten in verband met de bescherming van
proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid van gegevens aan de orde
worden gesteld. Daarom moet de toestemming voor de uitvoering van een klinische
proef in één administratiefrechtelijk besluit van de betrokken lidstaat worden vervat. (14) Het moet aan de betrokken
lidstaat worden overgelaten om te bepalen welk orgaan of welke organen bij deze
beoordeling betrokken zijn. Deze beslissing betreft de interne organisatie van
elke lidstaat. Wanneer de lidstaten dit orgaan of deze organen aanwijzen,
moeten zij zorgen voor betrokkenheid van leken en patiënten. Bovendien moeten
zij waarborgen dat er voldoende deskundigheid beschikbaar is. De beoordeling
moet echter in ieder geval, overeenkomstig de internationale richtsnoeren,
gezamenlijk worden verricht door een redelijk aantal personen die tezamen over
de nodige kwalificaties en ervaring beschikken. De personen die de aanvraag
beoordelen, moeten onafhankelijk zijn van de betrokken opdrachtgever,
instelling van de proeflocatie en onderzoekers en vrij zijn van elke andere
ongepaste beïnvloeding. (15) In de praktijk weten
opdrachtgevers op het moment waarop zij een aanvraag tot toelating van een
klinische proef indienen niet altijd zeker in welke lidstaten de proef
uiteindelijk zal worden verricht. Opdrachtgevers moeten de mogelijkheid hebben
een aanvraag in te dienen die alleen de documenten bevat die gezamenlijk worden
beoordeeld door de lidstaten waar de klinische proef kan worden uitgevoerd. (16) De opdrachtgever moet de
aanvraag tot toelating van een klinische proef kunnen intrekken. Met het oog op
een goed verloop van de beoordelingsprocedure moet een aanvraag tot toelating
van een klinische proef echter alleen voor de gehele klinische proef kunnen
worden ingetrokken. De opdrachtgever moet na intrekking van een aanvraag een
nieuwe aanvraag tot toelating van de klinische proef kunnen indienen. (17) In de praktijk kunnen
opdrachtgevers er, om aanwervingsstreefcijfers te halen of om andere redenen,
belang bij hebben een klinische proef na de oorspronkelijke toelating tot
andere lidstaten uit te breiden. Er moet een toelatingsmechanisme zijn dat een
dergelijke uitbreiding mogelijk maakt zonder dat de aanvraag opnieuw moet
worden beoordeeld door alle lidstaten die bij de oorspronkelijke toelating van
de klinische proef betrokken waren. (18) Klinische proeven ondergaan na
de toelating gewoonlijk vele wijzigingen. Deze wijzigingen kunnen betrekking
hebben op de uitvoering, de opzet, de methodologie, het geneesmiddel voor
onderzoek, het auxiliaire geneesmiddel, de onderzoeker of de locatie van de
proef. Wanneer deze wijzigingen een wezenlijk effect op de veiligheid of de
rechten van de proefpersonen dan wel op de betrouwbaarheid en robuustheid van
de in de klinische proef gegenereerde gegevens hebben, moet hiervoor een
toelatingsprocedure gelden die gelijkwaardig is aan de oorspronkelijke
toelatingsprocedure. (19) Om te garanderen dat alle
lidstaten over dezelfde informatie beschikken en om het aanvraagproces voor
klinische proeven te vereenvoudigen, moet de inhoud van het aanvraagdossier
voor de toelating van een klinische proef worden geharmoniseerd. (20) Om de transparantie op het
gebied van klinische proeven te vergroten, moeten de klinische proefgegevens
die ter ondersteuning van een aanvraag voor een klinische proef worden
ingediend, afkomstig zijn van klinische proeven die in een openbaar
toegankelijke databank zijn opgenomen. (21) Het moet aan de lidstaten
worden overgelaten om de taalvoorschriften voor het aanvraagdossier vast te
stellen. Met het oog op een soepel verloop van de beoordeling van aanvragen tot
toelating van een klinische proef moeten de lidstaten overwegen om voor de
documentatie die niet voor de proefpersoon bestemd is, een taal te aanvaarden
die door alle betrokkenen op medisch gebied wordt begrepen. (22) In het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie zijn de menselijke waardigheid en het recht
op menselijke integriteit erkend. Het Handvest schrijft in het bijzonder voor
dat voor elke interventie in het kader van de biologie en de geneeskunde de
vrije en geïnformeerde toestemming van de betrokkene noodzakelijk is.
Richtlijn 2001/20/EG bevatte een uitvoerige reeks voorschriften voor de
bescherming van proefpersonen. Deze voorschriften moeten worden behouden. De
voorschriften voor het bepalen van de wettelijke vertegenwoordiger van
wilsonbekwame personen en minderjarigen verschillen in de lidstaten. Daarom
moet het aan de lidstaten worden overgelaten om de wettelijke vertegenwoordiger
van wilsonbekwame personen en minderjarigen te bepalen. (23) Deze verordening moet
duidelijke voorschriften omvatten voor geïnformeerde toestemming in
noodsituaties. Een dergelijke situatie doet zich bijvoorbeeld voor wanneer een
patiënt als gevolg van meervoudige traumata, beroertes of hartaanvallen
plotseling in een levensbedreigende medische toestand verkeert waarin
onmiddellijk medisch ingrijpen noodzakelijk is. In dergelijke gevallen kan
interventie binnen een reeds goedgekeurde lopende klinische proef wenselijk
zijn. In sommige omstandigheden kan echter voorafgaand aan de interventie geen
geïnformeerde toestemming worden verkregen doordat de patiënt niet bij
bewustzijn is en er niet onmiddellijk een wettelijke vertegenwoordiger
beschikbaar is. Daarom moeten in de verordening duidelijke voorschriften worden
vastgesteld op grond waarvan dergelijke patiënten onder zeer strikte
voorwaarden in de klinische proef mogen worden opgenomen. Bovendien moet een
dergelijke klinische proef direct verband houden met de medische aandoening die
er de oorzaak van is dat de patiënt geen geïnformeerde toestemming kan geven.
Er moet rekening worden gehouden met eerder door de patiënt gemaakte bezwaren
en er moet zo spoedig mogelijk worden geprobeerd geïnformeerde toestemming van
de proefpersoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger te verkrijgen. (24) Overeenkomstig internationale
richtsnoeren moet de vrije en geïnformeerde toestemming van proefpersonen
schriftelijk worden gegeven, behalve in uitzonderlijke situaties. De
toestemming moet worden gegeven op basis van informatie die duidelijk, relevant
en voor de proefpersoon begrijpelijk is. (25) Om patiënten in staat te
stellen de mogelijkheden om aan een klinische proef deel te nemen te beoordelen
en een doeltreffend toezicht op een klinische proef door de betrokken lidstaat
mogelijk te maken, moet kennisgeving worden gedaan van het begin van de
klinische proef, het eind van de aanwerving voor de klinische proef en het eind
van de klinische proef. De resultaten van de klinische proef moeten
overeenkomstig internationale normen binnen een jaar na het eind van de
klinische proef aan de bevoegde autoriteiten worden gerapporteerd. (26) Met het oog op de beoordeling
van alle mogelijk relevante veiligheidsinformatie door de opdrachtgever moet de
onderzoeker alle ernstige ongewenste voorvallen aan de opdrachtgever
rapporteren. (27) De opdrachtgever moet de van
de onderzoeker ontvangen informatie beoordelen en veiligheidsinformatie over
ernstige ongewenste voorvallen die vermoedelijke onverwachte ernstige
bijwerkingen zijn, aan het Bureau rapporteren. (28) Het Bureau moet deze
informatie doorsturen naar de lidstaten, zodat zij haar kunnen beoordelen. (29) De leden van de Internationale
Conferentie voor harmonisatie van de technische voorschriften voor de
registratie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (ICH) zijn een reeks
gedetailleerde richtsnoeren inzake goede klinische praktijken overeengekomen,
die inmiddels internationaal erkend zijn als norm voor de opzet, uitvoering,
registratie en rapportering van klinische proeven en die overeenstemmen met de
beginselen die zijn neergelegd in de Verklaring van Helsinki van de World
Medical Association. Bij de opzet, uitvoering, registratie en rapportering van
klinische proeven kunnen gedetailleerde vragen rijzen over de kwaliteitsnorm
die het beste kan worden toegepast. In dat geval moeten de ICH-richtsnoeren
inzake goede klinische praktijken als richtsnoer voor de toepassing van de
voorschriften in deze verordening worden gebruikt, op voorwaarde dat de
Commissie geen andere specifieke richtsnoeren heeft verstrekt en dat die
ICH-richtsnoeren deze verordening onverlet laten. (30) Om de betrouwbaarheid en
robuustheid van de resultaten te waarborgen, moet de opdrachtgever de
uitvoering van een klinische proef adequaat monitoren. Monitoring kan ook
bijdragen tot de veiligheid van de proefpersonen, rekening houdend met de
kenmerken van de klinische proef en de naleving van de grondrechten van
proefpersonen. Bij de vaststelling van de reikwijdte van de monitoring moet
rekening worden gehouden met de kenmerken van de klinische proef. (31) De personen die bij de
uitvoering van de klinische proef betrokken zijn, in het bijzonder onderzoekers
en ander medisch personeel, moeten voldoende gekwalificeerd zijn om hun taken
in de klinische proef te verrichten en de faciliteiten waar de klinische proef
zal worden uitgevoerd, moeten geschikt zijn voor de klinische proef. (32) Afhankelijk van de
omstandigheden van de klinische proef moet het mogelijk zijn de geneesmiddelen
voor onderzoek en bepaalde auxiliaire geneesmiddelen te traceren om de
veiligheid van de proefpersonen alsook de robuustheid en betrouwbaarheid van de
gegevens te waarborgen. Om dezelfde redenen moeten die producten zo nodig
worden vernietigd en, afhankelijk van de omstandigheden van de klinische proef,
onder specifieke omstandigheden worden bewaard. (33) Tijdens een klinische proef
kan een opdrachtgever kennisnemen van ernstige inbreuken op de voorschriften
voor de uitvoering van de klinische proef. Dit moet aan de betrokken lidstaten
worden gemeld, zodat zij zo nodig maatregelen kunnen nemen. (34) Naast de vermoedelijke
onverwachte ernstige bijwerkingen die worden gerapporteerd, kunnen andere
voorvallen plaatsvinden die van belang zijn voor de verhouding tussen de
voordelen en de risico’s en tijdig aan de betrokken lidstaten gerapporteerd
moeten worden. (35) Wanneer een klinische proef
vanwege onverwachte voorvallen dringend moet worden gewijzigd, moeten de
opdrachtgever en de onderzoeker dringende veiligheidsmaatregelen kunnen nemen
zonder op voorafgaande toestemming te wachten. (36) Om te waarborgen dat de
klinische proef volgens het protocol wordt uitgevoerd en de onderzoekers te
informeren over de geneesmiddelen voor onderzoek die zij toedienen, moet de
opdrachtgever een onderzoekersdossier aan de onderzoekers verstrekken. (37) De informatie die in de
klinische proef wordt gegenereerd, moet adequaat worden vastgelegd, verwerkt en
bewaard teneinde de rechten en de veiligheid van de proefpersonen, de
robuustheid en betrouwbaarheid van de in de klinische proef gegenereerde
gegevens, nauwkeurige rapportage en interpretatie, doeltreffende monitoring
door de opdrachtgever en doeltreffende inspectie door de lidstaten of de
Commissie te waarborgen. (38) Om te kunnen aantonen dat het
protocol en deze verordening worden nageleefd houden de opdrachtgever en de
onderzoeker een basisdossier van de klinische proef bij, dat alle relevante
documentatie bevat om een doeltreffend toezicht (monitoring door de
opdrachtgever en inspectie door de lidstaten en de Commissie) mogelijk te
maken. Het basisdossier van de klinische proef wordt naar behoren gearchiveerd
om toezicht na beëindiging van de klinische proef mogelijk te maken. (39) Geneesmiddelen die voor
proeven in het kader van onderzoek en ontwikkeling zijn bestemd, vallen buiten
het toepassingsgebied van Richtlijn 2001/83/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 6 november 2001 tot vaststelling van een communautair
wetboek betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik[19]. Geneesmiddelen die in een
klinische proef worden gebruikt, zijn dergelijke geneesmiddelen. Hierop moeten
specifieke voorschriften van toepassing zijn, die rekening houden met de
bijzonderheden ervan. Bij de vaststelling van die voorschriften moet een
onderscheid worden gemaakt tussen geneesmiddelen voor onderzoek (het geteste
geneesmiddel en de referentiegeneesmiddelen ervan, waaronder placebo’s) en
auxiliaire geneesmiddelen (de overige geneesmiddelen die in een klinische proef
worden gebruikt), zoals geneesmiddelen die voor achtergrondbehandeling worden
gebruikt, opwekkingsagentia (“challenge agents”), reddingsmedicatie en
geneesmiddelen die voor de beoordeling van de eindpunten van een klinische
proef worden gebruikt. Bijkomende medicatie, dat wil zeggen geneesmiddelen die
geen verband houden met de klinische proef en irrelevant zijn voor de opzet van
de klinische proef, mag niet als auxiliair geneesmiddel worden beschouwd. (40) Om de veiligheid van de
proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid van de in een klinische proef
gegenereerde gegevens te waarborgen en de distributie van geneesmiddelen voor
onderzoek en auxiliaire geneesmiddelen naar locaties van klinische proeven in
de hele Unie mogelijk te maken, moeten voorschriften voor de vervaardiging en
invoer van geneesmiddelen voor onderzoek en auxiliaire geneesmiddelen worden
vastgesteld. Daarin moeten de bestaande voorschriften voor goede praktijken bij
het vervaardigen van geneesmiddelen die onder Richtlijn 2001/83/EG vallen
tot uitdrukking komen, zoals al het geval is in Richtlijn 2001/20/EG. In
enkele specifieke gevallen moet van die voorschriften afgeweken kunnen worden
om de uitvoering van een klinische proef te vergemakkelijken. Daarom moeten de
toepasselijke voorschriften enige flexibiliteit mogelijk maken, zonder dat de
veiligheid van de proefpersonen of de betrouwbaarheid en robuustheid van de in
de klinische proef gegenereerde gegevens in het gedrang mogen komen. (41) Geneesmiddelen voor onderzoek
en auxiliaire geneesmiddelen moeten op passende wijze geëtiketteerd worden om
de veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid van de
in een klinische proef gegenereerde gegevens te waarborgen en de distributie
van deze producten naar locaties van klinische proeven in de hele Unie mogelijk
te maken. De etiketteringsvoorschriften moeten afgestemd zijn op de risico’s
voor de veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid
van de in een klinische proef gegenereerde gegevens. Als het geneesmiddel voor
onderzoek of het auxiliaire geneesmiddel al als toegelaten geneesmiddel
overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG in de handel is gebracht, moet voor
proeven met open etiket gewoonlijk geen aanvullende etikettering worden
voorgeschreven. Voor specifieke producten, zoals radiofarmaceutica die als
diagnostische geneesmiddelen voor onderzoek worden gebruikt, zijn de algemene
etiketteringsvoorschriften echter niet geschikt vanwege de strikt
gecontroleerde omgeving waarin radiofarmaceutica bij klinische proeven worden
gebruikt. (42) Om de verantwoordelijkheden
goed af te bakenen werd in Richtlijn 2001/20/EG overeenkomstig
internationale richtsnoeren het begrip “opdrachtgever” van een klinische proef
ingevoerd. Dit begrip moeten worden behouden. (43) In de praktijk kan een
klinische proef gezamenlijk worden verricht door losse, informele netwerken van
onderzoekers of onderzoeksinstellingen. Die netwerken moeten medeopdrachtgever
van een klinische proef kunnen zijn. Om het concept van de verantwoordelijkheid
bij een klinische proef niet te verzwakken, moeten de verplichtingen voor de
opdrachtgever uit hoofde van deze verordening in geval van gedeeld
opdrachtgeverschap voor alle opdrachtgevers gelden. De medeopdrachtgevers
moeten evenwel de mogelijkheid hebben een contract te sluiten waarin zij de
verantwoordelijkheden van de opdrachtgever verdelen. (44) De opdrachtgever van een
klinische proef mag in een derde land gevestigd zijn. Om het toezicht en de
controle te vergemakkelijken moet een in een derde land gevestigde
opdrachtgever een in de Unie gevestigde contactpersoon hebben, zodat de
bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat met de opdrachtgever kan
communiceren. Die contactpersoon kan een rechtspersoon of een natuurlijke
persoon zijn. (45) De voorwaarden voor de
burgerlijke of strafrechtelijke aansprakelijkheid van de onderzoeker of
opdrachtgever ingeval een proefpersoon bij een klinische proef schade
ondervindt, waaronder het causaliteitsvraagstuk en de hoogte van de schade en
de sancties, moeten een zaak van nationale wetgeving blijven. (46) Bij klinische proeven met
niet-toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek, of wanneer de interventie meer
dan een onbeduidend risico voor de veiligheid van de proefpersoon oplevert,
moet worden gewaarborgd dat een schadevergoeding wordt gegeven indien daarop met
succes een beroep wordt gedaan overeenkomstig de toepasselijke wetgeving. (47) Momenteel wordt in een
dergelijke schadevergoeding voorzien door middel van een verzekering. Deze kan
schade dekken die de opdrachtgever en de onderzoeker aan de proefpersoon
verschuldigd zijn nadat vastgesteld is dat zij hiervoor aansprakelijk zijn. Ook
kan zij de proefpersoon direct schadeloosstellen zonder dat eerst wordt
vastgesteld dat de opdrachtgever of de onderzoeker aansprakelijk is. De
ervaring leert dat de verzekeringsmarkt klein is en dat de verzekeringspremies
onevenredig hoog zijn. Bovendien is het sluiten van een dergelijke verzekering
overeenkomstig de nationale wetgeving voor opdrachtgevers van multinationale
proeven lastig en omslachtig, aangezien de aansprakelijkheidsregelingen sterk
uiteenlopen tussen de lidstaten. Daarom moet elke lidstaat een nationaal
waarborgmechanisme instellen dat de proefpersonen overeenkomstig de wetgeving
van die lidstaat schadeloosstelt. (48) De betrokken lidstaat moet de
bevoegdheid krijgen een klinische proef voortijdig te beëindigen, te schorsen
of te wijzigen. (49) Om de naleving van deze
verordening te waarborgen, moeten de lidstaten inspecties kunnen verrichten en
over voldoende inspectiecapaciteit beschikken. (50) De Commissie moet kunnen
controleren of de lidstaten op juiste wijze toezicht houden op de naleving van
deze verordening. Bovendien moet de Commissie kunnen controleren of de
regelgevingssystemen van derde landen waarborgen dat specifieke bepalingen van
deze verordening en van Richtlijn 2001/83/EG betreffende klinische proeven die
in derde landen worden uitgevoerd, worden nageleefd. (51) Om de informatiestroom tussen
de opdrachtgevers en de lidstaten en tussen de lidstaten onderling te
stroomlijnen en te vergemakkelijken moet de Commissie een databank oprichten en
onderhouden die via een portaal toegankelijk is. (52) Deze databank moet alle
relevante informatie over de klinische proef bevatten. In de databank mogen
geen gegevens worden opgenomen over de proefpersonen die aan een klinische
proef deelnemen. De informatie in de databank moet openbaar zijn, tenzij er
specifieke redenen zijn om bepaalde gegevens niet te publiceren teneinde het
recht van personen op een privéleven en het recht op bescherming van
persoonsgegevens, zoals erkend in de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie, te beschermen. (53) Binnen een lidstaat kunnen
verscheidene organen bij de toelating van klinische proeven betrokken zijn. Om
een doeltreffende en doelmatige samenwerking tussen de lidstaten mogelijk te
maken, moet elke lidstaat één contactpunt aanwijzen. (54) De bij deze verordening
ingestelde toelatingsprocedure wordt hoofdzakelijk door de lidstaten geleid. De
Commissie moet de goede werking van deze procedure echter overeenkomstig deze
verordening ondersteunen. (55) De lidstaten moeten een
vergoeding kunnen vragen voor de activiteiten die zij uit hoofde van deze
verordening uitvoeren. Zij mogen echter niet verlangen dat verscheidene
vergoedingen worden betaald aan verschillende organen die in een bepaalde
lidstaat een aanvraag tot toelating van een klinische proef beoordelen. (56) Om eenvormige voorwaarden voor
de uitvoering deze verordening te waarborgen moeten aan de Commissie
uitvoeringsbevoegdheden met betrekking tot inspecties worden toegekend. De
uitvoeringsbevoegdheden moeten worden uitgeoefend overeenkomstig Verordening
(EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van
16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en
beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de
uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren[20]. (57) Teneinde te waarborgen dat een
aanvraag tot toelating van een klinische proef of een wezenlijke wijziging op
basis van de erin opgenomen informatie en documentatie kan worden beoordeeld in
het licht van de vooruitgang van de techniek en de wereldwijde
regelgevingsvereisten en teneinde een hoog niveau van bescherming van de
proefpersonen en betrouwbaarheid en robuustheid van de in een klinische proef
gegeneerde gegevens te waarborgen door middel van een goed werkend
veiligheidsrapportageproces en door middel van gedetailleerde voorschriften
voor de vervaardiging en etikettering van geneesmiddelen die in een klinische proef
worden gebruikt, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om
overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie handelingen vast te stellen tot wijziging van de lijst van in een
aanvraag tot toelating van een klinische proef of een wezenlijke wijziging op
te nemen documentatie en informatie, tot wijziging van de technische aspecten
van de veiligheidsrapportage in het kader van een klinische proef, tot
vaststelling van precieze voorschriften voor goede praktijken bij het
vervaardigen en tot wijziging van de lijst van informatie die moet worden
vermeld op het etiket van geneesmiddelen die in een klinische proef worden
gebruikt. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende
werkzaamheden tot passende raadpleging overgaat, onder meer op
deskundigenniveau. De Commissie moet bij de voorbereiding en opstelling van de
gedelegeerde handelingen ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig
en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement
en de Raad. (58) In artikel 4, lid 5,
van Richtlijn 2001/83/EG is bepaald dat die richtlijn en alle
verordeningen waarnaar in die richtlijn wordt verwezen de toepassing van
nationale wetgeving waarbij het gebruik van specifieke soorten menselijke of
dierlijke cellen wordt verboden of beperkt in beginsel onverlet moeten laten.
Ook deze verordening moet nationale wetgeving waarbij het gebruik van
specifieke soorten menselijke of dierlijke cellen wordt verboden of beperkt onverlet
laten. Zoals bepaald is in Richtlijn 2001/83/EG moeten de lidstaten die
nationale bepalingen aan de Commissie mededelen. (59) Richtlijn 95/46/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming
van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en
betreffende het vrije verkeer van die gegevens[21]
is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens in de lidstaten onder
toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, in het bijzonder de
door de lidstaten aangewezen onafhankelijke openbare autoriteiten, en
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18
december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband
met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en
organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[22] is van toepassing is op de
verwerking van persoonsgegevens door de Commissie en het Europees
Geneesmiddelenbureau in het kader van deze verordening, onder toezicht van de
Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. (60) Onverminderd de nationale
stelsels voor de kosten en de vergoeding van medische behandelingen moeten
geneesmiddelen voor onderzoek gratis zijn voor de proefpersonen. (61) De bij deze verordening
ingestelde toelatingsprocedure moet zo snel mogelijk van toepassing worden,
zodat opdrachtgevers profijt kunnen hebben van de gestroomlijnde
toelatingsprocedure. Om de voor de toelatingsprocedure benodigde uitgebreide
IT-functies op EU-niveau te kunnen ontwikkelen, moet deze verordening echter
pas na enige tijd van toepassing worden. (62) Richtlijn 2001/20/EG moet
worden ingetrokken om te waarborgen dat slechts één reeks voorschriften van
toepassing is op de uitvoering van klinische proeven in de Unie. Om de overgang
naar de voorschriften van deze verordening te vergemakkelijken, moet worden
voorzien in een overgangsperiode waarin opdrachtgevers een klinische proef
overeenkomstig Richtlijn 2001/20/EG mogen beginnen en uitvoeren. (63) Deze verordening is in
overeenstemming met de belangrijkste internationale richtsnoeren voor klinische
proeven, zoals de recentste versie (2008) van de Verklaring van Helsinki en
goede klinische praktijken op basis van de Verklaring van Helsinki. (64) Deze verordening berust op de
dubbele rechtsgrondslag van artikel 114 en artikel 168, lid 4,
onder c), VWEU. Zij heeft tot doel een interne markt voor klinische
proeven en geneesmiddelen voor menselijk gebruik tot stand te brengen,
uitgaande van een hoog beschermingsniveau voor de gezondheid. Tegelijkertijd
stelt deze verordening hoge kwaliteits- en veiligheidseisen aan geneesmiddelen
om gemeenschappelijke veiligheidskwesties het hoofd te bieden. Deze
doelstellingen worden tegelijkertijd nagestreefd. Zij zijn onverbrekelijk met
elkaar verbonden en de ene is niet secundair ten opzichte van de andere. Op
basis van artikel 114 VWEU harmoniseert deze verordening de voorschriften
voor de uitvoering van klinische proeven in de EU, waarmee de werking van de
interne markt wordt verzekerd met het oog op de uitvoering van een klinische
proef in verscheidene lidstaten, de aanvaardbaarheid in de hele Unie van
gegevens die in een klinische proef worden gegenereerd en worden ingediend in
een aanvraag tot toelating van een andere klinische proef of in een aanvraag
van een vergunning voor het in de handel brengen van een geneesmiddel, alsook
het vrije verkeer van geneesmiddelen die in een klinische proef worden
gebruikt. Op basis van artikel 168, lid 4, onder c), VWEU stelt
deze verordening hoge kwaliteits‑ en veiligheidseisen aan geneesmiddelen
door te waarborgen dat gegevens die in klinische proeven worden gegenereerd
betrouwbaar en robuust zijn, waarmee wordt gegarandeerd dat behandelingen en
geneesmiddelen die geacht worden een verbetering van de behandeling van
patiënten in te houden op betrouwbare en robuuste gegevens berusten. Bovendien
stelt deze verordening hoge kwaliteits‑ en veiligheidseisen aan
geneesmiddelen die in een klinische proef worden gebruikt, waarmee de
veiligheid van de proefpersonen van een klinische proef wordt gewaarborgd. (65) Deze verordening eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het
Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de
menselijke waardigheid, de menselijke integriteit, de rechten van het kind, de
eerbiediging van het privéleven en van het familie- en gezinsleven, de
bescherming van persoonsgegevens en de vrijheid van kunsten en wetenschappen.
De lidstaten moeten deze verordening overeenkomstig die rechten en beginselen
toepassen. (66) Daar de doelstellingen van
deze verordening, namelijk het waarborgen dat in de hele Unie de gegevens van
klinische proeven betrouwbaar en robuust zijn en tegelijkertijd de veiligheid
en de rechten van proefpersonen worden beschermd, niet voldoende door de
lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang van het
optreden beter op het niveau van de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de
Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de
Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen.
Overeenkomstig het in dat artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze
verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken, HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING
VASTGESTELD: Hoofdstuk I
Algemene bepalingen Artikel 1
Toepassingsgebied Deze verordening is van toepassing op
klinische proeven die in de Unie worden uitgevoerd. Zij is niet van toepassing op studies zonder
interventie. Artikel 2
Definities Voor de doeleinden van deze verordening zijn
de definities van “geneesmiddel”, “radiofarmaceuticum”, “bijwerking”, “ernstige
bijwerking”, “primaire verpakking” en “buitenverpakking” in artikel 1,
punten 2, 6, 11, 12, 23 en 24, van Richtlijn 2001/83/EG van toepassing. Daarnaast wordt verstaan onder: 1) “klinische studie”: onderzoek bij de
mens dat bedoeld is om: a) de klinische, farmacologische of andere
farmacodynamische effecten van een of meer geneesmiddelen vast te stellen of te
bevestigen; b) eventuele bijwerkingen van een of meer
geneesmiddelen vast te stellen; of c) de resorptie, de distributie, het
metabolisme en de uitscheiding van een of meer geneesmiddelen te bestuderen; teneinde de veiligheid of werkzaamheid van deze
geneesmiddelen vast te stellen; 2) “klinische proef”: een klinische
studie die aan een of meer van de volgende voorwaarden voldoet: a) de geneesmiddelen voor onderzoek zijn
niet toegelaten; b) de geneesmiddelen voor onderzoek worden
volgens het protocol van de klinische studie niet overeenkomstig de voorwaarden
van de vergunning voor het in de handel brengen van de betrokken lidstaat
gebruikt; c) de indeling van de proefpersoon bij een
bepaalde therapeutische strategie wordt van tevoren bepaald en behoort niet tot
de normale klinische praktijk van de betrokken lidstaat; d) de besluiten om de geneesmiddelen voor
onderzoek voor te schrijven en om de proefpersoon in de klinische studie op te
nemen worden samen genomen; e) naast de normale klinische praktijk
worden aanvullende diagnostische of monitoringprocedures op de proefpersonen
toegepast; 3) “klinische proef met beperkte
interventie”: een klinische proef die aan alle volgende voorwaarden voldoet: a) de geneesmiddelen voor onderzoek zijn
toegelaten; b) de geneesmiddelen voor onderzoek worden
volgens het protocol van de klinische proef overeenkomstig de voorwaarden van
de vergunning voor het in de handel brengen gebruikt of het gebruik ervan is
een standaardbehandeling in een of meer van de betrokken lidstaten; c) de aanvullende diagnostische of
monitoringprocedures leveren, ten opzichte van de normale klinische praktijk in
een betrokken lidstaat, niet meer dan een minimaal hoger risico of een minimale
hogere belasting voor de veiligheid van de proefpersonen op; 4) “studie zonder interventie”: een
klinische studie die geen klinische proef is; 5) “geneesmiddel voor onderzoek”: een
geneesmiddel dat bij een klinische proef wordt onderzocht of als referentie
wordt gebruikt, met inbegrip van placebo’s; 6) “normale klinische praktijk”: de
behandeling die gewoonlijk wordt toegepast om een ziekte of stoornis te
behandelen, te voorkomen of te diagnosticeren; 7) “geneesmiddel voor onderzoek voor
geavanceerde therapie”: een geneesmiddel voor onderzoek dat een geneesmiddel
voor geavanceerde therapie is zoals omschreven in artikel 2, lid 1,
van Verordening (EG) nr. 1394/2007 van het Europees Parlement en de Raad[23]; 8) “auxiliair geneesmiddel”: een
geneesmiddel dat in een klinische proef wordt gebruikt, maar niet als
geneesmiddel voor onderzoek; 9) “toegelaten geneesmiddel voor
onderzoek”: een geneesmiddel dat overeenkomstig Verordening (EG)
nr. 726/2004 is toegelaten of overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG in
een betrokken lidstaat is toegelaten, ongeacht wijzigingen in de etikettering
van het geneesmiddel, en dat als geneesmiddel voor onderzoek wordt gebruikt; 10) “toegelaten auxiliair geneesmiddel”:
een geneesmiddel dat overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 is
toegelaten of overeenkomstig Richtlijn 2001/83/EG in een betrokken
lidstaat is toegelaten, ongeacht wijzigingen in de etikettering van het
geneesmiddel, en dat als auxiliair geneesmiddel wordt gebruikt; 11) “betrokken lidstaat”: de lidstaat
waar een aanvraag tot toelating van een klinische proef of voor een wezenlijke
wijziging overeenkomstig de hoofdstukken II en III is ingediend; 12) “wezenlijke wijziging”: een
verandering van een aspect van de klinische proef die na de kennisgeving van
het in de artikelen 8, 14, 19, 20 en 23 bedoelde besluit wordt aangebracht en
die wezenlijke gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de rechten van de
proefpersonen of voor de betrouwbaarheid en robuustheid van de in de klinische
proef gegenereerde gegevens; 13) “opdrachtgever”: een persoon,
bedrijf, instelling of organisatie die de verantwoordelijkheid voor het
beginnen en het beheer van de klinische proef op zich neemt; 14) “onderzoeker”: een persoon die
verantwoordelijk is voor de uitvoering van een klinische proef op een klinische
proeflocatie; 15) “proefpersoon”: een persoon die
deelneemt aan een klinische proef, ongeacht of hij of zij het geneesmiddel voor
onderzoek krijgt toegediend, dan wel tot de controlegroep behoort; 16) “minderjarige”: een proefpersoon die
volgens de wetgeving van de betrokken lidstaat jonger is dan de leeftijd waarop
men wettelijk bevoegd is geïnformeerde toestemming te geven; 17) “wilsonbekwame proefpersoon”: een
proefpersoon die om andere redenen dan de leeftijd waarop men wettelijk bevoegd
is geïnformeerde toestemming te geven, volgens de wetgeving van de betrokken
lidstaat juridisch niet in staat is geïnformeerde toestemming te geven; 18) “wettelijk vertegenwoordiger”: een
natuurlijke persoon, rechtspersoon, instantie of orgaan die of dat volgens het
nationale recht van de betrokken lidstaat geïnformeerde toestemming geeft voor
een wilsonbekwame of minderjarige proefpersoon; 19) “geïnformeerde toestemming”: een
proces waarin een proefpersoon uit vrije wil bevestigt bereid te zijn aan een
bepaalde proef deel te nemen, nadat hij in kennis is gesteld van alle aspecten
van de proef die van belang zijn voor zijn beslissing om deel te nemen; 20) “protocol”: een document waarin de
doelstellingen, de opzet, de methodologie, de statistische aspecten en de
organisatie van een klinische proef worden beschreven; 21) “vervaardiging”: volledige en
gedeeltelijke vervaardiging, alsook de verschillende verrichtingen voor de
verdeling, verpakking en etikettering (met inbegrip van blindering); 22) “begin van de klinische proef”:
tenzij anders gedefinieerd in het protocol, de eerste handeling om een
potentiële proefpersoon aan te werven; 23) “eind van de klinische proef”: tenzij
anders gedefinieerd in het protocol, het laatste bezoek van de laatste
proefpersoon; 24) “tijdelijke stopzetting van de
klinische proef”: onderbreking van de uitvoering van een klinische proef door
de opdrachtgever, waarbij de opdrachtgever het voornemen heeft de proef te
hervatten; 25) “schorsing van de klinische proef”:
onderbreking van de uitvoering van een klinische proef door een lidstaat; 26) “goede klinische praktijk”: een
geheel van uitvoerige kwaliteitseisen op ethisch en wetenschappelijk gebied
betreffende de opzet, de uitvoering, de monitoring, de controle, de
vastlegging, de analyse en de rapportering van klinische proeven, waarmee wordt
gewaarborgd dat de rechten, de veiligheid en het welzijn van de proefpersonen
worden beschermd en dat de in de klinische proef gegenereerde gegevens
betrouwbaar en robuust zijn; 27) “inspectie”: officiële evaluatie door
een bevoegde autoriteit van documenten, faciliteiten, dossiers,
kwaliteitsborgingsregelingen en alle andere middelen die volgens die bevoegde
autoriteit verband houden met de klinische proef en die zich kunnen bevinden op
de locatie van de proef, in de gebouwen van de opdrachtgever en/of de
organisatie voor contractonderzoek of op een andere locatie die de bevoegde
autoriteit relevant acht; 28) “ongewenst voorval”: een schadelijk
medisch verschijnsel bij een proefpersoon aan wie een geneesmiddel wordt
toegediend, dat niet noodzakelijk een oorzakelijk verband met die behandeling
heeft; 29) “ernstig ongewenst voorval”: een
schadelijk medisch verschijnsel dat, ongeacht de dosis, opname in een
ziekenhuis of verlenging van de opname in een ziekenhuis noodzakelijk maakt,
blijvende of significante invaliditeit of arbeidsongeschiktheid veroorzaakt dan
wel zich uit in een aangeboren afwijking of misvorming, levensgevaar oplevert
of dodelijk is; 30) “onverwachte ernstige bijwerking”:
een ernstige bijwerking waarvan de aard, ernst of uitkomst niet overeenkomt met
de referentie-informatie over de veiligheid. Voor de toepassing van deze verordening worden
proefpersonen die onder de definities van zowel “minderjarige” als
“wilsonbekwame proefpersoon” vallen, als wilsonbekwame proefpersonen beschouwd. Artikel 3
Algemeen beginsel Een klinische proef mag alleen worden
uitgevoerd als: –
de rechten, de veiligheid en het welzijn van de
proefpersonen zijn beschermd; en –
de gegevens die in de klinische proef zullen worden
gegenereerd, betrouwbaar en robuust zijn. Hoofdstuk II
Toelatingsprocedure voor een klinische proef Artikel 4
Voorafgaande toelating Voor een klinische proef is toelating
overeenkomstig dit hoofdstuk vereist. Artikel 5
Indiening van een aanvraag 1. Om toelating te verkrijgen,
dient de opdrachtgever een aanvraagdossier bij de beoogde betrokken lidstaten
in via het in artikel 77 bedoelde portaal (hierna “het EU-portaal”
genoemd). De opdrachtgever stelt een van de betrokken
lidstaten als rapporterende lidstaat voor. Als de voorgestelde lidstaat niet de rapporterende
lidstaat wenst te zijn, spreekt die lidstaat met een andere betrokken lidstaat
af dat die de rapporterende lidstaat zal zijn. Als geen van de betrokken
lidstaten ermee instemt als rapporterende lidstaat op te treden, is de
voorgestelde lidstaat de rapporterende lidstaat. 2. Binnen zes dagen na de
indiening van het aanvraagdossier stelt de voorgestelde rapporterende lidstaat
de opdrachtgever via het EU-portaal in kennis van het volgende: a) of hij de rapporterende lidstaat is, dan
wel welke andere betrokken lidstaat de rapporterende lidstaat is; b) of de klinische proef onder het
toepassingsgebied van deze verordening valt; c) of de aanvraag overeenkomstig
bijlage I volledig is; d) of de klinische proef een klinische proef
met beperkte interventie is, indien de opdrachtgever heeft aangegeven dat dit
volgens hem het geval is. 3. Als de voorgestelde
rapporterende lidstaat niet binnen de in lid 2 vermelde termijn de
vereiste kennisgevingen aan de opdrachtgever heeft gedaan, wordt de
aangevraagde klinische proef geacht onder het toepassingsgebied van deze
verordening te vallen, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn, wordt de
klinische proef geacht een klinische proef met beperkte interventie te zijn
indien de opdrachtgever heeft aangegeven dat dit volgens hem het geval is en is
de voorgestelde lidstaat de rapporterende lidstaat. 4. Als de voorgestelde
rapporterende lidstaat vaststelt dat de aanvraag niet volledig is, dat de
aangevraagde klinische proef niet onder het toepassingsgebied van deze
verordening valt of dat de klinische proef geen klinische proef met beperkte
interventie is hoewel de opdrachtgever heeft aangegeven dat dit wel het geval
is, stelt hij de opdrachtgever hiervan via het EU-portaal in kennis en stelt
hij een termijn van ten hoogste zes dagen vast waarbinnen de opdrachtgever
opmerkingen kan maken of de aanvraag kan aanvullen via het EU-portaal. Als de opdrachtgever niet binnen de in de eerste
alinea bedoelde termijn opmerkingen maakt of de aanvraag aanvult, wordt de
aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Als de voorgestelde rapporterende lidstaat niet
binnen drie dagen na ontvangst van de opmerkingen of van de aangevulde aanvraag
de in lid 2, onder a) tot en met d), voorgeschreven kennisgevingen aan de
opdrachtgever heeft gedaan, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn, wordt de
aangevraagde klinische proef geacht onder het toepassingsgebied van deze
verordening te vallen, wordt de klinische proef geacht een klinische proef met
beperkte interventie te zijn indien de opdrachtgever heeft aangegeven dat dit
volgens hem het geval is en is de voorgestelde lidstaat de rapporterende
lidstaat. 5. Voor de toepassing van dit
hoofdstuk geldt de datum waarop de kennisgevingen overeenkomstig lid 2 aan
de opdrachtgever worden gedaan als valideringsdatum van de aanvraag. Als geen
kennisgevingen aan de opdrachtgever worden gedaan, geldt de laatste dag van de
in de leden 2 en 4 bedoelde termijnen als valideringsdatum. Artikel 6
Beoordelingsverslag – aspecten die onder deel I vallen 1. De rapporterende lidstaat
beoordeelt de volgende aspecten van de aanvraag: a) de naleving van hoofdstuk V ten
aanzien van: i) de verwachte voordelen op therapeutisch
en volksgezondheidsgebied, rekening houdend met alle volgende punten: –
de eigenschappen van en kennis over de
geneesmiddelen voor onderzoek; –
de relevantie van de klinische proef, rekening
houdend met de laatste stand van de wetenschappelijke kennis en met de vraag of
de klinische proef is aanbevolen of opgelegd door de regelgevende autoriteiten
die met de beoordeling en de verlening van vergunningen voor het in de handel
brengen van geneesmiddelen zijn belast; –
de betrouwbaarheid en robuustheid van de in de
klinische proef gegenereerde gegevens, rekening houdend met de statistische
benaderingen, de opzet van de proef en de methodologie (waaronder de
steekproefgrootte en randomisering, comparator en eindpunten); ii) de risico’s en ongemakken voor de
proefpersoon, rekening houdend met alle volgende punten: –
de eigenschappen van en kennis over de
geneesmiddelen voor onderzoek en de auxiliaire geneesmiddelen; –
de kenmerken van de interventie ten opzichte van de
normale klinische praktijk; –
de veiligheidsmaatregelen, waaronder bepalingen
voor risicobeperkende maatregelen, monitoring, veiligheidsrapportage en het
veiligheidsplan; –
het gezondheidsrisico voor de proefpersoon van de
medische aandoening waarvoor het geneesmiddel voor onderzoek wordt onderzocht; b) de naleving van de voorschriften voor de
vervaardiging en invoer van geneesmiddelen voor onderzoek en auxiliaire
geneesmiddelen in hoofdstuk IX; c) de naleving van de
etiketteringsvoorschriften in hoofdstuk X; d) de volledigheid en geschiktheid van het
onderzoekersdossier. 2. De rapporterende lidstaat
stelt een beoordelingsverslag op. De beoordeling van de in lid 1 bedoelde
aspecten vormt deel I van het beoordelingsverslag. 3. Het beoordelingsverslag bevat
een van de volgende conclusies over de in deel I van het
beoordelingsverslag behandelde aspecten: a) de uitvoering van de klinische proef is
aanvaardbaar in het licht van de voorschriften in deze verordening; b) de uitvoering van de klinische proef is
aanvaardbaar in het licht van de voorschriften in deze verordening mits
specifieke, in de conclusie vermelde voorwaarden worden nageleefd; c) de uitvoering van de klinische proef is
niet aanvaardbaar in het licht van de voorschriften in deze verordening. 4. De rapporterende lidstaat dient
binnen de volgende termijnen deel I van het beoordelingsverslag, met
inbegrip van zijn conclusie, bij de opdrachtgever en de andere betrokken
lidstaten in: a) voor klinische proeven met beperkte
interventie: binnen 10 dagen na de valideringsdatum; b) voor klinische proeven die geen klinische
proeven met beperkte interventie zijn: binnen 25 dagen na de
valideringsdatum; c) voor klinische proeven met een geneesmiddel
voor onderzoek voor geavanceerde therapie: binnen 30 dagen na de
valideringsdatum. Voor de toepassing van dit hoofdstuk geldt de
datum waarop het beoordelingsverslag bij de opdrachtgever en de andere
betrokken lidstaten wordt ingediend als beoordelingsdatum. 5. Tot de beoordelingsdatum mag
elke betrokken lidstaat alle overwegingen die voor de aanvraag van belang zijn,
aan de rapporterende lidstaat meedelen. De rapporterende lidstaat houdt naar
behoren rekening met die overwegingen. 6. Alleen de rapporterende
lidstaat mag de opdrachtgever tussen de validerings- en beoordelingsdatum
verzoeken een aanvullende toelichting in het licht van de in lid 5
bedoelde overwegingen te geven. Met het oog op deze aanvullende toelichting kan de
rapporterende lidstaat de in lid 4 bedoelde termijn voor klinische proeven
met beperkte interventie gedurende ten hoogste tien dagen en voor andere
proeven gedurende ten hoogste twintig dagen opschorten. Als na ontvangst van de aanvullende toelichting in
het geval van klinische proeven met beperkte interventie minder dan drie dagen
en in het geval van andere proeven minder dan vijf dagen resteren van de
termijn voor de indiening van deel I van het beoordelingsverslag, wordt
deze termijn tot drie respectievelijk vijf dagen verlengd. Als de opdrachtgever niet binnen de overeenkomstig
de tweede alinea door de rapporterende lidstaat gestelde termijn een
aanvullende toelichting geeft, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Het verzoek om een aanvullende toelichting en de
aanvullende toelichting worden via het EU-portaal ingediend. 7. De opdrachtgever kan alleen
tussen de validerings- en beoordelingsdatum eigener beweging de inhoud van de
aanvraag veranderen, en alleen om naar behoren gemotiveerde redenen. De
rapporterende lidstaat kan dan, afhankelijk van de reikwijdte van de
verandering van de inhoud van de aanvraag, de in lid 4 bedoelde termijn
gedurende ten hoogste zestig dagen opschorten. Artikel 7
Beoordelingsverslag – aspecten die onder deel II vallen 1. Elke betrokken lidstaat
beoordeelt de volgende aspecten van de aanvraag voor zijn eigen grondgebied: a) de naleving van de voorschriften voor
geïnformeerde toestemming in hoofdstuk V; b) of de beloning- of vergoedingsregelingen
voor onderzoekers en proefpersonen aan de voorschriften in hoofdstuk V
voldoen; c) of de regelingen voor de aanwerving van
proefpersonen aan de voorschriften in hoofdstuk V voldoen; d) de naleving van Richtlijn 95/46/EG; e) de naleving van artikel 46; f) de naleving van artikel 47; g) de naleving van artikel 72; h) de naleving van de toepasselijke
voorschriften voor de verzameling, de opslag en het toekomstige gebruik van
biologische monsters van de proefpersoon. De beoordeling van de in de eerste alinea bedoelde
aspecten vormt deel II van het beoordelingsverslag. 2. Elke betrokken lidstaat
voltooit zijn beoordeling binnen tien dagen na de valideringsdatum. Hij kan de
opdrachtgever alleen binnen deze termijn om naar behoren gemotiveerde redenen
verzoeken een aanvullende toelichting op de in lid 1 bedoelde aspecten te
geven. 3. Met het oog op een aanvullende
toelichting van de opdrachtgever kan de betrokken lidstaat de in lid 2
bedoelde termijn gedurende ten hoogste tien dagen opschorten. Als na ontvangst van de aanvullende toelichting
minder dan vijf dagen resteren van de termijn waarbinnen de in lid 1
bedoelde beoordeling moet worden voltooid, wordt die termijn tot vijf dagen
verlengd. Als de opdrachtgever niet binnen de overeenkomstig
de eerste alinea door de lidstaat gestelde termijn een aanvullende toelichting
geeft, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken. De intrekking geldt alleen
voor de betrokken lidstaat. Het verzoek en de aanvullende toelichting worden
via het EU-portaal ingediend. Artikel 8
Besluit over de klinische proef 1. Elke betrokken lidstaat stelt
de opdrachtgever via het EU-portaal ervan in kennis of de klinische proef wordt
toegelaten, onder voorwaarden wordt toegelaten, dan wel wordt geweigerd. Deze kennisgeving wordt binnen tien dagen na de
beoordelingsdatum of, als dat later is, de laatste dag van de in artikel 7
bedoelde beoordeling gedaan door middel van één besluit. 2. Als de conclusie over
deel I van het beoordelingsverslag van de rapporterende lidstaat is dat de
uitvoering van de klinische proef aanvaardbaar is of onder voorwaarden
aanvaardbaar is, is de conclusie van de betrokken lidstaat gelijk aan die van
de rapporterende lidstaat. Onverminderd de eerste alinea kan een betrokken
lidstaat alleen om de volgende redenen niet instemmen met de conclusie van de
rapporterende lidstaat: a) er zijn belangrijke verschillen tussen de
normale klinische praktijk in de betrokken lidstaat en in de rapporterende
lidstaat, waardoor een proefpersoon een minder goede behandeling zou krijgen
dan bij de normale klinische praktijk; b) een inbreuk op de nationale wetgeving als
bedoeld in artikel 86. Als de betrokken lidstaat op grond van
punt a) van de tweede alinea niet met de conclusie instemt, deelt hij dit
via het EU-portaal aan de Commissie, alle lidstaten en de opdrachtgever mee,
waarbij hij een uitvoerige motivering op basis van wetenschappelijke en
sociaaleconomische argumenten alsmede een samenvatting daarvan verstrekt. 3. Als de klinische proef ten
aanzien van deel I van het beoordelingsverslag aanvaardbaar is of onder
voorwaarden aanvaardbaar is, vermeldt de betrokken lidstaat zijn conclusie over
deel II van het beoordelingsverslag in zijn besluit. 4. Als de betrokken lidstaat de
opdrachtgever niet binnen de in lid 1 bedoelde termijnen in kennis heeft
gesteld van zijn besluit, wordt de conclusie over deel I van het
beoordelingsverslag beschouwd als het besluit van de betrokken lidstaat over de
aanvraag tot toelating van de klinische proef. 5. Na de beoordelingsdatum mogen
de betrokken lidstaten de opdrachtgever niet meer verzoeken een nadere
toelichting te geven. 6. Voor de toepassing van dit
hoofdstuk geldt de datum waarop de opdrachtgever in kennis wordt gesteld van
het in lid 1 bedoelde besluit, als kennisgevingsdatum. Als geen
kennisgeving overeenkomstig lid 1 aan de opdrachtgever wordt gedaan, geldt
de laatste dag van de in lid 1 bedoelde termijn als kennisgevingsdatum. Artikel 9
Personen die de aanvraag beoordelen 1. De lidstaten waarborgen dat
de personen die de aanvraag valideren en beoordelen, geen belangenconflicten
hebben, onafhankelijk zijn van de betrokken opdrachtgever, instelling van de
proeflocatie en onderzoekers en vrij zijn van elke andere ongepaste
beïnvloeding. 2. De lidstaten waarborgen dat
de beoordeling gezamenlijk wordt verricht door een redelijk aantal personen die
tezamen over de nodige kwalificaties en ervaring beschikken. 3. Bij de beoordeling wordt
rekening gehouden met het standpunt van ten minste een persoon wiens primaire
interessegebied van niet-wetenschappelijke aard is. Er wordt rekening gehouden
met het standpunt van ten minste een patiënt. Artikel 10
Specifieke aandacht voor kwetsbare bevolkingsgroepen 1. Als de proefpersonen
minderjarigen zijn, wordt specifieke aandacht besteed aan de beoordeling van de
aanvraag tot toelating van een klinische proef op grond van pediatrische
deskundigheid of na het inwinnen van advies over klinische, ethische en
psychosociale problemen op het gebied van de kindergeneeskunde. 2. Als de proefpersonen
wilsonbekwaam zijn, wordt specifieke aandacht besteed aan de beoordeling van de
aanvraag tot toelating van een klinische proef op grond van deskundigheid
inzake de desbetreffende ziekte en patiëntengroep of na het inwinnen van advies
over klinische, ethische en psychosociale vraagstukken op het gebied van de
desbetreffende ziekte en patiëntengroep. 3. Bij aanvragen tot toelating
van de in artikel 32 bedoelde klinische proeven wordt specifieke aandacht
besteed aan de omstandigheden waaronder de klinische proef wordt uitgevoerd. Artikel 11
Indiening en beoordeling van aanvragen die beperkt zijn tot de aspecten die
onder deel I van het beoordelingsverslag vallen Op verzoek van de opdrachtgever worden de
aanvraag tot toelating van een klinische proef, de beoordeling ervan en het
besluit beperkt tot de aspecten die onder deel I van het
beoordelingsverslag vallen. Na de kennisgeving van het besluit over de
aspecten die onder deel I van het beoordelingsverslag vallen, kan de
opdrachtgever een aanvraag tot toelating indienen die beperkt is tot de
aspecten die onder deel II van het beoordelingsverslag vallen. In dat
geval wordt de aanvraag overeenkomstig artikel 7 beoordeeld en doet de
betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 8 kennisgeving van zijn besluit
over deel II van het beoordelingsverslag. Artikel 12
Intrekking De opdrachtgever kan de aanvraag tot de
beoordelingsdatum op ieder moment intrekken. In dat geval kan de aanvraag
alleen voor alle betrokken lidstaten worden ingetrokken. Artikel 13
Herindiening Dit hoofdstuk laat de mogelijkheid onverlet
dat de opdrachtgever, nadat geweigerd is toelating te verlenen of na intrekking
van een aanvraag, opnieuw een aanvraag tot toelating bij een of meer beoogde
betrokken lidstaten indient. Een dergelijke aanvraag wordt beschouwd als een
nieuwe aanvraag tot toelating van een andere klinische proef. Artikel 14
Latere toevoeging van een betrokken lidstaat 1. Als de opdrachtgever een
toegelaten klinische proef wenst uit te breiden tot een andere lidstaat (hierna
“aanvullende betrokken lidstaat” genoemd), dient hij via het EU-portaal een
aanvraagdossier bij die lidstaat in. De aanvraag kan pas na de kennisgevingsdatum van
het oorspronkelijke toelatingsbesluit worden ingediend. 2. De rapporterende lidstaat
voor de oorspronkelijke toelatingsprocedure is tevens de rapporterende lidstaat
voor een aanvraag als bedoeld in lid 1. 3. De aanvullende betrokken
lidstaat stelt de opdrachtgever er binnen de volgende termijnen door middel van
één besluit via het EU-portaal van in kennis of de klinische proef wordt
toegelaten, onder voorwaarden wordt toegelaten, dan wel wordt geweigerd: a) voor klinische proeven met beperkte
interventie: binnen 25 dagen na de datum waarop de in lid 1 bedoelde
aanvraag wordt ingediend; b) voor klinische proeven die geen klinische
proeven met beperkte interventie zijn: binnen 35 dagen na de datum waarop
de in lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend; c) voor klinische proeven met een
geneesmiddel voor onderzoek voor geavanceerde therapie: binnen 40 dagen na de
datum waarop de in lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend. 4. Als de conclusie over
deel I van het beoordelingsverslag van de rapporterende lidstaat is dat de
uitvoering van de klinische proef aanvaardbaar is of onder voorwaarden
aanvaardbaar is, is de conclusie van de aanvullende betrokken lidstaat gelijk
aan de conclusie van de rapporterende lidstaat, als bedoeld in artikel 6,
lid 3. Onverminderd de eerste alinea kan een aanvullende
betrokken lidstaat alleen om de volgende redenen niet instemmen met de
conclusie van de rapporterende lidstaat: a) er zijn belangrijke verschillen tussen de
normale klinische praktijk in de betrokken lidstaat en in de rapporterende
lidstaat, waardoor een proefpersoon een minder goede behandeling zou krijgen
dan bij de normale klinische praktijk; b) een inbreuk op de nationale wetgeving als
bedoeld in artikel 86. Als de aanvullende betrokken lidstaat op grond van
punt a) van de tweede alinea niet met de conclusie instemt, deelt hij dit
via het EU-portaal aan de Commissie, alle lidstaten en de opdrachtgever mee,
waarbij hij een uitvoerige motivering op basis van wetenschappelijke en
sociaaleconomische argumenten alsmede een samenvatting daarvan verstrekt. 5. Tussen de datum waarop de in
lid 1 bedoelde aanvraag wordt ingediend en het verstrijken van de
desbetreffende, in lid 3 bedoelde termijn mag de aanvullende betrokken
lidstaat alle overwegingen die voor de aanvraag van belang zijn, aan de
rapporterende lidstaat meedelen. 6. Alleen de rapporterende
lidstaat mag de opdrachtgever tussen de datum waarop de in lid 1 bedoelde
aanvraag wordt ingediend en het verstrijken van de desbetreffende, in lid 3
bedoelde termijn verzoeken een aanvullende toelichting betreffende deel I
van het beoordelingsverslag te geven, rekening houdend met de in lid 5
bedoelde overwegingen. Met het oog op deze aanvullende toelichting kan de
rapporterende lidstaat de desbetreffende, in lid 3 bedoelde termijn voor
klinische proeven met beperkte interventie gedurende ten hoogste tien dagen en
voor andere proeven gedurende ten hoogste twintig dagen opschorten. Als na ontvangst van de aanvullende toelichting in
het geval van klinische proeven met beperkte interventie minder dan drie dagen
en in het geval van andere proeven minder dan vijf dagen resteren van de
termijn voor de kennisgeving van het in lid 4 bedoelde besluit, wordt deze
termijn tot drie respectievelijk vijf dagen verlengd. Als de opdrachtgever niet binnen de overeenkomstig
de tweede alinea door de rapporterende lidstaat gestelde termijn een
aanvullende toelichting geeft, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Het verzoek en de aanvullende toelichting worden
via het EU-portaal ingediend. 7. De aanvullende betrokken
lidstaat beoordeelt binnen tien dagen na de datum waarop de in lid 1
bedoelde aanvraag wordt ingediend, voor zijn eigen grondgebied de aspecten die
onder deel II van het beoordelingsverslag vallen. Binnen deze termijn kan
hij de opdrachtgever om naar behoren gemotiveerde redenen verzoeken een
aanvullende toelichting te geven op de aspecten die onder deel II van het
beoordelingsverslag vallen, voor zover het zijn grondgebied betreft. 8. Met het oog op een
aanvullende toelichting kan de aanvullende betrokken lidstaat de in lid 7
bedoelde termijn gedurende ten hoogste tien dagen opschorten. Als na ontvangst
van de aanvullende toelichting minder dan vijf dagen resteren van de termijn
voor de beoordeling van de aspecten die onder deel II van het
beoordelingsverslag vallen, wordt die termijn tot vijf dagen verlengd. Het verzoek om een aanvullende toelichting en de
aanvullende toelichting worden via het EU-portaal ingediend. 9. Als de klinische proef ten
aanzien van deel I van het beoordelingsverslag aanvaardbaar is of onder
voorwaarden aanvaardbaar is, vermeldt de aanvullende betrokken lidstaat zijn
conclusie over deel II van het beoordelingsverslag in zijn besluit. 10. Als de aanvullende betrokken
lidstaat de opdrachtgever niet binnen de desbetreffende, in lid 3 bedoelde
termijn in kennis heeft gesteld van zijn besluit, wordt de conclusie over
deel I van het beoordelingsverslag beschouwd als het besluit van de
aanvullende betrokken lidstaat over de aanvraag tot toelating van de klinische
proef. 11. Wanneer over een klinische
proef een procedure als bedoeld in hoofdstuk III loopt, dient de
opdrachtgever geen aanvraag overeenkomstig dit artikel in. Hoofdstuk III
Toelatingsprocedure voor een wezenlijke wijziging van een klinische proef Artikel 15
Algemene beginselen Een wezenlijke wijziging mag alleen worden
uitgevoerd als zij overeenkomstig de procedure van dit hoofdstuk is
goedgekeurd. Artikel 16
Indiening van een aanvraag Om toelating te verkrijgen, dient de
opdrachtgever via het EU-portaal een aanvraagdossier bij de betrokken lidstaten
in. Artikel 17
Validering van een aanvraag tot toelating van een wezenlijke wijziging van een
aspect dat onder deel I van het beoordelingsverslag valt 1. De rapporterende lidstaat
voor de oorspronkelijke toelatingsprocedure is tevens de rapporterende lidstaat
voor de toelating van een wezenlijke wijziging. 2. Binnen vier dagen na de
indiening van het aanvraagdossier stelt de rapporterende lidstaat de
opdrachtgever via het EU-portaal in kennis van het volgende: a) of de wezenlijke wijziging betrekking
heeft op een aspect dat onder deel I van het beoordelingsverslag valt; b) of de aanvraag overeenkomstig
bijlage II volledig is; c) in het geval van een klinische proef met
beperkte interventie: of de proef na de wezenlijke wijziging nog steeds een
klinische proef met beperkte interventie zal zijn. 3. Als de rapporterende lidstaat
niet binnen de in lid 2 vermelde termijn kennisgeving aan de opdrachtgever
heeft gedaan, wordt de aangevraagde wezenlijke wijziging geacht betrekking te
hebben op een aspect dat onder deel I van het beoordelingsverslag valt,
wordt de aanvraag geacht volledig te zijn en wordt, in het geval van een
klinische proef met beperkte interventie, de proef geacht na de wezenlijke
wijziging nog steeds een klinische proef met beperkte interventie te zijn. 4. Als de rapporterende lidstaat
vaststelt dat de aanvraag niet betrekking heeft op een aspect dat onder
deel I van het beoordelingsverslag valt, dat de aanvraag niet volledig is
of dat de klinische proef na de wezenlijke wijziging niet langer een klinische
proef met beperkte interventie zal zijn hoewel dit volgens de opdrachtgever wel
het geval is, stelt hij de opdrachtgever hiervan via het EU-portaal in kennis
en stelt hij een termijn van ten hoogste zes dagen vast waarbinnen de
opdrachtgever opmerkingen kan maken of de aanvraag kan aanvullen via het
EU-portaal. Als de opdrachtgever niet binnen de in de eerste
alinea bedoelde termijn opmerkingen maakt of de aanvraag aanvult, wordt de
aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Als de rapporterende lidstaat niet binnen drie
dagen na ontvangst van de opmerkingen of van de aangevulde aanvraag de in
lid 2, onder a) tot en met c), voorgeschreven kennisgevingen aan de
opdrachtgever heeft gedaan, wordt de aanvraag geacht volledig te zijn en wordt,
in het geval van een klinische proef met beperkte interventie, de proef geacht
na de wezenlijke wijziging nog steeds een klinische proef met beperkte interventie
te zijn. 5. Voor de toepassing van de
artikelen 18, 19 en 22 geldt de datum waarop de kennisgevingen overeenkomstig
lid 2 aan de opdrachtgever worden gedaan als valideringsdatum van de
aanvraag. Als geen kennisgevingen aan de opdrachtgever worden gedaan, geldt de
laatste dag van de in de leden 2 en 4 bedoelde termijnen als valideringsdatum. Artikel 18
Beoordeling van een wezenlijke wijziging van een aspect dat onder deel I
van het beoordelingsverslag valt
1. De rapporterende lidstaat
beoordeelt de aanvraag en stelt een beoordelingsverslag op. 2. Het beoordelingsverslag bevat
een van de volgende conclusies over de in deel I van het
beoordelingsverslag behandelde aspecten: a) de wezenlijke wijziging is aanvaardbaar
in het licht van de voorschriften in deze verordening; b) de wezenlijke wijziging is aanvaardbaar
in het licht van de voorschriften in deze verordening mits specifieke, in de
conclusie vermelde voorwaarden worden nageleefd; c) de wezenlijke wijziging is niet
aanvaardbaar in het licht van de voorschriften in deze verordening. 3. De rapporterende lidstaat
dient binnen 15 dagen na de valideringsdatum deel I van het
beoordelingsverslag, met inbegrip van zijn conclusie, bij de opdrachtgever en
de andere betrokken lidstaten in. Voor de toepassing van dit artikel en de artikelen
19 en 23 geldt de datum waarop het beoordelingsverslag bij de opdrachtgever en
de andere betrokken lidstaten wordt ingediend als beoordelingsdatum. 4. Tot de beoordelingsdatum mag
elke betrokken lidstaat alle overwegingen die voor de aanvraag van belang zijn,
aan de rapporterende lidstaat meedelen. De rapporterende lidstaat houdt naar
behoren rekening met die overwegingen. 5. Alleen de rapporterende
lidstaat mag de opdrachtgever tussen de validerings- en beoordelingsdatum verzoeken
een aanvullende toelichting in het licht van de in lid 4 bedoelde
overwegingen te geven. Met het oog op deze aanvullende toelichting kan de
rapporterende lidstaat de in lid 4 bedoelde termijn gedurende ten hoogste
tien dagen opschorten. Als na ontvangst van de aanvullende toelichting
minder dan vijf dagen resteren van de termijn voor de indiening van deel I
van het beoordelingsverslag, wordt die termijn tot vijf dagen verlengd. Als de opdrachtgever niet binnen de overeenkomstig
de tweede alinea door de rapporterende lidstaat gestelde termijn een
aanvullende toelichting geeft, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Het verzoek en de aanvullende toelichting worden
via het EU-portaal ingediend. 6. De opdrachtgever kan alleen
tussen de validerings- en beoordelingsdatum eigener beweging de inhoud van de
aanvraag veranderen, en alleen om naar behoren gemotiveerde redenen. De
rapporterende lidstaat kan dan, afhankelijk van de reikwijdte van de
verandering van de inhoud van de aanvraag, de in lid 3 bedoelde termijn
gedurende ten hoogste zestig dagen opschorten. Artikel 19
Besluit over de wezenlijke wijziging van een aspect dat onder deel I van
het beoordelingsverslag valt 1. Elke betrokken lidstaat stelt
de opdrachtgever via het EU-portaal ervan in kennis of de wezenlijke wijziging
wordt toegelaten, onder voorwaarden wordt toegelaten, dan wel wordt geweigerd. Deze kennisgeving wordt binnen tien dagen na de
beoordelingsdatum gedaan door middel van één besluit. 2. Als de conclusie van de
rapporterende lidstaat is dat de wezenlijke wijziging aanvaardbaar is of onder
voorwaarden aanvaardbaar is, is de conclusie van de betrokken lidstaat gelijk
aan die van de rapporterende lidstaat. Onverminderd de eerste alinea kan een betrokken
lidstaat alleen om de volgende redenen niet instemmen met de conclusie van de
rapporterende lidstaat: a) er zijn belangrijke verschillen tussen de
normale klinische praktijk in de betrokken lidstaat en in de rapporterende
lidstaat, waardoor een proefpersoon een minder goede behandeling zou krijgen
dan bij de normale klinische praktijk; b) een inbreuk op de nationale wetgeving als
bedoeld in artikel 86. Als de betrokken lidstaat op grond van punt a)
van de tweede alinea niet met de conclusie instemt, deelt hij dit via het
EU-portaal aan de Commissie, alle lidstaten en de opdrachtgever mee, waarbij
hij een uitvoerige motivering op basis van wetenschappelijke en
sociaaleconomische argumenten alsmede een samenvatting daarvan verstrekt. 3. Als de betrokken lidstaat de
opdrachtgever niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn in kennis heeft
gesteld van zijn besluit, wordt de conclusie van het beoordelingsverslag
beschouwd als het besluit van de betrokken lidstaat over de aanvraag tot
toelating van de wezenlijke wijziging. Artikel 20
Validering, beoordeling en besluiten ten aanzien van wezenlijke wijzigingen van
een aspect dat onder deel II van het beoordelingsverslag valt 1. Binnen vier dagen na de
indiening van het aanvraagdossier stelt de betrokken lidstaat de opdrachtgever
via het EU-portaal in kennis van het volgende: a) of de wezenlijke wijziging betrekking
heeft op een aspect dat onder deel II van het beoordelingsverslag valt; en b) of de aanvraag overeenkomstig
bijlage II volledig is. 2. Als de betrokken lidstaat
niet binnen de in lid 1 bedoelde termijn kennisgeving aan de opdrachtgever
heeft gedaan, wordt de aangevraagde wezenlijke wijziging geacht betrekking te
hebben op een aspect dat onder deel II van het beoordelingsverslag valt en
wordt de aanvraag geacht volledig te zijn. 3. Als de betrokken lidstaat
vaststelt dat de wezenlijke wijziging niet betrekking heeft op een aspect dat
onder deel II van het beoordelingsverslag valt of dat de aanvraag niet
volledig is, stelt hij de opdrachtgever hiervan via het EU-portaal in kennis en
stelt hij een termijn van ten hoogste zes dagen vast waarbinnen de
opdrachtgever opmerkingen kan maken of de aanvraag kan aanvullen via het
EU-portaal. Als de opdrachtgever niet binnen de in de eerste
alinea bedoelde termijn opmerkingen maakt of de aanvraag aanvult, wordt de
aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Als de betrokken lidstaat niet binnen drie dagen
na ontvangst van de opmerkingen of van de aangevulde aanvraag de in lid 1,
onder a) en b), voorgeschreven kennisgevingen aan de opdrachtgever heeft
gedaan, wordt de wezenlijke wijziging geacht betrekking te hebben op een aspect
dat onder deel II van het beoordelingsverslag valt en wordt de aanvraag
geacht volledig te zijn. 4. Voor de toepassing van dit
artikel geldt de datum waarop de kennisgevingen overeenkomstig lid 1 aan
de opdrachtgever worden gedaan als valideringsdatum van de aanvraag. Als geen
kennisgevingen aan de opdrachtgever worden gedaan, geldt de laatste dag van de
in de leden 1 en 3 bedoelde termijnen als valideringsdatum. 5. De betrokken lidstaat
beoordeelt de aanvraag en stelt de opdrachtgever via het EU-portaal ervan in
kennis of de wezenlijke wijziging wordt toegelaten, onder voorwaarden wordt
toegelaten, dan wel wordt geweigerd. Deze kennisgeving wordt binnen tien dagen na de
valideringsdatum gedaan door middel van één besluit. 6. Tijdens de in lid 5,
tweede alinea, bedoelde termijn kan de betrokken lidstaat de opdrachtgever om
naar behoren gemotiveerde redenen verzoeken een aanvullende toelichting op de
wezenlijke wijziging te geven voor zover het zijn grondgebied betreft. Met het oog op een aanvullende toelichting kan de
betrokken lidstaat de in lid 5, tweede alinea, bedoelde termijn gedurende
ten hoogste tien dagen opschorten. Als na ontvangst van de aanvullende toelichting
minder dan vijf dagen resteren van de termijn voor de in lid 5, tweede
alinea, bedoelde kennisgeving van het besluit, wordt die termijn tot vijf dagen
verlengd. Als de opdrachtgever niet binnen de overeenkomstig
de eerste en tweede alinea door de lidstaat gestelde termijn een aanvullende
toelichting geeft, wordt de aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Het verzoek en de aanvullende toelichting worden
via het EU-portaal ingediend. 7. Als de betrokken lidstaat de
opdrachtgever niet binnen de in de leden 5 en 6 bedoelde termijnen in kennis
heeft gesteld van zijn besluit, wordt de wezenlijk wijziging geacht te zijn
toegelaten. Artikel 21
Wezenlijke wijziging van aspecten die onder de delen I en II van het
beoordelingsverslag vallen 1. Als een wezenlijke wijziging
betrekking heeft op aspecten die onder de delen I en II van het
beoordelingsverslag vallen, wordt de aanvraag tot toelating van de wezenlijke
wijziging overeenkomstig artikel 17 gevalideerd. 2. De aspecten die onder
deel I van het beoordelingsverslag vallen worden overeenkomstig
artikel 18 beoordeeld en de aspecten die onder deel II van het
beoordelingsverslag vallen worden overeenkomstig artikel 22 beoordeeld. Artikel 22
Beoordeling van een wezenlijke wijziging van aspecten die onder de delen I en
II van het beoordelingsverslag vallen – Beoordeling van de aspecten die onder
deel II van het beoordelingsverslag vallen 1. Elke betrokken lidstaat
beoordeelt binnen tien dagen na de valideringsdatum voor zijn eigen grondgebied
de aspecten van de wezenlijke wijziging die onder deel II van het
beoordelingsverslag vallen. 2. Tijdens de in lid 1
bedoelde termijn kan de betrokken lidstaat de opdrachtgever om naar behoren
gemotiveerde redenen verzoeken een aanvullende toelichting op deze wezenlijke
wijziging te geven voor zover het zijn grondgebied betreft. 3. Met het oog op een
aanvullende toelichting van de opdrachtgever kan de betrokken lidstaat de in
lid 1 bedoelde termijn gedurende ten hoogste tien dagen opschorten. Als na ontvangst van de aanvullende toelichting
minder dan vijf dagen resteren van de termijn voor de in lid 1 bedoelde
beoordeling, wordt die termijn tot vijf dagen verlengd. Als de opdrachtgever niet binnen de in de eerste
en tweede alinea bedoelde termijn een aanvullende toelichting geeft, wordt de
aanvraag geacht te zijn ingetrokken. Het verzoek en de aanvullende toelichting worden
via het EU-portaal ingediend. Artikel 23
Besluit over de wezenlijke wijziging van aspecten die onder de delen I en II
van het beoordelingsverslag vallen 1. Elke betrokken lidstaat stelt
de opdrachtgever via het EU-portaal ervan in kennis of de wezenlijke wijziging
wordt toegelaten, onder voorwaarden wordt toegelaten, dan wel wordt geweigerd. Deze kennisgeving wordt binnen tien dagen na de
beoordelingsdatum of, als dat later is, de laatste dag van de in
artikel 22 bedoelde beoordeling gedaan door middel van één besluit. 2. Als de conclusie van de
rapporterende lidstaat is dat de onder deel I van het beoordelingsverslag
vallende wezenlijke wijziging aanvaardbaar is of onder voorwaarden aanvaardbaar
is, is de conclusie van de betrokken lidstaat gelijk aan die van de
rapporterende lidstaat. Onverminderd de eerste alinea kan een betrokken
lidstaat alleen om de volgende redenen niet instemmen met de conclusie van de
rapporterende lidstaat: a) er zijn belangrijke verschillen tussen de
normale klinische praktijk in de betrokken lidstaat en in de rapporterende
lidstaat, waardoor een proefpersoon een minder goede behandeling zou krijgen
dan bij de normale klinische praktijk; b) een inbreuk op de nationale wetgeving als
bedoeld in artikel 86. Als de betrokken lidstaat op grond van
punt a) van de tweede alinea niet instemt met de conclusie over de
wezenlijke wijziging van aspecten die onder deel I van het
beoordelingsverslag vallen, deelt hij dit via het EU-portaal aan de Commissie,
alle lidstaten en de opdrachtgever mee, waarbij hij een uitvoerige motivering
op basis van wetenschappelijke en sociaaleconomische argumenten alsmede een
samenvatting daarvan verstrekt. 3. Als de wezenlijke wijziging
ten aanzien van de aspecten die onder deel I van het beoordelingsverslag
vallen aanvaardbaar is of onder voorwaarden aanvaardbaar is, vermeldt de
betrokken lidstaat zijn conclusie over de wezenlijke wijziging van aspecten die
onder deel II van het beoordelingsverslag vallen in zijn besluit. 4. Als de betrokken lidstaat de
opdrachtgever niet binnen de in lid 1 bedoelde termijnen in kennis heeft
gesteld van zijn besluit, wordt de conclusie over de wezenlijke wijziging van
aspecten die onder deel I van het beoordelingsverslag vallen, beschouwd
als het besluit van de betrokken lidstaat over de aanvraag tot toelating van de
wezenlijke wijziging. Artikel 24
Personen die de aanvraag beoordelen Artikel 9 is van toepassing op de
beoordelingen die ingevolge dit hoofdstuk worden verricht. Hoofdstuk IV
Aanvraagdossier Artikel 25
Gegevens die in het aanvraagdossier worden opgenomen 1. In het aanvraagdossier voor
de toelating van een klinische proef wordt alle documentatie en informatie
opgenomen die voor de in hoofdstuk II bedoelde validering en beoordeling
noodzakelijk is en betrekking heeft op: a) de uitvoering van de proef, met inbegrip
van de wetenschappelijke context en de getroffen regelingen; b) de opdrachtgever, onderzoekers,
potentiële proefpersonen, proefpersonen en proeflocaties; c) de geneesmiddelen voor onderzoek en,
indien nodig, de auxiliaire geneesmiddelen, in het bijzonder de eigenschappen,
etikettering, vervaardiging en controle ervan; d) maatregelen om proefpersonen te
beschermen. De lijst van documentatie en informatie is
opgenomen in bijlage I. 2. In het aanvraagdossier voor
de toelating van een wezenlijke wijziging wordt alle hierna genoemde
documentatie en informatie opgenomen die noodzakelijk is voor de in
hoofdstuk III bedoelde validering en beoordeling: a) een verwijzing naar de klinische proef of
proeven die wezenlijke wijzigingen ondergaan; b) een duidelijke beschrijving van de
wezenlijke wijziging; c) een presentatie van gegevens en
aanvullende informatie ter ondersteuning van de wezenlijke wijziging, indien
noodzakelijk; d) een duidelijke beschrijving van de
consequenties van de wezenlijke wijziging voor de rechten en de veiligheid van
de proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid van de gegevens die in de
proef worden gegenereerd. De lijst van documentatie en informatie is
opgenomen in bijlage II. 3. Niet-klinische gegevens die
in een aanvraagdossier worden ingediend, moeten afkomstig zijn van studies die
aan de wetgeving van de Unie inzake de beginselen van goede
laboratoriumpraktijken, zoals van toepassing ten tijde van de uitvoering van
die studies, of aan gelijkwaardige normen voldoen. 4. Als in het aanvraagdossier
wordt verwezen naar gegevens die in een klinische proef zijn gegenereerd, moet
die klinische proef overeenkomstig deze verordening zijn uitgevoerd. 5. Als de klinische proef buiten
de Unie is uitgevoerd, moet zij voldoen aan beginselen die ten aanzien van de
rechten en de veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en
robuustheid van de in de proef gegenereerde gegevens gelijkwaardig zijn aan de
beginselen van deze verordening. 6. Klinische proefgegevens die
in een aanvraagdossier worden opgenomen, moeten afkomstig zijn van klinische
proeven die voor het begin ervan zijn ingeschreven in een openbaar register dat
een primair register is van het internationale registerplatform voor klinische
proeven van de Wereldgezondheidsorganisatie. 7. Gegevens die in een
aanvraagdossier worden opgenomen, maar niet aan de leden 3 tot en met 6
voldoen, worden niet in aanmerking genomen bij de beoordeling van de aanvraag
tot toelating van een klinische proef of van een wezenlijke wijziging. Artikel 26
Taalvoorschriften De taal van het aanvraagdossier, of delen
daarvan, wordt bepaald door de betrokken lidstaat. Bij de toepassing van de eerste alinea
overwegen de lidstaten om voor de documentatie die niet tot de proefpersoon
gericht is, een taal te aanvaarden die door alle betrokkenen op medisch gebied
wordt begrepen. Artikel 27
Aanpassing bij gedelegeerde handeling De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de bijlagen I en II
te wijzigen teneinde deze aan de technische vooruitgang aan te passen of
rekening te houden met wereldwijde ontwikkelingen op het gebied van
regelgeving. Hoofdstuk V
Bescherming van proefpersonen en geïnformeerde toestemming Artikel 28
Algemene voorschriften 1. Een klinische proef mag
alleen worden uitgevoerd als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de verwachte voordelen op therapeutisch
en volksgezondheidsgebied rechtvaardigen de te voorziene risico’s en
ongemakken; b) er wordt voortdurend nagegaan of nog aan
punt a) wordt voldaan; c) de proefpersoon, of als deze geen
geïnformeerde toestemming kan geven, zijn wettelijke vertegenwoordiger, heeft
geïnformeerde toestemming gegeven; d) de proefpersoon of, als deze geen
geïnformeerde toestemming kan geven, zijn wettelijke vertegenwoordiger, heeft
de gelegenheid gehad om in een voorafgaand onderhoud met de onderzoeker of een
lid van het onderzoeksteam inzicht te krijgen in de doeleinden, de risico’s en
de ongemakken van de klinische proef alsook in de voorwaarden waaronder deze
moet worden uitgevoerd; de proefpersoon is bovendien gewezen op zijn recht om
zich op elk moment uit de klinische proef terug te trekken zonder daarvan enig
nadeel te ondervinden; e) het recht van de proefpersoon op respect
van zijn fysieke en psychische integriteit, zijn recht op persoonlijke
levenssfeer en zijn recht op bescherming van de hem betreffende gegevens
overeenkomstig Richtlijn 95/46/EG zijn gewaarborgd. 2. De rechten, de veiligheid en
het welzijn van de proefpersonen hebben voorrang op de belangen van de
wetenschap en de samenleving. 3. Elke proefpersoon kan zich op
ieder moment en zonder daarvan enig nadeel te ondervinden uit de klinische
proef terugtrekken door zijn geïnformeerde toestemming te herroepen. De
intrekking van de toestemming heeft geen gevolgen voor de activiteiten die
voorafgaand aan de intrekking zijn uitgevoerd. Artikel 29
Geïnformeerde toestemming 1. Geïnformeerde toestemming
wordt door de proefpersoon of zijn wettelijke vertegenwoordiger uit vrije wil
schriftelijk gegeven na terdege te zijn in gelicht over de aard, betekenis
implicaties en risico’s van de klinische proef en wordt voorzien van de datum
en een handtekening. De geïnformeerde toestemming wordt behoorlijk
gedocumenteerd. Als de proefpersoon niet in staat is te schrijven, kan hij in
uitzonderlijke gevallen zijn toestemming mondeling geven, in aanwezigheid van
ten minste één onpartijdige getuige. De proefpersoon of zijn wettelijke
vertegenwoordiger ontvangt een kopie van het document waarmee geïnformeerde
toestemming is gegeven. 2. Schriftelijke informatie die
aan de proefpersoon en/of zijn wettelijke vertegenwoordiger wordt gegeven om
geïnformeerde toestemming te verkrijgen, moet beknopt, duidelijk en relevant
zijn en voor een leek begrijpelijk zijn. Er moet zowel medische als juridische
informatie worden gegeven. De proefpersoon moet hierin worden gewezen op zijn
recht om zijn geïnformeerde toestemming te herroepen. 3. Aan de proefpersoon wordt
meegedeeld bij welk contactpunt hij nadere informatie kan verkrijgen. Artikel 30
Klinische proeven bij wilsonbekwame proefpersonen 1. In het geval van
wilsonbekwame proefpersonen die voor aanvang van hun wilsonbekwaamheid geen
geïnformeerde toestemming hebben verleend en evenmin hebben geweigerd
geïnformeerde toestemming te verlenen, mag alleen een klinische proef worden
uitgevoerd als behalve aan de voorwaarden van artikel 28 ook aan alle
volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de wettelijke vertegenwoordiger heeft
geïnformeerde toestemming gegeven, waarbij de toestemming de vermoedelijke wil
van de proefpersoon weergeeft; b) de wilsonbekwame proefpersoon heeft
voldoende, op zijn begripsvermogen afgestemde informatie over de proef, de
risico’s en de voordelen ervan gekregen; c) de onderzoeker houdt rekening met de
uitdrukkelijke wil van een wilsonbekwame proefpersoon die zich een mening kan
vormen en de informatie kan beoordelen, om op enig moment niet of niet langer
aan de klinische proef deel te nemen; d) er worden geen aansporingen of financiële
prikkels gegeven, afgezien van een vergoeding voor de deelname aan de klinische
proef; e) dergelijk onderzoek is essentieel voor de
validering van gegevens die in klinische proeven bij personen die in staat zijn
geïnformeerde toestemming te geven of met andere onderzoeksmethoden zijn
verkregen; f) dergelijk onderzoek houdt direct verband
met een levensbedreigende of de gezondheid ondermijnende medische aandoening
waaraan de proefpersoon lijdt; g) de klinische proef is zodanig opgezet dat
pijn, ongemak, angst en elk ander te voorzien risico in relatie tot de ziekte
en het ontwikkelingsstadium tot een minimum worden beperkt en zowel de
risicodrempel als de belastingsgraad specifiek worden gedefinieerd en permanent
worden waargenomen; h) er zijn redenen om te verwachten dat de
deelname aan de klinische proef een voordeel voor de wilsonbekwame proefpersoon
zal opleveren dat groter is dan de risico’s of dat de proef in het geheel geen
risico’s zal opleveren. 2. De proefpersoon neemt voor
zover mogelijk deel aan de toestemmingsprocedure. Artikel 31
Klinische proeven op minderjarigen 1. Een klinische proef op
minderjarigen mag alleen worden uitgevoerd als behalve aan de voorwaarden in
artikel 28 ook aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan: a) de wettelijke vertegenwoordiger heeft
geïnformeerde toestemming gegeven, waarbij de toestemming de vermoedelijke wil
van de minderjarige weergeeft; b) de minderjarige heeft alle relevante informatie
over de proef, de risico’s en de voordelen ervan op een op zijn leeftijd en
rijpheid afgestemde wijze gekregen van beroepsbeoefenaars die opgeleid zijn
voor of ervaring hebben met het werken met kinderen; c) de onderzoeker houdt naar behoren rekening
met de uitdrukkelijke wil van een minderjarige die zich een mening kan vormen
en de informatie kan beoordelen, om op enig moment niet of niet langer aan de
klinische proef deel te nemen, overeenkomstig de leeftijd en rijpheid van de
proefpersoon; d) er worden geen aansporingen of financiële
prikkels gegeven, afgezien van een vergoeding voor de deelname aan de klinische
proef; e) dergelijk onderzoek is essentieel voor de
validering van gegevens die in klinische proeven bij personen die in staat zijn
geïnformeerde toestemming te geven of met andere onderzoeksmethoden zijn
verkregen; f) dergelijk onderzoek houdt direct verband
met een medische aandoening waaraan de minderjarige lijdt of is van zodanige
aard dat het uitsluitend op minderjarigen kan worden uitgevoerd; g) de klinische proef is zodanig opgezet dat
pijn, ongemak, angst en elk ander te voorzien risico in relatie tot de ziekte
en het ontwikkelingsstadium tot een minimum worden beperkt en zowel de
risicodrempel als de belastingsgraad specifiek worden gedefinieerd en permanent
worden waargenomen; h) de klinische proef levert enig direct
voordeel voor de patiëntengroep op. 2. De minderjarige neemt op een
op zijn leeftijd en rijpheid afgestemde wijze deel aan de
toestemmingsprocedure. Artikel 32
Klinische proeven in noodsituaties 1. In afwijking van
artikel 28, lid 1, onder c) en d), artikel 30, lid 1, onder
a) en b), en artikel 31, lid 1, onder a) en b), kan na het begin van
de klinische proef geïnformeerde toestemming worden verkregen om de klinische proef
voort te zetten en kan na het begin van de klinische proef informatie over de
klinische proef worden gegeven als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan: a) door de spoedeisende aard van de
situatie, die door een plotselinge levensbedreigende of andere plotselinge
ernstige medische aandoening veroorzaakt is, kan geen voorafgaande
geïnformeerde toestemming van de proefpersoon worden verkregen en kan geen
voorafgaande informatie aan de proefpersoon worden gegeven; b) er is geen wettelijke vertegenwoordiger
beschikbaar; c) het is de onderzoeker niet bekend dat de
proefpersoon eerder bezwaar heeft gemaakt; d) het onderzoek houdt direct verband met de
medische aandoening die er de oorzaak van is dat geen voorafgaande
geïnformeerde toestemming kan worden verkregen en voorafgaande informatie kan
worden gegeven; e) de klinische proef houdt voor de
proefpersoon een minimaal risico en een minimale belasting in. 2. De in lid 1 bedoelde
geïnformeerde toestemming en informatie over de klinische proef wordt overeenkomstig
de volgende voorschriften verkregen, respectievelijk gegeven: a) in het geval van wilsonbekwame
proefpersonen en minderjarigen wordt de in lid 1 bedoelde geïnformeerde
toestemming zo spoedig mogelijk van de wettelijke vertegenwoordiger verkregen
en wordt de in lid 1 bedoelde informatie zo spoedig mogelijk aan de
proefpersoon gegeven; b) in het geval van andere proefpersonen
wordt de in lid 1 bedoelde geïnformeerde toestemming zo spoedig mogelijk
verkregen van de wettelijke vertegenwoordiger of, als dit eerder mogelijk is,
van de proefpersoon en wordt de in lid 1 bedoelde informatie zo spoedig
mogelijk gegeven aan de wettelijke vertegenwoordiger of, als dit eerder
mogelijk is, aan de proefpersoon. Als ingevolge punt b) de geïnformeerde
toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger is verkregen, wordt
geïnformeerde toestemming om de proef voort te zetten van de proefpersoon
verkregen zodra deze daartoe in staat is. Hoofdstuk VI
Begin, eind, schorsing, tijdelijke stopzetting en voortijdige beëindiging van
een klinische proef Artikel 33
Kennisgeving van het begin van de klinische proef en van het eind van de
aanwerving van proefpersonen 1. De opdrachtgever stelt elke
betrokken lidstaat via het EU-portaal in kennis van het begin van een klinische
proef voor die lidstaat. Deze kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na
het begin van de klinische proef voor die lidstaat. 2. De opdrachtgever stelt elke
betrokken lidstaat via het EU-portaal in kennis van het eind van de aanwerving
van proefpersonen voor een klinische proef in die lidstaat. Deze kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na
het eind van de aanwerving van proefpersonen. Als de aanwerving wordt hervat,
is lid 1 van toepassing. Artikel 34
Eind van de klinische proef, voortijdige beëindiging van de klinische proef 1. De opdrachtgever stelt elke
betrokken lidstaat via het EU-portaal in kennis van het eind van een klinische
proef voor die lidstaat. Deze kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na
het eind van de klinische proef voor die lidstaat. 2. De opdrachtgever stelt elke
betrokken lidstaat via het EU-portaal in kennis van het eind van een klinische
proef. Deze kennisgeving geschiedt binnen 15 dagen na
het eind van de klinische proef. 3. Binnen een jaar na het eind
van een klinische proef dient de opdrachtgever een samenvatting van de
resultaten van de klinische proef bij de EU-databank in. Als het echter om wetenschappelijke redenen
onmogelijk is binnen een jaar een samenvatting van de resultaten in te dienen,
wordt deze samenvatting ingediend zodra zij beschikbaar is. In dat geval wordt
in het protocol vermeld wanneer de resultaten zullen worden ingediend en wordt
een toelichting opgenomen. 4. Voor de toepassing van deze
verordening geldt, ingeval een geschorste of tijdelijk stopgezette klinische
proef niet wordt hervat, de datum van het besluit van de opdrachtgever om de
klinische proef niet te hervatten als het eind van de klinische proef. Bij
voortijdige beëindiging geldt de datum waarop de proef voortijdig wordt
beëindigd als einddatum van de klinische proef. 5. Onverminderd lid 3
wordt, indien de klinische proef een primaire datum van voltooiing heeft die
eerder is dan het eind van de proef en de desbetreffende resultaten van de
klinische proef beschikbaar zijn, binnen een jaar na de primaire datum van
voltooiing een samenvatting van die resultaten in de EU-databank ingediend. Artikel 35
Tijdelijke stopzetting of voortijdige beëindiging door de opdrachtgever in
verband met de veiligheid van de proefpersonen Voor de toepassing van deze verordening worden
de tijdelijke stopzetting of voortijdige beëindiging van een klinische proef
vanwege een verandering van de verhouding tussen de voordelen en de risico’s,
alsook de hervatting na een dergelijke tijdelijke stopzetting van een klinische
proef, als wezenlijke wijziging van een klinische proef beschouwd. Hoofdstuk VII
Veiligheidsrapportage in een klinische proef Artikel 36
Elektronische databank voor veiligheidsrapportage Door het bij Verordening (EG)
nr. 726/2004 opgerichte Europees Geneesmiddelenbureau (hierna “het Bureau”
genoemd) wordt een elektronische databank voor de in de artikelen 38 en 39
bedoelde rapportage opgezet en beheerd. Artikel 37
Rapportage van ongewenste voorvallen en ernstige ongewenste voorvallen door de
onderzoeker aan de opdrachtgever 1. De onderzoeker meldt
ongewenste voorvallen of abnormale laboratoriumwaarden die volgens het protocol
van cruciaal belang zijn voor de veiligheidsbeoordeling, volgens de
rapportageverplichtingen en binnen de in het protocol vermelde termijn aan de
opdrachtgever. 2. Ernstige ongewenste
voorvallen worden door de onderzoeker onmiddellijk aan de opdrachtgever gemeld,
tenzij in het protocol is bepaald dat voor bepaalde ongewenste voorvallen geen
rapportage vereist is. De onderzoeker registreert alle ernstige ongewenste
voorvallen. Indien nodig stuurt de onderzoeker een vervolgmelding aan de
opdrachtgever. 3. De opdrachtgever houdt
gedetailleerde registers bij van alle ongewenste voorvallen die door de
onderzoeker aan hem worden gemeld. Artikel 38
Rapportage van vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerkingen door de
opdrachtgever aan het Bureau 1. De opdrachtgever rapporteert
alle relevante gegevens over vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerkingen
van geneesmiddelen voor onderzoek onverwijld in de in artikel 36 bedoelde
elektronische databank, voor zover de vermoedelijke onverwachte ernstige
bijwerking heeft plaatsgevonden in een door de opdrachtgever uitgevoerde
klinische proef of in een klinische proef die met de opdrachtgever in verband
staat. 2. De termijn waarbinnen wordt
gerapporteerd, wordt afgestemd op de ernst van de bijwerking. Als dit nodig is
om tijdig te kunnen rapporteren, kan de opdrachtgever in eerste instantie een
onvolledige melding indienen, die later wordt gevolgd door een volledige melding. 3. Als een opdrachtgever door
een gebrek aan middelen niet in staat is in de in artikel 36 bedoelde
databank te rapporteren, kan hij rapporteren aan de lidstaat waar de
vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerking heeft plaatsgevonden. Die
lidstaat rapporteert de vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerking
overeenkomstig lid 1. Artikel 39
Jaarlijkse rapportage door de opdrachtgever aan het Bureau 1. Voor niet-toegelaten
geneesmiddelen voor onderzoek, met uitzondering van placebo’s, en voor toegelaten
geneesmiddelen voor onderzoek die volgens het protocol niet overeenkomstig de
voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen worden gebruikt,
dient de opdrachtgever jaarlijks een elektronisch verslag bij het Bureau in dat
betrekking heeft op de veiligheid van elk geneesmiddel voor onderzoek dat wordt
gebruikt in een klinische proef waarvan hij de opdrachtgever is. 2. De in lid 1 bedoelde
verplichting begint bij de eerste toelating van een klinische proef
overeenkomstig deze verordening. De termijn eindigt aan het eind van de laatste
klinische proef die door de opdrachtgever met het geneesmiddel voor onderzoek
wordt uitgevoerd. Artikel 40
Beoordeling door de lidstaten 1. Het Bureau stuurt de
overeenkomstig de artikelen 38 en 39 gerapporteerde informatie elektronisch
naar de desbetreffende lidstaten. 2. De lidstaten werken samen bij
de beoordeling van de overeenkomstig de artikelen 38 en 39 gerapporteerde
informatie. Artikel 41
Jaarlijkse rapportage door de opdrachtgever aan de houder van een vergunning
voor het in de handel brengen 1. Voor toegelaten
geneesmiddelen die volgens het protocol overeenkomstig de voorwaarden van de
vergunning voor het in de handel brengen worden gebruikt, stelt de
opdrachtgever de vergunninghouder jaarlijks in kennis van alle vermoedelijke
ernstige bijwerkingen. 2. De in lid 1 bedoelde
verplichting begint bij de eerste toelating van een klinische proef
overeenkomstig deze verordening. De termijn eindigt aan het eind van de
klinische proef. Artikel 42
Technische aspecten De technische aspecten voor de
veiligheidsrapportage overeenkomstig de artikelen 37 tot en met 41 zijn
opgenomen in bijlage III. De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage III te
wijzigen teneinde: –
een hoge mate van bescherming van proefpersonen te
waarborgen; –
de informatie over de veiligheid van geneesmiddelen
te verbeteren; –
de technische voorschriften aan de vooruitgang van
de techniek aan te passen; –
uitvoeringsvoorschriften vast te stellen of te
wijzigen voor de samenwerking bij de beoordeling van de overeenkomstig de
artikelen 38 en 39 gerapporteerde informatie; –
rekening te houden met wereldwijde ontwikkelingen
op het gebied van de regelgeving voor klinische proeven. Artikel 43
Rapportage over auxiliaire geneesmiddelen De veiligheidsrapportage over auxiliaire
geneesmiddelen vindt plaats overeenkomstig hoofdstuk 3 van
Richtlijn 2001/83/EG. Hoofdstuk VIII
Uitvoering van de proef, toezicht door de opdrachtgever, opleiding en ervaring,
auxiliaire geneesmiddelen Artikel 44
Naleving van het protocol en goede klinische praktijken Een klinische proef wordt overeenkomstig het
protocol uitgevoerd. Onverminderd de wetgeving van de Unie en de
specifieke richtsnoeren van de Commissie houden de opdrachtgever en de
onderzoeker bij de opstelling van het protocol en bij de toepassing van deze
verordening en het protocol terdege rekening met de kwaliteitsnormen in
uitvoerige internationale richtsnoeren inzake goede klinische praktijken van de
Internationale Conferentie voor harmonisatie van de technische voorschriften
voor de registratie van geneesmiddelen voor menselijk gebruik (ICH). De Commissie stelt de in de tweede alinea
bedoelde uitvoerige internationale richtsnoeren inzake goede klinische
praktijken voor het publiek beschikbaar. Artikel 45
Monitoring De uitvoering van een klinische proef wordt
door de opdrachtgever adequaat gemonitord. De reikwijdte en de aard van de
monitoring worden door de opdrachtgever bepaald aan de hand van alle kenmerken
van de klinische proef, waaronder de volgende kenmerken: a) de vraag of het een klinische proef met
beperkte interventie is; b) de doelstelling en de methodologie van de
klinische proef; c) de mate waarin de interventie verschilt
van de normale klinische praktijk. Artikel 46
Geschiktheid van de personen die bij de uitvoering van de klinische proef
betrokken zijn De onderzoeker moet een arts zijn, zoals
gedefinieerd in het nationale recht, dan wel een persoon die een beroep
uitoefent dat in de betrokken lidstaat als kwalificatie voor een onderzoeker is
erkend op grond van de vereiste wetenschappelijke kennis en ervaring in de
patiëntenzorg. Andere personen die bij de uitvoering van een
klinische proef betrokken zijn, moeten door hun scholing, opleiding en ervaring
voldoende gekwalificeerd zijn om hun taken te verrichten. Artikel 47
Geschiktheid van de proeflocaties De faciliteiten waar de klinische proef zal
worden uitgevoerd, moeten geschikt zijn voor de klinische proef. Artikel 48
Tracering, bewaring, vernietiging en teruggave van geneesmiddelen 1. Geneesmiddelen voor onderzoek
moeten traceerbaar zijn en moeten worden bewaard, vernietigd en teruggegeven op
een wijze die passend en evenredig is om de veiligheid van de proefpersonen en
de betrouwbaarheid en robuustheid van de in de klinische proef gegenereerde
gegevens te waarborgen, rekening houdend met de vraag of het geneesmiddel voor
onderzoek is toegelaten en of het een klinische proef met beperkte interventie
is. De eerste alinea is ook van toepassing op
niet-toegelaten auxiliaire geneesmiddelen. 2. In het aanvraagdossier wordt
de relevante informatie over de in lid 1 bedoelde traceerbaarheid,
bewaring, vernietiging en teruggave van geneesmiddelen opgenomen. Artikel 49
Rapportering van ernstige inbreuken 1. Als de opdrachtgever er
kennis van draagt dat bij een klinische proef waarvan hij de opdrachtgever is
een ernstige inbreuk wordt gemaakt op deze verordening of op de versie van het
protocol die ten tijde van de inbreuk van toepassing is, meldt hij dit binnen
zeven dagen nadat hij er kennis van heeft genomen, via het EU-portaal aan de
betrokken lidstaten. 2. Voor de toepassing van dit
artikel wordt onder “ernstige inbreuk” verstaan een inbreuk die aanzienlijke
invloed kan hebben op de veiligheid en de rechten van de proefpersonen of op de
betrouwbaarheid en de robuustheid van de in de klinische proef gegenereerde
gegevens. Artikel 50
Andere rapportageverplichtingen die van belang zijn voor de veiligheid van de
proefpersonen 1. Alle onverwachte voorvallen
die van invloed zijn op de verhouding tussen de voordelen en de risico’s van de
klinische proef, maar die geen vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerkingen
als bedoeld in artikel 38 zijn, worden door de opdrachtgever zonder
onnodig uitstel via het EU-portaal aan de betrokken lidstaten gemeld. 2. De opdrachtgever dient alle
inspectieverslagen van autoriteiten van derde landen over door hem uitgevoerde
klinische proeven via het EU-portaal bij de betrokken lidstaten in. Artikel 51
Dringende veiligheidsmaatregelen 1. Als een onverwacht voorval de
verhouding tussen de voordelen en de risico’s ernstig kan beïnvloeden, nemen de
opdrachtgever en de onderzoeker passende dringende veiligheidsmaatregelen om de
proefpersonen te beschermen. 2. De opdrachtgever stelt de
betrokken lidstaten onverwijld via het EU-portaal in kennis van het voorval en
de genomen maatregelen. 3. Dit artikel laat de
hoofdstukken II en VII onverlet. Artikel 52
Onderzoekersdossier 1. De opdrachtgever verstrekt
het onderzoekersdossier aan de onderzoeker. 2. Het onderzoekersdossier bevat
alle klinische en niet-klinische gegevens over de geneesmiddelen voor onderzoek
die van belang zijn voor de klinische proef. 3. Het onderzoekersdossier wordt
bijgewerkt als nieuwe veiligheidsinformatie beschikbaar komt, en ten minste een
keer per jaar. Artikel 53
Vastlegging, verwerking, behandeling en opslag van informatie 1. Alle informatie over de
klinische proef wordt op zodanige wijze vastgelegd, verwerkt, behandeld en
opgeslagen dat nauwkeurige rapportage, interpretatie en verificatie mogelijk
zijn en tegelijkertijd de vertrouwelijkheid van de dossiers en de
persoonsgegevens van de proefpersonen beschermd blijft overeenkomstig de
toepasselijke wetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens. 2. Er worden passende technische
en organisatorische maatregelen genomen om de verwerkte informatie en
persoonsgegevens te beschermen tegen ongeoorloofde of onrechtmatige toegang,
bekendmaking, verspreiding, wijziging, vernietiging of onopzettelijk verlies,
in het bijzonder wanneer de gegevens met het oog op de verwerking via een
netwerk worden doorgegeven. Artikel 54
Basisdossier van de klinische proef De opdrachtgever en de onderzoeker houden een
basisdossier van de klinische proef bij. Aan de hand van de inhoud van het basisdossier
van de klinische proef moet de uitvoering van de proef geverifieerd kunnen
worden, rekening houdend met alle kenmerken van de proef, waaronder de vraag of
het een klinische proef met beperkte interventie is. De basisdossiers van de klinische proef die
door de onderzoeker en de opdrachtgever worden bijgehouden kunnen een
verschillende inhoud hebben als dit gerechtvaardigd is door de verschillende
aard van hun verantwoordelijkheden. Artikel 55
Archivering van het basisdossier van de klinische proef Tenzij andere wetgeving van de Unie langere
archivering voorschrijft, wordt de inhoud van het basisdossier van de klinische
proef na het eind van de klinische proef ten minste vijf jaar door de
opdrachtgever en de onderzoeker bewaard. De medische dossiers van de proefpersonen
worden echter overeenkomstig de nationale wetgeving gearchiveerd. De inhoud van het basisdossier van de
klinische proef wordt op zodanige wijze gearchiveerd dat de bevoegde
autoriteiten er op verzoek gemakkelijk over kunnen beschikken. Als de eigendom van de inhoud van het
basisdossier van de klinische proef wordt overgedragen, wordt dit
gedocumenteerd. De nieuwe eigenaar neemt de in dit artikel beschreven
verantwoordelijkheden op zich. De opdrachtgever wijst personen binnen zijn
organisatie aan die voor de archieven verantwoordelijk zijn. Alleen deze
personen hebben toegang tot de archieven. De inhoud van het basisdossier van de
klinische proef wordt op zodanige dragers gearchiveerd dat de inhoud gedurende
de in de eerste alinea bedoelde termijn volledig en leesbaar blijft. Wijzigingen in de inhoud van het basisdossier
van de klinische proef moeten traceerbaar zijn. Artikel 56
Auxiliaire geneesmiddelen 1. De auxiliaire geneesmiddelen
die in een klinische proef worden gebruikt, moeten zijn toegelaten. 2. Lid 1 is niet van
toepassing als in de Unie geen toegelaten auxiliair geneesmiddel beschikbaar is
of als redelijkerwijs niet van de opdrachtgever kan worden verwacht dat hij een
toegelaten auxiliair geneesmiddel gebruikt. Dit moet in het protocol worden
gemotiveerd. Hoofdstuk IX
Vervaardiging en invoer van geneesmiddelen voor onderzoek en auxiliaire
geneesmiddelen Artikel 57
Toepassingsgebied Niettegenstaande artikel 1 is dit
hoofdstuk van toepassing op de vervaardiging en de invoer van geneesmiddelen
voor onderzoek en auxiliaire geneesmiddelen. Artikel 58
Vergunning voor de vervaardiging en invoer 1. Voor de vervaardiging en
invoer van geneesmiddelen voor onderzoek in de Unie is een vergunning vereist. 2. Om de in lid 1 bedoelde
vergunning te verkrijgen moet de aanvrager aan de volgende voorschriften
voldoen: a) hij moet voor de vervaardiging of invoer
beschikken over ruimten, technische uitrusting en controlemogelijkheden die
geschikt en toereikend zijn en aan de voorschriften in deze verordening
voldoen; b) hij moet te allen tijde beschikken over
de diensten van een persoon die aan de voorwaarden in artikel 49, leden 2
en 3, van Richtlijn 2001/83/EG voldoet (hierna “bevoegde persoon”
genoemd). 3. De aanvrager vermeldt in de
vergunningaanvraag de soorten en farmaceutische vormen van het vervaardigde of
ingevoerde geneesmiddel voor onderzoek, de vervaardigings- of
invoerhandelingen, in voorkomend geval het vervaardigingsproces, de locatie
waar de geneesmiddelen voor onderzoek zullen worden vervaardigd en uitvoerige
informatie over de bevoegde persoon. 4. De artikelen 42 tot en met
46, onder e), van Richtlijn 2001/83/EG zijn van toepassing op de in
lid 1 bedoelde vergunning voor de vervaardiging en invoer. 5. Lid 1 is niet van
toepassing op de volgende processen: a) heretikettering, herverpakking of
oplossing voorafgaand aan het gebruik of het verpakken, indien dit in
ziekenhuizen, gezondheidscentra of klinieken gebeurt door apothekers of andere
personen die in die lidstaat daartoe wettelijk bevoegd zijn en de
geneesmiddelen voor onderzoek uitsluitend voor gebruik door die instellingen
zijn bestemd; b) de vervaardiging of invoer van
radiofarmaceutica die als diagnostische geneesmiddelen voor onderzoek worden
gebruikt, indien dit in ziekenhuizen, gezondheidscentra of klinieken gebeurt
door apothekers of andere personen die in de betrokken lidstaat daartoe
wettelijk bevoegd zijn en de geneesmiddelen voor onderzoek uitsluitend voor
gebruik in die instellingen zijn bestemd; c) de bereiding van de in artikel 3,
punten 1 en 2, van Richtlijn 2001/83/EG bedoelde geneesmiddelen. 6. De lidstaten stellen passende
en evenredige voorschriften voor de in lid 5 bedoelde processen vast om de
veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid van de in
de klinische proef gegenereerde gegevens te waarborgen. Zij onderwerpen de
processen aan regelmatige inspecties. Artikel 59
Verantwoordelijkheden van de bevoegde persoon 1. De bevoegde persoon waarborgt
dat elke partij van geneesmiddelen voor onderzoek die in de Unie wordt
vervaardigd of ingevoerd, aan de voorschriften van artikel 60 voldoet en
verklaart dat aan die voorschriften wordt voldaan. 2. De opdrachtgever stelt de in
lid 1 bedoelde verklaring op verzoek van de betrokken lidstaat ter
beschikking. Artikel 60
Vervaardiging en invoer 1. Bij de vervaardiging van
geneesmiddelen voor onderzoek worden fabricagepraktijken toegepast waarmee de
kwaliteit van dergelijke geneesmiddelen wordt gewaarborgd, teneinde de
veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en robuustheid van de in
de klinische proef gegenereerde klinische gegevens te waarborgen (hierna “goede
praktijken bij het vervaardigen” genoemd). De Commissie is bevoegd
overeenkomstig artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de precieze
voorschriften voor goede praktijken bij het vervaardigen te specificeren
teneinde de kwaliteit van geneesmiddelen voor onderzoek te waarborgen, rekening
houdend met de veiligheid van de proefpersonen of de betrouwbaarheid en
robuustheid van de gegevens, de vooruitgang van de techniek en wereldwijde
ontwikkelingen op het gebied van regelgeving. 2. Lid 1 is niet van
toepassing op de in artikel 58, lid 5, bedoelde processen. 3. Bij de vervaardiging van
geneesmiddelen voor onderzoek die in de Unie worden ingevoerd worden
kwaliteitsnormen toegepast die ten minste gelijkwaardig zijn aan de
kwaliteitsnormen die op grond van deze verordening worden vastgesteld. Artikel 61
Wijziging van toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek De artikelen 58, 59 en 60 zijn alleen op
toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek van toepassing ten aanzien van
wijzigingen van dergelijke geneesmiddelen die niet onder een vergunning voor
het in de handel brengen vallen. Artikel 62
Vervaardiging van auxiliaire geneesmiddelen Bij de vervaardiging van niet-toegelaten
auxiliaire geneesmiddelen en van toegelaten auxiliaire geneesmiddelen die een
wijziging ondergaan die niet onder een vergunning voor het in de handel brengen
valt, worden de nodige normen toegepast om een passende kwaliteit te
waarborgen. Hoofdstuk X
Etikettering Artikel 63
Niet-toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek en niet-toegelaten auxiliaire
geneesmiddelen 1. Op de buitenverpakking en op
de primaire verpakking van niet-toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek en
niet-toegelaten auxiliaire geneesmiddelen wordt de volgende informatie vermeld: a) informatie ter identificatie van de
contactpersonen of de bij de klinische proef betrokken personen; b) informatie ter identificatie van de
klinische proef; c) informatie ter identificatie van het
geneesmiddel; d) informatie over het gebruik van het
geneesmiddel. 2. De informatie op de
buitenverpakking en de primaire verpakking waarborgt de veiligheid van de
proefpersonen en de duurzaamheid en robuustheid van de in de klinische proef
gegenereerde gegevens, rekening houdend met de opzet van de proef, met de vraag
of het een geneesmiddel voor onderzoek of een auxiliair geneesmiddel is en met
de vraag of het geneesmiddel bijzondere eigenschappen heeft. Een lijst van de op de buitenverpakking en de
primaire verpakking te vermelden informatie is opgenomen in bijlage IV. Artikel 64
Toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek en toegelaten auxiliaire
geneesmiddelen 1. Toegelaten geneesmiddelen
voor onderzoek en toegelaten auxiliaire geneesmiddelen worden geëtiketteerd: a) overeenkomstig artikel 63,
lid 1; of b) overeenkomstig titel V van
Richtlijn 2001/83/EG. 2. Niettegenstaande lid 1,
onder b), worden op de buitenverpakking en de primaire verpakking van
toegelaten geneesmiddelen voor onderzoek aanvullende gegevens ter identificatie
van de proef en de contactpersoon vermeld als de specifieke omstandigheden van
de klinische proef dit vereisen om de veiligheid van de proefpersonen of de
betrouwbaarheid en robuustheid van de in een klinische proef gegenereerde
gegevens te waarborgen. Een lijst van de op de buitenverpakking en de primaire
verpakking te vermelden aanvullende gegevens is opgenomen in bijlage IV. Artikel 65
Radiofarmaceutica die als geneesmiddel voor onderzoek worden gebruikt met het
oog op een geneeskundige diagnose De artikelen 63 en 64 zijn niet van toepassing
op radiofarmaceutica die als geneesmiddel voor onderzoek worden gebruikt met
het oog op een geneeskundige diagnose. De in de eerste alinea bedoelde geneesmiddelen
worden op passende wijze geëtiketteerd om de veiligheid van de proefpersonen en
de betrouwbaarheid en robuustheid van de in de klinische proef gegenereerde
gegevens te waarborgen. Artikel 66
Taal De taal van de informatie op het etiket wordt
bepaald door de betrokken lidstaat. Het geneesmiddel mag in verscheidene talen
worden geëtiketteerd. Artikel 67
Gedelegeerde handelingen De Commissie is bevoegd overeenkomstig
artikel 85 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage IV te
wijzigen teneinde de veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en
robuustheid van de in klinische proeven gegenereerde gegevens te waarborgen of
teneinde rekening te houden met de vooruitgang van de techniek. Hoofdstuk XI
Opdrachtgever en onderzoeker Artikel 68
Opdrachtgever Een klinische proef kan een of meer
opdrachtgevers hebben. Een opdrachtgever mag zijn taken geheel of
gedeeltelijk aan een persoon, onderneming, instelling of organisatie delegeren.
Een dergelijke delegatie laat de verantwoordelijkheid van de opdrachtgever onverlet. De onderzoeker en de opdrachtgever mogen
dezelfde persoon zijn. Artikel 69
Gedeeld opdrachtgeverschap 1. Als
een klinische proef meer dan een opdrachtgever heeft, gelden de
verantwoordelijkheden van de opdrachtgever uit hoofde van deze verordening voor
alle opdrachtgevers, tenzij de opdrachtgevers anders bepalen in een contract
waarin hun respectieve verantwoordelijkheden worden vastgelegd. Als in het
contract niet wordt vermeld aan welke opdrachtgever een bepaalde
verantwoordelijkheid wordt toegewezen, berust die verantwoordelijkheid bij alle
opdrachtgevers. 2. In afwijking van lid 1
zijn alle opdrachtgevers ervoor verantwoordelijk dat één opdrachtgever
verantwoordelijk wordt gesteld voor elk van de volgende aspecten: a) de naleving van de verplichtingen van de
opdrachtgever in de toelatingsprocedures van de hoofdstukken II en III; b) de beantwoording van vragen over de
klinische proef van proefpersonen, onderzoekers of betrokken lidstaten; c) de uitvoering van maatregelen die
overeenkomstig artikel 74 zijn genomen. Artikel 70
Contactpersoon van de opdrachtgever in de Unie Als de opdrachtgever van een klinische proef
niet in de Unie is gevestigd, zorgt hij voor een in de Unie een gevestigde
contactpersoon. Alle in deze verordening bedoelde mededelingen aan de
opdrachtgever worden aan die contactpersoon gericht. Mededelingen aan de
contactpersoon worden beschouwd als mededelingen aan de opdrachtgever. Artikel 71
Aansprakelijkheid Dit hoofdstuk laat de burgerlijke en
strafrechtelijke aansprakelijkheid van de opdrachtgever, de onderzoeker en
personen aan wie de opdrachtgever taken heeft gedelegeerd, onverlet. Hoofdstuk XII
Schadevergoeding, verzekering en nationaal waarborgmechanisme Artikel 72
Schadevergoeding De opdrachtgever waarborgt dat proefpersonen die
schade ondervinden van een klinische proef die geen klinische proef met
beperkte interventie is een schadevergoeding ontvangen overeenkomstig de
toepasselijke wetgeving inzake de aansprakelijkheid van de opdrachtgever en de
onderzoeker. Deze schadevergoeding mag niet afhankelijk zijn van de financiële
draagkracht van de opdrachtgever en de onderzoeker. Artikel 73
Nationaal waarborgmechanisme 1. De lidstaten stellen een
nationaal waarborgmechanisme voor de in artikel 72 bedoelde
schadevergoeding in. 2. De opdrachtgever wordt geacht
aan artikel 72 te voldoen als hij gebruikmaakt van het nationale
waarborgmechanisme in de betrokken lidstaat. 3. Als de klinische proef ten
tijde van de aanvraag tot toelating objectief beschouwd niet bedoeld is om
gebruikt te worden voor het verkrijgen van een vergunning voor het in de handel
brengen van een geneesmiddel, mogen geen kosten aan het gebruik van het
nationale waarborgmechanisme verbonden zijn. Voor alle andere klinische proeven kan een
vergoeding voor het gebruik van het nationale waarborgmechanisme worden
verlangd. De lidstaten stellen deze vergoeding zonder winstoogmerk vast,
rekening houdend met het risico van de klinische proef, de potentiële schade en
de waarschijnlijkheid van de schade. Hoofdstuk XIII
Toezicht door de lidstaten en inspecties en controles van de Unie Artikel 74
Door de lidstaten te nemen corrigerende maatregelen 1. Als een betrokken lidstaat om
objectieve redenen oordeelt dat de voorschriften van deze verordening niet meer
worden nageleefd, kan deze lidstaat de volgende maatregelen nemen: a) de klinische proef voortijdig beëindigen; b) de klinische proef schorsen; c) aspecten van de klinische proef wijzigen. 2. De in lid 1 bedoelde
maatregelen worden via het EU-portaal aan alle betrokken lidstaten medegedeeld. Artikel 75
Inspecties door een lidstaat 1. De lidstaten wijzen
inspecteurs aan die toezicht houden op de naleving van deze verordening. De
lidstaten zorgen ervoor dat deze inspecteurs voldoende gekwalificeerd en
opgeleid zijn. 2. Er worden inspecties verricht
onder verantwoordelijkheid van de lidstaat waar de inspectie plaatsvindt. 3. Als een betrokken lidstaat
voornemens is een inspectie te verrichten voor een of meer klinische proeven
die in meer dan een betrokken lidstaat worden uitgevoerd, stelt hij de andere
betrokken lidstaten, de Commissie en het Bureau via het EU-portaal van dit
voornemen in kennis en deelt hij hun na afloop van de inspectie zijn
bevindingen mee. 4. Het Bureau coördineert de
samenwerking van de lidstaten op het gebied van inspecties, de inspecties die
lidstaten in derde landen verrichten en de inspecties die in het kader van een
aanvraag van een vergunning voor het in de handel brengen krachtens Verordening
(EG) nr. 726/2004 worden verricht. 5. Na afloop van een inspectie
stelt de lidstaat onder verantwoordelijkheid waarvan de inspectie is verricht
een inspectieverslag op. Die lidstaat stelt het inspectieverslag ter
beschikking aan de opdrachtgever van de betrokken klinische proef en dient het
via het EU-portaal bij de EU-databank in. Wanneer de in de eerste alinea bedoelde lidstaat
het inspectieverslag aan de opdrachtgever ter beschikking stelt, waarborgt hij
dat de vertrouwelijkheid wordt beschermd. 6. De uitvoeringsbepalingen voor
de inspectieprocedures worden door de Commissie in uitvoeringshandelingen
vastgesteld. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 84,
lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Artikel 76
Controles en inspecties van de Unie 1. De Commissie kan controles
verrichten om na te gaan: a) of de lidstaten op juiste wijze toezicht
houden op de naleving van deze verordening; b) of het regelgevingssysteem dat van
toepassing is op klinische proeven die buiten de Unie worden uitgevoerd,
waarborgt dat punt 8 van bijlage I bij Richtlijn 2001/83/EG
wordt nageleefd; c) of het regelgevingssysteem dat van
toepassing is op klinische proeven die buiten de Unie worden uitgevoerd,
waarborgt dat artikel 25, lid 3, van deze verordening wordt
nageleefd. 2. Als de Commissie dit nodig
acht, kan zij inspecties verrichten. Hoofdstuk XIV
IT-infrastructuur Artikel 77
EU-portaal Door de Commissie wordt een portaal op het
niveau van de Unie opgezet en beheerd dat als centraal punt voor de indiening
van gegevens en informatie over klinische proeven overeenkomstig deze
verordening dient. De gegevens en informatie die via het
EU-portaal worden ingediend, worden in de in artikel 78 bedoelde
EU-databank opgeslagen. Artikel 78
EU-databank 1. Door de Commissie wordt een
databank op het niveau van de Unie opgezet en beheerd (hierna “de EU-databank”
genoemd). De Commissie wordt voor deze databank als verantwoordelijke voor de
verwerking beschouwd. De EU-databank bevat de gegevens en informatie die
overeenkomstig deze verordening worden ingediend. 2. De EU-databank wordt
opgericht om de samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten
mogelijk te maken voor zover nodig met het oog op de toepassing van deze
verordening en voor het zoeken naar specifieke klinische proeven. Ook stelt de
databank opdrachtgevers in staat te verwijzen naar eerder ingediende aanvragen
tot toelating van een klinische proef of wezenlijke wijziging. 3. De EU-databank is openbaar
toegankelijk, tenzij de geheimhouding van de daarin opgenomen gegevens en
informatie of een deel ervan gerechtvaardigd is op een van de volgende gronden: –
de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig
Verordening (EG) nr. 45/2001; –
de bescherming van commercieel vertrouwelijke
informatie; –
het waarborgen van een doeltreffend toezicht door
de lidstaten op de uitvoering van een klinische proef. 4. In de EU-databank worden
alleen persoonsgegevens opgenomen voor zover dat voor de doeleinden van
lid 2 nodig is. 5. Persoonsgegevens van
proefpersonen zijn niet openbaar toegankelijk. 6. De opdrachtgever werkt
informatie in de EU-databank over veranderingen van klinische proeven die geen
wezenlijke wijzigingen zijn, maar wel van belang zijn voor het toezicht door de
lidstaten op de klinische proef, voortdurend bij. 7. De Commissie en de lidstaten
waarborgen dat de betrokkenen hun recht op informatie, toegang, rectificatie en
bezwaar overeenkomstig Verordening (EG) nr. 45/2001, respectievelijk de
nationale gegevensbeschermingswetgeving ter uitvoering van
Richtlijn 95/46/EG, doeltreffend kunnen uitoefenen. Zij waarborgen dat de
betrokkenen het recht op toegang tot hun gegevens en het recht om onjuiste of
onvolledige gegevens te laten corrigeren en wissen, doeltreffend kunnen
uitoefenen. De Commissie en de lidstaten waarborgen, overeenkomstig hun
respectieve verantwoordelijkheden, dat onjuiste en onrechtmatig verwerkte
gegevens overeenkomstig de toepasselijke wetgeving worden gewist. Het
corrigeren of wissen van gegevens moet zo spoedig mogelijk gebeuren, maar in
ieder geval binnen zestig dagen nadat de betrokkene hierom heeft verzocht. Hoofdstuk XV
Samenwerking tussen de lidstaten Artikel 79
Nationale contactpunten 1. Elke lidstaat wijst één
nationaal contactpunt aan om de werking van de procedures van de hoofdstukken
II en III te vergemakkelijken. 2. Elke lidstaat deelt het contactpunt
aan de Commissie mee. De Commissie publiceert een lijst van de contactpunten. Artikel 80
Ondersteuning door de Commissie De Commissie ondersteunt de samenwerking
tussen de lidstaten bij de uitvoering van de toelatingsprocedures van de
hoofdstukken II en III, alsook de in artikel 40, lid 2, bedoelde
samenwerking. Artikel 81
Coördinatie- en adviesgroep voor klinische proeven 1. Er wordt een Coördinatie- en
adviesgroep voor klinische proeven opgericht, die bestaat uit de in
artikel 79 bedoelde nationale contactpunten. 2. De Coördinatie- en
adviesgroep voor klinische proeven heeft de volgende taken: a) ondersteuning van de uitwisseling van
informatie tussen de lidstaten en de Commissie over de ervaring die wordt
opgedaan met de toepassing van deze verordening; b) de Commissie bijstaan bij de verlening
van de in artikel 80 bedoelde ondersteuning. 3. De Coördinatie- en
adviesgroep voor klinische proeven wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger
van de Commissie. 4. De Coördinatie- en
adviesgroep voor klinische proeven vergadert regelmatig en op verzoek van de
Commissie of een lidstaat wanneer de situatie dit vereist. 5. De Commissie verzorgt het
secretariaat. Hoofdstuk
XVI
Vergoedingen Artikel 82
Algemeen beginsel Deze verordening laat de mogelijkheid onverlet
dat de lidstaten een vergoeding verlangen voor de in deze verordening
beschreven activiteiten, op voorwaarde dat de hoogte van die vergoeding op
transparante wijze wordt vastgesteld en berust op het beginsel dat de
vergoeding kostendekkend moet zijn. Artikel 83
Eén vergoeding per activiteit per lidstaat Voor een beoordeling als bedoeld in de
hoofdstukken II en III kan een lidstaat niet verlangen dat verscheidene
vergoedingen worden betaald aan verschillende organen die bij de beoordeling
betrokken zijn. Hoofdstuk
XVII
Uitvoeringshandelingen en gedelegeerde handelingen Artikel 84
Comité 1. De Commissie wordt bijgestaan door
het bij Richtlijn 2001/83/EG ingestelde Permanente Comité voor
geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Dat comité is een comité in de zin van
Verordening (EU) nr. 182/2011. 2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen,
is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing Wanneer het advies van het comité via een
schriftelijke procedure dient te worden verkregen, wordt die procedure zonder
gevolg beëindigd indien, binnen de termijn voor het uitbrengen van het advies,
door de voorzitter van het comité daartoe wordt besloten of door een eenvoudige
meerderheid van de leden van het comité daarom wordt verzocht. Artikel 85
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie 1. De bevoegdheid om
gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie toegekend onder
de in dit artikel neergelegde voorwaarden. 2. De in de artikelen 27, 42, 60
en 67 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor
onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze
verordening. 3. Het Europees Parlement of de
Raad kan de in de artikelen 27, 42, 60 en 67 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te
allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de
in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van
de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een
daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht
zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. 4. Zodra de Commissie een
gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig
kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad. 5. Een overeenkomstig de
artikelen 27, 42, 60 en 67 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in
werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn
van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement
en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de
Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat
zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van
het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd. Hoofdstuk
XVIII
Diverse bepalingen Artikel 86
Geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit cellen bestaan of daaruit zijn
bereid Deze verordening laat de toepassing onverlet
van de nationale wetgeving waarbij het gebruik van specifieke soorten menselijke
of dierlijke cellen dan wel de verkoop, de verstrekking of het gebruik van
geneesmiddelen die geheel of gedeeltelijk uit dergelijke cellen bestaan of
daaruit zijn bereid, wordt verboden of beperkt om redenen die niet aan de orde
worden gesteld in deze verordening. De lidstaten delen de desbetreffende
nationale wetgeving aan de Commissie mede. Artikel 87
Verband met andere wetgeving Deze verordening laat
Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad[24],
Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad[25],
Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad[26] en Richtlijn 2009/41/EG
van het Europees Parlement en de Raad[27]
onverlet. Artikel 88
Gratis geneesmiddelen voor onderzoek voor proefpersonen Onverminderd de bevoegdheid van de lidstaten
voor de bepaling van hun gezondheidsbeleid, alsmede de organisatie en de
verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging, worden de
kosten voor geneesmiddelen voor onderzoek niet door de proefpersoon gedragen. Artikel 89
Gegevensbescherming 1. De lidstaten passen Richtlijn 95/46/EG
toe op de verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van deze verordening die
in de lidstaten plaatsvindt. 2. Verordening (EG)
nr. 45/2001 is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens uit
hoofde van deze verordening door de Commissie en het Europees
Geneesmiddelenbureau. Artikel 90
Burgerlijke en strafrechtelijke aansprakelijkheid Deze verordening laat de voorschriften van de
lidstaten en de Unie betreffende de burgerlijke en strafrechtelijke
aansprakelijkheid van de opdrachtgever en de onderzoeker onverlet. Hoofdstuk XIX
Slotbepalingen Artikel 91
Intrekking 1. Richtlijn 2001/20/EG wordt
ingetrokken met ingang van [datum invullen - twee jaar na de bekendmaking
van deze verordening]. 2. In afwijking van lid 1 blijft
Richtlijn 2001/20/EG tot [datum invullen - vijf jaar na de bekendmaking
van deze verordening] van toepassing op een klinische proef als het verzoek
om toelating van die klinische proef krachtens die richtlijn vóór de in
artikel 92, lid 2, vermelde datum [toepassingsdatum] is ingediend. 3. Verwijzingen naar de
Richtlijn 2001/20/EG gelden als verwijzingen naar deze verordening en
worden gelezen volgens de in bijlage V opgenomen concordantietabel. Artikel 92
Overgangsbepaling In afwijking van artikel 91, lid 1,
mag overeenkomstig de artikelen 6, 7 en 9 van Richtlijn 2001/20/EG met een
klinische proef worden aangevangen wanneer het verzoek om toelating van die
klinische proef tussen [datum invullen - twee jaar na de bekendmaking van
deze verordening] en [datum invullen - drie jaar na de bekendmaking]
is ingediend. Die richtlijn blijft tot [datum invullen - vijf jaar na de
bekendmaking van deze verordening] op die klinische proef van toepassing. Artikel 93
Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op de
twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de
Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van [datum
invullen - twee jaar na de bekendmaking ervan]. Deze
verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk
in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter
BIJLAGE I
Aanvraagdossier voor een initiële aanvraag 1. Inleiding en algemene beginselen 1. De opdrachtgever verwijst in
voorkomend geval naar eerdere aanvragen. Als deze aanvragen door een andere
opdrachtgever zijn ingediend, wordt schriftelijke toestemming van die
opdrachtgever ingediend. 2. De aanvraag wordt door de
opdrachtgever ondertekend. Met zijn handtekening bevestigt de opdrachtgever dat
hij ervan overtuigd is dat: ·
de verstrekte informatie volledig is; ·
de bijgevoegde documenten de beschikbare informatie
correct weergeven; ·
de klinische proef volgens het protocol zal worden
uitgevoerd. 3. Het aanvraagdossier voor een
aanvraag als bedoeld in artikel 11 is beperkt tot de onderdelen 2 tot en
met 10 van deze bijlage. 4. Onverminderd artikel 26
is het aanvraagdossier voor een aanvraag als bedoeld in artikel 14 beperkt
tot de onderdelen 11 tot en met 17 van deze bijlage. 2. Begeleidende brief 5. In de begeleidende brief
wordt gewezen op de bijzonderheden van de proef. 6. De informatie uit het
EU-aanvraagformulier hoeft echter niet in de begeleidende brief te worden
herhaald, met uitzondering van: ·
specifieke kenmerken van de proefpopulatie, zoals
proefpersonen die geen geïnformeerde toestemming kunnen geven of minderjarigen; ·
de mededeling of bij de proef een nieuwe werkzame
stof voor het eerst aan mensen wordt toegediend; ·
de mededeling of het Bureau, de bevoegde nationale
autoriteit van een lidstaat of van een derde land wetenschappelijk advies over
de proef of het geneesmiddel voor onderzoek heeft uitgebracht; en ·
de mededeling of de proef een onderdeel vormt van
een plan voor pediatrisch onderzoek, zoals bedoeld in titel II,
hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 1901/2006 het Europees
Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende geneesmiddelen voor
pediatrisch gebruik[28],
of bedoeld is om daarvan deel uit te maken (als het Bureau al een beslissing
over het plan voor pediatrisch onderzoek heeft bekendgemaakt, moet in de
begeleidende brief een link worden opgenomen naar het besluit op de website van
het Bureau); ·
de mededeling of de geneesmiddelen voor onderzoek
of auxiliaire geneesmiddelen verdovende of psychotrope middelen zijn; ·
de mededeling of de opdrachtgever toewijzing van de
“weesstatus” heeft verkregen voor het geneesmiddel voor onderzoek of de ziekte. 7. In de begeleidende brief
wordt vermeld in welk deel van het aanvraagdossier hierover informatie wordt
gegeven. 8. In de begeleidende brief
wordt vermeld in welk deel van het aanvraagdossier de referentiegegevens over
de veiligheid zijn opgenomen, aan de hand waarvan kan worden beoordeeld of een
bijwerking een vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerking is. 9. Bij een hernieuwde indiening
worden in de begeleidende brief de wijzigingen ten opzichte van de eerdere
indiening aangegeven. 3. EU-aanvraagformulier 10. Het EU-aanvraagformulier wordt
naar behoren ingevuld. 4. Protocol 11. In het protocol worden de
doelstelling, de opzet, de methodologie, de statistische aspecten en de
organisatie van een proef beschreven. 12. Het protocol wordt aangeduid
met de titel, het protocolcodenummer van de opdrachtgever dat specifiek is voor
alle versies ervan (indien beschikbaar), de datum en het nummer van de versie, die
bij iedere wijziging worden aangepast, en een korte titel of benaming. 13. Het protocol omvat met name
het volgende: · een duidelijke en ondubbelzinnige definitie van het eind van de
klinische proef (in de meeste gevallen is dit de datum van het laatste bezoek
van de laatste proefpersoon; uitzonderingen op deze regel worden in het
protocol gemotiveerd); · een bespreking van de relevantie van de klinische proef en de opzet
ervan om een beoordeling overeenkomstig artikel 6 mogelijk te maken; · een evaluatie van de verwachte voordelen en risico’s om een beoordeling
overeenkomstig artikel 6 mogelijk te maken; · opname- en uitsluitingscriteria; · een motivering voor de opname in de proef van proefpersonen die niet in
staat zijn geïnformeerde toestemming te geven of andere bijzondere populaties,
zoals minderjarigen; · als ouderen of vrouwen van de klinische proef zijn uitgesloten, een
toelichting en motivering van deze uitsluitingscriteria; · een uitvoerige beschrijving van de procedures voor de aanwerving en de
geïnformeerde toestemming, in het bijzonder indien proefpersonen niet in staat
zijn geïnformeerde toestemming te geven; · een samenvatting van de monitoringregelingen; · een beschrijving van het publicatiebeleid; · een beschrijving van de regelingen voor de nazorg aan proefpersonen na
afloop van hun deelname aan de proef, indien dergelijke nazorg vanwege die
deelname noodzakelijk is en verschilt van de verwachte normale nazorg voor de
medische aandoening in kwestie; · een beschrijving van de eventuele regelingen voor de tracering,
bewaring, vernietiging en teruggave van het geneesmiddel voor onderzoek en het
auxiliaire geneesmiddel overeenkomstig artikel 48; · een beschrijving van de regelingen om aan de toepasselijke
voorschriften voor de bescherming van persoonsgegevens te voldoen; in het
bijzonder organisatorische en technische regelingen die zullen worden toegepast
om ongeoorloofde toegang, bekendmaking, verspreiding, wijziging of verlies van
informatie en verwerkte persoonsgegevens te voorkomen; · een beschrijving van de maatregelen die zullen worden genomen om de
vertrouwelijkheid van de dossiers en de persoonsgegevens van de proefpersonen
van klinische proeven te waarborgen; · een beschrijving van de maatregelen die in geval van inbreuken op de
gegevensbescherming zullen worden genomen om de mogelijke schadelijke effecten
te beperken; · een behoorlijke opgave van de redenen waarom de samenvatting van de
resultaten van de klinische proeven na meer dan een jaar worden ingediend; · een motivering van het gebruik van niet-toegelaten auxiliaire
geneesmiddelen. 14. Als een klinische proef wordt
uitgevoerd met een werkzame stof die in de Europese Unie onder verschillende
handelsnamen in een aantal toegelaten geneesmiddelen beschikbaar is, hoeft de
behandeling in het protocol slechts te worden aangeduid met de werkzame stof of
de ATC-code (niveau 3-5) en is het niet nodig om de handelsnaam van elk
geneesmiddel te vermelden. 15. Ten aanzien van de rapportage
van ongewenste voorvallen wordt in het protocol beschreven: · welke ongewenste voorvallen of abnormale laboratoriumwaarden van
cruciaal belang zijn voor de veiligheidsbeoordeling en aan de opdrachtgever
moeten worden gemeld; en · welke ernstige ongewenste voorvallen de onderzoeker niet hoeft te
melden. 16. Vraagstukken
in verband met de etikettering en de opheffing van de blindering van
geneesmiddelen voor onderzoek worden zo nodig in het protocol behandeld. 17. Het protocol gaat vergezeld
van een samenvatting. 5. Onderzoekersdossier 18. Het onderzoekersdossier dient
om de onderzoekers en de andere bij de proef betrokken personen te informeren
en inzicht te geven in de principes die ten grondslag liggen aan de
hoofdkenmerken van het protocol, zoals de dosis, de doseringsfrequentie/het
doseringsinterval, de wijzen van toediening en de procedures voor
veiligheidsmonitoring, en te bevorderen dat zij het protocol naleven. 19. De gegevens in het
onderzoekersdossier worden in beknopte, eenvoudige, objectieve, evenwichtige en
niet-wervende vorm weergegeven, zodat zij begrijpelijk zijn voor een arts of onderzoeker
en hem in staat stellen de voordelen en risico’s van de voorgestelde klinische
proef op onbevooroordeelde wijze te beoordelen. Het moet worden samengesteld op
basis van alle beschikbare informatie en feiten die de principes van de
voorgestelde klinische proef en het veilige gebruik van het geneesmiddel voor
onderzoek in de proef onderbouwen, en in de vorm van samenvattingen worden
gepresenteerd. 20. Als het geneesmiddel voor onderzoek is toegelaten en
overeenkomstig de voorwaarden van de vergunning voor het in de handel brengen
wordt gebruikt, is de goedgekeurde samenvatting van de productkenmerken (SPK)
het onderzoekersdossier. Als de gebruiksvoorwaarden in de klinische proef
afwijken van die in de handelsvergunning, wordt de SPK aangevuld met een
samenvatting van de relevante klinische en niet-klinische gegevens die het
gebruik van het geneesmiddel voor onderzoek in de klinische proef onderbouwen.
Als het geneesmiddel voor onderzoek in het protocol alleen met de werkzame stof
wordt aangeduid, kiest de opdrachtgever één SPK, die als gelijkwaardig document
voor het onderzoekersdossier fungeert voor alle op de locatie van de klinische
proef gebruikte geneesmiddelen die de werkzame stof bevatten. 21. Bij een multinationale proef
waarbij in elke lidstaat een geneesmiddel wordt gebruikt dat op nationaal
niveau is toegelaten en waarbij de SPK per lidstaat verschilt, kiest de
opdrachtgever één SPK voor de hele klinische proef. Dit moet de SPK zijn die de
patiëntveiligheid het beste waarborgt. 22. Als het onderzoekersdossier
geen SPK is, moet het een duidelijk te onderscheiden deel bevatten waarin wordt
aangegeven welke bijwerkingen als verwachte bijwerkingen worden beschouwd, met
informatie over de frequentie en de aard van de bijwerkingen (“referentiegegevens
over de veiligheid”). 6. Documentatie betreffende de naleving van
de goede praktijken bij het vervaardigen (good manufacturing practice – GMP)
voor het geneesmiddel voor onderzoek (GVO) 23. Op de documentatie betreffende
de naleving van de GMP is het volgende van toepassing. 24. In de volgende gevallen hoeft
geen documentatie te worden ingediend: · het GVO is toegelaten, niet gewijzigd en in de EU vervaardigd; of · het GVO is niet in de EU vervaardigd, maar wel toegelaten, en is niet
gewijzigd. 25. Als het GVO niet is
toegelaten, niet beschikt over een vergunning voor het in de handel brengen van
een derde land dat partij is bij de Internationale Conferentie voor
harmonisatie van de technische voorschriften voor de registratie van
geneesmiddelen voor menselijk gebruik (ICH) en niet in de EU is vervaardigd,
wordt de volgende documentatie ingediend: · een kopie van de vergunning voor de invoer als bedoeld in
artikel 58; en · een verklaring door de bevoegde persoon in de EU dat de vervaardiging
in overeenstemming is met GMP die ten minste gelijkwaardig zijn aan de GMP in
de EU, tenzij in de overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning tussen de EU en
derde landen specifieke regelingen zijn opgenomen. 26. In alle andere gevallen wordt
een kopie van de vergunning voor de vervaardiging of invoer, als bedoeld in
artikel 58, ingediend. 27. Voor GVO’s die overeenkomstig
artikel 58 zonder vergunning mogen worden vervaardigd of ingevoerd wordt
documentatie verstrekt waaruit blijkt dat aan de in artikel 58,
lid 6, bedoelde voorschriften wordt voldaan. 7. GVO-dossier 28. Het GVO-dossier bevat
informatie over de kwaliteit van alle GVO’s en over de vervaardiging en
controle van het GVO, alsmede gegevens afkomstig van niet-klinische studies en
van klinisch gebruik. 7.1.1. Gegevens over het GVO 7.1.1.1. Inleiding 29. Wat de gegevens betreft, kan
het GVO-dossier worden vervangen door andere documentatie, die op zichzelf of
samen met een vereenvoudigd GVO-dossier kan worden ingediend. Nadere
bijzonderheden over “vereenvoudigde GVO-dossiers” zijn te vinden in
onderdeel 7.1.2. 30. Het GVO-dossier wordt
voorafgegaan door een gedetailleerde inhoudsopgave en een verklarende
begrippenlijst. 31. De informatie in het
GVO-dossier moet beknopt zijn. Het GVO-dossier mag niet onnodig omvangrijk zijn.
De gegevens worden bij voorkeur in tabelvorm weergegeven en voorzien van een
beknopte toelichting waarin de meest opvallende punten worden aangegeven. 7.1.1.2. Kwaliteitsgegevens 32. De kwaliteitsgegevens worden
in een logische structuur ingediend. 7.1.1.3. Niet-klinische farmacologische
en toxicologische gegevens 33. Het GVO-dossier moet ook
samenvattingen bevatten van niet-klinische farmacologische en toxicologische
gegevens voor alle GVO’s die in de klinische proef worden gebruikt. Ook worden
een referentielijst van de uitgevoerde studies en relevante
literatuurverwijzingen opgenomen. De gegevens worden bij voorkeur in tabelvorm
weergegeven en voorzien van een beknopte toelichting waarin de meest opvallende
punten worden aangegeven. Aan de hand van de samenvattingen van de uitgevoerde
studies moet kunnen worden beoordeeld of het een relevante studie betreft en of
de studie volgens een aanvaardbaar protocol is verricht. 34. De niet-klinische
farmacologische en toxicologische gegevens worden in een logische structuur
ingediend, bijvoorbeeld aan de hand van de rubrieken van de huidige versie van
module 4 van het Common Technical Document of het eCTD-formaat. 35. In het GVO-dossier wordt een
kritische analyse van de gegevens gegeven, waarin ook de weglating van gegevens
wordt gemotiveerd, en een beoordeling van de veiligheid van het geneesmiddel in
het kader van de voorgestelde klinische proef; een feitelijke samenvatting van
de uitgevoerde studies volstaat niet. 36. Het GVO-dossier moet een
verklaring bevatten betreffende de status inzake goede laboratoriumpraktijken
of gelijkwaardige normen, als bedoeld in artikel 25, lid 3. 37. Het testmateriaal dat in de
toxiciteitsstudies is gebruikt, moet wat betreft het kwalitatieve en
kwantitatieve verontreinigingsprofiel representatief zijn voor het materiaal
dat in de klinische proef wordt gebruikt. Bij de voorbereiding van het
testmateriaal moeten de nodige controles worden uitgevoerd om dit te waarborgen
en zo de geldigheid van de studie te ondersteunen. 7.1.1.4. Gegevens van eerdere klinische
proeven en ervaringen bij de mens 38. De
gegevens van klinische proeven en ervaringen bij de mens worden in een logische
structuur ingediend, bijvoorbeeld aan de hand van de rubrieken van de huidige
versie van module 5 van het Common Technical Document of van het
eCTD-formaat. 39. In dit gedeelte worden
samenvattingen gegeven van alle beschikbare gegevens van eerdere klinische
proeven en ervaringen bij de mens met de GVO’s. 40. Er wordt een verklaring
opgenomen dat de klinische proeven waarnaar wordt verwezen aan de goede
klinische praktijken beantwoorden, alsook een verwijzing naar de opname in een
openbaar register, als bedoeld in artikel 25, leden 4, 5 en 6. 7.1.1.5. Algemene beoordeling van de
risico’s en de voordelen 41. In dit gedeelte wordt een korte
geïntegreerde samenvatting gegeven, waarin de klinische en niet-klinische
gegevens kritisch worden geanalyseerd in verband met de mogelijke risico’s en
voordelen van de voorgestelde proef, tenzij deze informatie al in het protocol
is opgenomen. In het laatste geval wordt naar het desbetreffende gedeelte van
het protocol verwezen. Voortijdig afgebroken studies worden in de tekst vermeld
en de redenen daarvoor worden besproken. Bij de beoordeling van voorzienbare
risico’s en verwachte voordelen van studies op minderjarigen of wilsonbekwame
volwassenen moet rekening worden gehouden met de specifieke bepalingen in deze
verordening. 42. In voorkomend geval worden de
veiligheidsmarges van de relatieve systemische blootstelling aan het GVO
besproken, bij voorkeur op basis van gegevens over de oppervlakte onder de
curve (AUC) of, als dat relevanter wordt geacht, over de piekconcentratie (Cmax),
en niet op basis van de toegepaste dosis. Bovendien wordt de klinische
relevantie van de bevindingen in de klinische en niet-klinische studies
besproken, evenals eventuele aanbevelingen voor de verdere monitoring van de
effecten en de veiligheid in de klinische proeven. 7.1.2. Vereenvoudigd GVO-dossier
waarin wordt verwezen naar andere documentatie 43. De aanvrager mag verwijzen
naar andere documentatie, die op zichzelf kan worden ingediend of samen met een
vereenvoudigd GVO-dossier. 7.1.2.1. Mogelijkheid
om naar het onderzoekersdossier te verwijzen 44. De aanvrager kan hetzij een op
zichzelf staand GVO-dossier indienen, hetzij voor de preklinische en klinische
delen van het GVO-dossier naar het onderzoekersdossier verwijzen. In het
laatste geval moeten de samenvattingen van de preklinische en klinische
informatie voldoende gedetailleerde gegevens bevatten om de beoordelaars in
staat te stellen een conclusie te trekken over de potentiële toxiciteit van het
GVO en de veiligheid van het gebruik in de voorgestelde proef; deze gegevens
worden bij voorkeur in tabelvorm gepresenteerd. Als een bepaald aspect van de
preklinische of klinische gegevens een uitvoerigere toelichting of bespreking
door deskundigen vereist dan gebruikelijk is in het onderzoekersdossier, wordt
de preklinische en klinische informatie als onderdeel van het GVO-dossier
ingediend. 7.1.2.2. Mogelijkheid om naar de SPK te
verwijzen 45. Als het GVO is toegelaten, mag
de aanvrager de geldende versie van de SPK bij wijze van GVO-dossier indienen.
De precieze voorschriften zijn vermeld in tabel 1. Tabel 1: Inhoud van een vereenvoudigd
GVO-dossier Soort eerdere beoordeling || Kwaliteitsgegevens || Niet-klinische gegevens || Klinische gegevens Het GVO is toegelaten of er is een handelsvergunning in een ICH-land voor verleend en het GVO wordt in de proef gebruikt: || || || - overeenkomstig de voorwaarden van de SPK || SPK - niet overeenkomstig de voorwaarden van de SPK || SPK || indien passend || indien passend - na wijziging (bv. blindering) || G + A || SPK || SPK Een andere farmaceutische vorm of sterkte van het GVO is toegelaten of daarvoor is een handelsvergunning in een ICH-land verleend en het GVO wordt door de houder van de handelsvergunning geleverd || SPK + G + A || Ja || Ja Het GVO is niet toegelaten en er is geen handelsvergunning in een ICH-land voor verleend, maar de werkzame stof maakt deel uit van een toegelaten geneesmiddel en || || || - wordt door dezelfde fabrikant geleverd || SPK + G + A || Ja || Ja - wordt door een andere fabrikant geleverd || SPK + S + G + A || Ja || Ja Voor het GVO is een eerdere aanvraag voor een klinische proef ingediend, het is in de betrokken lidstaat toegelaten, het is niet gewijzigd en || || || - er zijn sinds de laatste wijziging van de aanvraag voor een klinische proef geen nieuwe gegevens beschikbaar gekomen || verwijzing naar eerder ingediend dossier - er zijn sinds de laatste wijziging van de aanvraag voor een klinische proef nieuwe gegevens beschikbaar gekomen || nieuwe gegevens || nieuwe gegevens || nieuwe gegevens - het GVO wordt onder andere voorwaarden gebruikt || indien passend || indien passend || indien passend (S: gegevens over de werkzame stof; G:
gegevens over het GVO; A: aanvullende informatie over faciliteiten en
uitrusting; veiligheidsbeoordeling voor vreemd materiaal; nieuwe hulpstoffen;
en oplos- en verdunningsmiddelen). 46. Als het GVO in het protocol
met de werkzame stof of de ATC-code wordt aangeduid (zie onderdeel 4), mag
de aanvrager het GVO-dossier vervangen door één representatieve SPK voor elke
werkzame stof of voor elke tot die ATC-groep behorende werkzame stof. De
aanvrager kan er ook voor kiezen een verzameldocument samen te stellen met
informatie die gelijkwaardig is aan die in de representatieve SPK’s voor elke
werkzame stof die als GVO in de klinische proef zou kunnen worden gebruikt. 7.1.3. GVO-dossier voor placebo’s 47. Als het GVO een placebo is,
zijn de informatievereisten beperkt tot kwaliteitsgegevens. Er is geen
aanvullende documentatie vereist als het placebo dezelfde samenstelling heeft
als het geteste geneesmiddel voor onderzoek, door dezelfde fabrikant is
vervaardigd en niet steriel is. 8. Dossier voor auxiliaire geneesmiddelen 48. Onverminderd artikel 62
zijn de documentatievereisten in de onderdelen 6 en 7 ook van toepassing op
auxiliaire geneesmiddelen. Als het auxiliaire geneesmiddel echter in de
betrokken lidstaat is toegelaten, hoeft geen aanvullende informatie te worden
ingediend. 9. Wetenschappelijk advies en plan voor
pediatrisch onderzoek 49. Indien beschikbaar, wordt een
kopie van de samenvatting van het wetenschappelijk advies van het Bureau, een
lidstaat of derde land over de klinische proef ingediend. 50. Als de klinische proef in een
goedgekeurd plan voor pediatrisch onderzoek is opgenomen, wordt een kopie van
het goedkeuringsbesluit van het Bureau en van het advies van het Comité
pediatrie ingediend, tenzij deze documenten integraal op internet beschikbaar
zijn. In het laatste geval volstaat het om in de begeleidende brief een link
naar deze documentatie op te nemen (zie onderdeel 2). 10. Inhoud van de etikettering van GVO’s 11. Aanwervingsregelingen (informatie per
betrokken lidstaat) 51. De procedures voor de
aanwerving van proefpersonen worden in een afzonderlijk document beschreven,
tenzij zij in het protocol zijn beschreven. 52. Als de aanwerving van
proefpersonen door middel van advertenties geschiedt, worden kopieën van het
advertentiemateriaal, zoals drukwerk en beeld- en geluidsopnamen, verstrekt. De
voorgestelde procedures voor de behandeling van de reacties op de advertentie
worden uiteengezet. Daarbij worden ook de geplande regelingen beschreven voor
de verstrekking van informatie of advies aan respondenten die niet geschikt voor
opname in de proef worden geacht. 12. Informatie aan proefpersonen en procedure
voor geïnformeerde toestemming (informatie per betrokken lidstaat) 53. Alle informatie die
voorafgaand aan de beslissing om al dan niet deel te nemen wordt verstrekt aan
proefpersonen (of, in voorkomend geval, aan de ouders of de wettelijke
vertegenwoordiger), wordt met het formulier voor de schriftelijke geïnformeerde
toestemming ingediend. 54. In te dienen beschrijving van
de procedures voor geïnformeerde toestemming in specifieke omstandigheden: –
bij proeven met minderjarigen of wilsonbekwame
proefpersonen worden de procedures voor het verkrijgen van geïnformeerde
toestemming van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger en de betrokkenheid
van de minderjarige of de wilsonbekwame proefpersoon beschreven; –
als gebruik moet worden gemaakt van een procedure
voor toestemming in aanwezigheid van een getuige, wordt relevante informatie
gegeven over de redenen om gebruik te maken van een getuige, over de selectie
van de getuige en over de procedure voor het verkrijgen van geïnformeerde
toestemming; –
bij de in artikel 32 bedoelde klinische
proeven: een beschrijving van de procedure voor het verkrijgen van
geïnformeerde toestemming van de wettelijke vertegenwoordiger en de
proefpersoon om de klinische proef voort te zetten; –
bij klinische proeven in noodsituaties: een
beschrijving van de procedures die gevolgd zijn om de spoedeisende situatie te
constateren en te documenteren. 55. In deze gevallen wordt de
informatie verstrekt die aan de proefpersoon en aan de ouders of wettelijk
vertegenwoordiger wordt gegeven. 13. Geschiktheid van de onderzoeker
(informatie per betrokken lidstaat) 56. Er wordt een lijst ingediend
van de geplande locaties van de klinische proef, de naam en functie van de
onderzoekers die verantwoordelijk zijn voor een team van onderzoekers dat een
klinische proef op een locatie verricht (“hoofdonderzoeker”) en het aantal
proefpersonen op de locaties. 57. In een actueel curriculum
vitae en andere relevante documenten worden de kwalificaties van de
hoofdonderzoekers beschreven. Ook wordt een beschrijving gegeven van eerdere
opleiding op het gebied van de beginselen van goede klinische praktijken of
werkervaring met klinische proeven en patiëntenzorg. 58. Alle omstandigheden die de
onpartijdigheid van de hoofdonderzoekers zouden kunnen beïnvloeden, zoals
economische belangen, moeten worden vermeld. 14. Geschiktheid van de faciliteiten
(informatie per betrokken lidstaat) 59. Er wordt een schriftelijke
verklaring betreffende de geschiktheid van de proeflocaties ingediend,
afgegeven door het hoofd van de kliniek of instelling op de proeflocatie of
door een andere verantwoordelijke, afhankelijk van het systeem in de lidstaat. 15. Bewijs van dekking door een verzekering
of waarborg (informatie per betrokken lidstaat) 16. Financiële regelingen (informatie per
betrokken lidstaat) 60. Er wordt informatie ingediend
over de financiële transacties en vergoedingen die vanwege de deelname aan de
klinische proef aan de proefpersonen en de onderzoeker of locatie worden
betaald. 61. Er wordt een beschrijving
gegeven van eventuele regelingen tussen de opdrachtgever en de locatie. 17. Bewijs van betaling van een vergoeding
(informatie per betrokken lidstaat) BIJLAGE II
Aanvraagdossier voor wezenlijke wijzigingen 1. Inleiding en algemene beginselen 1. Als een wezenlijke wijziging
betrekking heeft op meer dan een klinische proef van dezelfde opdrachtgever en
op hetzelfde geneesmiddel voor onderzoek, kan de opdrachtgever één verzoek om
toelating indienen. In de begeleidende brief en de kennisgeving wordt een lijst
van alle betrokken klinische proeven opgenomen, met vermelding van de officiële
identificatienummers en de desbetreffende wijzigingscodenummers. 2. De aanvraag wordt door de
opdrachtgever ondertekend. Met zijn handtekening bevestigt de opdrachtgever dat
hij ervan overtuigd is dat: · de verstrekte informatie volledig is; · de bijgevoegde documenten de beschikbare informatie correct weergeven; · de klinische proef volgens de gewijzigde documentatie zal worden
uitgevoerd. 2. Begeleidende brief 3. Een begeleidende brief met de
volgende informatie: – in de onderwerpregel: het EU-proefnummer,
het protocolnummer van de opdrachtgever (indien beschikbaar), de titel van de
proef en het unieke codenummer van de opdrachtgever waarmee de wezenlijke
wijziging kan worden geïdentificeerd, waarbij erop gelet wordt dat het
codenummer consistent wordt gebruikt; – de identificatie van de aanvrager; – de identificatie van de wijziging
(codenummer van de opdrachtgever en datum van de wezenlijke wijziging), waarbij
één wijziging betrekking kan hebben op verscheidene veranderingen in het
protocol of ondersteunende wetenschappelijke documenten; – een vermelding, met de nodige nadruk, van
eventuele bijzondere vraagstukken in verband met de wijziging, en een
vermelding of de desbetreffende informatie of tekst in het oorspronkelijke
aanvraagdossier is opgenomen; – vermelding van niet in het
aanvraagformulier van de wijziging opgenomen informatie die gevolgen kan hebben
voor het risico voor proefpersonen; – indien van toepassing, een lijst van alle
betrokken klinische proeven, met de officiële identificatienummers en
codenummers van de desbetreffende wijziging (zie boven). 3. Aanvraagformulier voor wijzigingen 4. Beschrijving van de wijziging 4. De wijziging wordt als volgt
beschreven: – een uittreksel uit de gewijzigde
documenten waarin de eerdere en de nieuwe bewoordingen zijn aangegeven, alsook
een versie van het uittreksel met alleen de nieuwe bewoordingen; – niettegenstaande het vorige punt wordt,
als het document op zo veel plaatsen is gewijzigd of als de wijzigingen zo
ingrijpend zijn dat een volledige nieuwe versie meer op zijn plaats is, een
nieuwe versie van het volledige document verstrekt (in dat geval wordt een
tabel toegevoegd waarin de wijzigingen in de documenten zijn aangegeven,
waarbij identieke veranderingen mogen worden gegroepeerd). 5. De nieuwe versie wordt
aangeduid met de datum en een bijgewerkt versienummer. 5. Ondersteunende informatie 6. De ondersteunende informatie
omvat, indien van toepassing: – samenvattingen van gegevens; – een bijgewerkte algemene beoordeling van
de risico’s en de voordelen; – mogelijke consequenties voor
proefpersonen die al aan de proef deelnemen; – mogelijke consequenties voor de beoordeling
van de resultaten. 6. Bijwerking van het EU-aanvraagformulier 7. Als een wezenlijke wijziging
veranderingen van de gegevens op het EU-aanvraagformulier omvat, wordt een
herziene versie van dat formulier ingediend. De velden waarop de wezenlijke wijziging
betrekking heeft, worden in het herziene formulier gemarkeerd. BIJLAGE III
Veiligheidsrapportage 1. Rapportage van ernstige ongewenste
voorvallen door de onderzoeker aan de opdrachtgever 1. Een ongewenst voorval kan elk
ongunstig en onbedoeld teken (bijvoorbeeld ook een abnormale
laboratoriumwaarde), elk symptoom of elke ziekte zijn dat/die tijdelijk met het
gebruik van een geneesmiddel gepaard gaat. 2. De onderzoeker moet de in
artikel 37, lid 2, bedoelde ernstige ongewenste voorvallen
onmiddellijk nadat hij er kennis van heeft gekregen rapporteren. Zo nodig wordt
een vervolgmelding gestuurd om de opdrachtgever in staat te stellen uit te
maken of het ernstige ongewenste voorval een herbeoordeling van de verhouding
tussen de voordelen en de risico’s van de klinische proef noodzakelijk maakt. 3. De onderzoeker meldt alle
ernstige ongewenste voorvallen met betrekking tot door hem in de klinische
proef behandelde proefpersonen aan de opdrachtgever. Nadat de proef ten aanzien
van de door hem behandelde proefpersonen is beëindigd, hoeft de onderzoeker de
proefpersonen niet actief op ongewenste voorvallen te monitoren, tenzij in het
protocol anders is bepaald. 4. Als de onderzoeker kennis
krijgt van ernstige ongewenste voorvallen die zich bij een proefpersoon
voordoen nadat de proef ten aanzien van de door hem behandelde proefpersonen is
beëindigd, meldt hij deze aan de opdrachtgever. 2. Rapportage van vermoedelijke onverwachte
ernstige bijwerkingen (suspected unexpected serious adverse reactions –
SUSAR’s) door de opdrachtgever aan het Bureau 2.1 Ernstig voorval, “bijwerking” 5. Een ernstig ongewenst voorval
is een medisch voorval dat een interventie noodzakelijk maakt om een van de in
artikel 2, tweede alinea, punt 29, bedoelde kenmerken of gevolgen te
voorkomen. 6. Onder de definitie van een
bijwerking vallen ook medicatiefouten en vormen van gebruik waarin het protocol
niet voorziet, zoals verkeerd gebruik en misbruik van het geneesmiddel. 7. De definitie impliceert een
redelijke mogelijkheid van een causaal verband tussen het voorval en het GVO.
Dit betekent dat er feiten (bewijzen) of argumenten zijn die een causaal
verband suggereren. 8. Als de rapporterende
onderzoeker geen informatie over de causaliteit verstrekt, moet de
opdrachtgever hem raadplegen en aanmoedigen zich hierover uit te spreken. De
opdrachtgever mag de causaliteitsbeoordeling van de onderzoeker niet afzwakken.
Als de opdrachtgever het niet eens is met de causaliteitsbeoordeling van de
onderzoeker, worden zowel het standpunt van de onderzoeker als dat van de
opdrachtgever bij de melding verstrekt. 2.2 “Verwacht” of “onverwacht” 9. Wanneer een melding
belangrijke informatie over de specificiteit, toename van de incidentie of
ernst van een bekende en reeds gedocumenteerde ernstige bijwerking toevoegt,
wordt dit beschouwd als een onverwacht voorval. 10. De
vraag of een bijwerking als een onverwachte bijwerking moet worden beschouwd,
wordt door de opdrachtgever in de referentiegegevens over de veiligheid (RGV)
bepaald. Dit gebeurt op basis van reeds waargenomen voorvallen en niet aan de
hand van wat op basis van de farmacologische eigenschappen van een geneesmiddel
kan worden verwacht. 11. De RGV zijn opgenomen in de
samenvatting van de productkenmerken of in het onderzoekersdossier. In de begeleidende
brief die met het aanvraagdossier wordt ingediend, wordt naar de RGV verwezen.
Als het GVO in verscheidene betrokken lidstaten is toegelaten met verschillende
samenvattingen van de productkenmerken, kiest de opdrachtgever als RGV de
samenvatting van de productkenmerken die met het oog op de veiligheid van de
proefpersonen het meest geschikt is. 12. De RGV kunnen tijdens de
uitvoering van een klinische proef veranderen. Voor het rapporteren van
vermoedelijke onverwachte ernstige bijwerkingen (SUSAR’s) is de versie van de
RGV van toepassing die geldt op het moment waarop de SUSAR zich voordoet. Een
wijziging van de RGV is dus van invloed op het aantal bijwerkingen dat als
SUSAR moet worden gerapporteerd. Zie onderdeel 3 voor de versie van de RGV
die voor het jaarlijkse veiligheidsverslag moet worden gebruikt. 13. Als de rapporterende
onderzoeker informatie heeft verstrekt over de vraag of een voorval al dan niet
verwacht was, houdt de opdrachtgever daar rekening mee. 2.3 Nadere aanduiding van de te
rapporteren SUSAR’s 14. De opdrachtgever van een
klinische proef die in ten minste een lidstaat wordt uitgevoerd, rapporteert de
volgende SUSAR’s: · alle SUSAR's die bij die klinische proef optreden, ongeacht of de SUSAR
zich op een proeflocatie in een lidstaat dan wel in een betrokken derde land
voordoet; en ·
alle SUSAR’s met betrekking tot dezelfde werkzame
stof (ongeacht de farmaceutische vorm en de onderzochte sterkte of indicatie)
die optreden bij een klinische proef die uitsluitend in een derde land wordt uitgevoerd,
indien die klinische proef: –
dezelfde opdrachtgever heeft; of –
een andere opdrachtgever heeft die tot dezelfde
moedermaatschappij behoort of die op basis van een formele overeenkomst
gezamenlijk met de andere opdrachtgever een geneesmiddel ontwikkelt. De
verstrekking van het GVO of van informatie over veiligheidsaangelegenheden aan
een potentiële toekomstige houder van een vergunning voor het in de handel
brengen, wordt niet als gezamenlijke ontwikkeling beschouwd. 15. SUSAR’s die na het eind van de
proef worden vastgesteld, moeten eveneens worden gerapporteerd. 2.4 Termijnen voor de melding van
dodelijke of levensbedreigende SUSAR’s 16. Voor dodelijke en levensbedreigende SUSAR’s moet de
opdrachtgever zo spoedig mogelijk, en in geen geval later dan zeven dagen nadat
hij van het geval kennis heeft gekregen, ten minste de minimuminformatie
rapporteren. 17. Als de eerste melding
onvolledig is, bijvoorbeeld wanneer de opdrachtgever niet binnen zeven dagen
alle informatie en de volledige beoordeling heeft verstrekt, dient de
opdrachtgever binnen nog eens acht dagen een aangevulde melding op basis van de
initiële informatie in. 18. Voor de eerste rapportage
begint de klok te lopen zodra de opdrachtgever de informatie voor de minimale
rapportagecriteria heeft ontvangen (dag 0 = Di 0). 19. Als de opdrachtgever
belangrijke nieuwe informatie over een reeds gerapporteerd geval ontvangt,
wordt de klok opnieuw op dag nul gezet, namelijk de datum van ontvangst van de
nieuwe informatie. Deze informatie wordt binnen 15 dagen in de vorm van een
vervolgmelding gerapporteerd. 2.5 Termijnen voor de melding van
niet-dodelijke en niet-levensbedreigende SUSAR’s 20. Niet-dodelijke
en niet-levensbedreigende SUSAR’s worden binnen 15 dagen gerapporteerd. 21. Als blijkt dat een SUSAR die
aanvankelijk als niet-dodelijk en niet-levensbedreigend werd beschouwd toch
dodelijk of levensbedreigend blijkt te zijn, wordt de niet-dodelijke of
niet-levensbedreigende SUSAR zo spoedig mogelijk, en in ieder geval binnen
15 dagen, gerapporteerd. De vervolgmelding over de dodelijke of
levensbedreigende SUSAR wordt zo spoedig mogelijk ingediend, en in ieder geval
binnen zeven dagen nadat er kennis van is genomen dat de bijwerking dodelijk of
levensbedreigend is. Zie onderdeel 2.4 voor de vervolgmelding. 22. Als blijkt dat een SUSAR die
aanvankelijk als niet-dodelijk en niet-levensbedreigend werd beschouwd, toch
dodelijk of levensbedreigend blijkt te zijn terwijl de eerste melding nog niet
is ingediend, wordt een gecombineerde melding opgesteld. 2.6 Opheffing van de blindering
van de behandelingstoewijzing 23. Alleen SUSAR’s waarbij de
blindering van de behandelingstoewijzing aan de proefpersoon is opgeheven,
worden door de opdrachtgever gerapporteerd. 24. De onderzoeker mag tijdens een
klinische proef de blindering van de behandelingstoewijzing alleen opheffen als
dit van belang is voor de veiligheid van de proefpersoon. 25. De
opdrachtgever mag, wanneer een voorval een SUSAR kan zijn, de blindering alleen
voor die specifieke proefpersoon opheffen. De blindering wordt gehandhaafd voor
de personen die verantwoordelijk zijn voor de lopende uitvoering van de proef
(zoals leidinggevenden, toezichthouders en onderzoekers) en voor degenen die
verantwoordelijk zijn voor de analyse van de gegevens en de interpretatie van
de resultaten bij de afsluiting van de proef, zoals biometristen.
Ongeblindeerde informatie mag alleen toegankelijk zijn voor degenen die bij de
veiligheidsrapportage aan het Bureau betrokken moeten zijn,
datamonitoringcomités en personen die lopende veiligheidsbeoordelingen tijdens
de proef verrichten. 26. Voor proeven die betrekking
hebben op ziekten met een hoge morbiditeit of mortaliteit, waarbij de
eindpunten voor de werkzaamheid ook SUSAR’s kunnen zijn of wanneer mortaliteit
of een andere “ernstige” uitkomst (die als een SUSAR kan worden gerapporteerd)
het eindpunt voor de werkzaamheid in een klinische proef is, kan de integriteit
van de klinische proef echter in het gedrang komen indien de blindering
systematisch wordt opgeheven. In dergelijke situaties moet de opdrachtgever in
het protocol vermelden welke ernstige voorvallen als ziektegerelateerd zullen
worden beschouwd en niet tot systematische opheffing van de blindering en
versnelde rapportage zullen leiden. 27. Als het voorval na opheffing
van de blindering een SUSAR blijkt te zijn (bijvoorbeeld door het onverwachte
karakter ervan), zijn in alle gevallen de rapportagevereisten voor SUSAR’s van
toepassing. 3. Jaarlijkse veiligheidsrapportage door de
opdrachtgever 28. In een aanhangsel bij het
verslag worden de RGV opgenomen die bij het begin van de rapportageperiode van
kracht waren. 29. De RGV die bij het begin van
de rapportageperiode van kracht waren, dienen als RGV voor die
rapportageperiode. 30. Als zich tijdens de
rapportageperiode belangrijke wijzigingen in de RGV voordoen, worden deze in
het jaarlijkse veiligheidsverslag vermeld. Naast de RGV die bij het begin van
de rapportageperiode van kracht waren, worden dan ook de herziene RGV als
aanhangsel bij het verslag gevoegd. Ondanks wijzigingen in de RGV dienen de RGV
die bij het begin van de rapportageperiode van kracht waren, als RGV voor die
rapportageperiode. BIJLAGE IV
Etikettering van geneesmiddelen voor onderzoek en auxiliaire geneesmiddelen 1. Niet-toegelaten geneesmiddelen voor
onderzoek 1.1 Algemene voorschriften 1. Op de primaire verpakking en
de buitenverpakking worden de volgende gegevens vermeld: a) naam, adres en telefoonnummer van het
belangrijkste contactpunt voor informatie over het middel, de klinische proef
en opheffing van de blindering in noodgevallen; dit kan de opdrachtgever, de
organisatie voor contractonderzoek of de onderzoeker zijn (voor de toepassing
van deze bijlage “het belangrijkste contactpunt” genoemd); b) farmaceutische vorm, wijze van
toediening, hoeveelheid van doseringseenheden en, voor proeven met open etiket,
naam/identificatienummer en sterkte/potentie; c) charge- of codenummer waarmee de inhoud
en de verpakkingshandeling worden geïdentificeerd; d) referentiecode van de proef waarmee de
proef, de locatie, de onderzoeker en de opdrachtgever kunnen worden
geïdentificeerd, zo deze niet elders zijn vermeld; e) identificatienummer van de
proefpersoon/behandelingsnummer en, in voorkomend geval, het nummer van het
bezoek; f) naam van de onderzoeker (indien niet
onder a) of d) opgenomen); g) gebruiksaanwijzing (er kan worden
verwezen naar een bijsluiter of een andere schriftelijke toelichting die
bestemd is voor de proefpersoon of degene die het geneesmiddel toedient); h) de vermelding “alleen voor gebruik in
klinische proeven” of soortgelijke bewoordingen; i) de bewaaromstandigheden; j) gebruiksperiode (uiterste gebruiksdatum,
vervaldatum of datum voor controle, al naar gelang het geval) in de vorm
maand/jaar en op ondubbelzinnige wijze; k) de vermelding “buiten het bereik van
kinderen houden”, tenzij het geneesmiddel uitsluitend bestemd is voor proeven
waarbij de proefpersonen het niet meenemen naar huis. 2. Bepaalde aspecten van
bovengenoemde informatie mogen door middel van symbolen of pictogrammen worden
verduidelijkt. Het is toegestaan aanvullende informatie, waarschuwingen of
behandelingsinstructies weer te geven. 3. Het adres en telefoonnummer
van het belangrijkste contactpunt hoeven niet op het etiket te worden vermeld
als de proefpersonen een bijsluiter of kaartje hebben ontvangen waarop deze
gegevens zijn vermeld en de instructie hebben gekregen dit te allen tijde in
hun bezit te houden. 1.2 Beperkte etikettering van de
primaire verpakking 1.2.1 Primaire en buitenverpakkingen
die samen worden verstrekt 4. Wanneer het geneesmiddel aan
de proefpersoon of degene die het toedient wordt verstrekt in een primaire
verpakking en een buitenverpakking die bedoeld zijn om bij elkaar te blijven en
de in onderdeel 1.1 vermelde gegevens op de buitenverpakking zijn vermeld,
worden de volgende gegevens op de primaire verpakking (of een afgesloten
doseringshulpmiddel dat de primaire verpakking bevat) vermeld: a) naam van het belangrijkste contactpunt; b) farmaceutische vorm, wijze van toediening
(mag worden weggelaten voor orale vaste toedieningsvormen), hoeveelheid van
doseringseenheden en, voor proeven met open etiket, naam/identificatienummer en
sterkte/potentie; c) charge- of codenummer waarmee de inhoud
en de verpakkingshandeling worden geïdentificeerd; d) referentiecode van de proef waarmee de
proef, de locatie, de onderzoeker en de opdrachtgever kunnen worden
geïdentificeerd, zo deze niet elders zijn vermeld; e) identificatienummer van de
proefpersoon/behandelingsnummer en, in voorkomend geval, het nummer van het
bezoek. 1.2.2 Kleine primaire verpakkingen 5. Als de primaire verpakking de
vorm heeft van blisterverpakkingen of kleine eenheden zoals ampullen waarop de
in onderdeel 1.1 voorgeschreven gegevens niet kunnen worden vermeld, wordt
op de buitenverpakking een etiket met die gegevens aangebracht. Op de primaire
verpakking wordt het volgende vermeld: a) naam van het belangrijkste contactpunt; b) wijze van toediening (mag worden
weggelaten voor orale vaste toedieningsvormen) en, voor proeven met open
etiket, naam/identificatienummer en sterkte/potentie; c) charge- of codenummer waarmee de inhoud
en de verpakkingshandeling worden geïdentificeerd; d) referentiecode van de proef waarmee de
proef, de locatie, de onderzoeker en de opdrachtgever kunnen worden geïdentificeerd,
zo deze niet elders zijn vermeld; e) identificatienummer van de
proefpersoon/behandelingsnummer en, in voorkomend geval, het nummer van het
bezoek. 2. Niet-toegelaten auxiliaire
geneesmiddelen 6. Op de primaire verpakking en
de buitenverpakking worden de volgende gegevens vermeld: a) naam van het belangrijkste contactpunt; b) naam van het geneesmiddel, gevolgd door
de sterkte en de farmaceutische vorm; c) kwalitatieve beschrijving van de werkzame
stoffen en kwantitatieve beschrijving van de werkzame stoffen per
doseringseenheid; d) referentiecode van de proef waarmee de
proeflocatie, de onderzoeker en de proefpersoon kunnen worden geïdentificeerd. 3. Aanvullende etikettering voor toegelaten
geneesmiddelen voor onderzoek 7. Op de primaire verpakking en
de buitenverpakking worden de volgende gegevens vermeld: a) naam van het belangrijkste contactpunt; b) referentiecode van de proef waarmee de
proeflocatie, de onderzoeker en de proefpersoon kunnen worden geïdentificeerd. 4. Vervanging van informatie 8. De in de onderdelen 1, 2 en 3
vermelde gegevens mogen worden weggelaten en door andere middelen worden
vervangen (bv. gebruik van een gecentraliseerd elektronisch
randomiseringssysteem, gebruik van een gecentraliseerd informatiesysteem) op
voorwaarde dat de veiligheid van de proefpersonen en de betrouwbaarheid en
robuustheid van de gegevens niet in het gedrang komen. Dit wordt in het
protocol gemotiveerd. BIJLAGE V
Concordantietabel Richtlijn 2001/20/EG || Deze verordening Artikel 1, lid 1 || Artikel 1, artikel 2, eerste alinea, tweede alinea, punten 1, 2 en 4 Artikel 1, lid 2 || Artikel 2, tweede alinea, punt 26 Artikel 1, lid 3, eerste alinea || - Artikel 1, lid 3, tweede alinea || Artikel 44, derde alinea Artikel 1, lid 4 || Artikel 44, tweede alinea Artikel 2 || Artikel 2 Artikel 3, lid 1 || - Artikel 3, lid 2 || Artikelen 4 en 28, artikel 29, lid 1, artikel 72 Artikel 3, lid 3 || - Artikel 3, lid 4 || Artikel 29, lid 3 Artikel 4 || Artikelen 28 en 31, artikel 10, lid 1 Artikel 5 || Artikelen 28 en 30, artikel 10, lid 2 Artikel 6 || Artikelen 4 tot en met 14 Artikel 7 || Artikelen 4 tot en met 14 Artikel 8 || - Artikel 9 || Artikelen 4 tot en met 14 Artikel 10, onder a) || Artikelen 15 tot en met 24 Artikel 10, onder b) || Artikel 51 Artikel 10, onder c) || Artikelen 34 en 35 Artikel 11 || Artikel 78 Artikel 12 || Artikel 74 Artikel 13, lid 1 || Artikel 58, leden 1 tot en met 4 Artikel 13, lid 2 || Artikel 58, lid 2 Artikel 13, lid 3, eerste alinea || Artikel 59, lid 1, artikel 60, leden 1 en 3 Artikel 13, lid 3, tweede alinea || Artikel 60, lid 1 Artikel 13, lid 3, derde alinea || - Artikel 13, lid 4 || Artikel 59, lid 2 Artikel 13, lid 5 || - Artikel 14 || Artikelen 63 tot en met 67 Artikel 15 || Artikel 75 Artikel 16 || Artikel 37 Artikel 17, lid 1, onder a), b) en c) || Artikel 38 Artikel 17, lid 1, onder d) || - Artikel 17, lid 2 || Artikel 39 Artikel 17, lid 3, onder a) || - Artikel 17, lid 3, onder b) || Artikel 40, lid 1 Artikel 18 || - Artikel 19, eerste alinea, eerste zin || Artikel 71 Artikel 19, eerste alinea, tweede zin || Artikel 70 Artikel 19, tweede alinea || Artikel 88 Artikel 19, derde alinea || - Artikel 20 || - Artikel 21 || Artikel 84 Artikel 22 || - Artikel 23 || - Artikel 24 || - FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het voorstel/initiatief 1.2. Betrokken
beleidsterrein(en) in de ABM/ABB-structuur 1.3. Aard
van het voorstel/initiatief 1.4. Doelstelling(en)
1.5. Motivering
van het voorstel/initiatief 1.6. Duur
en financiële gevolgen 1.7. Beheersvorm(en)
2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels
inzake het toezicht en de verslagen 2.2. Beheers-
en controlesysteem 2.3. Maatregelen
ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en)
van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven 3.2. Geraamde
gevolgen voor de uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de
geraamde gevolgen voor de uitgaven 3.2.2. Geraamde gevolgen
voor de beleidskredieten 3.2.3. Geraamde gevolgen
voor de administratieve kredieten 3.2.4. Verenigbaarheid met
het huidige meerjarige financiële kader 3.2.5. Bijdrage van derden
aan de financiering 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten FINANCIEEL MEMORANDUM 1. KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF 1.1. Benaming van het
voorstel/initiatief Voorstel
voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende
klinische proeven met geneesmiddelen voor menselijk gebruik en tot intrekking
van Richtlijn 2001/20/EG 1.2. Betrokken beleidsterrein(en)
in de ABM/ABB-structuur[29] Volksgezondheid. De
kosten zullen worden opgenomen in het budget van het programma Gezondheid voor
groei (2014-2020). 1.3. Aard van het
voorstel/initiatief X Het voorstel/initiatief betreft een nieuwe
actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een nieuwe actie na een proefproject/een voorbereidende
actie[30]
¨ Het voorstel/initiatief betreft de
verlenging van een bestaande actie ¨ Het
voorstel/initiatief betreft een actie die wordt omgebogen naar een nieuwe
actie 1.4. Doelstellingen 1.4.1. De met het voorstel/initiatief
beoogde strategische meerjarendoelstelling(en) van de Commissie Met
het voorstel wordt beoogd de volksgezondheid en het onderzoek in de hele EU te
bevorderen door geharmoniseerde voorschriften voor de toelating en uitvoering
van klinische proeven vast te stellen. 1.4.2. Specifieke doelstelling(en) en
betrokken ABM/ABB-activiteiten Specifieke doelstelling nr. 1:
Elektronisch EU-portaal en EU-databank voor de indiening van verzoeken om
toelating van klinische proeven, en follow-up. Specifieke doelstelling nr. 2: Aanpassing
van de module voor klinische proeven van de bestaande databank EudraVigilance
om de verwerking van veiligheidsverslagen tijdens klinische proeven te
waarborgen. Specifieke doelstelling nr. 3: Een
systeem voor samenwerking tussen de lidstaten bij de beoordeling van aanvragen
tot toelating van klinische proeven. Specifieke doelstelling nr. 4: Een
mechanisme van systeeminspecties van de regelgevingssystemen van derde landen
voor klinische proeven. Betrokken ABM/ABB-activiteit(en) Volksgezondheid 1.4.3. Verwachte resulta(a)t(en) en
gevolg(en) Vermeld de gevolgen
die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen Gevolgen
voor (commerciële en niet-commerciële) opdrachtgevers van klinische proeven:
afname van de administratieve belasting in verband met de indiening van
aanvragen voor klinische proeven en wezenlijke wijzigingen. Gevolgen
voor patiënten en gezondheidsstelsels: snellere toegang tot nieuwe en
innovatieve geneesmiddelen en behandelingen. 1.4.4. Resultaat- en
effectindicatoren Vermeld de indicatoren
aan de hand waarvan kan worden nagegaan in hoeverre het voorstel/initiatief is
uitgevoerd. ·
aantal ingediende aanvragen voor klinische proeven
in de EU en aantal proefpersonen; ·
aantal ingediende aanvragen voor multinationale
klinische proeven in de EU en aantal proefpersonen; ·
aantal dagen tussen de voltooiing van het protocol
en “first patient in”; ·
hoogte van de administratieve kosten die een
administratieve belasting vormen en van de operationele kosten van klinische
proeven die in de EU worden verricht; en ·
aantal buiten de EU verrichte klinische proeven om
gegevens te genereren waarnaar verwezen wordt in een verzoek om toelating van
een klinische proef of een aanvraag van een vergunning voor het in de handel
brengen van een geneesmiddel. 1.5. Motivering van het
voorstel/initiatief 1.5.1. Behoefte(n) waarin op korte of
lange termijn moet worden voorzien Alle
belanghebbenden (uiteenlopend van patiënten tot onderzoekers en bedrijven)
wezen erop dat de Richtlijn inzake klinische proeven de aantrekkelijkheid van
patiëntgericht onderzoek en daarmee gerelateerde studies in de EU in
belangrijke mate heeft geschaad. Het aantal aanvragen voor klinische proeven in
de EU is dan ook teruggelopen van 5 028 in 2007 tot 3 800 in 2011.
Deze tendens is een belangrijke aderlating voor het concurrentievermogen van
Europa op het gebied van klinisch onderzoek en heeft een grote weerslag op de
ontwikkeling van nieuwe en innovatieve behandelingen en geneesmiddelen. Vanwege
deze tendens en de kritiek op de bestaande richtlijn moet handelend worden
opgetreden. 1.5.2. Toegevoegde waarde van de
deelname van de EU Als
er geharmoniseerde voorschriften zijn, kan in aanvragen van een vergunning voor
het in de handel brengen van een geneesmiddel in de EU, alsook in latere
wijzigingen en uitbreidingen van dergelijke vergunningen, worden verwezen naar
de resultaten en bevindingen van klinische proeven. Dit
is van cruciaal belang voor klinische proeven omdat vrijwel elke klinische
proef van een zekere omvang in meer dan een lidstaat wordt uitgevoerd. Daar
komt nog bij dat geneesmiddelen die voor proeven in het kader van onderzoek en
ontwikkeling zijn bestemd, zijn uitgesloten van het communautair wetboek
betreffende geneesmiddelen voor menselijk gebruik. Deze geneesmiddelen kunnen
worden vervaardigd in een andere lidstaat dan die waar de klinische proef wordt
uitgevoerd. Voor deze geneesmiddelen geldt dus geen afgeleid recht van de Unie
dat het vrije verkeer waarborgt en tegelijkertijd een hoog niveau van
bescherming van de volksgezondheid in stand houdt. 1.5.3. Nuttige ervaring die bij
soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan Sinds
1975 is er geneesmiddelenwetgeving met mechanismen om de toelating van
geneesmiddelen tot de interne markt te vergemakkelijken. Dit is een groot
succes gebleken. Sommige elementen van dit voorstel bouwen voort op de ervaring
die is opgedaan met de toelating van geneesmiddelen. Anderzijds
heeft de Richtlijn inzake klinische proeven uit 2001, waarin geen mechanisme
voor samenwerking tussen de lidstaten was opgenomen, voor een deel negatief
uitgepakt en moet worden gekozen voor een andere aanpak. 1.5.4. Samenhang en eventuele
synergie met andere relevante instrumenten Verwachte
synergie met de herziening van de wetgeving voor medische hulpmiddelen: die
wetgeving voorziet in een EU-portaal voor klinisch onderzoek (met medische
hulpmiddelen) dat vergelijkbaar is met het geplande portaal voor klinische
proeven. 1.6. Duur en financiële gevolgen ¨ Voorstel/initiatief met een beperkte
geldigheidsduur –
¨ Voorstel/initiatief is van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met
[DD/MM]JJJJ –
¨ Financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ X Voorstel/initiatief met een onbeperkte
geldigheidsduur –
Uitvoering met een opstartperiode vanaf 2014 tot en
met 2016 (dit is de periode tussen de inwerkingtreding twintig dagen na de
bekendmaking en de datum waarop de verordening van toepassing wordt: in deze
periode moet de Commissie alle uitvoeringsmaatregelen vaststellen zodat de
verordening vanaf de datum waarop zij van toepassing wordt kan functioneren), –
gevolgd door een volledige uitvoering. 1.7. Beheersvorm(en)[31] X Direct gecentraliseerd beheer door de
Commissie ¨ Indirect gecentraliseerd beheer door uitvoeringstaken te delegeren aan: –
¨ uitvoerende agentschappen –
¨ door de Unie opgerichte organen[32]
–
¨ nationale publiekrechtelijke organen of organen met een
openbaredienstverleningstaak –
¨ personen aan wie de uitvoering van specifieke acties in het kader van
titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie is toevertrouwd en die
worden genoemd in het betrokken basisbesluit in de zin van artikel 49 van het
Financieel Reglement ¨ Gedeeld beheer met
lidstaten ¨ Gedecentraliseerd beheer met derde landen ¨ Gezamenlijk beheer
met internationale organisaties (geef aan welke) Verstrek, indien meer
dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder
"Opmerkingen". Opmerkingen 2. BEHEERSMAATREGELEN 2.1. Regels inzake het toezicht en
de verslagen Vermeld frequentie en
voorwaarden. De
Commissie heeft mechanismen ingesteld om met de lidstaten samen te werken bij
de monitoring van de uitvoering van het EU-acquis inzake geneesmiddelen en
klinische proeven. In het bijzonder zal het Geneesmiddelencomité als forum voor
de monitoring en beoordeling van de toepassing van de nieuwe verordening
dienen. 2.2. Beheers- en controlesysteem 2.2.1. Mogelijke risico's Het
EU-portaal wordt te complex en beantwoordt niet aan de eisen van de gebruikers
(lidstaten en opdrachtgevers). Daardoor zou het EU-portaal niet de beoogde
vereenvoudiging tot gevolg hebben. 2.2.2. Controlemiddel(en) Nauwe
en regelmatige contacten met de ontwikkelaars van het EU-portaal. Verscheidene
vergaderingen met de belanghebbenden en de lidstaten om te waarborgen dat het
EU-portaal aan de eisen van de gebruikers beantwoordt. 2.3. Maatregelen ter voorkoming
van fraude en onregelmatigheden Vermeld de bestaande
en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen. DG SANCO zal niet alleen alle controlemechanismen waarin de regelgeving
voorziet toepassen, maar zal ook een fraudebestrijdingsstrategie ontwikkelen
overeenkomstig de op 24 juni 2011 goedgekeurde nieuwe
fraudebestrijdingsstrategie van de Commissie (CAFS), om er onder meer voor te
zorgen dat zijn interne fraudebestrijdingscontroles volledig in overeenstemming
worden gebracht met de CAFS en dat de aanpak van het beheer van frauderisico’s
wordt gericht op de identificatie van frauderisicogebieden en passende
tegenmaatregelen. Zo nodig zullen netwerkgroepen worden opgericht en passende
IT-instrumenten worden ontwikkeld voor de analyse van fraudegevallen in verband
met de uitvoeringsactiviteiten van de verordening inzake klinische proeven
waarmee financiering gemoeid is. Onder meer de volgende maatregelen zullen
worden genomen:
- in besluiten, overeenkomsten en contracten die voortvloeien uit de
uitvoeringsactiviteiten van de verordening inzake klinische proeven waarmee
financiering gemoeid is, zal expliciet worden vermeld dat de Commissie,
inclusief OLAF, en de Rekenkamer bevoegd zijn audits, controles ter plaatse en
inspecties te verrichten;
- tijdens de evaluatiefase van een oproep tot het indienen van
voorstellen/aanbesteding wordt aan de hand van verklaringen en het vroegtijdige
waarschuwingssysteem (EWS) gecontroleerd of de bekendgemaakte
uitsluitingscriteria niet op de indieners van de voorstellen en de inschrijvers
van toepassing zijn;
- de regels in verband met de subsidiabiliteit van de kosten zullen worden
vereenvoudigd overeenkomstig de bepalingen van het Financieel Reglement;
- alle personeelsleden die betrokken zijn bij
contractbeheer, alsook auditors en controleurs die de verklaringen van de
begunstigden ter plaatse onderzoeken, krijgen geregeld opleiding over thema’s
die verband houden met fraude en onregelmatigheden. 3. GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET
VOORSTEL/INITIATIEF 3.1. Rubriek(en) van het
meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor
uitgaven · Bestaande begrotingsonderdelen voor uitgaven In volgorde van de
rubrieken van het meerjarige financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving: Programma volksgezondheid] || GK/ NGK ([33]) || van EVA-landen[34] || van kandidaat-lidstaten[35] || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement 3B || 17.03.XX || GK/NGK || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE · Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen In volgorde van de rubrieken van het meerjarige
financiële kader en de begrotingsonderdelen Rubriek van het meerjarige financiële kader || Begrotingsonderdeel || Soort krediet || Bijdrage Nummer [Omschrijving………………………………..] || GK/ NGK || van EVA-landen || van kandidaat-lidstaten || van derde landen || in de zin van artikel 18, lid 1, onder a bis), van het Financieel Reglement […] || [XX.YY.YY.YY] […] || […] || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE || JA/NEE 3.2. Geraamde gevolgen voor de
uitgaven 3.2.1. Samenvatting van de geraamde
gevolgen voor de uitgaven EUR Rubriek van het meerjarige financiële kader || Nummer 3B || Programma volksgezondheid DG: SANCO || || || Jaar 2014[36] || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 en volgende jaren || TOTAAL Beleidskredieten || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel: 17.03.XX || Vastleggingen || (1) || 895 000 || 1 082 000 || 238 000 || 193 000 || 180 000 || 184 000 || 187 000 || 2 959 000 Betalingen || (2) || 447 000 || 998 000 || 671 000 || 232 000 || 175 000 || 184 000 || 187 000 + 65 000 || 2 959 000 Nummer begrotingsonderdeel || Vastleggingen || (1a) || || || || || || || || Betalingen || (2a) || || || || || || || || Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten[37] || || || || || || || || Nummer begrotingsonderdeel: 17.01.04.02 || || (3) || 57 000 || 58 000 || 119 000 || 121 000 || 124 000 || 126 000 || 129 000 || 734 000 TOTAAL kredieten voor DG SANCO || Vastleggingen || =1+1a +3 || 952 000 || 1 140 000 || 357 000 || 314 000 || 304 000 || 310 000 || 316 000 || 3 693 000 Betalingen || =2+2a+3 || 504 000 || 1 056 000 || 790 000 || 353 000 || 299 000 || 310 000 || 316 000 + 65 000 || 3 693 000 TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || 895 000 || 1 082 000 || 238 000 || 193 000 || 180 000 || 184 000 || 187 000 || 2 959 000 Betalingen || (5) || 447 000 || 998 000 || 671 000 || 232 000 || 175 000 || 184 000 || 187 000 + 65 000 || 2 959 000 TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || 57.000 || 58 000 || 119 000 || 121 000 || 124 000 || 126 000 || 129 000 || 734 000 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK SANCO van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || || 952 000 || 1 140 000 || 357 000 || 314 000 || 304 000 || 310 000 || 316 000 || 3 693 000 Betalingen || || 504 000 || 1 056 000 || 790 000 || 353 000 || 299 000 || 310 000 || 316 000 + 65 000 || 3 693 000 Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor
meerdere rubrieken TOTAAL beleidskredieten || Vastleggingen || (4) || || || || || || || || Betalingen || (5) || || || || || || || || TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten || (6) || || || || || || || || TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 4 van het meerjarige financiële kader (Referentiebedrag ) || Vastleggingen || =4+ 6 || || || || || || || || Betalingen || =5+ 6 || || || || || || || || Rubriek van het meerjarige financiële kader || 5 || "Administratieve uitgaven" EUR || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 en volgende jaren || TOTAAL DG: SANCO || Personele middelen[38] || 222 000 || 222 000 || 857 000 || 857 000 || 857 000 || 857 000 || 857 000 || 4 730 000[39] Andere administratieve uitgaven || || || 87 000 || 88 000 || 90 000 || 92 000 || 94 000 || 451 000 TOTAAL DG SANCO[40] || Kredieten || || || 87 000 || 88 000 || 90 000 || 92 000 || 94 000 || 451 000 TOTAAL kredieten onder RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader[41] || (totaal vastleggingen = totaal betalingen) || || || 87 000 || 88 000 || 90 000 || 92 000 || 94 000 || 451 000 EUR || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 en volgende jaren || TOTAAL TOTAAL kredieten onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 5 van het meerjarige financiële kader || Vastleggingen || 952 000 || 1 140 000 || 444 000 || 402 000 || 394 000 || 402 000 || 410 000 || 4 144 000 Betalingen || 504 000 || 1 056 000 || 877 000 || 441 000 || 389 000 || 402 000 || 410 000 + 65 000 || 4 144 000 3.2.2. Geraamde gevolgen voor de
beleidskredieten –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig –
X Voor het voorstel/initiatief zijn
beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: Vastleggingskredieten in EUR Vermeld doelstellingen en outputs ò || || || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2108 || Jaar 2019 || Jaar 2020 en volgende jaren || TOTAAL OUTPUTS Soort output || Gem. kosten van de output || Aantal outputs || Kos-ten || Aantal outputs || Kos-ten || Aantal outputs || Kos-ten || Aantal outputs || Kos-ten || Aantal outputs || Kos-ten || Aantal outputs || Kos-ten || Aantal outputs || Kos-ten || Totaal aantal outputs || Totaal kosten SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 Elektronisch EU-portaal en EU-databank voor de indiening van verzoeken om toelating van klinische proeven, en follow-up. || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || IT-portaal || || 1 || 595 000 || 1 || 782 000 || 1 || 238 000 || 1 || 193 000 || 1 || 180 000 || 1 || 184 000 || 1 || 187 000 || 7 || 2.359.000 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 || 1 || 595 000 || 1 || 782 000 || 1 || 238 000 || 1 || 193 000 || 1 || 180 000 || 1 || 184 000 || 1 || 187 000 || 7 || 2 359 000 SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2 Aanpassing van de module voor klinische proeven van de bestaande databank EudraVigilance om de verwerking van veiligheidsverslagen tijdens klinische proeven te waarborgen. || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || IT-update || || 1 || 300 000 || 1 || 300 000 || || || || || || || || || || || 2 || 600.000 Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 || 1 || 300 000 || 1 || 300 000 || || || || || || || || || || || 2 || 600 000 || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Vergaderingen || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || - Output || Systeeminspecties || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || || TOTALE KOSTEN || 2 || 895 000 || 2 || 1 082 000 || 1 || 238 000 || 1 || 193 000 || 1 || 180 000 || 1 || 184 000 || 1 || 187 000 || 9 || 2 959 000 3.2.3. Geraamde gevolgen voor de
administratieve kredieten 3.2.3.1. Samenvatting –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten
nodig –
X Voor het voorstel/initiatief zijn
administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven: || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 en volgende jaren || TOTAAL RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen[42] || 222 000 || 222 000 || 857 000 || 857 000 || 857 000 || 857 000 || 857 000 || 4 730 000[43] Andere administratieve uitgaven || || || 87 000 || 88 000 || 90 000 || 92 000 || 94 000 || 451 000 Subtotaal RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader[44] || || || 87 000 || 88 000 || 90 000 || 92 000 || 94 000 || 451 000 Buiten RUBRIEK 5[45] van het meerjarige financiële kader || || || || || || || || Personele middelen || || || || || || || || Andere administratieve uitgaven || 57 000 || 58 000 || 119 000 || 121 000 || 124 000 || 126 000 || 129 000 || 734 000 Subtotaal buiten RUBRIEK 5 van het meerjarige financiële kader || 57 000 || 58 000 || 119 000 || 121 000 || 124 000 || 126 000 || 129 000 || 734 000 TOTAAL[46] || 57 000 || 58 000 || 206 000 || 209 000 || 214 000 || 218 000 || 223 000 || 1 185 000 3.2.3.2. Geraamde personeelsbehoeften –
X Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele
middelen nodig[47] –
¨ Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals
hieronder nader wordt beschreven: – || Jaar 2014 || Jaar 2015 || Jaar 2016 || Jaar 2017 || Jaar 2018 || Jaar 2019 || Jaar 2020 en volgende jaren || TOTAAL 17 01 01 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie)[48] || 1,75 VTE || 1,75 VTE || 6,75 VTE || 6,75 VTE || 6,75 VTE || 6,75 VTE || 6,75 VTE || XX 01 01 02 (delegaties) || || || || || || || || XX 01 05 01 (onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 01 (eigen onderzoek) || || || || || || || || XX 01 02 01 (AC, END, INT van de "totale financiële middelen") || || || || || || || || XX 01 02 02 (AC, AL, END, INT en JED in de delegaties) || || || || || || || || XX 01 04 jj[49] || - zetel[50] || || || || || || || || - delegaties || || || || || || || || XX 01 05 02 (AC, END, INT – onderzoek door derden) || || || || || || || || 10 01 05 02 (AC, END, INT – eigen onderzoek) || || || || || || || || Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) || || || || || || || || TOTAAL || || || || || || || || XX is het
beleidsterrein of de begrotingstitel De benodigde personele
middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer
van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel
aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure
met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen
worden toegewezen. Beschrijving van de
uit te voeren taken Ambtenaren en tijdelijke functionarissen || Algemene vraagstukken in verband met de toelatingsprocedure voor klinische proeven. Voorbereiding, voorzitterschap en follow-up van de betrokken groep deskundigen. “Systeeminspecties” in derde landen. Extern personeel || 3.2.4. Verenigbaarheid met het
huidige meerjarige financiële kader –
X Het voorstel/initiatief is verenigbaar met het
huidige meerjarige financiële kader 2014-2020 –
¨ Het voorstel/initiatief vergt herprogrammering van de betrokken
rubriek van het meerjarige financiële kader Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder
vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. –
¨ Het voorstel/initiatief vergt toepassing van het flexibiliteitsinstrument
of herziening van het meerjarige financiële kader[51] Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de
betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. 3.2.5. Bijdrage van derden aan de
financiering –
X Het voorstel/initiatief voorziet niet in
medefinanciering door derden –
Het voorstel/initiatief voorziet in
medefinanciering, zoals hieronder wordt geraamd: Kredieten in miljoenen euro's (tot op 3 decimalen) || Jaar N || Jaar N+1 || Jaar N+2 || Jaar N+3 || … invullen: zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) || Totaal Medefinancieringsbron || || || || || || || || TOTAAL medegefinancierde kredieten || || || || || || || || 3.3. Geraamde gevolgen voor de
ontvangsten –
X Het voorstel/initiatief heeft geen financiële
gevolgen voor de ontvangsten [1] PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34. [2] Gegevens over 2010. [3] Tussen 2007 en 2010 bedroeg de afname 12%. [4] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. [5] Artikel 6, lid 1, van Verordening (EG)
nr. 141/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1999
inzake weesgeneesmiddelen (PB L 18 van 22.1.2000, blz. 1). [6] Artikel 15 van Verordening (EG) nr. 1901/2006
van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 betreffende
geneesmiddelen voor pediatrisch gebruik (PB L 378 van 27.12.2006,
blz. 1). [7] Artikel 56, lid 3, van Verordening (EG) nr.
726/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 tot
vaststelling van communautaire procedures voor het verlenen van vergunningen en
het toezicht op geneesmiddelen voor menselijk en diergeneeskundig gebruik en
tot oprichting van een Europees Geneesmiddelenbureau (PB L 136 van
30.4.2004, blz. 1). [8] Artikel 21 bis, onder b) en f), van
Richtlijn 2001/83/EG. [9] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [10] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1. [11] PB C 172 van 11.6.2011,
blz. 1. [12] PB L 91 van 9.4.2005, blz. 13. [13] PB C , van , blz. . [14] PB C , van , blz. . [15] PB C , van , blz. . [16] XXX. [17] PB C , van , blz. . [18] PB L 121 van 1.5.2001, blz. 34. [19] PB L 311 van 28.11.2001, blz. 67. [20] PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13. [21] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [22] PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1. [23] PB L 324 van 10.12.2007, blz. 121. [24] PB L 180 van 9.7.1997, blz. 22. [25] PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1. [26] PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1. [27] PB L 125 van 21.5.2009, blz. 75. [28] PB L 378 van 27.11.2006, blz. 1. [29] ABM: Activity Based Management – ABB: Activity Based
Budgeting. [30] In de zin van artikel 49, lid 6, onder a)
of b), van het Financieel Reglement. [31] Nadere gegevens over de beheersvormen en verwijzingen naar
het Financieel Reglement zijn beschikbaar op BudgWeb: http://www.cc.cec/budg/man/budgmanag/budgmanag_en.html [32] In de zin van artikel 185 van het Financieel
Reglement. [33] GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten. [34] EVA: Europese Vrijhandelsassociatie. [35] Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, potentiële
kandidaat-lidstaten van de Westelijke Balkan. [36] Alle bedragen betreffen lopende prijzen. [37] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [38] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE op datum van toepassing)
verkregen door interne overplaatsingen binnen DG SANCO. [39] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. Daarom zijn de kosten voor personele middelen
niet in het totaal van rubriek 5 opgenomen. [40] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. Daarom zijn de kosten voor personele middelen
niet in het totaal voor DG SANCO opgenomen. [41] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. Daarom zijn de kosten voor personele middelen
niet in het totaal van rubriek 5 opgenomen. [42] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. [43] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. Daarom zijn de kosten voor personele middelen
niet in het subtotaal van rubriek 5 opgenomen. [44] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. Daarom zijn de kosten voor personele middelen
niet in het subtotaal van rubriek 5 opgenomen. [45] Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter
ondersteuning van de uitvoering van programma's en/of acties van de EU
(vroegere "BA"-onderdelen), onderzoek door derden, eigen onderzoek. [46] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. Daarom zijn de kosten voor personele middelen
niet in het totaal van de administratieve uitgaven opgenomen. [47] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne
overplaatsingen binnen DG SANCO. [48] Volgens het effectbeoordelingsverslag worden de benodigde
aanvullende personele middelen (1,75 VTE + 5 VTE) verkregen door interne overplaatsingen
binnen DG SANCO. [49] Onder het maximum voor extern personeel uit
beleidskredieten (vroegere "BA"-onderdelen). [50] Vooral voor structuurfondsen, Europees Landbouwfonds voor
Plattelandsontwikkeling (Elfpo) en Europees Visserijfonds (EVF). [51] Zie de punten 19 en 24 van het Interinstitutioneel
Akkoord.