This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52010PC0372
Proposal for a COUNCIL REGULATION on State aid to facilitate the closure of uncompetitive coal mines {SEC(2010) 850} {SEC(2010) 851}
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen
/* COM/2010/0372 final - NLE 2010/0220 */
Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen /* COM/2010/0372 final - NLE 2010/0220 */
[pic] | EUROPESE COMMISSIE | Brussel, 20.7.2010 COM(2010) 372 definitief 2010/0220 (NLE) Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen {SEC(2010) 850}{SEC(2010) 851} TOELICHTING 1. Achtergrond van het voorstel Steun aan de steenkoolindustrie in de EU wordt geregeld door een sectorspecifiek juridisch instrument: Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie[1] (hierna "de kolenverordening" genoemd). De kolenverordening loopt op 31 december 2010 af. Zonder een nieuw rechtskader waarmee bepaalde specifieke vormen van staatssteun aan de kolenindustrie worden toegestaan, zouden de lidstaten alleen steun kunnen verlenen binnen de beperkingen die op grond van de algemene staatssteunregels voor alle bedrijfstakken gelden. Vergeleken met de kolenverordening worden met de algemene staatssteunregels de mogelijkheden voor steunverlening aan de kolenindustrie aanzienlijk beperkt, vooral doch niet uitsluitend wat productiesteun betreft. Sommige lidstaten hebben echter te kampen met productiekosten die zeer hoog zijn ten opzichte van de actuele en verwachte prijzen op de wereldmarkt, zodat hun productie van steenkool vandaag - en heel waarschijnlijk ook in de toekomst - economisch gezien niet kan concurreren. Gesubsidieerde kolen hebben slechts een marginale impact op de energievoorzieningszekerheid op EU-niveau (al verschilt de situatie op het niveau van de individuele lidstaten). De geringe bijdrage van gesubsidieerde steenkool in de totale EU-energiemix beperkt sterk de mogelijkheden om via dergelijke subsidies leveringsonderbrekingen te compenseren, met kolen of met andere energiebronnen. Gesubsidieerde steenkool is goed voor slechts 5,1% van de stroomproductie in de EU. Wanneer alleen steun ter dekking van verliezen in de productie in aanmerking wordt genomen, neemt dit cijfer af tot 1,4% (ook al kan het in individuele lidstaten hoger liggen). Maar nu het aflopen van de kolenverordening bepaalde lidstaten zal dwingen hun steenkolenmijnen te sluiten, zullen zij de sociale en regionale gevolgen daarvan moeten opvangen. Gezien de regionale concentratie van kolenmijnen (bijv. in het Duitse Ruhrgebied, het noordwesten van Spanje of de Jiu-vallei in Roemenië), kan de gelijktijdige sluiting van mijnen aanzienlijke sociale gevolgen hebben. Worden ook banen in aanverwante bedrijfstakken meegerekend, dan kunnen tot 100 000 banen in het geding zijn. De onmiddellijke sluiting van de mijnen die zou kunnen plaatsvinden wanneer subsidies plotseling zouden worden stopgezet, zou de regionale arbeidsmarkten overbelasten met een toestroom van overcomplete mijnwerkers, die onvoldoende snel in andere bedrijfstakken een nieuwe baan kunnen vinden en dus dreigen langdurig werkloos te worden. Wat het milieu betreft, dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat de sluiting van een mijn een aantal maatregelen vereist om mijnterreinen te saneren, zoals het verwijderen van mijnbouwapparatuur uit de mijn, het schoonmaken van de locatie, beveiligingswerkzaamheden ondergronds, afvoer van afvalwater enz. Indien de onderneming mijnbouwactiviteiten of andere economische activiteiten buiten de mijnbouwsector blijft uitoefenen, kan de overheidsfinanciering staatssteun vormen en kunnen de overige activiteiten van de onderneming in het gedrang komen indien de onderneming die kosten voor eigen rekening zou moeten nemen. Het onderhavige voorstel wil de lidstaten een rechtskader bieden om de eventuele ongunstige effecten van mijnsluitingen die door een afbouw van subsidies kunnen worden veroorzaakt, doeltreffender aan te pakken met name wat betreft de sociale aspecten en de milieuaspecten, terwijl de concurrentiedistorsies op de interne markt toch tot een minimum worden beperkt. 2. Openbare raadpleging Tussen 13 mei en 15 juli 2009 heeft de Commissie op het internet een open raadpleging gehouden. Met het oog daarop hebben de diensten van de Commissie een raadplegingsdocument gepubliceerd op de website van de Commissie met daarin een probleemstelling, de beleidsdoelstellingen en de uiteenlopende beleidsopties. Stakeholders werden opgeroepen hun opmerkingen over dit document te maken. Daarna is het comité voor de sectorale sociale dialoog in de winningsindustrieën geraadpleegd tijdens de plenaire vergadering van 4 juni 2009. De Commissie heeft 60 bijdragen ontvangen. De sociale partners uit de kolenindustrie en de sector mijnbouwapparatuur pleiten in het algemeen voor een voortzetting van de categorieën staatssteun die momenteel in het kader van de kolenverordening zijn toegestaan. Zij pleitten ten minste voor een nieuwe EU-regeling inzake staatssteun ter bevordering van de afbouw van activiteiten, alsmede voor steun ten behoeve van de sluiting van mijnen en van lasten uit het verleden. Milieuorganisaties zijn dan weer geen voorstander van een nieuwe sectorspecifieke staatssteunregeling voor de kolenindustrie. Volgens hen heeft staatssteun voor kolenwinning een negatief effect op de productie van energie uit schone, duurzame en hernieuwbare energiebronnen, en geeft dit soort steun geen prikkels voor energie-efficiëntie en energiebesparingen. Zij voeren aan dat in de sector van hernieuwbare energie meer banen kunnen worden gecreëerd dan er in de kolensector verloren zouden gaan. De regeringen van de meeste lidstaten met een kolenproductie spreken zich uit voor een verlenging van de bestaande kolenverordening of voor een nieuwe verordening die ten minste een deel van de steun uit de bestaande verordening mogelijk maakt. Enkele lidstaten met een kolenproductie toonden zich minder bezorgd, omdat zij thans al geen staatssteun verlenen of omdat zij denken dat de algemene staatssteunregels afdoende zullen zijn om hun kolenindustrie te kunnen steunen. 3. Effectbeoordeling De Europese Commissie heeft diverse beleidsopties onderzocht die een oplossing bieden voor de ongunstige effecten van mijnsluitingen die mogelijk kunnen spelen wanneer subsidies worden afgebouwd, met name wat betreft de sociale aspecten en de milieuaspecten daarvan. Optie 1: Het nulscenario In het nulscenario zou de Commissie geen voorstel doen voor een nieuw sectorspecifiek rechtsinstrument dat na het aflopen van de kolenverordening van toepassing zou zijn. Vanaf 2011 zouden in de steenkoolsector alleen de algemene staatssteunregels van toepassing zijn. Optie 2: Richtsnoeren van de Commissie In optie 2 zou de Commissie richtsnoeren vaststellen op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna "VWEU" genoemd), die vergelijkbaar zouden zijn met de richtsnoeren welke voor de scheepsbouwsector en de ijzer- en staalindustrie zijn goedgekeurd. Met deze richtsnoeren zou de steunverlening door lidstaten beperkt blijven tot het dekken van de vergoedingen die steenkoolbedrijven betalen aan werknemers die als gevolg van mijnsluitingen worden ontslagen of instemmen met vervroegde uittreding, de kosten om die werknemers te begeleiden en de kosten voor omscholing. Die steun zou ook kunnen dienen om bestaande contracten af te kunnen werken (voor een termijn van maximaal 6 maanden) of voor de kosten verbonden aan het opzeggen van die contracten, afhankelijk van welk van beide soorten kosten het laagst is. Voorts zou de steun ook kunnen dienen voor de uitgaven voor directe schoonmaak en sanering van de productielocaties, maar niet voor de soms aanzienlijke bedragen voor sanering van de ondergrond omdat de omvang en de (soms zelfs onbeperkte) duur ervan hoger zouden liggen dan hetgeen op grond van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU kan worden goedgekeurd. Optie 3: Een Raadsverordening die in de tijd beperkte exploitatiesteun (sluitingssteun) toelaat In optie 3 zou de Commissie op grond van artikel 107, lid 3, onder e), VWEU een voorstel doen voor een verordening van de Raad. Op grond van die verordening zouden de lidstaten duidelijk degressieve exploitatiesteun kunnen verlenen om de bestaande productieverliezen te dekken zolang dat een flankerende maatregel is voor een gecontroleerde afbouw van de activiteiten in het kader van een welomschreven sluitingsplan voor de mijn (dus alleen voor mijnen die momenteel reeds bestaan). Daarmee zou de exploitatiesteun over een periode van maximaal 10 jaar geleidelijk worden afgebouwd. Optie 4: Een Raadsverordening die steun mogelijk maakt om buitengewone kosten te dekken (sociale en milieulasten uit het verleden) In optie 4 zou de Commissie op grond van artikel 107, lid 3, onder e), VWEU een voorstel doen voor een verordening van de Raad. Met die verordening zouden lidstaten steun kunnen verlenen voor de aan de sluiting van kolenmijnen verbonden sociale en milieukosten, zoals de uitkeringen en kosten voor de sanering van de vroegere mijnterreinen, volgens de in de bijlage van de bestaande kolenverordening gehanteerde definitie. Optie 5: Een combinatie van de opties 3 en 4 In optie 5 zou de Commissie op grond van artikel 107, lid 3, onder e), VWEU een voorstel doen voor een verordening van de Raad waardoor lidstaten zowel sluitingssteun (zoals in optie 3) als steun ter dekking van buitengewone kosten (zoals in optie 4) zouden kunnen verlenen. Optie 6: Verlenging van de bestaande kolenverordening voor 10 jaar In optie 6 zou de Commissie de Raad voorstellen om Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad - in haar huidige vorm - met nog eens 10 jaar te verlengen, dus tot eind 2020. Het verschil met optie 5 zou zijn dat voor sluitingssteun de voorwaarden wegvallen en dat investeringssteun kan worden verleend. De diverse opties zijn met elkaar vergeleken, telkens in de aanname dat de betrokken lidstaten inderdaad steun zouden verlenen op de voorwaarden uit de betrokken opties. Sectorspecifieke staatssteunregels voorzien alleen in de mogelijkheid - niet de verplichting - staatssteun te verlenen; de effectbeoordeling kan dus niet vooruitlopen op de besluiten die lidstaten ten aanzien van het verlenen van staatssteun nemen. Uit economisch oogpunt lijkt optie 2 te verkiezen boven het nulscenario wat betreft het mitigeren van de directe economische impact op de meeste van de betrokken regio's en sectoren. Tegelijk heeft deze optie de voorkeur boven de opties 3, 4 en 5 waar het gaat om het beperken van de gevolgen voor de mededinging. Uit sociaal oogpunt levert optie 5 ten opzichte van het nulscenario het gunstigste resultaat op. De combinatie van een geleidelijke sluiting van de mijnen, waarbij de mogelijkheden voor (vervroegde) uittreding maximaal worden benut, met aanvullende ondersteuning wat betreft begeleiding en omscholing, vermindert de negatieve sociale impact van de mijnsluitingen in de betrokken regio's. Hoewel hiermee het scheppen van vaste banen niet wordt bevorderd, biedt dit toch een directe oplossing voor het probleem dat de sociale impact van mijnsluitingen geografisch in enkele regio's is geconcentreerd. Uit milieuoogpunt is er veel onzekerheid. Ook al zou de directe omgeving van de mijnen zeker baat vinden bij een onmiddellijke of bijna onmiddellijke stopzetting van de productie (opties 1, 2 en 4), toch ziet de situatie er onzeker uit op het punt van de mondiale uitstoot van broeikasgassen, wanneer rekening wordt gehouden met de uitstoot bij de verbranding van steenkool door stroomproducenten. Deze onzekerheid is het gevolg van de hoge substitutiegraad van binnenlandse kolen door ingevoerde kolen. Al ligt deze substitutie niet bij 100%, toch zou het verschil tussen de beleidsopties afhangen van de concrete beleidskeuzes van de lidstaten ten aanzien van de stimulering van de overstap naar andere energiebronnen. Ten slotte dient, wat de lokale impact betreft, ook in aanmerking te worden genomen dat optie 5 zorgt voor de financiering van de sanering van de mijnterreinen en dat de geleidelijke sluiting meer ruimte biedt voor de voorbereidende werkzaamheden die lang vóór de sluiting moeten zijn uitgevoerd. De conclusie van de effectbeoordeling is dat er geen uitgesproken objectieve voorkeur is voor een specifieke beleidsoptie. De opties 2 en 5 komen naar voren als die welke het best geschikt zijn om de beleidsdoelstelling van het mitigeren van de impact van de mijnsluitingen te bereiken, doch rekening houdende met de verschillende juridische beperkingen die door artikel 107, lid 3, onder c) en e), worden opgelegd, namelijk dat op grond van eerstgenoemde bepaling geen exploitatiesteun mag worden toegekend. Wat betreft de optie om de bestaande kolenverordening gewoon te verlengen (optie 6) is het zo dat de ervaring die in het verleden met de verordening is opgedaan, leert dat het degressieve karakter en de gestelde voorwaarden te zwak zijn om een daadwerkelijke herstructurering van de kolenindustrie te garanderen. Integendeel, lidstaten zouden van die beleidsdoelstelling kunnen afwijken door gewoon productiesteun te blijven verlenen aan niet-concurrentiekrachtige mijnen zonder dat er een vaste wil is om deze te sluiten. Dit betekent dat de kans bestaat dat dezelfde mijnbouwondernemingen over 10 jaar, wanneer de verordening opnieuw afloopt, nog steeds niet concurrentiekrachtig zijn. Het onderliggende probleem van het gebrek aan concurrentiekracht wordt dus niet opgelost, maar een oplossing van dat probleem wordt net uitgesteld. Op basis van de uitkomsten van de effectbeoordeling heeft de Commissie besloten een voorstel te doen voor een nieuwe verordening van de Raad die op optie 5 is gebaseerd. Mijnsluitingen zullen namelijk zware sociale gevolgen hebben die geconcentreerd zijn in een paar regio's in de EU; dit vereist een passende overgangstermijn. Tijdens deze overgangstermijn zal exploitatiesteun nodig zijn om een passende en geleidelijke afbouw mogelijk te maken. Om de hieronder uiteengezette juridische redenen kan deze doelstelling alleen worden bereikt met een Raadsverordening op grond van artikel 107, lid 3, onder e). In de nasleep van de financieel-economische crisis en rekening houdende met het feit dat de Commissie heeft aangegeven dat zij bij de Europese beleidsvorming meer aandacht wil gaan besteden aan de sociale dimensie, zal een nieuw instrument waarmee lidstaten de sociale en regionale impact van mijnsluitingen kunnen verzachten, bijdragen tot de versterking van de sociale cohesie van de Europese regio's. 4. Juridische elementen van het voorstel Overeenkomstig artikel 107, lid 1, VWEU zijn, behoudens de afwijkingen waarin de Verdragen voorzien, steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Bepaalde steunmaatregelen zijn op grond van artikel 107, lid 2, VWEU automatisch verenigbaar met de interne markt. Artikel 107, lid 3, VWEU geeft een opsomming van steunmaatregelen die de Commissie met de interne markt verenigbaar kan verklaren. Van bijzonder belang daarbij is dat artikel 107, lid 3, onder c), voorziet in afwijkingen voor steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. In artikel 107, lid 3, onder e), is dan weer bepaald dat andere soorten steunmaatregelen aangewezen bij besluit van de Raad, genomen met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie als verenigbaar met de interne markt kunnen worden aangemerkt. De Commissie is van mening dat het soort staatssteun waarin door het voorliggende voorstel wordt voorzien - met name waar het gaat om exploitatiesteun voor een aanzienlijk bedrag en voor een lange periode - verder gaat dan de door artikel 107, lid 3, onder c), VWEU geboden mogelijkheden. Daarom stelt de Commissie aan de Raad voor gebruik te maken van artikel 107, lid 3, onder e), om in de steenkoolsector de categorieën staatssteun vast te stellen die de Commissie met de interne markt verenigbaar kan verklaren. 5. Gevolgen voor de begroting Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. 6. Nadere uitleg van het voorstel De Commissie stelt een sectorspecifieke staatssteunregeling voor die moet worden beschouwd als een overgangsregeling naar een volledige toepassing van de algemene staatssteunregels in de (steen)koolsector. Het voorstel biedt, naast de mogelijkheden binnen de algemene staatssteunregels, de mogelijkheid om twee soorten steun aan de steenkoolindustrie met de interne markt verenigbaar te verklaren: sluitingssteun en steun ter dekking van buitengewone kosten. Sluitingssteun Sluitingssteun is exploitatiesteun bestemd om de verliezen te dekken die productie-eenheden waarvan de sluiting gepland staat, momenteel maken. Dit maakt een geleidelijke sluiting mogelijk van niet-concurrentiekrachtige kolenmijnen. Dit soort steun mag alleen in het kader van een plan voor een definitieve sluiting aan kolenmijnen worden verleend. Daarom is de steun degressief en dient deze te worden teruggevorderd ingeval de betrokken mijn niet wordt gesloten. Deze steun kan alleen worden verleend aan productie-eenheden die reeds actief waren vooraleer de Commissie haar voorstel had ingediend. Bij het overleg met de betrokken lidstaten bleek vrij snel dat onverwachte gebeurtenissen soms een tijdelijke stabilisatie of verhoging van de subsidies tussen de opeenvolgende jaren nodig maken om ervoor te zorgen dat een kolenmijn haar activiteiten kan voortzetten tot aan de datum van de geplande sluiting. Daarom heeft de Commissie besloten licht af te wijken van een van de concrete voorwaarden zoals die in optie 5 van het effectbeoordelingsverslag zijn beschreven: weliswaar blijft de algemene verplichting behouden dat de steun sterk degressief moet zijn, maar het voorstel is nu om het percentage van degressiviteit te bepalen voor opeenvolgende perioden van vijftien maanden (in plaats van op jaarbasis). Voorgesteld wordt een degressiviteit van minimaal 33% tussen de opeenvolgende perioden van vijftien maanden en een maximumlooptijd voor het sluitingsplan van 4 jaar. Het voorstel bevat ook de nodige garanties om overcompensatie te vermijden en om eventuele concurrentiedistorsies op de energiemarkten te beperken. Steun ter dekking van buitengewone kosten Dit soort steun moet kosten dekken die geen verband houden met de bestaande productie en die zich voordoen in het kader van mijnsluitingen, zoals de zogenoemde sociale en milieulasten uit het verleden. De bijlage bij dit voorstel voor een verordening bevat een uitputtende lijst van kostencategorieën die in aanmerking komen. Procedures Het voorstel bevat procedurele bepalingen die sterk gelijklopen met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad en die vooral willen duidelijk maken hoe dit soort steun bij de Commissie dient te worden aangemeld, zodat de Commissie een grondige beoordeling kan uitvoeren vooraleer goedkeuring van de steun te overwegen. 2010/0220 (NLE) Voorstel voor een VERORDENING (EU) nr. .../... VAN DE RAAD betreffende staatssteun ter bevordering van de sluiting van niet-concurrentiekrachtige steenkoolmijnen DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 107, lid 3, onder e), Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het voorstel voor een wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Parlement[2], Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[3], Gezien het advies van het Comité van de Regio's[4], Overwegende hetgeen volgt: 1. Verordening (EG) nr. 1407/2002 van de Raad van 23 juli 2002 betreffende staatssteun voor de kolenindustrie[5] loopt op 31 december 2010 af. 2. De bescheiden bijdrage van gesubsidieerde kolen in de totale energiemix rechtvaardigt niet langer dat dit soort subsidies in stand worden gehouden om de energievoorziening op het niveau van de Unie te verzekeren. 3. Het beleid van de Unie om het gebruik van hernieuwbare en koolstofarmere fossiele brandstoffen voor stroomproductie te stimuleren, rechtvaardigt niet dat kolenmijnen die niet concurrentiekrachtig zijn, voor onbepaalde tijd worden gesteund. De categorieën steun die door Verordening (EG) nr. 1407/2002 waren toegestaan, dienen daarom niet voor onbepaalde tijd te worden voortgezet. 4. Niettemin zullen, bij gebreke van sectorspecifieke staatssteunregels, alleen de algemene staatssteunregels op kolen van toepassing zijn. In dat verband bestaat de mogelijkheid dat niet-concurrentiekrachtige kolenmijnen, die momenteel nog steun genieten op grond van Verordening (EG) nr. 1407/2002, niet langer voor steun in aanmerking komen en gedwongen worden te sluiten. 5. Onverminderd de algemene staatssteunregels, dienen de lidstaten maatregelen te kunnen nemen om de sociale en regionale consequenties te verzachten van de sluiting van die mijnen, namelijk de gecontroleerde afbouw van de activiteiten in het kader van een plan voor een onherroepelijke sluiting en/of de financiering van buitengewone kosten, met name lasten uit het verleden. 6. Deze verordening markeert voor de kolenindustrie de overgang van sectorspecifieke regels naar de algemene staatssteunregels zoals die voor alle bedrijfstakken gelden. 7. Om de door steun veroorzaakte mededingingsdistorsie op de interne markt tot een minimum te beperken, dient deze steun degressief te zijn en strikt beperkt te blijven tot productie-eenheden waarvan de sluiting onherroepelijk gepland staat. 8. Om de negatieve effecten van kolensteun op het milieu te mitigeren, dient de lidstaat een plan met passende maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag, over te leggen. 9. Ondernemingen dienen bovendien in aanmerking te komen voor steun ter dekking van kosten die, volgens een goede boekhoudpraktijk, geen directe invloed hebben op de productiekosten. Dit soort steun moet de buitengewone kosten dekken die ontstaan bij de sluiting van hun productie-eenheden. Om te vermijden dat deze steun ten onrechte ten goede komt aan ondernemingen die alleen een deel van hun productielocaties sluiten, dienen de betrokken ondernemingen een afzonderlijke boekhouding te voeren voor elk van hun productie-eenheden. 10. Bij de uitvoering van haar taken dient de Europese Commissie ervoor te zorgen dat normale mededingingsvoorwaarden tot stand komen, worden gehandhaafd en in acht worden genomen. Wat meer bepaald de elektriciteitsmarkt betreft, mag steun aan de kolenindustrie de elektriciteitsproducenten niet in hun keuze van primaire energiebronnen beïnvloeden. Bijgevolg dienen de steenkoolprijzen en -volumes door de contracterende partijen in onderling overleg vrij te worden overeengekomen, in het licht van de op de wereldmarkt heersende voorwaarden. 11. De toepassing van deze verordening sluit niet uit dat steun aan de kolenindustrie op andere gronden met de interne markt verenigbaar kan worden verklaard. 12. De Commissie dient de op grond van deze verordening aangemelde maatregelen te beoordelen en daarover besluiten te nemen in overeenstemming met de voorwaarden van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag[6], HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Deel I INLEIDENDE BEPALINGEN ARTIKEL 1 Definities Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a) "steenkool" of "kolen": hoogwaardige steenkool, middelwaardige steenkool en laagwaardige A- en B-kolen, in de zin van het internationale codificatiesysteem voor kolen van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (UNECE) [7]; b) "sluiting": de definitieve stopzetting van de productie en verkoop van kolen; c) "sluitingsplan": een door een lidstaat opgesteld plan dat voorziet in maatregelen die tot de definitieve sluiting van steenkoolproductie-eenheden moeten leiden; d) "steenkoolproductie-eenheid": ondergrondse of bovengrondse kolenmijnen en daarmee verband houdende infrastructuur waarmee, onafhankelijk van andere delen van de onderneming, ruwe steenkool kan worden geproduceerd; e) "kolenjaar": kalenderjaar of een andere periode van 12 maanden die voor contracten in de kolenindustrie als referentie wordt gebruikt; f) "productiekosten": kosten die verband houden met de bestaande productie, daaronder begrepen delvingsactiviteiten, activiteiten in verband met de voorbehandeling van de steenkool, met name het wassen, calibreren en sorteren, en het vervoer naar de plaats van levering, de normale afschrijving en de lasten van de marktconforme rente over geleend kapitaal; g) "verliezen bij de lopende productie": het positieve verschil tussen de productiekosten van steenkool en de via vrij overleg tussen de contracterende partijen, in het licht van de op de wereldmarkt heersende voorwaarden, overeengekomen verkoopprijs op de plaats van levering; h) "invoer van steenkool": een zending steenkoolproducten van oorsprong uit derde landen die het douanegebied van de Gemeenschap voor andere doeleinden dan doorvoer binnenkomt en bestemd is voor de elektriciteitsproductie of de bevoorrading van de cokesovens van een lidstaat. Deel II VERENIGBAARHEID VAN STEUN ARTIKEL 2 Beginsel 1. In het kader van de definitieve sluiting van niet-concurrentiekrachtige mijnen kan steun aan de kolenindustrie als verenigbaar met het goede functioneren van de interne markt worden aangemerkt indien deze aan de bepalingen van deze verordening voldoet. 2. De steun dekt uitsluitend de kosten met betrekking tot steenkool voor de opwekking van elektriciteit, de warmtekrachtkoppeling, de productie van cokes en de bevoorrading van hoogovens in de ijzer- en staalindustrie wanneer het gebruik daarvan binnen de Unie plaatsvindt. Artikel 3 Sluitingssteun 1. Steun aan een onderneming die specifiek is bedoeld om de verliezen bij de lopende productie van steenkoolproductie-eenheden te dekken, kan slechts als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt indien deze aan de volgende voorwaarden voldoet: a) de exploitatie van de betrokken productie-eenheden valt onder een sluitingsplan dat niet verder reikt dan 1 oktober 2014; b) de betrokken productie-eenheden worden in het sluitingsplan definitief gesloten; c) de aangemelde steun ligt niet hoger dan het verschil tussen de te verwachten productiekosten en de te verwachten inkomsten voor een kolenjaar. De daadwerkelijk betaalde steun wordt jaarlijks geregulariseerd op basis van de reële kosten en de reële inkomsten, uiterlijk vóór het eind van het kolenjaar dat volgt op het jaar waarvoor de steun is toegekend; d) het steunbedrag per ton steenkoolequivalent mag niet er toe leiden dat de prijzen van uniale kolen op de plaats van levering lager uitkomen dan de prijzen van kolen van gelijksoortige kwaliteit uit derde landen; e) de betrokken productie-eenheden waren op 31 december 2009 in bedrijf; f) het totaalbedrag van de door een lidstaat aan een bepaalde onderneming verleende steun moet een dalende trend vertonen, waarbij de daling tussen opeenvolgende perioden van vijftien maanden ten minste 33 procent bedraagt van de steun die in de initiële periode van vijftien maanden van het sluitingsplan is verleend; g) het totaalbedrag van door een lidstaat aan sluitingssteun voor de steenkolenindustrie verleende steun mag voor de jaren nà 2010 niet hoger liggen dan het steunbedrag dat voor 2010 door die lidstaat is verleend en door de Commissie is goedgekeurd overeenkomstig de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1407/2002; h) de lidstaat legt een plan over met maatregelen, bijvoorbeeld op het gebied van energie-efficiëntie, hernieuwbare energie of koolstofafvang en -opslag, om de negatieve milieu-effecten van het gebruik van kolen te mitigeren. Het feit dat in dat plan maatregelen zijn opgenomen die staatssteun vormen in de zin van artikel 107, lid 1, doet niet af aan de aanmeldings- en standstill-verplichtingen die op grond van artikel 108, lid 3, VWEU voor de lidstaat ten aanzien van die maatregelen gelden, of aan de verenigbaarheid van die maatregelen met de interne markt. 2. Indien de productie-eenheden die overeenkomstig lid 1 steun verleend krijgen, niet zijn gesloten op het tijdstip bepaald in het sluitingsplan, zoals dat door de Commissie is goedgekeurd, vordert de betrokken lidstaat alle steun terug ten aanzien van de volledige periode waarop het sluitingsplan ziet. Artikel 4 Steun ter dekking van buitengewone kosten 1. Staatssteun aan ondernemingen waarvan de bedrijfsactiviteit verband houdt of hield met de kolenproductie, om die in staat te stellen de kosten te dekken die voortkomen of zijn voortgekomen uit de sluiting van productie-eenheden en die geen verband houden met de huidige productie, kan als verenigbaar met de interne markt worden aangemerkt mits het uitgekeerde bedrag die kosten niet overschrijdt. Deze steun kan worden gebruikt ter dekking van: a) de kosten die uitsluitend zijn gemaakt door ondernemingen die een sluiting van productie-eenheden uitvoeren of die productie-eenheden hebben gesloten, daaronder begrepen ondernemingen die sluitingssteun ontvangen; b) de kosten die bij meerdere ondernemingen ontstaan. 2. De categorieën kosten die onder lid 1 vallen, worden in de bijlage gedefinieerd. Lid 1 geldt niet voor kosten veroorzaakt door de niet-nakoming van milieuregels. Artikel 5 Cumulering 1. Het op grond van deze verordening toegestane maximum steunbedrag geldt ongeacht of de steun volledig uit staatsmiddelen wordt gefinancierd of gedeeltelijk door de Unie wordt gefinancierd. 2. Op grond van deze verordening toegestane steun mag niet worden gecumuleerd met andere vormen van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU, noch met enige andere vorm van communautaire financiering ten behoeve van dezelfde in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering resulteert in een steunbedrag dat hoger ligt dan hetgeen uit hoofde van de bepalingen van deze verordening is toegestaan. Artikel 6 Boekhoudkundige scheiding Alle steun die een onderneming ontvangt, wordt in de resultatenrekening opgevoerd als een van de omzet gescheiden inkomstenpost. Ondernemingen die op grond van deze verordening steun ontvangen, voeren een nauwkeurige en gescheiden boekhouding voor elk van hun productie-eenheden en voor hun overige activiteiten die geen verband houden met kolenwinning. De middelen worden dusdanig beheerd dat er geen mogelijkheid is om deze over te dragen aan andere productie-eenheden die niet in het sluitingsplan zijn opgenomen of aan andere economische activiteiten van dezelfde onderneming. Deel III PROCEDURES ARTIKEL 7 Door de lidstaten te verschaffen informatie 1. Naast de bepalingen van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag[8] gelden voor de in deze verordening bedoelde steunmaatregelen de bijzondere regels van de leden 2 tot en met 6. 2. Lidstaten die voornemens zijn sluitingssteun als bedoeld in artikel 4 te verlenen, doen bij de Commissie aanmelding van een sluitingsplan voor de betrokken productie-eenheden. Dit plan bevat ten minste de volgende elementen: a) identificatie van de productie-eenheden; b) de reële of geraamde productiekosten voor elke productie-eenheid per kolenjaar; c) de geraamde steenkoolproductie per kolenjaar van de productie-eenheden die onder een sluitingsplan vallen; d) het geraamde bedrag aan sluitingssteun per kolenjaar. 3. De lidstaten melden alle aanpassingen aan het sluitingsplan bij de Commissie aan. 4. De lidstaten melden alle steun aan die zij, op grond van deze verordening, gedurende een kolenjaar aan de kolenindustrie voornemens zijn te verlenen. Zij verstrekken de Commissie alle nadere gegevens met betrekking tot de berekening van de voorzienbare productiekosten en geven het verband ervan met de overeenkomstig lid 2 bij de Commissie aangemelde sluitingsplannen aan. 5. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van het bedrag en de berekeningswijze van de tijdens een kolenjaar daadwerkelijk uitgekeerde steun, uiterlijk zes maanden na de afsluiting van dat jaar. Wanneer correcties plaatsvinden van de bedragen die oorspronkelijk in een bepaald kolenjaar zijn betaald, delen de lidstaten dat aan de Commissie mee vóór de afsluiting van het volgende kolenjaar. 6. Wanneer de lidstaten de in de artikelen 4 en 5 bedoelde steun aanmelden en wanneer zij de Commissie in kennis stellen van de daadwerkelijk betaalde steun, verschaffen zij alle gegevens die de Commissie nodig heeft om zich ervan te kunnen vergewissen dat de bepalingen van deze verordening in acht zijn genomen. Deel IV SLOTBEPALINGEN ARTIKEL 8 Uitvoeringsmaatregelen De Commissie neemt alle voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen. Zij kan een gemeenschappelijk kader vaststellen voor de mededeling van de in artikel 7 bedoelde gegevens. Artikel 9 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op de 20ste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2011. 2. Deze verordening verstrijkt op 31 december 2026. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, op […] Voor de Raad De Voorzitter […] BIJLAGE Definitie van de in artikel 4 bedoelde kosten 1. Uitsluitend door ondernemingen die productie-eenheden sluiten, gemaakte kosten en voor kosten gevormde voorzieningen Uitsluitend de volgende kostencategorieën en alleen indien deze resulteren uit de sluiting van steenkoolproductie-eenheden : a) de kosten van sociale uitkeringen die ontstaan door de pensionering van werknemers vooraleer deze de wettelijke pensioenleeftijd hebben bereikt; b) andere buitengewone uitgaven voor werknemers die hun baan verliezen; c) de uitkering van pensioenen en bovenwettelijke uitkeringen aan werknemers die hun baan verliezen, en aan werknemers die daarop vóór de sluiting recht hadden; d) de kosten die ondernemingen maken voor de omscholing van hun werknemers om dezen te helpen gemakkelijker een nieuwe baan te vinden buiten de steenkoolindustrie, met name de opleidingskosten; e) de levering van gratis kolen aan werknemers die hun baan verliezen, en aan werknemers die daarop vóór de herstructurering recht hadden, of de uitkering van de financiële tegenwaarde daarvan; f) nog resterende kosten voortvloeiend uit voorschriften op administratief, fiscaal of juridisch gebied die specifiek zijn voor de kolenindustrie; g) aanvullende veiligheidsmaatregelen ondergronds in verband met de sluiting van productie-eenheden; h) mijnschade, voor zover die is toe te schrijven aan productie-eenheden die worden gesloten; i) kosten met betrekking tot de sanering van vroegere mijnterreinen, met name: - nog resterende kosten veroorzaakt door bijdragen verschuldigd aan met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater belaste instanties; - andere nog resterende kosten voor watervoorziening en afvoer van afvalwater; j) nog resterende kosten in verband met de zorgverzekering voor gewezen mijnwerkers; k) kosten met betrekking tot het afwerken of de aanpassing van lopende contracten (ter waarde van maximaal 6 maanden productie); l) de uitzonderlijke intrinsieke waardeverminderingen, voor zover die door de sluiting van productie-eenheden zijn veroorzaakt. De waardestijging van de terreinen wordt in mindering gebracht op de in aanmerking komende kosten van de categorieën g), h) en i). 2. Door meerdere ondernemingen gemaakte kosten en voor kosten gevormde voorzieningen a) de verhoging van de bovenwettelijke bijdragen ter dekking van de socialezekerheidskosten, die voortvloeit uit de daling van het aantal bijdrageplichtigen als gevolg van de herstructurering; b) door sluiting van productie-eenheden ontstane uitgaven voor watervoorziening en afvoer van afvalwater; c) verhoging van de bijdragen verschuldigd aan met de watervoorziening en de afvoer van afvalwater belaste instanties, voor zover deze verhoging het gevolg is van de sluiting van productie-eenheden in de bijdrageplichtige kolenproductie. [1] PB L 205 van 2.8.2002, blz. 1. [2] PB C […] van […], blz. […]. [3] PB C […] van […], blz. […]. [4] PB C […] van […], blz. […]. [5] PB L 205 van 2.8.2002, blz. 1. [6] PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. [7] International Codification System for Medium and High Rank Coals (1998), International Classification of In-Seam Coals (1998) en International Codification System for Low-Rank Coals Utilisation (1999). [8] PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.