This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52007PC0478
Proposal for a Council Decision relating to the conclusion of an Agreement between the European Community and the Council of Europe on cooperation between the European Union Agency for Fundamental Rights and the Council of Europe
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa
/* COM/2007/0478 def. - CNS 2007/0173 */
Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa /* COM/2007/0478 def. - CNS 2007/0173 */
[pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN | Brussel, 21.8.2007 COM(2007) 478 definitief 2007/0173 (CNS) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa (door de Commissie ingediend) TOELICHTING Op 15 februari 2007 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 168/2007 (hierna "de Verordening" genoemd)[1] tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna "het Bureau" genoemd) vastgesteld. Overeenkomstig artikel 9 van de Verordening coördineert het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa om doublures te voorkomen en om complementariteit en meerwaarde te waarborgen. Artikel 9 bepaalt dat de Gemeenschap daartoe een overeenkomst sluit met de Raad van Europa voor nauwe samenwerking van deze Raad met het Bureau (hierna "de Overeenkomst" genoemd). Overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap heeft de Raad de Commissie op 15 februari 2007 gemachtigd om namens de Europese Gemeenschap te onderhandelen over de Overeenkomst[2]. Op dezelfde dag keurde de Raad de tekst goed van de onderhandelingsrichtsnoeren[3] en wees hij de ad-hocwerkgroep Grondrechten en burgerschap aan als speciaal comité om de Commissie bij te staan bij de onderhandelingen. De onderhandelingen tussen de Commissie en de secretaris-generaal van de Raad van Europa zijn in maart 2007 begonnen. In april en mei 2007 vonden onderhandelingen en overleg plaats. De ad-hocwerkgroep Grondrechten en burgerschap van de Raad werd over de onderhandelingen geraadpleegd. Ook het Europees Parlement werd ingelicht overeenkomstig het Kaderakkoord over de betrekkingen tussen het Europees Parlement en de Commissie. De bij dit voorstel voor een besluit van de Raad gevoegde Overeenkomst voorziet in een samenwerkingskader tussen het Bureau en de Raad van Europa. Daarin wordt voorzien in regelmatige contacten tussen en vergaderingen van functionarissen van het Bureau en van de Raad van Europa. In de Overeenkomst wordt ook voorzien in informatie-uitwisseling met eerbiediging van de relevante regels in verband met gegevensbescherming. De Overeenkomst voorziet ook in de coördinatie van activiteiten, met name betreffende de voorbereiding van het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau, teneinde overlappingen in de werkzaamheden te voorkomen en een optimaal gebruik van middelen te garanderen. De Overeenkomst maakt gezamenlijke en complementaire activiteiten over onderwerpen van gemeenschappelijk belang mogelijk. De Overeenkomst bevat ook bepalingen over de aanstelling door de Raad van Europa van een onafhankelijke persoon om in de raad van bestuur en het dagelijks bestuur van het Bureau te zetelen, alsook van een plaatsvervanger. In de Overeenkomst wordt de rol van die persoon in het dagelijks bestuur vastgesteld. De Overeenkomst geeft vastere vorm aan de samenwerking tussen het Bureau en de Raad van Europa. Het sluiten van de Overeenkomst zal het Bureau en de Raad van Europa in staat stellen om nauw samen te werken om de bescherming van de grondrechten in Europa te versterken. Er dient te worden opgemerkt dat het Bureau, wanneer het deelneemt aan de activiteiten van de Raad van Europa, volledig onafhankelijk zal handelen, zoals in de Verordening is vastgesteld. Het Bureau is de rechtsopvolger van het Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. De samenwerking tussen het centrum en de Raad van Europa werd beheerst door de Overeenkomst van 10 februari 1999 tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa voor de instelling van een nauwe samenwerking tussen het Waarnemingscentrum en de Raad van Europa[4] overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997 houdende oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat. Onderhavige overeenkomst heft de genoemde Overeenkomst op en vervangt ze. De Raad wordt verzocht zijn voorzitter te machtigen de persoon aan te wijzen die bevoegd is voor het ondertekenen, namens de Gemeenschap, van deze overeenkomst waarmee de instemming van de Gemeenschap om daardoor gebonden te zijn, tot uiting wordt gebracht. Op grond van het bovenstaande stelt de Commissie voor dat de Raad aangehecht voorstel voor een besluit van de Raad goedkeurt. 2007/0173 (CNS) Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 308, juncto artikel 300, lid 2, eerste zin, en lid 3, eerste alinea, Gezien het voorstel van de Commissie[5], Gezien het advies van het Europees Parlement[6], Overwegende hetgeen volgt: (1) Artikel 9 van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad van 15 februari 2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten[7] voorziet in de nauwe samenwerking tussen het Bureau en de Raad van Europa. (2) De Commissie heeft namens de Europese Gemeenschap over dergelijke samenwerking onderhandeld met de Raad van Europa. (3) De overeenkomst tussen de Europees Gemeenschap en de Raad van Europa dient te worden goedgekeurd, BESLUIT: Artikel 1 De overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten en de Raad van Europa wordt namens de Europese Gemeenschap goedgekeurd. De tekst van de overeenkomst is aan dit besluit gehecht. Artikel 2 De voorzitter van de Raad wordt gemachtigd de persoon aan te wijzen die bevoegd is de overeenkomst te ondertekenen teneinde tot uitdrukking te brengen dat de Gemeenschap ermee instemt zich hierdoor te binden. Gedaan te Brussel, […] Voor de Raad De voorzitter […] BIJLAGE Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa over samenwerking tussen het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechtenen de Raad van Europa DE EUROPESE GEMEENSCHAP EN DE RAAD VAN EUROPA (hierna "de partijen" genoemd), OVERWEGENDE dat de Raad van de Europese Unie op 15 februari 2007 Verordening (EG) nr. 168/2007 tot oprichting van een Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (hierna "het Bureau" genoemd) heeft vastgesteld; OVERWEGENDE dat het Bureau ten doel heeft de betrokken instellingen, organen, instanties en agentschappen van de Gemeenschap en haar lidstaten wanneer zij het Gemeenschapsrecht uitvoeren, bijstand en expertise te bieden op het gebied van de grondrechten om hen te helpen de grondrechten volledig te eerbiedigen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsgebieden maatregelen nemen of acties ontwerpen; OVERWEGENDE dat het Bureau bij zijn werkzaamheden moet refereren aan de grondrechten in de zin van artikel 6, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met inbegrip van de door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950 gewaarborgde rechten en vrijheden; OVERWEGENDE dat de Raad van Europa een aanzienlijke ervaring en expertise heeft opgebouwd in intergouvernementele samenwerking en hulpactiviteiten op het gebied van de mensenrechten, en op dat gebied tevens verscheidene toezicht- en controlemechanismen heeft ingesteld, alsmede de functie van Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa; OVERWEGENDE dat het Bureau bij de uitoefening van zijn activiteiten zo nodig rekening moet houden met reeds door de Raad van Europa verrichte werkzaamheden; OVERWEGENDE dat het Bureau zijn activiteiten met die van de Raad van Europa moet coördineren om doublures te voorkomen en om complementariteit en meerwaarde te waarborgen, met name op het gebied van zijn jaarlijkse werkprogramma en samenwerking met het maatschappelijke middenveld; OVERWEGENDE dat overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad nu nauwe banden moeten worden gelegd tussen het Bureau en de Raad van Europa; OVERWEGENDE dat de vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie op hun bijeenkomst in de Europese Raad van 16 en 17 december 2004 zijn overeengekomen dat het Bureau een belangrijke rol zal spelen bij de versterking van de samenhang en de consistentie van het EU-beleid inzake mensenrechten; OVERWEGENDE dat de Richtsnoeren over de betrekkingen tussen de Raad van Europa en de Europese Unie, vastgesteld op de derde Top van staatshoofden en regeringsleiders van de Raad van Europa (op 16 en 17 mei 2005 in Warschau), verwijzen naar het Bureau als een gelegenheid om de samenwerking met de Raad van Europa verder te versterken en om bij te dragen aan een grotere samenhang en meer complementariteit; OVERWEGENDE dat het op 23 mei 2007 tussen de Raad van Europa en de Europese Unie gesloten Memorandum van overeenstemming een algemeen kader bevat voor de samenwerking op het gebied van mensenrechten en fundamentele vrijheden en de rol van de Raad van Europa onderstreept als het referentiepunt voor de mensenrechten, de rechtstaat en de democratie in Europa; OVERWEGENDE dat het Bureau, overeenkomstig het Memorandum van overeenstemming de eenheid, geldigheid en doeltreffendheid van de door de Raad van Europa ter controle van de bescherming van de mensenrechten in zijn lidstaten gebruikte instrumenten eerbiedigt; OVERWEGENDE dat het aan de Raad van Europa is om een onafhankelijke persoon als lid van de raad van bestuur en van het dagelijks bestuur van het Bureau aan te wijzen, HEBBEN OMTRENT HET VOLGENDE OVEREENSTEMMING BEREIKT: I. Begrippen 1. Voor de toepassing van deze overeenkomst wordt verstaan onder: a) "Intergouvernementele comités van de Raad van Europa": elk comité of orgaan dat door of met machtiging van het Comité van ministers is opgericht op grond van artikel 15, onder a), artikel 16 of artikel 17 van het Statuut van de Raad van Europa; b) "Toezichtcomités mensenrechten van de Raad van Europa": het Europees Comité voor sociale rechten, het Europees Comité inzake de voorkoming van foltering en onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing, de Europese Commissie tegen racisme en intolerantie, het Deskundigencomité van het Europees Handvest voor regionale of minderheidstalen, het Adviescomité van het kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden en andere dergelijke onafhankelijke organen die de Raad van Europa in de toekomst zou oprichten. c) "Bureau": de organen waarnaar wordt verwezen in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad wat hun respectieve bevoegdheidsdomeinen betreft. II. Algemeen samenwerkingskader 2. In deze overeenkomst wordt een kader voor samenwerking tussen het Bureau en de Raad van Europa vastgesteld om doublures te voorkomen en om complementariteit en meerwaarde te waarborgen. 3. Tussen het Bureau en de Raad van Europa zullen op het gepaste niveau regelmatige contacten worden gelegd. De directeur van het Bureau en het secretariaat van de Raad van Europa wijzen elk een contactpersoon aan die specifiek aangelegenheden in verband met hun samenwerking behandelt. 4. In de regel worden vertegenwoordigers van het secretariaat van de Raad van Europa door het dagelijks bestuur van het Bureau uitgenodigd om als waarnemers de vergaderingen van de raad van bestuur van het Bureau bij te wonen. Dit geldt niet voor specifieke agendapunten waarvoor, omwille van hun interne aard, dergelijke aanwezigheid niet gerechtvaardigd zou zijn. Die vertegenwoordigers kunnen ook worden uitgenodigd op andere bijeenkomsten die door de raad van bestuur van het Bureau worden georganiseerd, met inbegrip van die waarnaar wordt verwezen in artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad. 5. Vertegenwoordigers van het Bureau worden uitgenodigd om als waarnemers bijeenkomsten van de intergouvernementele comités van de Raad van Europa bij te wonen, waarvoor het Bureau blijk heeft gegeven van belangstelling. Op uitnodiging van het betrokken comité mogen vertegenwoordigers van het Bureau als waarnemers bijeenkomsten of gedachtewisselingen bijwonen, die worden georganiseerd door toezichtcomités mensenrechten van de Raad van Europa of door onder deelovereenkomsten opgerichte comités. Vertegenwoordigers van het Bureau kunnen ook worden uitgenodigd om deel te nemen aan door het Comité van ministers van de Raad van Europa georganiseerde gedachtewisselingen. 6. De samenwerking heeft betrekking op alle activiteiten van het Bureau, zowel de huidige als de toekomstige. III. Uitwisseling van informatie en gegevens 7. Onverminderd de respectievelijk voor het Bureau en voor de Raad van Europa geldende regels in verband met gegevensbescherming, verschaffen het Bureau en de Raad van Europa elkaar informatie en gegevens die zij tijdens hun activiteiten hebben verzameld, met inbegrip van toegang tot online-informatie. Op die manier verschafte informatie en gegevens kunnen door het Bureau en de Raad van Europa worden gebruikt bij het uitoefenen van hun respectieve activiteiten. Deze bepalingen hebben geen betrekking op vertrouwelijke gegevens en activiteiten. 8. Het Bureau houdt terdege rekening met de arresten en beschikkingen van het Europees Hof voor de rechten van de mens op het gebied van de activiteiten van het Bureau en, zo nodig met bevindingen, verslagen en activiteiten op het gebied van mensenrechten van de toezichtcomités mensenrechten en van de intergouvernementele comités van de Raad van Europa, alsook met die van de Commissaris voor de Mensenrechten van de Raad van Europa. 9. Telkens wanneer het Bureau informatie gebruikt uit bronnen bij de Raad van Europa, geeft het de oorsprong en de referentie daarvan aan. De Raad van Europa handelt op dezelfde wijze wanneer hij informatie gebruikt uit bronnen van het Bureau. 10. Het Bureau en de Raad van Europa garanderen door middel van hun netwerken de ruimst mogelijke verspreiding van de resultaten van hun respectieve activiteiten op wederzijdse basis. 11. Het Bureau en de Raad van Europa garanderen een regelmatige uitwisseling van informatie over voorgestelde, aan de gang zijnde of afgesloten activiteiten. IV. Methoden van samenwerking 12. Tussen het Bureau en het secretariaat van de Raad van Europa vindt regelmatig overleg plaats, met het doel de activiteiten van het Bureau, met name het uitvoeren van onderzoek en wetenschappelijke enquêtes, alsook het opstellen van conclusies, adviezen en verslagen, te coördineren met die van de Raad van Europa om complementariteit en het best mogelijke gebruik van beschikbare middelen te garanderen. 13. Dergelijk overleg heeft met name betrekking op: - het opstellen van het jaarlijkse werkprogramma van het Bureau; - het opstellen van het jaarverslag van het Bureau over grondrechtenaangelegenheden die tot de werkterreinen van het Bureau behoren; - samenwerking met het maatschappelijke middenveld, en in het bijzonder deelname van de Raad van Europa aan het oprichten en de werkzaamheden van het platform voor de grondrechten van het Bureau. 14. Op grond van dergelijk overleg kan worden overeengekomen dat het Bureau en de Raad van Europa gezamenlijke en/of complementaire activiteiten over onderwerpen van gemeenschappelijk belang zullen uitvoeren, zoals de organisatie van conferenties of workshops, gegevensverzameling en -analyse of het opzetten van gedeelde informatiebronnen of -producten. 15. De samenwerking tussen het Bureau en de Raad van Europa kan verder worden bevorderd via door het Bureau aan de Raad van Europa toegekende subsidies. De administratieve kaderovereenkomst van 2004 tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa over de toepassing van de verificatieclausule op de door de Raad van Europa beheerde en door de Europese Gemeenschap gefinancierde of medegefinancierde activiteiten is van toepassing. 16. Tijdelijke uitwisselingen van personeel tussen het Bureau en de Raad van Europa kunnen tot stand komen via een overeenkomt tussen de secretaris-generaal van de Raad van Europa en de directeur van het Bureau voor zover de betrokken toepasselijke personeelsstatuten dat toestaan. V. Aanstelling door de Raad van Europa van een onafhankelijke persoon om zitting te hebben in het dagelijks bestuur en de raad van bestuur van het Bureau. 17. Het Comité van ministers van de Raad van Europa stelt een onafhankelijke persoon aan om zitting te hebben in het dagelijks bestuur en de raad van bestuur van het Bureau, alsook een plaatsvervanger. De door de Raad van Europa aangestelde personen beschikken over de nodige ervaring in het beheren van organisaties uit de openbare of de particuliere sector en over kennis op het gebied van grondrechten. 18. De Raad van Europa brengt het Bureau en de Europese Commissie op de hoogte van de aanstellingen. 19. De door de Raad van Europa in de raad van bestuur aangestelde persoon wordt uitgenodigd om aan de vergaderingen van het dagelijks bestuur deel te nemen. Er wordt rekening gehouden met zijn of haar standpunten, in het bijzonder om meerwaarde en complementariteit tussen de activiteiten van het Bureau en die van de Raad van Europa te waarborgen. Hij of zij beschikt over stemrecht in het dagelijks bestuur wat de voorbereiding van de besluiten van de raad van bestuur betreft, waarover hij of zij overeenkomstig artikel 12, lid 8, van Verordening (EG) nr. 168/2007 van de Raad mag stemmen. VI. Algemene bepalingen en slotbepalingen 20. Geen enkele bepaling van deze overeenkomst mag dusdanig worden uitgelegd dat de partijen hun respectieve activiteiten niet meer kunnen uitoefenen. 21. De Overeenkomst van 10 februari 1999 tussen de Europese Gemeenschap en de Raad van Europa voor de instelling van een nauwe samenwerking tussen het Waarnemingscentrum en de Raad van Europa overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1035/97 van de Raad van 2 juni 1997 houdende oprichting van een Europees Waarnemingscentrum voor racisme en vreemdelingenhaat wordt door onderhavige overeenkomst ingetrokken en vervangen. 22. Deze overeenkomst treedt in werking na ondertekening door de naar behoren gemachtigde vertegenwoordigers van de partijen. 23. De overeenkomst kan met wederzijdse instemming van beide partijen worden gewijzigd. De partijen evalueren de uitvoering van deze overeenkomst ten laatste op 31 december 2013 met het oog op een eventuele herziening daarvan. [1] PB L 53 van 22.2.2007, blz. 1. [2] Document van de Raad nr. 6199/07, JAI 70 CATS 13 COHOM 16 COEST 40 FIN 49. [3] Document van de Raad nr. 6150/07, JAI 66 CATS 11 COHOM 14 COEST 37 FIN 46 (EU RESTRICTED). [4] Gesloten bij Beschikking 1999/132/EG van de Raad van 21.12.1998 (PB L 44 van 18.2.1998, blz. 44). [5] PB C […] van […], blz. […]. [6] PB C […] van […], blz. […]. [7] PB L 53 van 22.2.2007, blz. 53.