This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 51995PC0729
Proposal for a Council Regulation (EC) laying down the conditions under which non-resident carriers may operate national road passenger transport services within a Member State
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn
/* COM/95/0729 def. - SYN 96/0002 */
PB C 60 van 29/02/1996, p. 10–14
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn /* COM/95/0729 DEF - SYN 96/0002 */
Publicatieblad Nr. C 060 van 29/02/1996 blz. 0010
Voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn (96/C 60/08) (Voor de EER relevante tekst) COM(95) 729 def. - 96/0002(SYN) (Door de Commissie ingediend op 5 januari 1996) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75, Gezien het voorstel van de Commissie, Gezien het advies van het Europees Parlement, Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité, In samenwerking met het Europees Parlement, Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2454/92 van de Raad tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands personenvervoer over de weg in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn door het Hof van Justitie nietig is verklaard in diens arrest van 1 juli 1994 (1) wegens een inbreuk op de voor de goedkeuring ervan te volgen wetgevingsprocedure; Overwegende dat het tot stand brengen van een gemeenschappelijk vervoerbeleid, overeenkomstig artikel 75, lid 1, onder b), van het Verdrag, ondermeer de vaststelling inhoudt van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn, tot binnenlands vervoer worden toegelaten; Overwegende dat de opheffing van de beperkingen op de vrije dienstverlening binnen de Gemeenschap, voorzien in artikel 59 van het Verdrag, in de transportsector dient te worden verwezenlijkt in het raam van de gemeenschappelijke vervoerspolitiek, overeenkomstig artikel 61, paragraaf 1, van het Verdrag; Overwegende dat, zoals het Hof van Justitie heeft gesteld (2) de door artikel 75, lid 1, onder a) en b), aan de Raad opgelegde verplichtingen ook de verplichting omvatten een vrij verrichten van diensten op vervoersgebied in te voeren en dat de draagwijdte van deze verplichting duidelijk in het Verdrag wordt aangegeven; Overwegende dat deze bepaling met zich meebrengt, dat ten aanzien van degene die de diensten verricht elke beperking op grond van nationaliteit of vestiging in een andere Lid-Staat dan die waarin de dienst moet worden verricht, wordt opgeheven; Overwegende dat de totstandbrenging van de interne markt de verdwijning van grenscontroles en bijgevolg een toename van het intracommunautaire verkeer met zich meebrengt; Overwegende dat het daarom nodig is de cabotageregeling op alle vormen van touringcar- en autobusvervoer toe te passen; Overwegende dat moet worden bepaald welke voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst van toepassing dienen te zijn op het cabotagevervoer; Overwegende dat bepalingen moeten worden goedgekeurd om in geval van ernstige verstoringen op de markt voor het desbetreffende vervoer te kunnen ingrijpen; Overwegende dat het wenselijk is dat de Lid-Staten elkaar bijstand verlenen met het oog op de juiste toepassing van deze verordening, met name inzake de sancties die van toepassing zijn bij inbreuken; Overwegende dat de Lid-Staten de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke maatregelen dienen vast te stellen; Overwegende dat de toepassing van deze verordening moet worden gevolgd aan de hand van een door de Commissie in te dienen verslag, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 Alle ondernemers in het beroepspersonenvervoer over de weg die: - gevestigd zijn in een Lid-Staat, hierna te noemen "Lid-Staat van vestiging", overeenkomstig de aldaar geldende wetgeving, en - in deze Lid-Staat, overeenkomstig de communautaire wetgeving ter zake, gemachtigd zijn het beroep van vervoerder van personen over de weg in het internationaal vervoer uit te oefenen, worden op de in deze verordening vastgestelde voorwaarden en zonder discriminatie op grond van nationaliteit of vestigingsplaats, toegelaten tot het tijdelijk verrichten van binnenlands beroepspersonenvervoer over de weg in een andere Lid-Staat, hierna te noemen "Lid-Staat van ontvangst", zonder aldaar een zetel of andere vestiging te hebben. Deze vorm van binnenlands vervoer wordt hierna "cabotagevervoer" genoemd. Artikel 2 Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities: 1. "geregeld vervoer": vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaald traject, waarbij men op vooraf vastgestelde haltes reizigers mag laten instappen of uitstappen. Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken; 2. "internationaal geregeld vervoer": het in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad (1) bedoelde vervoer. 3. "bijzondere vorm van geregeld vervoer": geregeld vervoer van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, met een bepaalde regelmaat en langs een bepaald traject, waarbij men op vooraf vastgestelde haltes reizigers mag laten instappen of uitstappen. De bijzondere vorm van geregeld vervoer omvat met name: a) vervoer van en naar het werk van werknemers; b) vervoer van scholieren en studenten van en naar hun onderwijsinstelling; c) vervoer van militairen en hun gezinnen tussen hun plaats van oorsprong en hun plaats van legering. Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer met de wisselende behoeften van de gebruiker rekening wordt gehouden. 4. "ongeregeld vervoer": vervoer dat noch onder de definitie van geregeld vervoer, noch onder die van bijzondere vorm van geregeld vervoer valt. Dat dit vervoer met een zekere frequentie wordt verricht, doet niets aan zijn ongeregelde karakter af. 5. "voertuigen": motorvoertuigen die qua bouwtype en uitrusting geschikt zijn voor het vervoer van meer dan negen personen - met inbegrip van de bestuurder - en die daarvoor bestemd zijn. Artikel 3 Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening is cabotagevervoer toegelaten voor de volgende vormen van vervoer: 1. bijzonder geregeld en ongeregeld vervoer; 2. het in artikel 2, lid 1, gedefinieerde geregelde vervoer, mits dit wordt verzorgd door een niet in de Lid-Staat van ontvangst gevestigde onderneming, in het kader van een internationale geregelde dienst, overeenkomstig het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad; 3. ander geregeld vervoer. Artikel 4 1. Voor in overeenstemming met het bepaalde in artikel 3, lid 2, verricht cabotagevervoer moet door de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst een vergunning worden verleend. 2. Een vergunning kan worden geweigerd: a) indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst kunnen aantonen dat de geregelde dienst waarvoor een cabotagevergunning is aangevraagd, een rechtstreekse bedreiging zou vormen voor reeds toegelaten geregelde diensten, behalve in het geval waarin de betrokken geregelde diensten slechts door één enkele vervoersondernemer of groep van vervoersondernemers worden geëxploiteerd; b) indien de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst kunnen aantonen dat het bij deze aanvraag voor een cabotagevergunning voor het uitoefenen van een geregelde dienst uitsluitend begonnen is om de meest winstgevende van alle op de betrokken trajecten bestaande geregelde vervoersdiensten. Dat een vervoersondernemer zijn diensten tegen lagere prijzen dan andere wegvervoerders aanbiedt of dat de verbinding in kwestie reeds door andere wegvervoerders geëxploiteerd wordt, mag op zich geen reden zijn om de aanvraag af te wijzen. Artikel 7, lid 4, onder a), van Verordening (EEG) nr. 684/92 is, mutatis mutandis, van toepassing op aanvragen voor cabotagevergunningen geregeld vervoer. Een afwijzing dient met redenen omkleed te worden. De bevoegde autoriteiten kunnen vergunningsaanvragen slechts op met deze verordening verenigbare gronden van de hand wijzen. 3. De Lid-Staten garanderen de vervoersondernemers dat zij, bij afwijzing van hun vergunningsaanvraag, de gelegenheid zullen krijgen uiteen te zetten welke belangen er voor hen op het spel staan. 4. De vergunning wordt op naam van de vervoersondernemer gesteld: zij mag door deze niet aan derden worden overgedragen. Wel kan de houder van de vergunning, met instemming van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van ontvangst, de dienst laten verrichten door de onderaannemer die als enige gemachtigd is de in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EEG) nr. 684/92 bedoelde internationale vervoersdienst te verrichten. In dit geval worden naam en rol van de onderaannemer op de vergunning vermeld. De onderaannemer dient aan de in artikel 1 genoemde voorwaarden te voldoen. In het geval van een associatie van ondernemingen voor het verrichten van cabotagediensten voor geregeld vervoer, wordt de voor de cabotagedienst verleende vergunning op naam van alle ondernemingen gesteld. Zij wordt afgegeven aan de hoofdonderneming en de overige ondernemingen ontvangen een afschrift. Op de voor de cabotagedienst verleende vergunning worden de namen van alle exploitanten vermeld. 5. De maximale geldigheidsduur van de vergunning bedraagt vijf jaar en kan, in elk geval, niet langer zijn dan die van de internationale dienst in het kader waarvan het cabotagevervoer plaatsvindt. 6. Behoudens overmacht, is de exploitant van geregelde cabotagediensten gehouden, tot het tijdstip waarop de vergunning afloopt, alle nodige maatregelen te treffen om een vervoersdienst te waarborgen die, qua continuïteit, regelmaat en capaciteit, met de ter zake geldende normen in overeenstemming is, alsmede voldoet aan de door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat van ontvangst gestelde voorwaarden met betrekking tot routes, haltes, dienstregeling en geldigheidsduur van de vergunning. Deze voorwaarden mogen niet minder gunstig zijn dan die welke van toepassing zijn op door in het land van ontvangst gevestigde vervoersondernemers verzorgde geregelde vervoersdiensten. 7. De vergunning of een voor eensluidend afschrift gewaarmerkte kopie dienen aan boord van het voertuig bewaard te worden. 8. De Commissie stelt, na overleg met de Lid-Staten, een model vast voor de aanvraag van een vergunning tot het verrichten van geregelde cabotagediensten, alsmede voor de vergunning zelf en bepaalt hoe deze documenten gebruikt moeten worden. Artikel 5 1. Onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, zijn de wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst op de volgende gebieden van toepassing op het verrichten van het in artikel 3 bedoelde cabotagevervoer: a) tarieven en contractuele voorwaarden van het vervoer; b) afmetingen en gewichten van bedrijfsvoertuigen: de afmetingen en gewichten mogen eventueel groter zijn dan die welke in de Lid-Staat van vestiging van de vervoersondernemer gelden, doch mogen in geen geval groter zijn dan de technische normen als vermeld in het certificaat van overeenstemming; c) voorschriften inzake het vervoer van sommige categorieën personen, te weten scholieren, kinderen en personen met een beperkte mobiliteit; d) rij- en rusttijden; e) de BTW (belasting over de toegevoegde waarde) op vervoersdiensten. Op dit gebied is artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde uniforme grondslag (1): van toepassing op de verrichtingen bedoeld in artikel 1 van deze verordening. 2. Cabotagediensten voor het in artikel 3, lid 3, bedoelde vervoer, zijn, behoudens toepassing van de communautaire wetten en voorschriften, onderworpen aan de geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende te verzorgen verbindingen, de regelmaat, de continuïteit, de frequentie, alsmede de routes, te stellen eisen. Indien zulks van toepassing is, dienen alle vervoersondernemers uit de Gemeenschap in aanmerking te komen voor compensaties die wegens openbare-dienstverplichtingen verschuldigd zijn. 3. De technische normen inzake fabricage en uitrusting waaraan voertuigen voldoen die voor het verrichten van cabotage worden gebruikt, zijn die welke gelden voor voertuigen die tot het internationale vervoer worden toegelaten. 4. De Lid-Staten moeten de in de leden 1 en 2 bedoelde nationale bepalingen op de niet op hun grondgebied gevestigde vervoersondernemers onder dezelfde voorwaarden toepassen als op hun eigen onderdanen, en wel op zodanige wijze dat openlijke of verkapte discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging daadwerkelijk wordt uitgesloten. 5. Indien blijkt dat de lijst van de in lid 1 genoemde voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst, gezien de ervaring, moet worden gewijzigd, neemt de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een besluit. Artikel 6 De Lid-Staat van vestiging geeft aan vervoersondernemers die hierom verzoeken en die voldoen aan de in artikel 1 gestelde voorwaarden, een attest af dat overeenkomt men het door de Commissie, in overleg met de Lid-Staten, vastgestelde model. De autoriteit of instantie die in deze Lid-Staat bevoegd is om het attest af te geven, bezit ook de bevoegdheid om dit tijdelijk of definitief in te trekken, met name in het kader van de in artikel 11, lid 4, bedoelde sancties. Dit attest of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift moet zich aan boord van het voertuig bevinden en op verzoek van de met de controle belaste beambten worden getoond. Artikel 7 1. Bij ongeregeld cabotagevervoer is een controleformulier, een reisblad, vereist dat zich aan boord van het voertuig moet bevinden en op verzoek van de met de controle belaste beambten moet worden getoond. 2. Op het reisblad, waarvan het model door de Commissie, in overleg met de Lid-Staten wordt vastgesteld, dienen de volgende gegevens te worden vermeld: a) de punten van vertrek en bestemming van het vervoer; b) de datum van aanvang en van beëindiging van het vervoer. 3. De reisbladen worden afgegeven in de vorm van door de bevoegde autoriteit of instantie van de Lid-Staat van vestiging gewaarmerkte boekjes. Het model van het reisbladboekje wordt door de Commissie, in overleg met de Lid-Staten, vastgesteld. 4. In het geval van bijzondere vormen van geregeld vervoer vervangt het contract, gesloten tussen de vervoersondernemer en degene die het vervoer organiseert, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan het controleformulier. Het reisblad wordt evenwel ingevuld in de vorm van een maandoverzicht. 5. De gebruikte reisbladen worden teruggezonden aan de bevoegde autoriteit of instantie van de Lid-Staat van vestiging op een door deze autoriteit of instantie vast te stellen wijze. Artikel 8 1. Aan het eind van elk kwartaal en binnen drie maanden - een termijn die door de Commissie in het in artikel 9 bedoelde geval tot één maand kan worden teruggebracht - deelt de bevoegde autoriteit of instantie van elke Lid-Staat de Commissie de gegevens mede betreffende bijzonder geregeld en ongeregeld cabotagevervoer dat tijdens dat kwartaal is verricht door de aldaar gevestigde vervoersondernemers. Dit geschiedt door middel van een tabel die wordt opgesteld overeenkomstig het model dat de Commissie in overleg met de Lid-Staten heeft vastgesteld. 2. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst doen de Commissie eenmaal per jaar een statistisch overzicht toekomen van het aantal vergunningen dat is afgegeven voor cabotagediensten in het kader van geregeld vervoer, zoals dit in artikel 3, leden 2 en 3, gedefinieerd is. 3. De Commissie zendt de Lid-Staten zo spoedig mogelijk overzichten toe van de gegevens die haar uit hoofde van lid 1 worden medegedeeld. Artikel 9 1. In geval van ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt in een bepaalde geografische zone veroorzaakt door de cabotageactiviteit of hierdoor verergerd, kunnen de Lid-Staten de kwestie bij de Commissie aanhangig maken, zodat vrijwaringsmaatregelen kunnen worden genomen. De Lid-Staten verstrekken de Commissie daartoe de nodige gegevens en delen haar mede welke maatregelen zij ten aanzien van de op hun grondgebied gevestigde vervoersondernemers overwegen te nemen. 2. In de zin van lid 1 wordt verstaan onder: - "ernstige verstoring van de nationale vervoermarkt in een bepaalde geografische zone": het aan de dag treden van specifieke problemen op deze markt, die kunnen leiden tot een ernstig en mogelijk langdurig overaanbod dat een ernstige bedreiging vormt voor het financiële evenwicht en het voortbestaan van een aanzienlijk aantal ondernemingen voor personenvervoer over de weg; - "geografische zone": een zone die een deel of het geheel van het grondgebied van een Lid-Staat omvat of zich uitstrekt tot een deel of het geheel van het grondgebied van andere Lid-Staten. 3. De Commissie onderzoekt de situatie en beslist, na raadpleging van het in artikel 10 bedoelde Raadgevend Comité, binnen een maand na ontvangst van het verzoek van de Lid-Staat of er al dan niet vrijwaringsmaatregelen getroffen dienen te worden, en stelt die vast indien dat het geval is. De overeenkomstig dit artikel genomen maatregelen blijven van kracht gedurende een periode van niet meer dan zes maanden, welke eenmaal met ten hoogste dezelfde geldigheidsduur kan worden verlengd. De Commissie stelt de Lid-Staten en de Raad onverwijld in kennis van elk krachtens dit lid genomen besluit. 4. Indien de Commissie besluit vrijwaringsmaatregelen ten aanzien van een of meer Lid-Staten te treffen, dienen de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten maatregelen van gelijke strekking te treffen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoersondernemers en stellen zij de Commissie daarvan in kennis. Laatstgenoemde maatregelen gaan uiterlijk in op de datum waarop de vrijwaringsmaatregelen waartoe de Commissie heeft besloten van toepassing worden. 5. Elke Lid-Staat kan het in lid 3 bedoelde besluit van de Commissie binnen 30 dagen na de kennisgeving ervan aan de Raad voorleggen. De Raad kan met gekwalificeerde meerderheid een ander besluit nemen binnen een termijn van 30 dagen vanaf de datum waarop een Lid-Staat de zaak bij hem aanhangig heeft gemaakt of, als verscheidene Lid-Staten dat gedaan hebben, vanaf de datum van het eerste verzoek. De maximumperiodes bedoeld in lid 3, tweede alinea, zijn van toepassing op het besluit van de Raad. De bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staten dienen maatregelen van gelijke strekking te nemen ten aanzien van de aldaar gevestigde vervoersondernemers en stellen de Commissie daarvan in kennis. Indien de Raad binnen de in de tweede alinea bedoelde termijn geen besluit neemt, wordt het besluit van de Commissie definitief. 6. Indien de Commissie van oordeel is dat de in lid 3 genoemde maatregelen verlengd dienen te worden, dient zij daartoe een voorstel in bij de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit. Artikel 10 De Commissie wordt bijgestaan door een Raadgevend Comité, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de Commissie. Het is de taak van het Comité de Commissie van advies te dienen: - inzake verzoeken die overeenkomstig artikel 9, lid 1, door de Lid-Staten worden gedaan; - over maatregelen om ernstige verstoringen van de markt als bedoeld in artikel 9 op te lossen en met name over de praktische toepassing van deze maatregelen. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast. Artikel 11 1. De Lid-Staten verlenen elkaar bijstand voor de toepassing van deze verordening. 2. Onverminderd strafvervolgingen mag de Lid-Staat van ontvangst sancties treffen tegen de niet aldaar gevestigde vervoersondernemer die bij cabotagevervoer op zijn grondgebied inbreuken op deze verordening of op de communautaire en nationale vervoersvoorschriften heeft gepleegd. Hij treft deze sancties op niet-discriminerende basis en overeenkomstig lid 3. 3. De in lid 2 bedoelde sancties kunnen met name bestaan in een waarschuwing of, in geval van ernstige of herhaalde inbreuken, in een tijdelijk verbod op het verrichten van cabotagevervoer op het grondgebied van de Lid-Staat van ontvangst waar de inbreuk is gepleegd. Blijkt een attest, een vergunning of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift vervalst te zijn, dan wordt het vervalste document onmiddellijk ingetrokken en, in voorkomend geval, zo spoedig mogelijk toegezonden aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat waar de vervoersondernemer is gevestigd. 4. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van vestiging in kennis van de vastgestelde inbreuken en de eventueel tegen de vervoersondernemer getroffen sancties en kunnen deze kennisgeving in geval van een ernstige of herhaalde inbreuk vergezeld doen gaan van een verzoek om sancties. In geval van ernstige of herhaalde inbreuken beoordelen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van vestiging of er een passende sanctie tegen de betrokken vervoersondernemer moet worden getroffen; zij moeten hierbij rekening houden met de sanctie die eventueel is getroffen in de Lid-Staat van ontvangst en ervoor zorgen dat de sancties tegen de betrokken vervoersondernemer in hun totaliteit in verhouding staan tot de inbreuk(en) die de aanleiding was (waren) tot deze sancties. De sanctie die de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van vestiging na raadpleging van de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst treffen, kan in het uiterste geval intrekking van de vergunning tot uitoefening van het beroep van vervoerder van personen over de weg behelzen. De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van vestiging kunnen de betrokken vervoersondernemers op grond van hun nationale recht ook voor een bevoegde nationale instantie dagvaarden. Zij delen de overeenkomstig dit lid genomen besluiten mede aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van ontvangst. Artikel 12 De Lid-Staten garanderen dat de vervoersondernemers tegen een hun opgelegde administratieve sanctie beroep kunnen aantekenen bij een daartoe bevoegde rechter. Artikel 13 De Commissie brengt de Raad vóór 31 december 1999 verslag uit over de toepassing van deze verordening en met name over de gevolgen van cabotagevervoer voor de binnenlandse vervoermarkt. Artikel 14 De Lid-Staten doen tijdig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden ter uitvoering van deze verordening en stellen de Commissie van deze bepalingen in kennis. Artikel 15 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij is van toepassing vanaf 1 januari 1996. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. (1) Arrest van 1 juni 1994, zaak C-388/92, Parlement versus Raad. (2) Arrest van 22 mei 1985, zak 13/83, Parlement versus Raad. (1) PB nr. L 74 van 20. 3. 1992, blz. 1. (1) PB nr. L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 91/680/EEG (PB nr. L 376 van 31. 12. 1991, blz. 1).