Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62017CJ0432

    Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2018.
    Dermod Patrick O'Brien tegen Ministry of Justice.
    Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 97/81/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake deeltijdarbeid – Clausule 4 – Beginsel van gelijke behandeling – Deeltijdwerknemers – Ouderdomspensioen – Berekening van het bedrag van het pensioen – Inaanmerkingneming van dienstjaren die zijn vervuld vóór het verstrijken van de termijn voor de omzetting van richtlijn 97/81/EG – Onmiddellijke toepassing op de toekomstige gevolgen van een situatie die onder vigeur van de oude wettelijke regeling is ontstaan.
    Zaak C-432/17.

    Court reports – general

    Zaak C‑432/17

    Dermod Patrick O’Brien

    tegen

    Ministry of Justice

    (verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Supreme Court of the United Kingdom)

    „Prejudiciële verwijzing – Sociale politiek – Richtlijn 97/81/EG – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake deeltijdarbeid – Clausule 4 – Beginsel van gelijke behandeling – Deeltijdwerknemers – Ouderdomspensioen – Berekening van het bedrag van het pensioen – Inaanmerkingneming van dienstjaren die zijn vervuld vóór het verstrijken van de termijn voor de omzetting van richtlijn 97/81/EG – Onmiddellijke toepassing op de toekomstige gevolgen van een situatie die onder vigeur van de oude wettelijke regeling is ontstaan”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 7 november 2018

    1. Handelingen van de instellingen – Toepassing ratione temporis – Procedureregels – Regels van materieel recht – Onderscheid

    2. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, Unice en CEEP inzake deeltijdarbeid – Richtlijn 97/81 – Toepasselijkheid op deeltijdrechters met een dagvergoeding – Vaststelling in het arrest van 1 maart 2012, C‑393/10 – Geen beperking in de tijd van de uit dat arrest voortvloeiende gevolgen – Berekening van het bedrag van het ouderdomspensioen, waarbij de opbouw van de pensioenrechten zich uitstrekt over tijdvakken die zowel voorafgaan aan als volgen op het verstrijken van de termijn voor omzetting van richtlijn 97/81 – Inaanmerkingneming bij die berekening van dienstjaren die zijn vervuld vóór het verstrijken van de termijn voor omzetting van die richtlijn

      (Richtlijn 97/81 van de Raad, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/23)

    1.  In herinnering moet worden gebracht dat, volgens vaste rechtspraak, de procedureregels in het algemeen worden geacht te gelden vanaf de dag waarop zij in werking treden (arrest van 11 december 2012, Commissie/Spanje,C‑610/10, EU:C:2012:781, punt 45), in tegenstelling tot de materiële regels, die doorgaans aldus worden uitgelegd dat zij op rechtsposities die vóór hun inwerkingtreding zijn verworven, slechts van toepassing zijn voor zover uit hun bewoordingen, doelstelling of opzet blijkt dat er dergelijke gevolgen aan dienen te worden toegekend (zie in die zin arresten van 12 november 1981, Meridionale Industria Salumi e.a.,212/80–217/80, EU:C:1981:270, punt 9, en 23 februari 2006, Molenbergnatie,C‑201/04, EU:C:2006:136, punt 31).

      Hieraan moet worden toegevoegd dat een nieuwe rechtsregel van toepassing is vanaf de inwerkingtreding van de handeling waarbij hij is ingevoerd, en dat een dergelijke regel weliswaar niet van toepassing is op rechtsposities die zijn ontstaan en definitief zijn verworven vóór die inwerkingtreding, maar wel onmiddellijk van toepassing is op de toekomstige gevolgen van een onder vigeur van de oude wettelijke regeling ontstane situatie en op nieuwe rechtsposities. Dit ligt – onder voorbehoud van het beginsel dat rechtshandelingen geen terugwerkende kracht hebben – alleen anders wanneer de nieuwe regel gepaard gaat met bijzondere bepalingen die specifiek de voorwaarden voor de toepassing ervan in de tijd vastleggen (zie in die zin arrest van 26 maart 2015, Commissie/Moravia Gas Storage,C‑596/13 P, EU:C:2015:203, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

      (zie punten 26, 27)

    2.  Richtlijn 97/81/EG van de Raad van 15 december 1997 betreffende de door de Unice, het CEEP en het EVV gesloten raamovereenkomst inzake deeltijdarbeid, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/23/EG van de Raad van 7 april 1998, moet aldus worden uitgelegd dat in een geval als in het hoofdgeding aan de orde is, diensttijdvakken die zijn vervuld vóór de uiterste termijn voor de omzetting van richtlijn 97/81, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/23, in aanmerking moeten worden genomen bij de berekening van de pensioenrechten.

      In casu moet worden vastgesteld dat de regering van het Verenigd Koninkrijk het Hof op geen enkel ogenblik heeft gevraagd de werking van het arrest van 1 maart 2012, O’Brien (C‑393/10, EU:C:2012:110), in de tijd te beperken. Een dergelijke beperking kan enkel worden toegestaan in het arrest waarin de gevraagde uitlegging wordt gegeven (zie in die zin arrest van 17 mei 1990, Barber,C‑262/88, EU:C:1990:209, punt 41).

      Verder moet met betrekking tot het argument van de regering van het Verenigd Koninkrijk dat een onderscheid dient te worden gemaakt tussen enerzijds de berekening van de diensttijd die is vereist om in aanmerking te komen voor een ouderdomspensioen, en anderzijds de pensioenrechten, worden opgemerkt dat uit de omstandigheid dat een pensioenrecht definitief verworven is aan het einde van het overeenkomstige diensttijdvak, niet kan worden afgeleid dat de rechtspositie van de betrokken werknemer moet worden geacht definitief vast te staan. In zoverre dient te worden vastgesteld dat deze werknemer dat recht pas later, rekening houdend met de relevante diensttijdvakken, daadwerkelijk kan doen gelden met het oog op de betaling van zijn ouderdomspensioen.

      Bijgevolg moet in een situatie als die van het hoofdgeding, waarin de opbouw van de pensioenrechten zich uitstrekt over tijdvakken die zowel voorafgaan aan als volgen op het verstrijken van de termijn voor de omzetting van richtlijn 97/81, worden geoordeeld dat de bepalingen van deze richtlijn van toepassing zijn op de berekening van die rechten, ook wat betreft de diensttijdvakken die voorafgaan aan de datum van inwerkingtreding van die richtlijn.

      (zie punten 34‑36, 38 en dictum)

    Top