EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CJ0073

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 27 september 2017.
Peter Puškár tegen Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky en Kriminálny úrad finančnej správy.
Prejudiciële verwijzing – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 7, 8 en 47 – Richtlijn 95/46/EG – Artikelen 1, 7 en 13 – Verwerking van persoonsgegevens – Artikel 4, lid 3, VEU – Vaststelling van een lijst van persoonsgegevens – Doel – Belastingheffing – Bestrijding van belastingfraude – Rechterlijke toetsing – Bescherming van de fundamentele vrijheden en de grondrechten – Beroep in rechte afhankelijk gesteld van voorafgaand administratief bezwaar – Toelaatbaarheid van die lijst als bewijs – Voorwaarden waaronder de verwerking van persoonsgegevens geoorloofd is – Vervulling van een taak van algemeen belang door de voor de verwerking verantwoordelijke.
Zaak C-73/16.

Court reports – general – 'Information on unpublished decisions' section

Zaak C‑73/16

Peter Puškár

tegen

Finančné riaditeľstvo Slovenskej republiky
en
Kriminálny úrad finančnej správy

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Najvyšší súd Slovenskej republiky)

„Prejudiciële verwijzing – Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Artikelen 7, 8 en 47 – Richtlijn 95/46/EG – Artikelen 1, 7 en 13 – Verwerking van persoonsgegevens – Artikel 4, lid 3, VEU – Vaststelling van een lijst van persoonsgegevens – Doel – Belastingheffing – Bestrijding van belastingfraude – Rechterlijke toetsing – Bescherming van de fundamentele vrijheden en de grondrechten – Beroep in rechte afhankelijk gesteld van voorafgaand administratief bezwaar – Toelaatbaarheid van die lijst als bewijs – Voorwaarden waaronder de verwerking van persoonsgegevens geoorloofd is – Vervulling van een taak van algemeen belang door de voor de verwerking verantwoordelijke”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 27 september 2017

  1. Harmonisatie van de wetgevingen–Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens–Richtlijn 95/46–Werkingssfeer–Uitzonderingen–Verwerking van persoonsgegevens die betrekking heeft op de openbare veiligheid, defensie, de veiligheid van de staat en de activiteiten van de staat op strafrechtelijk gebied–Strikte uitlegging

    (Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 2)

  2. Harmonisatie van de wetgevingen–Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens–Richtlijn 95/46–Werkingssfeer–Begrip verwerking van persoonsgegevens–Verwerking van gegevens voor fiscale doeleinden–Daaronder begrepen

    (Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 2, a) en b), en 13, lid 1)

  3. Grondrechten–Recht op effectieve rechterlijke bescherming–Recht op een doeltreffende voorziening in rechte–Nationale regeling op grond waarvan een persoon die beweert dat zijn recht op bescherming van persoonsgegevens is geschonden, pas beroep in rechte kan instellen nadat hij eerst de voor de nationale bestuurlijke instanties beschikbare beroepswegen heeft uitgeput–Toelaatbaarheid–Voorwaarden–Wijze waarop die beroepswegen kunnen worden bewandeld, geen onevenredige aantasting van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad)

  4. Grondrechten–Recht op effectieve rechterlijke bescherming–Recht op een doeltreffende voorziening in rechte–Lijst die persoonsgegevens bevat en als bewijs van schending van de bescherming van persoonsgegevens wordt overgelegd–Terzijdelegging van die lijst als bewijs van een dergelijke schending op grond dat de betrokkene die lijst heeft verkregen zonder de wettelijk voorgeschreven instemming van de voor de verwerking van die gegevens verantwoordelijke–Ontoelaatbaarheid–Uitzonderingen–Terzijdelegging die is vastgelegd in de nationale wettelijke regeling en zowel de wezenlijke inhoud van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt

    (Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47; richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 10‑12)

  5. Harmonisatie van de wetgevingen–Bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens–Richtlijn 95/46–Voorwaarden waaronder de verwerking van persoonsgegevens geoorloofd is–Beginselen betreffende de toelaatbaarheid van de verwerkingen van gegevens–Verwerking die noodzakelijk is voor de vervulling van een taak van algemeen belang of die deel uitmaakt van de uitoefening van het openbaar gezag–Opstelling, voor de belastingheffing en de bestrijding van belastingfraude, van een lijst van personen zonder de instemming van de betrokken personen–Toelaatbaarheid–Voorwaarden–Autoriteiten die de lijst hebben vastgesteld, door de nationale wettelijke regeling met taken van algemeen belang belast–Eerbiediging van het evenredigheidsbeginsel–Bestaan van voldoende aanwijzingen om te vermoeden dat de betrokken personen terecht op de lijst staan–Eerbiediging van alle door de richtlijn gestelde voorwaarden voor geoorloofdheid van verwerking van persoonsgegevens

    [Richtlijn 95/46 van het Europees Parlement en de Raad, art. 7, e)]

  1.  Doordat de in artikel 3, lid 2, eerste streepje, van richtlijn 95/46 neergelegde uitzondering de beschermingsregeling voor persoonsgegevens waarin die richtlijn voorziet, opzij zet en daarmee afwijkt van het aan deze laatste ten grondslag liggende doel, de bescherming van de fundamentele vrijheden en rechten van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens te waarborgen, moet zij strikt worden uitgelegd.

    De in genoemde bepaling als voorbeeld genoemde activiteiten zijn in alle gevallen specifieke activiteiten van de staten of van overheidsdiensten en hebben niets van doen met de gebieden waarop particulieren activiteiten ontplooien (zie arresten van 6 november 2003, Lindqvist, C‑101/01, EU:C:2003:596, punt 43, en 16 december 2008, Satakunnan Markkinapörssi en Satamedia, C‑73/07, EU:C:2008:727, punt 41).

    De activiteiten die in artikel 3, lid 2, eerste streepje, van richtlijn 95/46 als voorbeeld worden genoemd, dienen tot afbakening van het toepassingsgebied van de daarin geregelde uitzondering, zodat die uitzondering enkel geldt voor activiteiten die daarin uitdrukkelijk zijn vermeld of die in dezelfde categorie kunnen worden ondergebracht (zie arrest van 6 november 2003, Lindqvist, C‑101/01, EU:C:2003:596, punt 44).

    (zie punten 36‑38)

  2.  Zie de tekst van de beslissing.

    (zie punten 34, 41‑44)

  3.  Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een nationale wettelijke regeling op grond waarvan een persoon die beweert dat zijn door richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens gewaarborgde recht op bescherming van persoonsgegevens is geschonden, pas beroep in rechte kan instellen nadat hij eerst de voor de nationale bestuurlijke instanties beschikbare beroepswegen heeft uitgeput, mits de wijze waarop die beroepswegen in concreto kunnen worden bewandeld, het in die bepaling bedoelde recht op een doeltreffende voorziening in rechte niet onevenredig aantast. In het bijzonder mag voorafgaande uitputting van de voor de nationale bestuurlijke instanties beschikbare beroepswegen de instelling van beroep in rechte niet in aanzienlijke mate vertragen, moet de verjaring van de betrokken rechten erdoor worden geschorst en mogen er geen buitensporig hoge kosten aan verbonden zijn.

    (zie punt 76, dictum 1)

  4.  Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moet aldus worden uitgelegd dat het eraan in de weg staat dat een nationale rechterlijke instantie een lijst als de litigieuze lijst, die door de betrokken persoon wordt overgelegd en persoonsgegevens van die persoon bevat, als bewijs van schending van de door richtlijn 95/46 geboden bescherming van persoonsgegevens terzijde legt ingeval die persoon die lijst heeft verkregen zonder de wettelijk voorgeschreven instemming van de voor de verwerking van die gegevens verantwoordelijke, tenzij die terzijdelegging is vastgelegd in de nationale wettelijke regeling en zowel de wezenlijke inhoud van het recht op een doeltreffende voorziening in rechte als het evenredigheidsbeginsel eerbiedigt.

    Om te beoordelen of terzijdelegging van de litigieuze lijst als bewijs evenredig is, moet de verwijzende rechterlijke instantie dan ook onderzoeken of de nationale wettelijke regeling met betrekking tot de op die lijst opgenomen gegevens de in de artikelen 10 tot en met 12 van richtlijn 95/46 genoemde rechten op informatie en toegang beperkt en of die beperking in voorkomend geval gerechtvaardigd is. Ook indien dat het geval is en er factoren aanwezig zijn die pleiten voor een rechtmatig belang bij eventuele vertrouwelijkheid van de betrokken lijst, dienen de nationale rechterlijke instanties per geval na te gaan of deze zwaarder wegen dan het belang bij bescherming van de rechten van particulieren en of, in het kader van de procedure voor die rechterlijke instantie, die vertrouwelijkheid kan worden gewaarborgd met andere middelen, inzonderheid wat betreft de persoonsgegevens van de andere natuurlijke personen die op die lijst staan.

    (zie punten 97, 98, dictum 2)

  5.  Artikel 7, onder e), van richtlijn 95/46 moet aldus worden uitgelegd dat het niet eraan in de weg staat dat door de autoriteiten van een lidstaat ten behoeve van de belastingheffing en de bestrijding van belastingfraude zonder de instemming van de betrokken personen persoonsgegevens worden verwerkt zoals het geval is met de opstelling van een lijst van personen als die in het hoofdgeding, mits, in de eerste plaats, aan die autoriteiten door de nationale wettelijke regeling taken van algemeen belang in de zin van die bepaling zijn opgedragen, de opstelling van die lijst en de inschrijving daarop van de namen van de betrokken personen daadwerkelijk passend en noodzakelijk zijn voor de verwezenlijking van de nagestreefde doelstellingen en er voldoende aanwijzingen bestaan om te vermoeden dat de betrokken personen terecht op die lijst staan, en, in de tweede plaats, aan alle door richtlijn 95/46 opgelegde voorwaarden voor geoorloofdheid van die verwerking van persoonsgegevens is voldaan.

    (zie punt 117, dictum 3)

Top