Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0671

    Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 november 2017.
    Président de l’Autorité de la concurrence tegen Association des producteurs vendeurs d’endives (APVE) e.a.
    Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Artikel 42 VWEU – Verordening (EG) nr. 2200/96 – Verordening (EG) nr. 1182/2007 – Verordening (EG) nr. 1234/2007 – Mededinging verstorende gedragingen – Artikel 101 VWEU – Verordening nr. 26 – Verordening (EG) nr. 1184/2006 – Producentenorganisaties – Unies van producentenorganisaties – Taken van deze organisaties en unies – Gedraging bestaande in vaststelling van minimumverkoopprijzen – Gedraging bestaande in overleg over de op de markt gebrachte hoeveelheden – Gedraging bestaande in uitwisseling van strategische informatie – Franse witlofmarkt.
    Zaak C-671/15.

    Zaak C‑671/15

    Président de l’Autorité de la concurrence

    tegen

    Association des producteurs vendeurs d’endives (APVE) e.a.

    [verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Cour de Cassation (Frankrijk)]

    „Prejudiciële verwijzing – Gemeenschappelijk landbouwbeleid – Artikel 42 VWEU – Verordening (EG) nr. 2200/96 – Verordening (EG) nr. 1182/2007 – Verordening (EG) nr. 1234/2007 – Mededinging verstorende gedragingen – Artikel 101 VWEU – Verordening nr. 26 – Verordening (EG) nr. 1184/2006 – Producentenorganisaties – Unies van producentenorganisaties – Taken van deze organisaties en unies – Gedraging bestaande in vaststelling van minimumverkoopprijzen – Gedraging bestaande in overleg over de op de markt gebrachte hoeveelheden – Gedraging bestaande in uitwisseling van strategische informatie – Franse witlofmarkt”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Grote kamer) van 14 november 2017

    1. Landbouw–Gemeenschappelijk landbouwbeleid–Voorrang boven de doelstellingen van het Verdrag op het gebied van mededinging–Beoordelingsbevoegdheid van de wetgever inzake toepassing van de mededingingsregels–Gedragingen die buiten de werkingssfeer van de artikelen 101 VWEU en 102 VWEU vallen

      (Art. 39 VWEU, 42 VWEU, 43, lid 2, VWEU, 101, lid 1, VWEU en 102 VWEU)

    2. Landbouw–Gemeenschappelijke ordening van de markten–Groenten en fruit–Producentenorganisaties–Onttrekking van gedragingen aan de mededingingsregels–Voorwaarde–Noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid

      (Art. 101, lid 1, VWEU; verordeningen van de Raad nr. 2200/96, overweging 7 en art. 11, lid 1, en nr. 1234/2007, zoals gewijzigd bij verordening nr. 491/2009, art. 122, eerste alinea, 125 quater, 176 en 176 bis)

    3. Landbouw–Gemeenschappelijke ordening van de markten–Groenten en fruit–Producentenorganisaties–Onttrekking van gedragingen aan de mededingingsregels–Grenzen–Toepasselijkheid op gedragingen die tussen verschillende producentenorganisaties zijn overeengekomen of door een niet door een lidstaat erkende entiteit ten uitvoer zijn gelegd–Geen

      [Art. 101, lid 1, VWEU; verordening nr. 1234/2007 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 491/2009, art. 122, eerste alinea, c), en 125 ter, lid 1, c)]

    4. Landbouw–Gemeenschappelijke ordening van de markten–Groenten en fruit–Producentenorganisaties–Onttrekking van gedragingen aan de mededingingsregels–Voorwaarde–Noodzakelijk voor de verwezenlijking van de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid–Uitwisseling van strategische informatie tussen producenten van een en dezelfde producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties–Toelaatbaarheid–Vaststelling van minimumverkoopprijzen binnen een dergelijke organisatie of unie–Ontoelaatbaarheid

      [Art. 101, lid 1, VWEU; verordeningen van de Raad nr. 2200/96, overweging 16 en art. 23, en nr. 1234/2007, zoals gewijzigd bij verordening nr. 491/2009, art. 103 quater, lid 2, a), 125 bis, lid 1, c), en lid 2, en 125 quater]

    5. Landbouw–Gemeenschappelijke ordening van de markten–Groenten en fruit–Producentenorganisaties–Onttrekking van gedragingen aan de mededingingsregels–Grenzen–Toepasselijkheid op gedragingen bestaande in de collectieve vaststelling van minimumverkoopprijzen, overleg over de op de markt gebrachte hoeveelheden of uitwisseling van strategische informatie–Voorwaarden

      (Art. 101 VWEU; verordeningen van de Raad nr. 26, art. 2, nr. 2200/96, art. 11, lid 1, nr. 1184/2006, zoals gewijzigd bij verordening nr. 1234/2007, art. 2, nr. 1182/2007, art. 3, lid 1, en nr. 1234/2007, zoals gewijzigd bij verordening nr. 491/2009, art. 122, eerste alinea, 175 en 176)

    1.  Volgens artikel 42 VWEU zijn de bepalingen van het hoofdstuk over regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten slechts in zoverre van toepassing als door het Europees Parlement en de Raad met inachtneming van de in artikel 39 VWEU vermelde doeleinden zal worden bepaald binnen het raam van de bepalingen en overeenkomstig de procedure van artikel 43, lid 2, VWEU. In dit verband is in artikel 43, lid 2, VWEU bepaald dat het Parlement en de Raad in het bijzonder de bepalingen vaststellen die nodig zijn om de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na te streven.

      Ter bevordering van de doelstellingen, een gemeenschappelijk landbouwbeleid tot stand te brengen alsmede een regeling van onvervalste mededinging in te stellen, wordt in artikel 42 VWEU erkend dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid voorrang heeft boven de doelstellingen van het Verdrag op het gebied van de mededinging, en dat de Uniewetgever de bevoegdheid heeft te besluiten in hoeverre de mededingingsregels in de landbouwsector toepassing vinden (zie in die zin arresten van 5 oktober 1994, Duitsland/Raad,C‑280/93, EU:C:1994:367, punt 61, en 12 december 2002, Frankrijk/Commissie,C‑456/00, EU:C:2002:753, punt 33). Zoals de advocaat-generaal in de punten 51 en 56 van zijn conclusie heeft opgemerkt, volgt hieruit dat het optreden van de Uniewetgever op dit gebied niet tot doel had, te voorzien in uitzonderingen op of rechtvaardigingen van het verbod op gedragingen als bedoeld in artikel 101, lid 1, en artikel 102 VWEU, maar gedragingen die in een andere sector dan het gemeenschappelijk landbouwbeleid onder dit verbod zouden vallen, van de werkingssfeer van deze bepalingen uit te sluiten.

      (zie punten 36‑38)

    2.  Opgemerkt moet worden dat een in de sector groenten en fruit werkzame producentenorganisatie (hierna: „PO”) of unie van producentenorganisaties (hierna: „UPO”) volgens de bewoordingen van artikel 122, eerste alinea, van verordening nr. 1234/2007, dat in de plaats is gekomen van artikel 11, lid 1, van verordening nr. 2200/96, en die van artikel 125 quater van verordening nr. 1234/2007 tot taak heeft, te verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de vraag wordt aangepast, met name wat omvang en kwaliteit betreft, het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren of de productiekosten te optimaliseren en de producentenprijzen te stabiliseren. Een PO of UPO zal voor het bereiken van de in deze bepalingen vastgelegde doelstellingen gebruik kunnen maken van andere middelen dan de middelen waarmee normale marktwerking wordt geregeld en, in het bijzonder, van bepaalde vormen van afstemming en overleg tussen landbouwproducenten.

      Tenzij de PO’s en UPO’s de middelen zouden worden ontzegd waarmee zij de doelstellingen kunnen bereiken welke hun zijn opgedragen in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de markt waarop zij actief zijn – en van welke marktordening zij de hoofdpijlers vormen, zoals in overweging 7 van verordening nr. 2200/96 in herinnering is gebracht – en derhalve afbreuk zou worden afgedaan aan het nuttig effect van de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening van de markten in de sector groenten en fruit, dienen de gedragingen die voor deze entiteiten noodzakelijk zijn om een of meerdere van die doelstellingen te bereiken, dientengevolge onder meer buiten het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU te vallen. Hieruit vloeit voort dat de gevallen waarin artikel 101, lid 1, VWEU in deze sector niet van toepassing is, niet beperkt zijn tot de gedragingen bedoeld in de artikelen 176 en 176 bis van verordening nr. 1234/2007, maar eveneens de in het vorige punt genoemde gedragingen omvatten.

      (zie punten 42‑45)

    3.  Hieruit vloeit voort dat de niet-toepasselijkheid van de mededingingsregels van de Unie, die haar rechtvaardiging vindt in het feit dat de betrokken gedraging noodzakelijk is om een of meer van de doelstellingen van de gemeenschappelijke ordening van de betreffende markt te bereiken, vooronderstelt dat deze gedraging ten uitvoer wordt gelegd door een entiteit die daar krachtens de regelgeving inzake de gemeenschappelijke ordening van deze markt daadwerkelijk toe bevoegd was, en die derhalve door een lidstaat was erkend. Heeft een entiteit geen erkenning van een lidstaat om één van deze doelstellingen te bereiken, dan kan een door haar verrichte gedraging niet buiten het verbod van gedragingen als bedoeld in artikel 101, lid 1, VWEU vallen.

      Het is van belang op te merken dat door een PO of UPO geïmplementeerde gedragingen beperkt moeten blijven tot interne gedragingen van één enkele PO of UPO. De taken bestaande in planning van de productie, concentratie van het aanbod en van het op de markt brengen ervan, optimalisatie van de productiekosten en stabilisatie van de producentenprijzen, die krachtens de op de gemeenschappelijke ordening van de betrokken markt toepasselijke regelgeving aan een PO of UPO kunnen worden opgedragen, kunnen overeenkomstig in het bijzonder artikel 122, eerste alinea, onder c), en artikel 125 ter, lid 1, onder c), van verordening nr. 1234/2007 immers slechts betrekking hebben op de productie en de afzet van de producten van de afzonderlijke leden van de betreffende PO of UPO. Derhalve kunnen deze taken alleen een rechtvaardiging bieden voor bepaalde vormen van afstemming en overleg tussen producenten die lid zijn van een en dezelfde door een lidstaat erkende PO of UPO. Hieruit volgt dat de overeenkomsten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen die niet binnen een PO of UPO, maar tussen PO’s of tussen UPO’s tot stand zijn gekomen, verder gaan dan nodig is om deze taken te vervullen.

      (zie punten 53, 54, 56‑58)

    4.  Wat de doelstellingen bedoeld in de punten 42 en 61 van dit arrest betreft, moet erop worden gewezen dat de doelstelling, te verzekeren dat de productie wordt gepland en aan de vraag wordt aangepast en het aanbod en het op de markt brengen van de producten van haar leden te concentreren, alsook de producentenprijzen te stabiliseren, noodzakelijkerwijs impliceren dat strategische informatie wordt uitgewisseld tussen de individuele producenten die lid zijn van de betrokken PO of UPO, in het bijzonder om bijzonderheden van hun productie te leren kennen. De uitwisseling van strategische informatie tussen producenten van een en dezelfde PO of UPO kan dus evenredig zijn indien deze uitwisseling daadwerkelijk bijdraagt tot de verwezenlijking van de aan deze PO of UPO opgedragen doelstelling of doelstellingen en beperkt blijft tot de informatie die strikt noodzakelijk is voor dit doel. De doelstelling om de producentenprijzen te stabiliseren teneinde de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, kan eveneens rechtvaardigen dat landbouwproducenten van een en dezelfde PO of UPO onderling afstemmen over de hoeveelheden op de markt gebrachte landbouwproducten, zoals volgt uit overweging 16 van verordening nr. 2200/96 alsmede uit de interventieregeling, waarvan de werking in artikel 23 van deze verordening is vastgelegd en bij artikel 103 quater, lid 2, onder a), van verordening nr. 1234/2007 is aangepast.

      Bovendien kan de doelstelling, het aanbod te concentreren teneinde de positie van de producenten tegenover een steeds sterkere concentratie van de vraag te verbeteren, eveneens een rechtvaardiging bieden voor een bepaalde onderlinge afstemming van de tariefpolitiek van individuele landbouwproducenten binnen een PO of UPO. Dit is in het bijzonder het geval indien de leden van de betrokken PO of UPO hieraan de taak hebben toevertrouwd om hun hele productie te verkopen, zoals, behalve in bijzondere gevallen, artikel 125 bis, lid 1, onder c), juncto artikel 125 quater van verordening nr. 1234/2007 vereist.

      Daarentegen kan de collectieve vaststelling van minimumverkoopprijzen binnen een PO of UPO niet op grond van de gedragingen die noodzakelijk zijn om de hun in het kader van de gemeenschappelijke organisatie van de betrokken markt toevertrouwde taken uit te voeren, als evenredig aan de doelstellingen van stabilisatie van de prijzen of concentratie van het aanbod worden beschouwd, wanneer producenten die hun eigen productie in de gevallen bedoeld in artikel 125 bis, lid 2, van verordening nr. 1234/2007 zelf afzetten, daardoor geen prijs onder deze minimumprijzen mogen hanteren. Als gevolg daarvan wordt de toch al beperkte concurrentie op de markt van landbouwproducten, in het bijzonder door de aan producenten toegekende mogelijkheid zich in PO’s en UPO’s te groeperen teneinde hun aanbod te concentreren, immers nog verder verzwakt.

      (zie punten 63‑66)

    5.  Artikel 101 VWEU junctis artikel 2 van verordening nr. 26 van de Raad van 4 april 1962 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten, artikel 11, lid 1, van verordening (EG) nr. 2200/96 van de Raad van 28 oktober 1996 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector groenten en fruit, artikel 2 van verordening (EG) nr. 1184/2006 van de Raad van 24 juli 2006 inzake de toepassing van bepaalde regels betreffende de mededinging op de voortbrenging van en de handel in landbouwproducten, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007, artikel 3, lid 1, van verordening (EG) nr. 1182/2007 van de Raad van 26 september 2007 tot vaststelling van specifieke voorschriften voor de sector groenten en fruit, tot wijziging van de richtlijnen 2001/112/EG en 2001/113/EG en de verordeningen (EEG) nr. 827/68, (EG) nr. 2200/96, (EG) nr. 2201/96, (EG) nr. 2826/2000, (EG) nr. 1782/2003 en (EG) nr. 318/2006 en tot intrekking van verordening (EG) nr. 2202/96, alsmede artikel 122, eerste alinea, en de artikelen 175 en 176 van verordening nr. 1234/2007, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 491/2009 van de Raad van 25 mei 2009, moet aldus worden uitgelegd dat:

      gedragingen zoals die in de hoofdzaak, bestaande in de collectieve vaststelling van minimumverkoopprijzen, overleg over de op de markt gebrachte hoeveelheden of uitwisseling van strategische informatie, niet buiten het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU kunnen vallen indien deze gedragingen worden overeengekomen door verschillende producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties en met entiteiten die niet door een lidstaat zijn erkend als entiteiten belast met het bereiken van een door de wetgever van de Europese Unie in het kader van de gemeenschappelijke ordening van de betrokken markt vastgelegd doel, zoals beroepsorganisaties die niet beschikken over de status van producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie in de zin van de regelgeving van de Europese Unie, en

      gedragingen zoals die in de hoofdzaak, bestaande in overleg over prijzen of op de markt gebrachte hoeveelheden, of in uitwisseling van strategische informatie, buiten het kartelverbod van artikel 101, lid 1, VWEU kunnen vallen indien zij zijn overeengekomen tussen leden van een en dezelfde door een lidstaat erkende producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties en zij strikt noodzakelijk zijn om de overeenkomstig de regelgeving van de Europese Unie aan de desbetreffende producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties opgedragen doelstelling of doelstellingen te bereiken.

      (zie punt 67 en dictum)

    Top