Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CJ0628

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017.
The Trustees of the BT Pension Scheme tegen Commissioners for Her Majesty's Revenue and Customs.
Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van kapitaal – Artikel 63 VWEU – Werkingssfeer – Belastingwetgeving van een lidstaat – Vennootschapsbelasting – Belastingkrediet – Pensioenfonds – Weigering om aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders een belastingkrediet toe te kennen voor buitenlandse dividenden – Uitlegging van het arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation (C‑446/04, EU:C:2006:774) – Belastingkrediet dat ten onrechte niet is toegekend – Rechtsmiddelen.
Zaak C-628/15.

Zaak C‑628/15

The Trustees of the BT Pension Scheme

tegen

Commissioners for Her Majesty’s Revenue and Customs

[verzoek van de Court of Appeal (England & Wales) (Civil Division) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Vrij verkeer van kapitaal – Artikel 63 VWEU – Werkingssfeer – Belastingwetgeving van een lidstaat – Vennootschapsbelasting – Belastingkrediet – Pensioenfonds – Weigering om aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders een belastingkrediet toe te kennen voor buitenlandse dividenden – Uitlegging van het arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation (C‑446/04, EU:C:2006:774) – Belastingkrediet dat ten onrechte niet is toegekend – Rechtsmiddelen”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 14 september 2017

  1. Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van betalingsverkeer–Beperkingen–Belastingwetgeving–Dividendbelasting–Belastingkrediet–Nationale wettelijke regeling op grond waarvan toekenning aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders van een belastingkrediet voor buitenlandse dividenden niet is toegestaan–Ontoelaatbaarheid

    (Art. 63 VWEU)

  2. Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van betalingsverkeer–Verdragsbepalingen–Werkingssfeer–Uitkering van dividenden aan ingezeten aandeelhouders door een ingezeten vennootschap–Ongunstige fiscale behandeling van dividenden afkomstig uit door de ingezeten vennootschap van een niet ingezeten vennootschap ontvangen winsten–Daaronder begrepen

    (Art. 63 VWEU)

  3. Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van betalingsverkeer–Beperkingen–Belastingwetgeving–Dividendbelasting–Belastingkrediet–Nationale wettelijke regeling op grond waarvan toekenning aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders van een belastingkrediet voor buitenlandse dividenden niet is toegestaan–Ontoelaatbaarheid–Recht op teruggaaf van in strijd met het Unierecht geheven belastingen–Verplichting van de lidstaat om te voorzien in rechtsmiddelen die niet-belastingplichtige aandeelhouders in staat stellen de hun krachtens artikel 63 VWEU toegekende rechten uit te oefenen–Eisen–Modaliteiten–Toepassing van het nationale recht–Grenzen–Eerbiediging van het gelijkwaardigheidsbeginsel en van het doeltreffendheidsbeginsel

    (Art. 63 VWEU)

  4. Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van betalingsverkeer–Beperkingen–Belastingwetgeving–Dividendbelasting–Belastingkrediet–Nationale wettelijke regeling op grond waarvan toekenning aan niet aan belasting over beleggingsinkomsten onderworpen aandeelhouders van een belastingkrediet voor buitenlandse dividenden niet is toegestaan–Ontoelaatbaarheid–Niet- onderwerping van die aandeelhouders aan inkomstenbelasting over dividenden–Onvoldoende gekwalificeerde schending van het Unierecht volgens de verwijzende rechterlijke instantie–Mogelijkheid van compensatie van het feit dat aan de aandeelhouder geen belastingkrediet is toegekend–Geen invloed

    (Art. 63 VWEU)

  1.  Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het in omstandigheden als die in het hoofdgeding rechten toekent aan een aandeelhouder die als „buitenlandse dividendinkomsten” (foreign income dividend) aangemerkte dividenden ontvangt.

    In casu hebben de Trustees als BDI aangemerkte dividenden ontvangen, zonder dat zij evenwel recht hadden op een belastingkrediet voor deze dividenden.

    Een dergelijke ontzegging van een belastingkrediet aan aandeelhouders die niet zijn onderworpen aan inkomstenbelasting over dividenden, zoals de Trustees, kan deze aandeelhouders ervan afbrengen te beleggen in het kapitaal van in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen die dividenden ontvangen van buiten het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen, en hen ertoe brengen in de plaats daarvan te beleggen in in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschappen die dividenden ontvangen van andere vennootschappen die in diezelfde staat zijn gevestigd (zie naar analogie arrest van 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation, C‑446/04, EU:C:2006:774, punt 166).

    (zie punten 35, 36, 44, dictum 1)

  2.  In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de rechtspraak van het Hof een nationale regeling die zonder onderscheid van toepassing is op staatsburgers van alle lidstaten, in het algemeen slechts onder de in het VWEU neergelegde bepalingen inzake de fundamentele vrijheden kan vallen voor zover zij van toepassing is op situaties die een verband vertonen met het handelsverkeer tussen de lidstaten (in die zin arrest van 5 maart 2002, Reisch e.a., C‑515/99, C‑519/99–C‑524/99 en C‑526/99–C‑540/99, EU:C:2002:135, punt 24).

    Het lijkt er evenwel niet op dat de in het hoofdgeding aan de orde zijnde wettelijke regeling slechts betrekking heeft op situaties die geen enkel verband vertonen met het handelsverkeer tussen de lidstaten, of dat de relevante elementen die kenmerkend zijn voor het hoofdgeding, uitsluitend in de interne sfeer van het Verenigd Koninkrijk liggen.

    Integendeel: de ongunstige fiscale behandeling van bepaalde aandeelhouders die als BDI aangemerkte dividenden ontvangen, te weten de ontzegging van het in section 246C ICTA voorziene belastingkrediet, is juist het gevolg van het feit dat deze dividenden afkomstig zijn uit winsten die de uitkerende vennootschap heeft ontvangen van een niet in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, terwijl in het geval van dividenden die hun oorsprong vinden in winsten die zijn ontvangen van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap, de aandeelhouders, bij overigens gelijkblijvende omstandigheden, wel recht op een dergelijk belastingkrediet hebben.

    (zie punten 39, 41, 42)

  3.  Er zij evenwel aan herinnerd dat het recht op teruggaaf, in de zin van de in punt 50 van het onderhavige arrest vermelde rechtspraak, niet alleen betrekking heeft op bedragen die aan de lidstaat zijn betaald uit hoofde van ten onrechte geheven belastingen, maar ook op alle geheven bedragen waarvan de teruggaaf onmisbaar is voor het herstel van het door de bepalingen van het VWEU gewaarborgde vrije verkeer (zie naar analogie arresten van 8 maart 2001, Metallgesellschaft e.a., C‑397/98 en C‑410/98, EU:C:2001:134, punt 87; 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation, C‑446/04, EU:C:2006:774, punt 205, en 19 juli 2012, Littlewoods Retail e.a., C‑591/10, EU:C:2012:478, punt 25), met inbegrip derhalve van de bedragen die aan de justitiabele zijn verschuldigd uit hoofde van een belastingkrediet dat hem ontzegd is krachtens de nationale wettelijke regeling waartegen het Unierecht zich verzet.

    Vervolgens zij eraan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof zowel de administratieve autoriteiten als de nationale rechterlijke instanties die in het kader van hun respectieve bevoegdheden belast zijn met de toepassing van de bepalingen van het Unierecht, zorg moeten dragen voor de volle werking van die bepalingen en daarbij zo nodig, op eigen gezag, elke strijdige nationale bepaling buiten toepassing moeten laten zonder dat zij eerst de intrekking hiervan bij wet of enige andere constitutionele procedure hoeven te vragen of af te wachten (zie, met betrekking tot administratieve autoriteiten, arresten van 22 juni 1989, Costanzo, 103/88, EU:C:1989:256, punt 31, en 29 april 1999, Ciola, C‑224/97, EU:C:1999:212, punten 26 en 30, en, met betrekking tot rechterlijke instanties, arresten van 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, EU:C:1978:49, punt 24, en 5 juli 2016, Ognyanov, C‑614/14, EU:C:2016:514, punt 34).

    Hoewel het bij gebreke van een Unieregeling inzake de betaling van belastingkredieten die de rechthebbenden ten onrechte zijn ontzegd, een aangelegenheid van het nationale recht van elke lidstaat is om de procesregels te geven voor rechtsvorderingen die ertoe strekken de rechten te beschermen die de justitiabelen aan het Unierecht ontlenen, mogen die regels, overeenkomstig het gelijkwaardigheidsbeginsel, niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke nationale vorderingen gelden (zie in die zin arresten van 16 december 1976, Rewe-Zentralfinanz en Rewe-Zentral, 33/76, EU:C:1976:188, punt 5; 8 maart 2001, Metallgesellschaft e.a., C‑397/98 en C‑410/98, EU:C:2001:134, punt 85; 12 december 2006, Test Claimants in the FII Group Litigation, C‑446/04, EU:C:2006:774, punt 203, en 6 oktober 2015, Târșia, C‑69/14, EU:C:2015:662, punten 26 en 27).

    Bovendien zijn de lidstaten op grond van het doeltreffendheidsbeginsel gehouden in elk geval een doeltreffende bescherming van de door het Unierecht toegekende rechten te verzekeren en, in het bijzonder, te waarborgen dat het in artikel 47, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie vastgelegde recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op toegang tot een onpartijdig gerecht wordt geëerbiedigd (zie in die zin arresten van 15 september 2016, Star Storage e.a., C‑439/14 en C‑488/14, EU:C:2016:688, punt 46; 8 november 2016, Lesoochranárske zoskupenie VLK, C‑243/15, EU:C:2016:838, punt 65, en 16 mei 2017, Berlioz Investment Fund, C‑682/15, EU:C:2017:373, punt 44).

    Het Unierecht vereist dat het nationale recht van een lidstaat voorziet in rechtsmiddelen voor aandeelhouders die, in een situatie als die in het hoofdgeding, als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividenden hebben ontvangen zonder evenwel een belastingkrediet voor die dividenden te hebben ontvangen, teneinde hen in staat te stellen de hun krachtens artikel 63 VWEU toegekende rechten uit te oefenen. In dit verband dient de bevoegde nationale rechterlijke instantie ervoor te zorgen dat niet aan inkomstenbelasting over dividenden onderworpen aandeelhouders – zoals de Trustees of the BT Pension Scheme – die als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividendinkomsten hebben ontvangen die hun oorsprong vinden in dividenden van buitenlandse oorsprong, beschikken over een rechtsmiddel dat, enerzijds, de betaling kan waarborgen van het ten onrechte aan de rechthebbenden ontzegde belastingkrediet voor die dividenden, en dit volgens procedureregels die niet minder gunstig zijn dan die welke gelden voor een rechtsvordering die strekt tot betaling van een belastingkrediet of van een soortgelijk belastingvoordeel in een situatie waarin de belastingdienst de rechthebbenden bij een uitkering van dividenden die hun oorsprong vinden in dividenden die zijn ontvangen van een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap ten onrechte dit belastingkrediet of belastingvoordeel heeft ontzegd, en, anderzijds, de bescherming van de door artikel 63 VWEU aan dergelijke aandeelhouders toegekende rechten doeltreffend kan waarborgen.

    (zie punten 52, 54, 58, 59, 61, dictum 2)

  4.  Noch de omstandigheid dat de Trustees of the BT Pension Scheme niet onderworpen zijn aan inkomstenbelasting over de door hen ontvangen dividenden, noch de omstandigheid dat de betrokken schending van het Unierecht volgens de verwijzende rechterlijke instantie niet voldoende gekwalificeerd is om, overeenkomstig de in het arrest van 5 maart 1996, Brasserie du pêcheur en Factortame (C‑46/93 en C‑48/93, EU:C:1996:79), geformuleerde beginselen, te leiden tot niet-contractuele aansprakelijkheid van de betrokken lidstaat ten opzichte van de vennootschap die als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividenden uitkeert, noch de omstandigheid dat een in het Verenigd Koninkrijk gevestigde vennootschap een verhoogd bedrag aan als „buitenlandse dividendinkomsten” aangemerkte dividenden heeft uitgekeerd ter compensatie van het feit dat aan de ontvangende aandeelhouder geen belastingkrediet wordt toegekend, kan de antwoorden op de andere vragen van de verwijzende rechterlijke instantie wijzigen.

    (zie punten 65, 69, 75, dictum 3)

Top