This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62014CJ0511
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juni 2016.
Pebros Servizi Srl tegen Aston Martin Lagonda Ltd.
Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Artikel 3, lid 1, onder b) – Voorwaarden voor waarmerking – Verstekvonnis – Begrip ‚niet-betwiste schuldvordering’ – Procedurele houding van een partij die zich kan beroepen op ‚het ontbreken van betwisting van de schuldvordering’.
Zaak C-511/14.
Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juni 2016.
Pebros Servizi Srl tegen Aston Martin Lagonda Ltd.
Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EG) nr. 805/2004 – Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Artikel 3, lid 1, onder b) – Voorwaarden voor waarmerking – Verstekvonnis – Begrip ‚niet-betwiste schuldvordering’ – Procedurele houding van een partij die zich kan beroepen op ‚het ontbreken van betwisting van de schuldvordering’.
Zaak C-511/14.
Court reports – general
Zaak C‑511/14
Pebros Servizi srl
tegen
Aston Martin Lagonda Ltd
(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Tribunale di Bologna)
„Prejudiciële verwijzing — Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht — Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken — Verordening (EG) nr. 805/2004 — Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen — Artikel 3, lid 1, onder b) — Voorwaarden voor waarmerking — Verstekvonnis — Begrip ‚niet-betwiste schuldvordering’ — Procedurele houding van een partij die zich kan beroepen op ‚het ontbreken van betwisting van de schuldvordering’”
Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 16 juni 2016
Prejudiciële vragen – Voorlegging aan het Hof – Vereiste dat een geding aanhangig is bij de verwijzende rechterlijke instantie die uitspraak moet doen in een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont – Begrip – Procedure van waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel – Daaronder begrepen
(Art. 267, tweede alinea, VWEU; verordening nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad)
Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding – Geen – Ontvankelijkheid
(Art. 267 VWEU)
Recht van de Europese Unie – Uitlegging – Bepaling die niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten voor bepaling van de betekenis en de draagwijdte ervan – Autonome en uniforme uitlegging
Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen – Verordening nr. 805/2004 – Niet-betwiste schuldvordering – Autonoom begrip
[Verordening nr. 805/2004 van het Europees Parlement en de Raad, overwegingen 5 en 6 en art. 3, lid 1, tweede alinea, b)]
De nationale rechterlijke instanties zijn slechts bevoegd tot verwijzing naar het Hof indien bij hen een geding aanhangig is gemaakt en zij uitspraak moeten doen in een procedure die moet uitmonden in een beslissing die de kenmerken van een rechterlijke uitspraak vertoont. Dat is het geval met de procedure van waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel. Deze procedure vereist een rechterlijke toetsing van de voorwaarden die zijn gesteld in verordening nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, teneinde te beoordelen of de minimumnormen ter waarborging van de rechten van verdediging van de schuldenaar zijn geëerbiedigd. Deze verordening verplicht de instantie die een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel waarmerkt, dus tot een reeks controles betreffende de in het formulier van bijlage I ervan opgesomde gegevens. De toetsing van de regelmatigheid van de gerechtelijke procedure die heeft geleid tot een beslissing waarvan om waarmerking wordt verzocht, die deze rechterlijke instantie verricht in het stadium van deze waarmerking, verschilt niet van de rechterlijke toetsing die deze rechterlijke instantie in andere procedures moet verrichten alvorens een gerechtelijke beslissing te nemen. Bovendien is deze rechterlijke instantie op grond van artikel 6 van deze verordening verplicht om, naast de toetsing van de regelmatigheid van deze vroegere gerechtelijke procedure en de controle van de naleving van de bevoegdheidsregels, met name de uitvoerbaarheid van de genomen beslissing en de aard van de schuldvordering te controleren.
Bovendien lijkt de procedure van waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel uit functioneel oogpunt geen van de vroegere gerechtelijke procedure gescheiden procedure te zijn, doch vormt zij het sluitstuk van die gerechtelijke procedure dat noodzakelijk is om de doeltreffendheid ervan ten volle te verzekeren doordat de schuldeiser in staat wordt gesteld zijn schuldvordering in te vorderen. Bijgevolg is de waarmerking van een gerechtelijke beslissing als Europese executoriale titel een rechtsprekende handeling en is de nationale rechterlijke instantie bij het nemen van deze beslissing gemachtigd het Hof een prejudiciële vraag te stellen.
(cf. punten 24‑26, 29, 30)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 32)
Zie de tekst van de beslissing.
(cf. punt 36)
De voorwaarden waaronder een schuldvordering in geval van een verstekvonnis wordt geacht „niet-betwist” te zijn in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 tot invoering van een Europese executoriale titel voor niet-betwiste schuldvorderingen, moeten autonoom, uitsluitend op basis van deze verordening, worden bepaald.
Verordening nr. 805/2004 definieert het begrip „niet-betwiste schuldvordering” immers niet door te verwijzen naar het recht van de lidstaten. Integendeel, uit artikel 3 van deze verordening, gelezen in samenhang met overweging 5 ervan, blijkt dat dit begrip een autonoom begrip van Unierecht is. De verwijzing naar het recht van de lidstaten in artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b) en c), van deze verordening ziet niet op de bestanddelen van dat begrip, maar op specifieke elementen voor de toepassing ervan.
Bovendien kan, volgens overweging 6 van deze verordening, het ontbreken van betwisting door de schuldenaar overeenkomstig artikel 3, lid 1, onder b), ervan de vorm aannemen van verstek ter terechtzitting of van geen gevolg geven aan een verzoek van het gerecht om schriftelijk het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak te verweren. Bijgevolg kan een schuldvordering als „niet-betwist” in de zin van artikel 3, lid 1, tweede alinea, onder b), van verordening nr. 805/2004 worden beschouwd indien de schuldenaar geen enkele handeling stelt om die schuldvordering te betwisten doordat hij geen gevolg geeft aan het verzoek van het gerecht om schriftelijk het voornemen kenbaar te maken zich in de zaak te verweren of door op de terechtzitting verstek te laten gaan. Bijgevolg maakt de omstandigheid dat een veroordeling bij verstek naar het recht van een lidstaat niet kan worden gelijkgesteld met een veroordeling wegens een niet-betwiste schuldvordering, geen verschil uit. De uitdrukkelijke verwijzing, in laatstgenoemde bepaling, naar de vormvoorschriften van de lidstaat ziet niet op de rechtsgevolgen van de afwezigheid van de schuldenaar tijdens de procedure, die op grond van deze verordening een autonome kwalificatie krijgen, maar uitsluitend op de nadere procedureregels volgens welke de schuldenaar de schuldvordering daadwerkelijk kan betwisten.
(cf. punten 37, 40‑42, 45 en dictum)