EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CJ0362

Fiamingo

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat – Daaronder begrepen

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 3, punt 1)

2. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd waarin de duur, maar niet de beëindiging ervan is aangegeven – Daaronder begrepen

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 3, punt 1)

3. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Nationale regeling volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd alleen dan als opeenvolgend worden beschouwd indien de overeenkomsten worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen – Toelaatbaarheid – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie – Omvang

(Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5)

Samenvatting

1. De raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers die als zeevarenden in loondienst op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

Uit de bewoordingen van clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst blijkt immers dat de werkingssfeer ervan ruim is opgevat. Bovendien omvat de definitie van het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst, zoals vermeld in clausule 3, punt 1, daarvan, alle werknemers zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever. De raamovereenkomst is dus van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten.

De werkingssfeer van de raamovereenkomst is echter niet onbegrensd. Zo blijkt uit de bewoordingen van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst dat de definitie van de contracten en arbeidsverhoudingen waarop deze raamovereenkomst van toepassing is, niet door haar of door het recht van de Unie wordt gegeven, maar door de nationale wet en/of de nationale gebruiken, voor zover de omschrijving van deze begrippen er niet toe leidt dat een categorie van personen arbitrair van de bescherming van de raamovereenkomst wordt uitgesloten.

Deze conclusie vindt steun in de inhoud van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, waaruit blijkt dat, in overeenstemming met de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst en de punten 8 en 10 van de algemene overwegingen, de lidstaten in het kader van de tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst de mogelijkheid hebben, voor zover dit objectief wordt gerechtvaardigd, rekening te houden met de bijzondere behoeften van bepaalde sectoren en/of de categorieën werknemers in kwestie.

(cf. punten 28‑31, 39, 40, dictum 1)

2. De bepalingen van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

De raamovereenkomst beoogt immers niet alle nationale regels betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te harmoniseren, maar heeft slechts tot doel om, door het formuleren van algemene beginselen en minimumvoorschriften, een algemeen kader vast te stellen dat de gelijke behandeling van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd garandeert door hen tegen discriminatie te beschermen, en om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. De raamovereenkomst bevat geen enkele bepaling omtrent de formele aangelegenheden die in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten worden opgenomen.

In dat verband doet clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, zoals duidelijk blijkt uit het opschrift en de bewoordingen ervan, niet meer dan het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” omschrijven en in dat kader het kenmerkende element van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aanwijzen, te weten de omstandigheid dat de beëindiging van een dergelijke overeenkomst wordt bepaald door „objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”. Daarentegen legt deze clausule de lidstaten geen enkele verplichting op met betrekking tot de regels van intern recht die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

(cf. punten 44‑46, 48, dictum 2)

3. Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst van dezelfde werkgever is geweest voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd wanneer de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen.

Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten namelijk de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de daarin genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, sub a tot en met c, van deze clausule genoemde maatregelen betreffen de objectieve redenen die verlenging van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van die opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen en het aantal malen dat zij mogen worden verlengd.

Niettemin legt de raamovereenkomst de lidstaten niet de verplichting op een maatregel vast te stellen volgens welke elke eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om een objectieve reden gerechtvaardigd moet zijn. De lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge voor de uitvoering van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, aangezien zij naar keuze een of meer van de in punt 1, sub a tot en met c, van deze clausule genoemde maatregelen kunnen invoeren, of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers.

Bovendien vloeit uit de raamovereenkomst geen algemene verplichting van de lidstaten voort om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst laat het immers in beginsel aan de lidstaten over om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan. Daaruit blijkt dat de raamovereenkomst niet voorschrijft onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van overeenkomsten voor onbepaalde tijd.

Het staat echter aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen. Inzonderheid staat het aan de nationale rechterlijke instantie zich ervan te vergewissen dat de maximumduur van een jaar die is neergelegd in de nationale regeling, zodanig wordt berekend dat de voorkoming en de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet wezenlijk minder doeltreffend wordt. Dat zou het geval kunnen zijn indien deze maximumduur niet was berekend aan de hand van het aantal kalenderdagen waarop de overeenkomst betrekking had, maar aan de hand van het aantal dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht door de betrokken werknemer, wanneer dit aantal veel lager is dan het eerste, bijvoorbeeld als gevolg van de geringe frequentie van de overtochten.

(cf. punten 56, 57, 59, 65, 73, 74, dictum 3)

Top

Gevoegde zaken C‑362/13, C‑363/13 en C‑407/13

Maurizio Fiamingo e.a.

tegen

Rete Ferroviaria Italiana SpA

(verzoeken van de Corte suprema di cassazione om een prejudiciële beslissing)

„Prejudiciële verwijzing — Sociale politiek — Richtlijn 1999/70/EG — Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Maritieme sector — Veerboten tussen havens in dezelfde lidstaat — Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Clausule 3, punt 1 — Begrip ,arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd’ — Clausule 5, punt 1 — Maatregelen ter voorkoming van misbruik van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd — Sancties — Omzetting in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd — Voorwaarden”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 3 juli 2014

  1. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat – Daaronder begrepen

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 3, punt 1)

  2. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” – Werkingssfeer – Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd waarin de duur, maar niet de beëindiging ervan is aangegeven – Daaronder begrepen

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 3, punt 1)

  3. Sociale politiek – Raamovereenkomst EVV, UNICE en CEEP inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Richtlijn 1999/70 – Maatregelen ter voorkoming van misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd – Nationale regeling volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd alleen dan als opeenvolgend worden beschouwd indien de overeenkomsten worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen – Toelaatbaarheid – Toetsing door de nationale rechterlijke instantie – Omvang

    (Richtlijn 1999/70 van de Raad, bijlage, clausule 5)

  1.  De raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij van toepassing is op werknemers die als zeevarenden in loondienst op grond van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd werkzaam zijn op veerboten die een verbinding verzorgen tussen twee havens in dezelfde lidstaat.

    Uit de bewoordingen van clausule 2, punt 1, van de raamovereenkomst blijkt immers dat de werkingssfeer ervan ruim is opgevat. Bovendien omvat de definitie van het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” in de zin van de raamovereenkomst, zoals vermeld in clausule 3, punt 1, daarvan, alle werknemers zonder onderscheid naar de openbare dan wel particuliere aard van hun werkgever. De raamovereenkomst is dus van toepassing op alle werknemers die in het kader van een arbeidsverhouding voor bepaalde tijd met hun werkgever tegen betaling arbeid verrichten.

    De werkingssfeer van de raamovereenkomst is echter niet onbegrensd. Zo blijkt uit de bewoordingen van clausule 2, lid 1, van de raamovereenkomst dat de definitie van de contracten en arbeidsverhoudingen waarop deze raamovereenkomst van toepassing is, niet door haar of door het recht van de Unie wordt gegeven, maar door de nationale wet en/of de nationale gebruiken, voor zover de omschrijving van deze begrippen er niet toe leidt dat een categorie van personen arbitrair van de bescherming van de raamovereenkomst wordt uitgesloten.

    Deze conclusie vindt steun in de inhoud van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, waaruit blijkt dat, in overeenstemming met de derde alinea van de preambule van de raamovereenkomst en de punten 8 en 10 van de algemene overwegingen, de lidstaten in het kader van de tenuitvoerlegging van de raamovereenkomst de mogelijkheid hebben, voor zover dit objectief wordt gerechtvaardigd, rekening te houden met de bijzondere behoeften van bepaalde sectoren en/of de categorieën werknemers in kwestie.

    (cf. punten 28‑31, 39, 40, dictum 1)

  2.  De bepalingen van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die bepaalt dat in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd de duur, maar niet de beëindiging ervan moet worden aangegeven.

    De raamovereenkomst beoogt immers niet alle nationale regels betreffende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te harmoniseren, maar heeft slechts tot doel om, door het formuleren van algemene beginselen en minimumvoorschriften, een algemeen kader vast te stellen dat de gelijke behandeling van de werknemers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd garandeert door hen tegen discriminatie te beschermen, en om misbruik als gevolg van het gebruik van opeenvolgende arbeidsverhoudingen of arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd te voorkomen. De raamovereenkomst bevat geen enkele bepaling omtrent de formele aangelegenheden die in arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd moeten worden opgenomen.

    In dat verband doet clausule 3, punt 1, van de raamovereenkomst, zoals duidelijk blijkt uit het opschrift en de bewoordingen ervan, niet meer dan het begrip „werknemer met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd” omschrijven en in dat kader het kenmerkende element van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd aanwijzen, te weten de omstandigheid dat de beëindiging van een dergelijke overeenkomst wordt bepaald door „objectieve voorwaarden zoals het bereiken van een bepaald tijdstip, het voltooien van een bepaalde taak of het intreden van een bepaalde gebeurtenis”. Daarentegen legt deze clausule de lidstaten geen enkele verplichting op met betrekking tot de regels van intern recht die van toepassing zijn op arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd.

    (cf. punten 44‑46, 48, dictum 2)

  3.  Clausule 5 van de raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, die is opgenomen in de bijlage bij richtlijn 1999/70 betreffende de door het EVV, de UNICE en het CEEP gesloten raamovereenkomst inzake arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd, moet aldus worden uitgelegd dat zij zich in beginsel niet verzet tegen een nationale regeling volgens welke arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd enkel worden omgezet in een arbeidsverhouding voor onbepaalde tijd indien de betrokken werknemer uit hoofde van die overeenkomsten ononderbroken in dienst van dezelfde werkgever is geweest voor een periode langer dan een jaar, waarbij de arbeidsverhouding als ononderbroken wordt beschouwd wanneer de arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd worden gescheiden door een tijdvak van minder dan of gelijk aan 60 dagen.

    Clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst legt de lidstaten namelijk de verplichting op, teneinde misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd te voorkomen, ten minste één van de daarin genoemde maatregelen op effectieve en bindende wijze vast te stellen wanneer er in hun nationale recht geen gelijkwaardige wettelijke maatregelen bestaan. De drie in punt 1, sub a tot en met c, van deze clausule genoemde maatregelen betreffen de objectieve redenen die verlenging van dergelijke overeenkomsten of verhoudingen rechtvaardigen, de maximale totale duur van die opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen en het aantal malen dat zij mogen worden verlengd.

    Niettemin legt de raamovereenkomst de lidstaten niet de verplichting op een maatregel vast te stellen volgens welke elke eerste of enige arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd om een objectieve reden gerechtvaardigd moet zijn. De lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge voor de uitvoering van clausule 5, punt 1, van de raamovereenkomst, aangezien zij naar keuze een of meer van de in punt 1, sub a tot en met c, van deze clausule genoemde maatregelen kunnen invoeren, of gebruik kunnen maken van bestaande gelijkwaardige wettelijke maatregelen, op een wijze die rekening houdt met de behoeften van bepaalde sectoren en/of categorieën werknemers.

    Bovendien vloeit uit de raamovereenkomst geen algemene verplichting van de lidstaten voort om te voorzien in de omzetting van arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd in een overeenkomst voor onbepaalde tijd. Clausule 5, punt 2, van de raamovereenkomst laat het immers in beginsel aan de lidstaten over om te bepalen onder welke voorwaarden arbeidsovereenkomsten en arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd worden geacht voor onbepaalde tijd te zijn aangegaan. Daaruit blijkt dat de raamovereenkomst niet voorschrijft onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van overeenkomsten voor onbepaalde tijd.

    Het staat echter aan de nationale rechterlijke instantie, na te gaan of de voorwaarden voor de toepassing en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van deze regeling daarvan een maatregel maken die misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten of arbeidsverhoudingen voor bepaalde tijd op adequate wijze kan voorkomen en bestraffen. Inzonderheid staat het aan de nationale rechterlijke instantie zich ervan te vergewissen dat de maximumduur van een jaar die is neergelegd in de nationale regeling, zodanig wordt berekend dat de voorkoming en de bestraffing van misbruik van opeenvolgende arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd niet wezenlijk minder doeltreffend wordt. Dat zou het geval kunnen zijn indien deze maximumduur niet was berekend aan de hand van het aantal kalenderdagen waarop de overeenkomst betrekking had, maar aan de hand van het aantal dagen waarop daadwerkelijk arbeid is verricht door de betrokken werknemer, wanneer dit aantal veel lager is dan het eerste, bijvoorbeeld als gevolg van de geringe frequentie van de overtochten.

    (cf. punten 56, 57, 59, 65, 73, 74, dictum 3)

Top