Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0366

    Klinikum Dortmund

    Zaak C‑366/12

    Finanzamt Dortmund-West

    tegen

    Klinikum Dortmund gGmbH

    (verzoek van het Bundesfinanzhof om een prejudiciële beslissing)

    „Prejudiciële verwijzing — Zesde btw-richtlijn — Vrijstellingen — Artikel 13, A, lid 1, sub b — Goederenlevering — Verstrekking van cytostatica in het kader van ambulante verzorging — Prestaties verricht door verschillende belastingplichtigen — Artikel 13, A, lid 1, sub c — Verzorging — Geneesmiddelen voorschreven door een arts die als zelfstandige werkzaam is in het ziekenhuis — Nauw samenhangende handelingen — Nevenprestaties bij verzorging — Handelingen die materieel en economisch onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Derde kamer) van 13 maart 2014

    Harmonisatie van de belastingwetgeving – Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde – Vrijstellingen voorzien in de Zesde richtlijn – Vrijstelling voor medische verzorging in het kader van de uitoefening van medische en paramedische beroepen – Draagwijdte – Levering van goederen die zijn voorgeschreven in het kader van een ambulante kankerbehandeling door artsen die als zelfstandigen in een ziekenhuis werkzaam zijn – Daarvan uitgesloten – Grenzen – Levering die materieel en economisch van de medische verzorging kan worden gescheiden

    (Richtlijn 77/388 van de Raad, art. 13, A, lid 1, sub c)

    Een levering van goederen, zoals cytostatica die in het kader van een ambulante kankerbehandeling zijn voorgeschreven door artsen die als zelfstandigen in een ziekenhuis werkzaam zijn, kan niet van de belasting over de toegevoegde waarde worden vrijgesteld krachtens artikel 13, A, lid 1, sub c, van de Zesde richtlijn (77/388) betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting, zoals gewijzigd bij richtlijn 2005/92, tenzij deze levering materieel en economisch onlosmakelijk is verbonden met de hoofddienst van medische verzorging, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

    Het is juist dat diensten van medische aard met als doel de bescherming, het behoud of het herstel van de gezondheid van de mens onder de vrijstelling van artikel 13, A, lid 1, sub c, van die richtlijn vallen.

    De in dat artikel bedoelde vrijstellingen moeten evenwel strikt worden uitgelegd, daar deze vrijstellingen afwijkingen zijn van het algemene beginsel dat belasting over de toegevoegde waarde wordt geheven over elke dienst die door een belastingplichtige onder bezwarende titel wordt verricht.

    In dat opzicht kan, wat de mogelijkheid betreft om een levering van goederen krachtens deze bepaling vrij te stellen – behoudens kleine leveringen van goederen daargelaten die strikt noodzakelijk zijn op het ogenblik dat de verzorging wordt verstrekt – de levering van geneesmiddelen en andere goederen materieel en economisch van de dienstverrichting worden gescheiden en dus niet worden vrijgesteld op grond van dat artikel.

    Niettemin valt niet te ontkennen dat de gezondheidskundige verzorging van de mens in het kader van de uitoefening van een medisch beroep in de zin van die bepaling, enerzijds, en de verstrekking van de cytostatica, anderzijds, passen binnen een therapeutisch continuüm. De verstrekking van geneesmiddelen als cytostatica is immers onontbeerlijk op het ogenblik dat de verzorging aan de patiënt wordt verstrekt in het kader van de ambulante kankerbehandeling, aangezien de verstrekking van deze verzorging anders zonder voorwerp zou zijn.

    Ondanks dit therapeutische continuüm omvat deze behandeling echter een opeenvolging van handelingen en stappen die, hoewel zij onderling zijn verbonden, individueel onderscheiden zijn. Indien ten behoeve van de patiënt verschillende handelingen worden verricht, namelijk, enerzijds, gezondheidskundige verzorging van de mens door de arts en, anderzijds, de verstrekking van geneesmiddelen door de ziekenhuisapotheek, zou het dus moeilijk zijn om deze te beschouwen als materieel en economisch onlosmakelijk verbonden, hetgeen de verwijzende rechterlijke instantie dient na te gaan.

    (cf. punten 26, 30, 33, 35, 36, 41 en dictum)

    Top