Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CJ0351

    Samenvatting van het arrest

    Zaak C‑351/12

    OSA – Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním o.s.

    tegen

    Léčebné lázně Mariánské Lázně a.s.

    (verzoek van de Krajský soud v Plzni om een prejudiciële beslissing)

    „Richtlijn 2001/29/EG — Auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij — Begrip ‚mededeling aan het publiek’ — Uitzending van werken in de kamers van een kuurinrichting — Rechtstreekse werking van de bepalingen van de richtlijn — Artikel 56 VWEU en artikel 102 VWEU — Richtlijn 2006/123/EG — Vrij verrichten van diensten — Mededinging — Exclusief recht om auteursrechten collectief te beheren”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 februari 2014

    1. Harmonisatie van de wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Mededeling aan het publiek – Begrip – Bewust verspreiden door een kuurinrichting van een signaal via radio- of televisieontvangers in de kamers van de patiënten – Daaronder begrepen

      (Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

    2. Harmonisatie van de wetgevingen – Auteursrecht en naburige rechten – Richtlijn 2001/29 – Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij – Artikel 3, lid 1 – Mogelijkheid om die bepaling in te roepen tegenover een particulier – Geen – Verplichtingen van de nationale rechterlijke instanties – Verplichting tot conforme uitlegging – Grenzen – Eerbiediging van de algemene rechtsbeginselen – Uitlegging contra legem van het nationale recht

      (Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

    3. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten – Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding

      (Art. 267 VWEU)

    4. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Grenzen – Bevoegdheid van de nationale rechter – Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen – Beoordeling door de nationale rechter

      (Art. 267 VWEU)

    5. Vrijheid van vestiging – Vrij verrichten van diensten – Diensten op de interne markt – Richtlijn 2006/123 – Aanvullende afwijkingen van het vrij verrichten van diensten – Draagwijdte – Dienst verstrekt door een beheersorganisatie voor auteursrechten aan een gebruiker van beschermde werken – Daaronder begrepen – Niet-toepasselijkheid van artikel 16 van die richtlijn

      (Richtlijn 2006/123 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16 en 17, punt 11)

    6. Vrij verrichten van diensten – Beperkingen – Regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op zijn grondgebied voorbehoudt aan één beheersorganisatie – Rechtvaardiging door vereisten van algemeen belang – Bescherming van intellectuele-eigendomsrechten – Toelaatbaarheid

      (Art. 56 VWEU)

    7. Mededinging – Openbare ondernemingen en ondernemingen waaraan door de lidstaten speciale of uitsluitende rechten zijn verleend – Creatie van een machtspositie – Geen onverenigbaarheid per se met artikel 102 VWEU

      (Art. 102 VWEU en 106, lid 1, VWEU)

    8. Mededinging – Machtspositie – Beheersorganisatie voor auteursrechten die beschikt over een wettelijk monopolie – Aanwijzingen voor misbruik – Oplegging van aanzienlijk hogere tarieven dan die welke in de andere lidstaten worden toegepast – Praktijk van te hoge prijzen, die niet in een redelijke verhouding staan tot de geleverde prestatie – Toetsing door de nationale rechter

      (Art. 102 VWEU en 106, lid 1, VWEU)

    1.  Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke auteurs niet het recht hebben om de mededeling, door een kuurinrichting die handelt als commerciële onderneming, van hun werken middels het bewust verspreiden van een signaal via radio- of televisieontvangers in de kamers van de patiënten van die inrichting, toe te staan of te verbieden. Artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5, van die richtlijn kan niet afdoen aan deze uitlegging.

      Om te beginnen dient het begrip „mededeling” in de zin van die bepaling immers aldus te worden opgevat dat elke uitzending van de beschermde werken daaronder valt, ongeacht het gebruikte technische middel of procedé.

      Vervolgens zij eraan herinnerd dat het begrip „publiek”, waarnaar bovengenoemde bepaling verwijst, op een onbepaald aantal potentiële kijkers ziet en overigens een vrij groot aantal personen impliceert. Met betrekking tot inzonderheid dit laatste criterium moet rekening worden gehouden met de cumulatieve gevolgen van de beschikbaarstelling van de werken aan de potentiële kijkers. Dienaangaande is het met name van belang te weten hoeveel personen tegelijk en achtereenvolgens tot hetzelfde werk toegang hebben. Een kuurinrichting kan, zowel tegelijkertijd als achtereenvolgens, een onbepaald maar vrij groot aantal personen te gast hebben, die uitzendingen in hun kamers kunnen ontvangen.

      Tot slot kan van een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 alleen sprake zijn indien het uitgezonden werk wordt vertoond of ten gehore gebracht aan een nieuw publiek, dat wil zeggen een publiek waarmee de auteurs van de beschermde werken geen rekening hielden toen zij toestemming gaven voor het gebruik ervan voor de mededeling aan het oorspronkelijke publiek. Net als de gasten van een hotel vormen de patiënten van een kuurinrichting een dergelijk nieuw publiek. De kuurinrichting is immers het orgaan dat, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, tussenkomt om aan zijn gasten toegang tot het beschermde werk te verlenen. Zonder deze tussenkomst zouden de hotelgasten in beginsel niet van het uitgezonden werk kunnen genieten.

      (cf. punten 25, 27‑29, 31, 32, 41, dictum 1)

    2.  Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat een beheersorganisatie zich niet in een geding tussen particulieren op deze bepaling kan beroepen voor het buiten toepassing laten van een daarmee strijdige regeling van een lidstaat. De rechterlijke instantie waaraan een dergelijk geschil is voorgelegd, moet deze regeling evenwel zoveel mogelijk uitleggen tegen de achtergrond van de bewoordingen en doelstelling van diezelfde bepaling, om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel.

      Niettemin wordt de verplichting voor de nationale rechter om bij de uitlegging en de toepassing van de relevante bepalingen van zijn nationale recht te verwijzen naar de inhoud van een richtlijn begrensd door de algemene rechtsbeginselen en kan zij niet dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht.

      (cf. punten 45, 48, dictum 2)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 50)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 56)

    5.  Artikel 17, punt 11, van richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat de dienst die door een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten wordt verstrekt aan een gebruiker van beschermd werk, is uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 16 van die richtlijn.

      Artikel 16 van richtlijn 2006/123 dient, ofschoon het niet kan worden toegepast, aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, en daardoor een gebruiker van dergelijke werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

      (cf. punten 65, 66, dictum 3)

    6.  De regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, en daardoor een gebruiker van dergelijke werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat, en die, in de praktijk, het verstrekken van een dergelijke dienst verbiedt, vormt een beperking van het vrije verkeer van diensten. Deze beperking kan alleen worden gerechtvaardigd indien er sprake is van dwingende redenen van algemeen belang en die beperking dienstig is ter bereiking van het ermee beoogde doel van algemeen belang en niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is.

      In dit verband vormt de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten een dergelijke dwingende reden van algemeen belang. Bovendien moet een regeling die voor het beheer van auteursrechten met betrekking tot een categorie van beschermde werken op het grondgebied van de betrokken lidstaat een monopolie toekent aan een beheersorganisatie, geschikt worden geacht om de intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, aangezien zij een efficiënt beheer van deze rechten alsook een efficiënt toezicht op de eerbiediging ervan op dit grondgebied mogelijk kan maken.

      Ter zake van mededeling van een werk aan het publiek bestaat er in de huidige stand van het Unierecht geen andere methode om hetzelfde niveau van bescherming van auteursrechten te bereiken, dan de methode die is gebaseerd op een gebiedsgebonden bescherming van – en derhalve ook gebiedsgebonden toezicht op – die rechten, binnen de context waarvan de betrokken regeling past. Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat deze regeling, aangezien zij een gebruiker van beschermde werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat, verder gaat dan voor het doel van bescherming van de auteursrechten noodzakelijk is.

      Derhalve moet artikel 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een dergelijke regeling van een lidstaat.

      (cf. punten 69‑72, 76, 78, 79, dictum 3)

    7.  Het enkele feit dat door het verlenen van uitsluitende rechten als bedoeld in artikel 106, lid 1, VWEU een machtspositie wordt gecreëerd, is als zodanig niet onverenigbaar met artikel 102 VWEU. Een lidstaat handelt alleen in strijd met deze bepalingen, indien de betrokken onderneming, louter door gebruik te maken van het haar verleende uitsluitende recht, ertoe wordt gebracht misbruik van haar machtspositie te maken, of indien deze rechten een situatie kunnen creëren waarin die onderneming tot een dergelijk misbruik wordt gebracht.

      (cf. punt 83)

    8.  Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, en daardoor een gebruiker van dergelijke werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

      Het enkele feit dat een lidstaat aan een beheersorganisatie voor het beheer van auteursrechten met betrekking tot een categorie van beschermde werken een monopolie verleent op zijn grondgebied, is immers op zichzelf niet in strijd met artikel 102 VWEU.

      Dit artikel dient evenwel in die zin te worden uitgelegd dat het feit dat die collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten voor de door haar geleverde diensten tarieven oplegt die – bij een vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag – aanzienlijk hoger zijn dan die welke worden gehanteerd in de andere lidstaten, dan wel prijzen hanteert die te hoog zijn en niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie, een aanwijzing voor een misbruik van een machtspositie vormt. Mocht dergelijk misbruik zich voordoen en toe te schrijven zijn aan de op die beheersorganisatie toepasselijke regeling, dan zou deze regeling in strijd zijn met de artikelen 102 VWEU en 106, lid 1, VWEU.

      Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of in het hoofdgeding sprake is van een dergelijke situatie.

      (cf. punten 84, 89‑92, dictum 3)

    Top

    Zaak C‑351/12

    OSA – Ochranný svaz autorský pro práva k dílům hudebním o.s.

    tegen

    Léčebné lázně Mariánské Lázně a.s.

    (verzoek van de Krajský soud v Plzni om een prejudiciële beslissing)

    „Richtlijn 2001/29/EG — Auteursrecht en naburige rechten in de informatiemaatschappij — Begrip ‚mededeling aan het publiek’ — Uitzending van werken in de kamers van een kuurinrichting — Rechtstreekse werking van de bepalingen van de richtlijn — Artikel 56 VWEU en artikel 102 VWEU — Richtlijn 2006/123/EG — Vrij verrichten van diensten — Mededinging — Exclusief recht om auteursrechten collectief te beheren”

    Samenvatting – Arrest van het Hof (Vierde kamer) van 27 februari 2014

    1. Harmonisatie van de wetgevingen — Auteursrecht en naburige rechten — Richtlijn 2001/29 — Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij — Mededeling aan het publiek — Begrip — Bewust verspreiden door een kuurinrichting van een signaal via radio- of televisieontvangers in de kamers van de patiënten — Daaronder begrepen

      (Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

    2. Harmonisatie van de wetgevingen — Auteursrecht en naburige rechten — Richtlijn 2001/29 — Harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij — Artikel 3, lid 1 — Mogelijkheid om die bepaling in te roepen tegenover een particulier — Geen — Verplichtingen van de nationale rechterlijke instanties — Verplichting tot conforme uitlegging — Grenzen — Eerbiediging van de algemene rechtsbeginselen — Uitlegging contra legem van het nationale recht

      (Richtlijn 2001/29 van het Europees Parlement en de Raad, art. 3, lid 1)

    3. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Kennelijk irrelevante vragen en hypothetische vragen gesteld in een context waarin een nuttig antwoord is uitgesloten — Vragen zonder verband met het voorwerp van het hoofdgeding

      (Art. 267 VWEU)

    4. Prejudiciële vragen — Bevoegdheid van het Hof — Grenzen — Bevoegdheid van de nationale rechter — Noodzaak van een prejudiciële vraag en relevantie van de gestelde vragen — Beoordeling door de nationale rechter

      (Art. 267 VWEU)

    5. Vrijheid van vestiging — Vrij verrichten van diensten — Diensten op de interne markt — Richtlijn 2006/123 — Aanvullende afwijkingen van het vrij verrichten van diensten — Draagwijdte — Dienst verstrekt door een beheersorganisatie voor auteursrechten aan een gebruiker van beschermde werken — Daaronder begrepen — Niet-toepasselijkheid van artikel 16 van die richtlijn

      (Richtlijn 2006/123 van het Europees Parlement en de Raad, art. 16 en 17, punt 11)

    6. Vrij verrichten van diensten — Beperkingen — Regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op zijn grondgebied voorbehoudt aan één beheersorganisatie — Rechtvaardiging door vereisten van algemeen belang — Bescherming van intellectuele-eigendomsrechten — Toelaatbaarheid

      (Art. 56 VWEU)

    7. Mededinging — Openbare ondernemingen en ondernemingen waaraan door de lidstaten speciale of uitsluitende rechten zijn verleend — Creatie van een machtspositie — Geen onverenigbaarheid per se met artikel 102 VWEU

      (Art. 102 VWEU en 106, lid 1, VWEU)

    8. Mededinging — Machtspositie — Beheersorganisatie voor auteursrechten die beschikt over een wettelijk monopolie — Aanwijzingen voor misbruik — Oplegging van aanzienlijk hogere tarieven dan die welke in de andere lidstaten worden toegepast — Praktijk van te hoge prijzen, die niet in een redelijke verhouding staan tot de geleverde prestatie — Toetsing door de nationale rechter

      (Art. 102 VWEU en 106, lid 1, VWEU)

    1.  Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke auteurs niet het recht hebben om de mededeling, door een kuurinrichting die handelt als commerciële onderneming, van hun werken middels het bewust verspreiden van een signaal via radio- of televisieontvangers in de kamers van de patiënten van die inrichting, toe te staan of te verbieden. Artikel 5, leden 2, sub e, 3, sub b, en 5, van die richtlijn kan niet afdoen aan deze uitlegging.

      Om te beginnen dient het begrip „mededeling” in de zin van die bepaling immers aldus te worden opgevat dat elke uitzending van de beschermde werken daaronder valt, ongeacht het gebruikte technische middel of procedé.

      Vervolgens zij eraan herinnerd dat het begrip „publiek”, waarnaar bovengenoemde bepaling verwijst, op een onbepaald aantal potentiële kijkers ziet en overigens een vrij groot aantal personen impliceert. Met betrekking tot inzonderheid dit laatste criterium moet rekening worden gehouden met de cumulatieve gevolgen van de beschikbaarstelling van de werken aan de potentiële kijkers. Dienaangaande is het met name van belang te weten hoeveel personen tegelijk en achtereenvolgens tot hetzelfde werk toegang hebben. Een kuurinrichting kan, zowel tegelijkertijd als achtereenvolgens, een onbepaald maar vrij groot aantal personen te gast hebben, die uitzendingen in hun kamers kunnen ontvangen.

      Tot slot kan van een „mededeling aan het publiek” in de zin van artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 alleen sprake zijn indien het uitgezonden werk wordt vertoond of ten gehore gebracht aan een nieuw publiek, dat wil zeggen een publiek waarmee de auteurs van de beschermde werken geen rekening hielden toen zij toestemming gaven voor het gebruik ervan voor de mededeling aan het oorspronkelijke publiek. Net als de gasten van een hotel vormen de patiënten van een kuurinrichting een dergelijk nieuw publiek. De kuurinrichting is immers het orgaan dat, met volledige kennis van de gevolgen van zijn handelwijze, tussenkomt om aan zijn gasten toegang tot het beschermde werk te verlenen. Zonder deze tussenkomst zouden de hotelgasten in beginsel niet van het uitgezonden werk kunnen genieten.

      (cf. punten 25, 27‑29, 31, 32, 41, dictum 1)

    2.  Artikel 3, lid 1, van richtlijn 2001/29 betreffende de harmonisatie van bepaalde aspecten van het auteursrecht en de naburige rechten in de informatiemaatschappij moet aldus worden uitgelegd dat een beheersorganisatie zich niet in een geding tussen particulieren op deze bepaling kan beroepen voor het buiten toepassing laten van een daarmee strijdige regeling van een lidstaat. De rechterlijke instantie waaraan een dergelijk geschil is voorgelegd, moet deze regeling evenwel zoveel mogelijk uitleggen tegen de achtergrond van de bewoordingen en doelstelling van diezelfde bepaling, om tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met het daarmee beoogde doel.

      Niettemin wordt de verplichting voor de nationale rechter om bij de uitlegging en de toepassing van de relevante bepalingen van zijn nationale recht te verwijzen naar de inhoud van een richtlijn begrensd door de algemene rechtsbeginselen en kan zij niet dienen als grondslag voor een uitlegging contra legem van het nationale recht.

      (cf. punten 45, 48, dictum 2)

    3.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 50)

    4.  Zie de tekst van de beslissing.

      (cf. punt 56)

    5.  Artikel 17, punt 11, van richtlijn 2006/123 betreffende diensten op de interne markt moet aldus worden uitgelegd dat de dienst die door een collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten wordt verstrekt aan een gebruiker van beschermd werk, is uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 16 van die richtlijn.

      Artikel 16 van richtlijn 2006/123 dient, ofschoon het niet kan worden toegepast, aldus te worden uitgelegd dat het niet in de weg staat aan een regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, en daardoor een gebruiker van dergelijke werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

      (cf. punten 65, 66, dictum 3)

    6.  De regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, en daardoor een gebruiker van dergelijke werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat, en die, in de praktijk, het verstrekken van een dergelijke dienst verbiedt, vormt een beperking van het vrije verkeer van diensten. Deze beperking kan alleen worden gerechtvaardigd indien er sprake is van dwingende redenen van algemeen belang en die beperking dienstig is ter bereiking van het ermee beoogde doel van algemeen belang en niet verder gaat dan daarvoor noodzakelijk is.

      In dit verband vormt de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten een dergelijke dwingende reden van algemeen belang. Bovendien moet een regeling die voor het beheer van auteursrechten met betrekking tot een categorie van beschermde werken op het grondgebied van de betrokken lidstaat een monopolie toekent aan een beheersorganisatie, geschikt worden geacht om de intellectuele-eigendomsrechten te beschermen, aangezien zij een efficiënt beheer van deze rechten alsook een efficiënt toezicht op de eerbiediging ervan op dit grondgebied mogelijk kan maken.

      Ter zake van mededeling van een werk aan het publiek bestaat er in de huidige stand van het Unierecht geen andere methode om hetzelfde niveau van bescherming van auteursrechten te bereiken, dan de methode die is gebaseerd op een gebiedsgebonden bescherming van – en derhalve ook gebiedsgebonden toezicht op – die rechten, binnen de context waarvan de betrokken regeling past. Onder deze omstandigheden kan er niet van worden uitgegaan dat deze regeling, aangezien zij een gebruiker van beschermde werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat, verder gaat dan voor het doel van bescherming van de auteursrechten noodzakelijk is.

      Derhalve moet artikel 56 VWEU aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een dergelijke regeling van een lidstaat.

      (cf. punten 69‑72, 76, 78, 79, dictum 3)

    7.  Het enkele feit dat door het verlenen van uitsluitende rechten als bedoeld in artikel 106, lid 1, VWEU een machtspositie wordt gecreëerd, is als zodanig niet onverenigbaar met artikel 102 VWEU. Een lidstaat handelt alleen in strijd met deze bepalingen, indien de betrokken onderneming, louter door gebruik te maken van het haar verleende uitsluitende recht, ertoe wordt gebracht misbruik van haar machtspositie te maken, of indien deze rechten een situatie kunnen creëren waarin die onderneming tot een dergelijk misbruik wordt gebracht.

      (cf. punt 83)

    8.  Artikel 102 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat die het collectieve beheer van auteursrechten met betrekking tot bepaalde beschermde werken op het grondgebied van deze lidstaat voorbehoudt aan één collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten, en daardoor een gebruiker van dergelijke werken verhindert gebruik te maken van de diensten van een beheersorganisatie die is gevestigd in een andere lidstaat.

      Het enkele feit dat een lidstaat aan een beheersorganisatie voor het beheer van auteursrechten met betrekking tot een categorie van beschermde werken een monopolie verleent op zijn grondgebied, is immers op zichzelf niet in strijd met artikel 102 VWEU.

      Dit artikel dient evenwel in die zin te worden uitgelegd dat het feit dat die collectieve beheersorganisatie voor auteursrechten voor de door haar geleverde diensten tarieven oplegt die – bij een vergelijking van de tariefniveaus op homogene grondslag – aanzienlijk hoger zijn dan die welke worden gehanteerd in de andere lidstaten, dan wel prijzen hanteert die te hoog zijn en niet in een redelijke verhouding staan tot de economische waarde van de geleverde prestatie, een aanwijzing voor een misbruik van een machtspositie vormt. Mocht dergelijk misbruik zich voordoen en toe te schrijven zijn aan de op die beheersorganisatie toepasselijke regeling, dan zou deze regeling in strijd zijn met de artikelen 102 VWEU en 106, lid 1, VWEU.

      Het staat aan de verwijzende rechterlijke instantie om na te gaan of in het hoofdgeding sprake is van een dergelijke situatie.

      (cf. punten 84, 89‑92, dictum 3)

    Top