Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CO0439

    Samenvatting van de beschikking

    Gevoegde zaken C-439/07 en C-499/07

    Belgische Staat

    tegen

    KBC Bank NV

    en

    Beleggen, Risicokapitaal, Beheer NV

    tegen

    Belgische Staat

    (verzoeken van het Hof van Beroep te Brussel en van de Rechtbank van eerste aanleg te Brugge om een prejudiciële beslissing)

    „Artikel 104, lid 3, eerste alinea, van Reglement voor procesvoering — Artikelen 43 EG en 56 EG — Richtlijn 90/435/EEG — Artikel 4, lid 1 — Nationale regeling tot opheffing van dubbele belasting over uitgekeerde winst — Aftrek van bedrag van ontvangen dividenden van belastinggrondslag van moedervennootschap alleen voor zover deze vennootschap belastbare winst heeft geboekt”

    Beschikking van het Hof (Vijfde kamer) van 4 juni 2009   I ‐ 4414

    Samenvatting van de beschikking

    1. Harmonisatie van wetgevingen – Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten – Richtlijn 90/435 – Voorkoming van economische dubbele belasting

      (Richtlijn 90/435, art. 4, lid 1, eerste streepje)

    2. Harmonisatie van wetgevingen – Gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten – Richtlijn 90/435 – Voorkoming van economische dubbele belasting

      (Richtlijn 90/435, art. 4, lid 1, eerste streepje, en lid 2)

    3. Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van Hof – Grenzen – Uitlegging gevraagd wegens toepasselijkheid van in nationaal recht omgezette bepalingen van richtlijn op zuiver interne situaties

      (Art. 234 EG)

    4. Vrij verkeer van kapitaal – Verdragsbepalingen

      (Art. 56, lid 1, EG, 57 EG, 58 EG)

    5. Vrij verkeer van personen – Vrijheid van vestiging – Belastingwetgeving – Vennootschapsbelasting

      (Art. 43 EG)

    1.  Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat die bepaalt dat, voor de vrijstelling van de dividenden die een in deze staat gevestigde moedervennootschap ontvangt van een dochteronderneming met zetel in een andere lidstaat, deze dividenden in de belastinggrondslag van de moedervennootschap worden opgenomen en daarna ten belope van 95% daarvan worden afgetrokken voor zover er voor het betrokken belastbare tijdperk na aftrek van de andere vrijgestelde winsten een positief winstsaldo overblijft, met als gevolg dat:

      de moedervennootschap in een later belastbaar tijdperk wordt belast over de ontvangen winst wanneer zij geen of onvoldoende belastbare winst heeft geboekt gedurende het belastbare tijdperk waarin deze winst is uitgekeerd,

      of dat

      het verlies van dat belastbare tijdperk wordt gecompenseerd met de winstuitkeringen en ten belope van het bedrag van deze winstuitkeringen niet naar een later belastbaar tijdperk kan worden overgedragen.

      (cf. punt 44, dictum 1)

    2.  Artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor moedermaatschappijen en dochterondernemingen uit verschillende lidstaten, gelezen in samenhang met lid 2 van dat artikel, moet aldus worden uitgelegd dat het de lidstaten niet verplicht toe te staan dat de winst die aan de in deze staat gevestigde moedervennootschap wordt uitgekeerd door haar dochteronderneming met zetel in een andere lidstaat, volledig kan worden afgetrokken van het bedrag van de winst van het aanslagjaar van de moedervennootschap, en dat het daaruit voortvloeiende verlies naar een volgend aanslagjaar kan worden overgedragen. Het staat de lidstaten vrij, gelet op zowel de behoeften van hun nationale rechtsorde als de keuzemogelijkheid van artikel 4, lid 2, te bepalen volgens welke modaliteiten het in lid 1, eerste streepje, van dat artikel voorgeschreven resultaat wordt bereikt.

      Wanneer een lidstaat voor de vrijstellingsmethode van artikel 4, lid 1, eerste streepje, van richtlijn 90/435 heeft gekozen en volgens de regeling van deze lidstaat verlies in beginsel naar latere aanslagjaren kan worden overgedragen, verzet deze bepaling zich evenwel tegen een regeling van een lidstaat die ertoe leidt dat het verlies van de moedervennootschap dat voor een dergelijke overdracht in aanmerking komt, vermindert ten belope van de ontvangen dividenden.

      (cf. punten 53-54, dictum 2)

    3.  Wanneer een nationale wettelijke regeling zich voor de oplossing voor zuiver interne situaties conformeert aan de in het gemeenschapsrecht gekozen oplossingen, staat het in het kader van de in artikel 234 EG bepaalde bevoegdheidsverdeling tussen de nationale rechter en het Hof uitsluitend aan de nationale rechter om de precieze strekking van die verwijzing naar het gemeenschapsrecht te beoordelen, aangezien de vraag welke grenzen de nationale wetgever eventueel heeft gesteld aan de toepassing van het gemeenschapsrecht op zuiver interne situaties, een vraag van het recht van de betrokken lidstaat is, die derhalve uitsluitend door de rechterlijke instanties van deze lidstaat kan worden beantwoord.

      (cf. punt 60, dictum 3)

    4.  Indien volgens de nationale regeling van een lidstaat dividenden afkomstig van een in een derde land gevestigde vennootschap minder gunstig worden behandeld dan dividenden afkomstig van een vennootschap met zetel in deze lidstaat, moet de nationale rechter, in het licht van het voorwerp van de nationale regeling en rekening houdend met de feiten van de bij hem aanhangige zaak, onderzoeken of artikel 56 EG van toepassing is en, in voorkomend geval, of het zich verzet tegen dit verschil in behandeling.

      De mate waarin de lidstaten bevoegd zijn om bepaalde het kapitaalverkeer beperkende maatregelen toe te passen, kan niet worden bepaald zonder rekening te houden met de omstandigheid dat het kapitaalverkeer naar of uit derde landen in een andere juridische context plaatsvindt dan het kapitaalverkeer binnen de Europese Gemeenschap. Wegens de mate van juridische integratie van de lidstaten van de Gemeenschap, met name het bestaan van communautaire wetgeving die strekt tot samenwerking tussen nationale belastingdiensten, zoals richtlijn 77/799 betreffende de wederzijdse bijstand van de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het gebied van de directe belastingen, is de belastingheffing door een lidstaat op economische activiteiten met grensoverschrijdende aspecten binnen de Gemeenschap dus niet altijd vergelijkbaar met die op economische activiteiten die zich afspelen tussen lidstaten en derde landen. Er kan evenmin worden uitgesloten dat een lidstaat in staat is aan te tonen dat een beperking van het kapitaalverkeer naar of uit derde landen om een bepaalde reden gerechtvaardigd is in omstandigheden waarin die reden geen geldige rechtvaardiging zou opleveren voor een beperking van het kapitaalverkeer tussen lidstaten.

      (cf. punten 72-74 en dictum 4)

    5.  Artikel 43 EG verzet zich niet tegen een wettelijke regeling van een lidstaat volgens welke een in een lidstaat gevestigde moedervennootschap die winstuitkeringen ontvangt van haar dochteronderneming met zetel in een andere lidstaat, deze winstuitkeringen slechts ten belope van de winst van het belastbare tijdperk waarin deze winstuitkeringen hebben plaatsgevonden, kan aftrekken van haar belastbare inkomsten, terwijl deze winstuitkeringen volledig zouden zijn vrijgesteld wanneer deze vennootschap een vaste inrichting in deze andere lidstaat had opgericht, op voorwaarde dat de winst afkomstig van in een andere lidstaat opgerichte entiteiten daardoor niet discriminerend wordt behandeld vergeleken met de winst afkomstig van vergelijkbare nationale entiteiten.

      Met betrekking tot de verplichtingen van de lidstaat van oorsprong zij immers opgemerkt dat de fiscale autonomie die de lidstaten bij de huidige stand van het gemeenschapsrecht genieten, inhoudt dat zij vrij zijn om te bepalen onder welke voorwaarden en op welk niveau de verschillende vestigingsvormen van nationale vennootschappen die in het buitenland opereren, zullen worden belast, mits deze vestigingsvormen daardoor niet worden gediscrimineerd ten opzichte van vergelijkbare nationale vestigingen.

      (cf. punten 80, 82, dictum 5)

    Top