EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61998CJ0156

Samenvatting van het arrest

Trefwoorden
Samenvatting

Trefwoorden

1. Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Belastingverlaging in de vorm van algemene maatregel die zonder onderscheid van toepassing is op alle marktdeelnemers - Daarvan uitgesloten

[EG-Verdrag, art. 92, lid 1 (thans, na wijziging, art. 87, lid 1, EG)]

2. Steunmaatregelen van de staten - Begrip - Afzien van belastinginkomsten door lidstaat om investeerders mogelijkheid te bieden tegen gunstiger fiscale voorwaarden participaties te nemen in bepaalde ondernemingen - Tussenkomst van zelfstandige beslissing van investeerders - Geen invloed - Daaronder begrepen

3. Steunmaatregelen van de staten - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten - Aantasting van mededinging - Steun voor bedrijfsvoering

4. Steunmaatregelen van de staten - Ongunstige beïnvloeding van handelsverkeer tussen lidstaten - Beoordelingscriteria - Steun ten gunste van ondernemingen met maatschappelijke zetel en bestuur in nieuwe deelstaten of te Berlijn

[EG-Verdrag, art. 92, lid 1 (thans, na wijziging, art. 87, lid 1, EG)]

5. Steunmaatregelen van de staten - Verbod - Afwijkingen - Steun voor streken die nadeel ondervinden van deling van Duitsland - Draagwijdte van afwijking - Strikte uitlegging - Economische nadelen die hun oorzaak vinden in isolement ten gevolge van grens tussen twee zones

[EG-Verdrag, art. 92, leden 1 en 2, sub c (thans, na wijziging, art. 87, leden 1 en 2, sub c, EG)]

6. Steunmaatregelen van de staten - Verbod - Afwijkingen - Steunmaatregelen die als verenigbaar met gemeenschappelijke markt kunnen worden aangemerkt - Beoordelingsvrijheid van Commissie - Steunmaatregelen ten behoeve van ontwikkeling van bepaalde streken

[EG-Verdrag, art. 92, lid 3, sub a (thans, na wijziging, art. 87, lid 3, sub a, EG); mededeling 88/C 212/02 van de Commissie, punt 6]

7. Vrij verkeer van personen - Vrijheid van vestiging - Fiscale wetgeving - Nationale wettelijke regeling waarbij belastingvoordeel wordt verleend aan ondernemingen met zetel op nationaal grondgebied, maar dat voordeel wordt geweigerd aan ondernemingen met zetel in andere lidstaat - Ontoelaatbaarheid

[EG-Verdrag, art. 52 (thans, na wijziging, art. 43 EG) en art. 58 (thans art. 48 EG)]

8. Handelingen van de instellingen - Motivering - Verplichting - Omvang - Beschikking in lijn van eerdere beschikkingen - Summiere motivering

[EG-Verdrag, art. 92, lid 1 (thans, na wijziging, art. 87, lid 1, EG) en EG-Verdrag, art. 190 (thans art. 253 EG)]

Samenvatting

1. De belastingvermindering die belastingplichtigen genieten die bepaalde economische goederen verkopen en de daarbij geboekte winst bij aankoop van andere economische goederen kunnen aftrekken, verleent hun een voordeel dat, als algemene maatregel die zonder onderscheid van toepassing is op alle marktdeelnemers, geen steun voor die belastingplichtigen in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 1, EG) vormt.

( cf. punt 22 )

2. Artikel 92, lid 1, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 1, EG) verklaart steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voorzover deze steunmaatregelen het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Worden onder meer als steunmaatregelen beschouwd, maatregelen die, in verschillende vormen, de lasten verlichten die normaliter op het budget van een onderneming drukken en daardoor - zonder subsidies in de strikte zin van het woord te zijn - van dezelfde aard zijn en identieke gevolgen hebben.

Dit is het geval met een voordeel dat indirect aan de ondernemingen wordt verleend en zijn oorsprong vindt in de verzaking door de lidstaat aan de belastinginkomsten die hij normalerwijze zou hebben ontvangen, voorzover het die verzaking is die de investeerders de mogelijkheid biedt om tegen fiscaal gunstigere voorwaarden participaties in die ondernemingen te nemen. De tussenkomst van een zelfstandige beslissing van de investeerders neemt het verband tussen de belastingvermindering en het voordeel dat de betrokken ondernemingen genieten, niet weg, aangezien, in economische termen, de wijziging van de marktvoorwaarden die tot dat voordeel leidt, het gevolg is van het verlies van belastinginkomsten door de overheid. Een dergelijke belastingvermindering houdt derhalve een overdracht van staatsmiddelen in.

( cf. punten 25-28 )

3. Steun voor de bedrijfsvoering, dat wil zeggen steunmaatregelen die bedoeld zijn om een onderneming te bevrijden van de kosten die zij normaliter in het kader van haar lopend beheer of van haar normale activiteiten had moeten dragen, vervalst in beginsel de concurrentievoorwaarden. De Commissie heeft derhalve terecht aangenomen - nu de nationale autoriteiten niet hebben aangetoond dat haar beoordeling verkeerd was - dat een steunmaatregel die erin bestaat de betrokken ondernemingen van bepaalde financieringskosten te ontlasten, de mededinging dreigt te vervalsen.

( cf. punten 29-31 )

4. De betrekkelijk geringe omvang van de steun of de betrekkelijk geringe grootte van de steun ontvangende onderneming sluiten niet a priori de mogelijkheid uit dat het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig wordt beïnvloed. Wanneer financiële steun van een staat of met staatsmiddelen bekostigd de positie van een onderneming ten opzichte van andere concurrerende ondernemingen in het intracommunautaire handelsverkeer versterkt, moet dit handelsverkeer worden geacht door de steun te worden beïnvloed. Dit is in het geval wanneer de ondernemingen met maatschappelijke zetel en bestuur in de nieuwe deelstaten of te Berlijn een belastingvermindering krijgen, aangezien elke andere onderneming die niet onder deze maatregel valt, haar eigen vermogen alleen tegen minder gunstige voorwaarden kan verhogen, ongeacht of zij in Duitsland dan wel in een andere lidstaat is gevestigd.

( cf. punten 32-34 )

5. Aangezien artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 2, sub c, EG), volgens hetwelk met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn steunmaatregelen aan de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland, voorzover deze steunmaatregelen noodzakelijk zijn om de door deze deling berokkende economische nadelen te compenseren", na de hereniging van Duitsland, noch bij het Verdrag betreffende de Europese Unie, noch bij het Verdrag van Amsterdam is afgeschaft, kan niet worden aangenomen dat deze bepaling sinds de hereniging van Duitsland zonder voorwerp is geworden.

Aangezien artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag een uitzondering vormt op het algemene beginsel van de onverenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt, dat is neergelegd in artikel 92, lid 1, van het Verdrag, moet het evenwel strikt worden uitgelegd. Bovendien moet voor de uitlegging ervan niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context en de doelstellingen van de regeling waarvan het deel uitmaakt.

Overigens is, voorzover artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag wegens de hereniging van Duitsland van toepassing is op de nieuwe deelstaten, deze toepassing slechts mogelijk onder dezelfde voorwaarden als die welke golden in de oude deelstaten in de periode vóór de hereniging.

Dienaangaande refereert de uitdrukking deling van Duitsland" historisch aan de totstandkoming van de scheidingslijn tussen de twee bezette zones in 1948. Met de door deze deling berokkende economische nadelen" kunnen derhalve alleen die economische nadelen worden bedoeld, die in bepaalde streken in Duitsland zijn veroorzaakt door het isolement dat de instelling van die materiële grens heeft teweeggebracht, zoals de onderbreking van verkeerswegen of het verlies van afzetmarkten door het afbreken van de handelsbetrekkingen tussen de twee delen van het Duitse grondgebied.

Het standpunt dat artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag de mogelijkheid biedt, de, overigens onbetwistbare, economische achterstand van de nieuwe deelstaten volledig te compenseren, gaat daarentegen niet alleen voorbij aan het uitzonderingskarakter van deze bepaling, maar ook aan de context en het doel ervan. De economische nadelen die de nieuwe deelstaten in het algemeen ondervinden, zijn immers niet rechtstreeks door de geografische deling van Duitsland veroorzaakt in de zin van artikel 92, lid 2, sub c, van het Verdrag. Vaststaat namelijk dat de verschillen in ontwikkeling tussen de oude en de nieuwe deelstaten niet hun verklaring vinden in de geografische scheiding die het gevolg is van de deling van Duitsland, maar in het feit dat in de twee delen van Duitsland verschillende politiek-economische systemen werden ingevoerd.

( cf. punten 46-55 )

6. De Commissie beschikt voor de toepassing van artikel 92, lid 3, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 3, EG) over een ruime beoordelingsvrijheid, waarvan het gebruik economische en sociale afwegingen in een communautair kader impliceert.

Dienaangaande blijkt uit punt 6 van mededeling 88/C 212/02 van de Commissie inzake de wijze van toepassing van artikel 92, lid 3, sub a en c, op regionale steunmaatregelen, dat slechts uitzonderlijk steun voor de bedrijfsvoering kan worden verleend in regio's die ingevolge artikel 92, lid 3, sub a, van het Verdrag voor steun in aanmerking komen, namelijk wanneer de steun kan bijdragen tot een duurzame en evenwichtige economische ontwikkeling.

( cf. punten 67-68 )

7. De door artikel 52 van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 43 EG) aan de gemeenschapsonderdanen toegekende vrijheid van vestiging, die inhoudt dat zij toegang hebben tot werkzaamheden anders dan in loondienst en dat zij deze werkzaamheden, alsmede de oprichting en het beheer van ondernemingen, kunnen uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als die welke door de wettelijke regeling van de lidstaat van vestiging voor zijn eigen onderdanen zijn vastgesteld, houdt overeenkomstig artikel 58 van het Verdrag (thans artikel 48 EG) voor vennootschappen die in overeenstemming met de wettelijke regeling van een lidstaat zijn opgericht en hun statutaire zetel, hun hoofdbestuur of hun hoofdvestiging binnen de Gemeenschap hebben, het recht in om in de betrokken lidstaat hun activiteit via een filiaal, agentschap of dochteronderneming uit te oefenen. De zetel van de vennootschappen in bovengenoemde zin dient, net als de nationaliteit van natuurlijke personen, ter bepaling van hun binding aan de rechtsorde van een staat.

Bovendien verbieden de regels inzake gelijke behandeling niet alleen openlijke discriminatie op grond van nationaliteit of, wat vennootschappen betreft, op grond van de plaats van de zetel, maar ook alle verkapte vormen van discriminatie die, door toepassing van andere onderscheidingscriteria, in feite tot hetzelfde resultaat leiden. Van discriminatie is evenwel slechts sprake wanneer verschillende regels worden toegepast op vergelijkbare situaties of wanneer dezelfde regel wordt toegepast op verschillende situaties, en ter zake van directe belastingen is de situatie van ingezetenen en die van niet-ingezetenen in het algemeen niet vergelijkbaar.

Hieruit volgt, dat indien een lidstaat, zij het indirect, een belastingvoordeel verleent aan de ondernemingen die hun zetel op zijn grondgebied hebben, en datzelfde voordeel onthoudt aan de ondernemingen die hun zetel in een andere lidstaat hebben, het verschil in behandeling tussen deze twee categorieën begunstigden in beginsel in strijd is met het Verdrag, wanneer er geen objectief verschil tussen beide bestaat.

( cf. punten 81-85 )

8. De door artikel 190 van het Verdrag (thans artikel 253 EG) vereiste motivering moet de redenering van de gemeenschapsinstelling die de handeling heeft verricht, duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking doen komen, zodat de belanghebbenden kennis kunnen nemen van de rechtvaardigingsgronden van de genomen maatregel teneinde hun rechten te verdedigen, en de gemeenschapsrechter zijn toezicht kan uitoefenen. Het is evenwel niet noodzakelijk dat alle relevante gegevens, feitelijk of rechtens, in de motivering worden gespecificeerd. Bij de vraag of de motivering van een besluit aan de vereisten van artikel 190 van het Verdrag voldoet, moet immers niet alleen worden gelet op de tekst ervan, doch ook op de context waarin het is vastgesteld, en op het geheel van rechtsregels die de betrokken materie beheersen.

Toegepast op de kwalificatie van een steunmaatregel, eist dit beginsel dat de Commissie aangeeft waarom zij meent dat de betrokken maatregel binnen de werkingssfeer van artikel 92, lid 1, van het Verdrag (thans, na wijziging, artikel 87, lid 1, EG) valt. Zelfs in gevallen waarin uit de omstandigheden waaronder de steun werd verleend, blijkt dat die steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen of dreigt te vervalsen, mag van de Commissie toch op zijn minst worden verwacht dat zij die omstandigheden in de motivering van haar beschikking aangeeft.

Wanneer een beschikking inzake staatssteun is vastgesteld in een voor de betrokken regering welbekende context en in de lijn ligt van een - met name ten aanzien van laatstgenoemde - constante besluitvormingspraktijk, mag zij evenwel summier worden gemotiveerd.

( cf. punten 96-98, 105 )

Top