This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52013PC0045
Proposal for a DIRECTIVE OF THE EUROPEAN PARLIAMENT AND OF THE COUNCIL on the prevention of the use of the financial system for the purpose of money laundering and terrorist financing
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
/* COM/2013/045 final - 2013/0025 (COD) */
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme /* COM/2013/045 final - 2013/0025 (COD) */
TOELICHTING 1. ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL Motivering
en doel van het voorstel De voornaamste doelstellingen van de
voorgestelde maatregelen zijn het versterken van de interne markt door het
verminderen van de complexiteit over de grenzen heen, het beveiligen van de
belangen van de samenleving tegen criminaliteit en terroristische daden, het
beveiligen van de economische welvaart van de Europese Unie door te zorgen voor
een efficiënte zakelijke omgeving en het bijdragen tot financiële stabiliteit
door het beschermen van de soliditeit, de behoorlijke werking en de integriteit
van het financiële stelsel. Deze doelstellingen zullen worden
verwezenlijkt door het garanderen van consistentie tussen de EU-aanpak en de
internationale aanpak, het garanderen van consistentie tussen nationale regels
alsook flexibiliteit bij de tenuitvoerlegging ervan en het garanderen dat de
regels risicogericht zijn en aangepast om nieuwe acute dreigingen aan te
pakken. Bovendien incorporeert dit voorstel Richtlijn 2006/70/EG
van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van
uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG[1]
en trekt het deze in, waardoor de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van
het wettelijk kader voor de bestrijding van het witwassen van geld (AML) voor
alle stakeholders verbetert. De Commissie is voornemens het huidige
voorstel aan te vullen door het versterken van de repressieve reactie van de EU
op het witwassen van geld. Bijgevolg is zij van plan in 2013 op basis van
artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
(VWEU) harmonisatie van het strafrecht voor dit misdrijf voor te stellen[2]. Algemene
context Door de opheffing van belemmeringen binnen de
interne markt wordt niet alleen de oprichting of ontwikkeling van wettige
bedrijven in heel de EU vergemakkelijkt, maar kunnen ook meer kansen ontstaan
voor het witwassen van geld en de financieren van terrorisme. Criminelen die
actief zijn op het gebied van het witwassen van geld kunnen dan ook proberen de
werkelijke aard, oorsprong of eigendom van de betrokken activa te verhelen of
te verhullen en deze in schijnbaar wettige opbrengsten om te zetten. Bovendien
kan terrorisme zowel via wettige als via criminele activiteiten gefinancierd
worden, omdat terroristische organisaties zich met inkomsten genererende
activiteiten bezighouden die op zich wettig kunnen zijn of althans wettig
lijken. Het witwassen van geld en de financiering van terrorisme creëren aldus
een hoog risico voor de integriteit, behoorlijke werking, reputatie en stabiliteit
van het financiële stelsel, met potentieel vernietigende gevolgen voor de
bredere maatschappij. Er bestaat Europese wetgeving om de
behoorlijke werking van het financiële stelsel en van de interne markt te
beschermen. Het feit dat de dreigingen van het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme veranderen, hetgeen in de hand wordt gewerkt
doordat de technologie en de middelen waarover criminelen beschikken constant
evolueren, vereist een permanente aanpassing van het wettelijk kader om
dergelijke dreigingen tegen te gaan. Op EU-niveau voorziet Richtlijn 2005/60/EG van
26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme[3] (hierna “de derde
AML-richtlijn" genoemd) in het kader om de soliditeit, integriteit en
stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het
vertrouwen in het financiële stelsel als geheel te beschermen tegen de risico’s
op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De EU-regels zijn
grotendeels gebaseerd op de internationale normen die zijn vastgesteld door de
Financial Action Task Force (FATF). Daar met de richtlijn een benadering van
minimale harmonisatie wordt gevolgd, is het kader aangevuld met regels die op
nationaal niveau zijn vastgesteld. Op internationaal niveau heeft de FATF een
grondige beoordeling van de internationale normen verricht en in februari 2012
een nieuwe reeks aanbevelingen aangenomen. Gelijktijdig met het internationale proces
heeft de Europese Commissie een eigen beoordeling van het Europese kader
uitgevoerd. Een herziening van de richtlijn op dit moment completeert de
herziene FATF-aanbevelingen, die op zich een substantiële versterking van het
kader ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme vormen. De richtlijn zelf versterkt voorts
elementen van de herziene aanbevelingen, met name met betrekking tot het
toepassingsgebied (doordat zij geldt voor aanbieders van gokdiensten en
handelaren in goederen met een drempel van 7 500 EUR), informatie over
uiteindelijke begunstigden (die voor meldingsplichtige entiteiten en bevoegde
autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld), en in de bepalingen betreffende
sancties. Er wordt daarbij rekening gehouden met de noodzaak
de effectiviteit van de AML-maatregelen te vergroten door het rechtskader aan
te passen teneinde ervoor te zorgen dat risicobeoordelingen op het passende
niveau en met de noodzakelijke mate van flexibiliteit worden uitgevoerd om
aanpassing aan de verschillende situaties en actoren mogelijk te maken.
Dientengevolge vereist de Richtlijn, die een hoog niveau van gemeenschappelijke
normen tot stand brengt, dat lidstaten, toezichthoudende autoriteiten en
meldingsplichtige entiteiten risico beoordelen en evenredig ermee toereikende
risicobeperkende maatregelen nemen. Dit leidt ertoe dat de richtlijn minder
gedetailleerd is wat betreft concrete maatregelen die moeten worden genomen. Bestaande bepalingen op het door het
voorstel bestreken gebied Er bestaan diverse wettelijke instrumenten om
een effectief kader ter bestrijding van het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme op EU-niveau te garanderen. De belangrijkste zijn: –
de derde AML-richtlijn, die de meeste van de 40
FATF-aanbevelingen en een aantal van de 9 bijzondere aanbevelingen van de FATF
omvat; –
Verordening (EG) nr. 1781/2006 van 15 november 2006
betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler[4], die SR VII van de FATF
betreffende elektronische overmakingen uitvoert; –
Verordening (EG) nr. 1889/2005 van 26 oktober 2005
betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of
verlaten[5],
die SR IX van de FATF betreffende geldkoeriers uitvoert; –
Richtlijn 2007/64/EG van 13 november 2007
betreffende betalingsdiensten in de interne markt[6] (richtlijn betalingsdiensten)
die, in combinatie met de derde AML-richtlijn, SR VI van de FATF betreffende
alternatieve transfer uitvoert; –
Verordening (EG) nr. 2580/2001 van 27 december 2001
inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten
met het oog op de strijd tegen het terrorisme[7]
die, samen met Verordening (EG) nr. 881/2002 van 27 mei 2002[8] tot uitvoering van VN-sancties
tegen Al Qai'da en de Taliban, een deel van SR III betreffende bevriezing van
activa van terroristen uitvoert. Samenhang
met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie De voorgestelde aanpassing van het kader ter
bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is
geheel coherent met het EU-beleid op andere gebieden. Meer in het bijzonder: –
doet het programma van Stockholm[9], dat erop gericht is een open
en veilig Europa tot stand te brengen dat de burgers dient en beschermt, een
beroep op de lidstaten en de Commissie om in de strijd tegen het witwassen van
geld, de informatie-uitwisseling tussen de fie’s verder ontwikkelen; –
worden de komende jaren in het kader van de
EU-interneveiligheidsstrategie[10]
de urgentste uitdagingen voor de veiligheid van de EU vastgesteld en worden
vijf strategische doelstellingen en specifieke acties voor 2011-2014
voorgesteld om ertoe bij te dragen dat de EU veiliger wordt. Daartoe behoren
het aanpakken van het witwassen van geld en voorkomen van terrorisme. Met name
is de noodzaak erkend om het EU-kader ter bestrijding van het witwassen van
geld en de financiering van terrorisme te actualiseren met het oog op het
vergroten van de transparantie van rechtspersonen en rechtsregelingen; –
wegens het potentieel voor misbruik van nieuwe
technologieën om transacties te verhelen en de identiteit te verbergen, is het
voor de lidstaten belangrijk op de hoogte te zijn van de technologische
ontwikkelingen en het gebruik te stimuleren van elektronische identificatie,
elektronische handtekening en vertrouwensdiensten voor elektronische
transacties, overeenkomstig het voorstel voor een verordening betreffende
elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische
transacties in de interne markt[11]; –
heeft de Europese Commissie in maart 2012 een
voorstel aangenomen betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten
van misdrijven in de EU[12]
dat beoogt te garanderen dat bij de lidstaten een efficiënt systeem
operationeel is om, ondersteund door het noodzakelijke institutionele kader en
de noodzakelijke financiële en personele middelen, criminele activa te
bevriezen, te beheren en te confisqueren; –
zijn met betrekking tot gegevensbescherming de
voorgestelde verduidelijkingen van de derde AML-richtlijn volledig in
overeenstemming met de aanpak die is aangegeven in de recente gegevensbeschermingsvoorstellen
van de Commissie[13],
waarbij een specifieke bepaling[14]
de EU of de nationale wetgever machtigt om op een aantal welbepaalde gronden,
daaronder begrepen de preventie, het onderzoek, de opsporing en de vervolging
van strafbare feiten, het toepassingsgebied van de rechten en verplichtingen
waarin de ontwerpverordening voorziet te beperken; –
is ten aanzien van sancties het voorstel om een
geheel van op beginselen gebaseerde minimumregels in te voeren teneinde
administratieve sancties te verscherpen volledig in overeenstemming met het
beleid van de Commissie als geschetst in haar mededeling “ Het versterken van
sanctieregelingen in de financiële sector[15]”; –
wordt ten aanzien van financiële inclusie het feit
erkend dat het volgen van een te voorzichtige aanpak voor de bestrijding van
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme het onbedoelde gevolg
kan hebben dat legale ondernemingen en consumenten van het financiële stelsel
worden uitgesloten. Op internationaal niveau zijn over deze kwestie
werkzaamheden uitgevoerd[16]
om richtsnoeren te geven ter ondersteuning van landen en hun financiële
instellingen bij het vormgeven aan maatregelen ter bestrijding van het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme die aan het nationale doel
van financiële inclusie voldoen, zonder de maatregelen in gevaar te brengen die
bestaan om de misdaad te bestrijden. Op EU-niveau wordt de kwestie van
financiële inclusie momenteel onderzocht in het kader van de werkzaamheden rond
het pakket bankrekeningen; –
is ten aanzien van de samenwerking met personen of
autoriteiten (daaronder begrepen rechtbanken en bestuurslichamen) die betrokken
zijn bij de vaststelling van, de inning van, de handhaving of vervolging in
verband met, of de behandeling van bezwaarschriften met betrekking tot
belastingen en elke andere publieke heffing, het voorstel in overeenstemming
met de benadering van de bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking[17] die op internationaal niveau
wordt gevolgd doordat daarin binnen de groep van ernstige misdrijven die als
basismisdrijven voor het witwassen van geld kunnen worden beschouwd fiscale
misdrijven specifiek worden vermeld. Ook door de uitbreiding van de
cliëntenonderzoeksprocedure voor AML-doeleinden wordt de strijd tegen belastingfraude
en belastingontduiking ondersteund. 2. RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN
BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING Raadpleging
van belanghebbende partijen De Commissie heeft in april 2012 een rapport
betreffende de toepassing van de derde AML-richtlijn aangenomen en heeft alle
stakeholders om opmerkingen verzocht. In het rapport stonden welbepaalde
kernthema’s (bv. opnemen van de toepassing van een risicogebaseerde aanpak,
uitbreiding van het toepassingsgebied van het bestaande kader, aanpassing van
de aanpak van cliëntenonderzoek, verduidelijking van de meldplicht en
toezichtbevoegdheden, verbetering van de fie-samenwerking enz.) centraal, die
essentieel waren voor de beoordeling van de derde AML-richtlijn. De Commissie heeft 77 bijdragen ontvangen van
overheden, maatschappelijk middenveld, brancheorganisaties en ondernemingen op
verschillende gebieden (daaronder begrepen financiële diensten, goksector,
vrije beroepen, vastgoedsector, trust- en bedrijfsdiensten), die een brede
diversiteit van stakeholders vertegenwoordigen. Een bijkomend aantal
opmerkingen, standpuntnota’s en bijdragen zijn buiten de raadpleging om
ontvangen. De resultaten van de raadpleging[18] wijzen in hun totaliteit op
een algemene bevestiging van het bestaan van de kwesties en problemen waarop de
aandacht is gevestigd in het rapport van de Commissie alsmede een breed
draagvlak voor de voorgestelde aanpassing aan de herziene FATF-normen en voor
grotere verduidelijking op sommige gebieden (d.w.z. gegevensbescherming en wijze
van toepassing van de regels in grensoverschrijdende situaties). Gebruik van
deskundigheid Er zijn substantiële inspanningen geleverd om
bewijs te verkrijgen op dit gebied en om de volledige betrokkenheid van de
verschillende stakeholders te garanderen. Met name is in de loop van 2010 door de
externe consultants Deloitte namens de Commissie een studie uitgevoerd[19] om de toepassing van de derde
AML-richtlijn te onderzoeken. Effectbeoordeling De Commissie heeft een effectbeoordeling
verricht[20],
waarin zij de potentiële gevolgen van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme heeft geanalyseerd. Met name kan een financieel stelsel dat het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme niet kan voorkomen, leiden
tot negatieve economische effecten (als gevolg van verstoringen van
internationale kapitaalstromen, verminderde investeringen en lagere economische
groei) en instabiliteit van financiële markten (doordat andere financiële
tussenpersonen geen zaken willen doen, door reputatieverlies, daling van het
vertrouwen en prudentiële risico's). De volgende probleemaanjagers zijn onderzocht: –
de uiteenlopende toepassing van de bestaande
EU-regels in de lidstaten, hetgeen tot verminderde rechtszekerheid leidt; –
de gebreken en mazen van de huidige EU-regels; –
de onverenigbaarheid van de huidige regels met de
onlangs herziene internationale normen. Daartoe moeten de volgende operationele
doelstellingen worden gerealiseerd: –
garanderen van consistentie tussen nationale regels
alsook, in voorkomend geval, flexibiliteit bij de tenuitvoerlegging ervan door
verscherping en verduidelijking van de huidige vereisten; –
garanderen dat de regels risicogericht zijn en
aangepast om nieuwe acute dreigingen aan te pakken door verscherping en
verduidelijking van de huidige vereisten; –
garanderen dat de EU-aanpak consistent is met de op
internationaal niveau gevolgde aanpak door uitbreiding van het
toepassingsgebied en verscherping en verduidelijking van de huidige vereisten. De conclusie van de effectbeoordeling luidde
dat de beste opties ter verbetering van de bestaande situatie zijn: –
verbreding van het toepassingsgebied tot gokken: het verbreden van het toepassingsgebied van de richtlijn buiten de
“casino's” tot de goksector; –
drempels voor handelaren in goederen: het verlagen van de drempels voor cliëntenonderzoek voor handelaren
in goederen met een hoge waarde van 15 000 EUR tot 7 500 EUR voor contante
transacties; –
sanctieregelingen:
invoeren van een geheel van op beginselen gebaseerde minimumregels om de
administratieve sancties te verscherpen; –
vergelijkbaarheid van statistische gegevens: verscherpen en preciseren van het vereiste betreffende de verzameling
en rapportage van statistische gegevens; –
gegevensbescherming:
opnemen van bepalingen in de richtlijn om de interactie te verduidelijken
tussen bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme en
vereisten inzake gegevensbescherming; –
opname van fiscale misdrijven in het
toepassingsgebied: belastingmisdrijven expliciet als
basisdelict vermelden; –
beschikbaarheid van informatie over
uiteindelijke begunstigden: alle ondernemingen
verplichten over informatie betreffende hun uiteindelijke begunstigden te
beschikken; –
identificatie van uiteindelijke begunstigde
(ub): behouden van de aanpak op grond waarvan identificatie
van de ub vereist is vanaf een drempel van 25%, maar verduidelijken wat onder
de “drempel van 25%” wordt verstaan; –
verantwoordelijkheden van de toezichthouders van
het land van herkomst en het land van ontvangst voor AML: invoering van nieuwe regels om te verduidelijken dat bijkantoren en
dochterondernemingen die in andere lidstaten gevestigd zijn dan het
hoofdkantoor de AML-regels van de staat van ontvangst toepassen en versterking
van samenwerkingsregelingen tussen toezichthouders van de staat van ontvangst
en de staat van herkomst; –
grensoverschrijdende samenwerking tussen
financiële inlichtingeneenheden (fie’s):
invoeren van nieuwe vereisten die de fie-bevoegdheden en -samenwerking
versterken; –
nationale risicobeoordelingen: invoeren van een verplichting voor lidstaten om een risicobeoordeling
op nationaal niveau uit te voeren en maatregelen te nemen om de risico’s te
beperken; –
cliëntenonderzoek: de
lidstaten zorgen ervoor dat in bepaalde situaties met een hoog risico
verscherpt cliëntenonderzoek plaatsvindt, terwijl zij in situaties met een
lager risico vereenvoudigd cliëntenonderzoek mogen toestaan; –
gelijkwaardigheid van regelingen van derde
landen: de procedure van de "witte lijst"
opheffen; –
aanpak op basis van risicogevoeligheid van
toezicht: specifieke erkenning in de richtlijn dat
toezicht op basis van risicogevoeligheid kan worden uitgevoerd; –
behandeling van politiek prominente personen
(ppp’s): de invoering van nieuwe vereisten voor
binnenlandse ppp’s/ppp’s bij internationale organisaties. Bovendien is in de effectbeoordeling de impact
van de wetgevingsvoorstellen op de grondrechten geanalyseerd. Overeenkomstig
het Handvest van de grondrechten beoogt het voorstel met name bescherming van
persoonsgegevens te waarborgen (artikel 8 van het Handvest) door het
verduidelijken van de voorwaarden waaronder persoonsgegevens kunnen worden
opgeslagen en overgedragen. De voorstellen brengen geen verandering met zich
mee en hebben dan ook geen impact op het recht op een doeltreffende voorziening
in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest), die door
de richtlijn niet worden geschonden als bevestigd door het Europees Hof van
Justitie (zaak C-305/05). Met de eerbiediging van het privéleven (artikel 7),
de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16) en het verbod van discriminatie
(artikel 21) is naar behoren rekening gehouden. Ten slotte draagt het voorstel
onrechtstreeks bij tot de bescherming van het recht op leven (artikel 2 van het
Handvest). 3. JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL Rechtsgrondslag Het onderhavige voorstel is gebaseerd op
artikel 114 VWEU. Subsidiariteit
en evenredigheid De doelstellingen van het voorstel kunnen
overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals
neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, niet
voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter op
het Unieniveau worden verwezenlijkt. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is
om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken. In overweging 2 van de derde AML-richtlijn
wordt de noodzaak onderstreept over maatregelen op het EU-niveau te beschikken
die gericht zijn op het beschermen van de soliditeit, integriteit en
stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen
in het financiële stelsel als geheel; “om te vermijden dat lidstaten ter
bescherming van hun financiële stelsel maatregelen treffen die met de goede
werking van de interne markt en met de rechtsstaat en de openbare orde van de
Gemeenschap onverenigbaar kunnen zijn, is een Gemeenschapsoptreden op dat
terrein noodzakelijk”. Aangezien massale stromen van zwart geld en
financiering van terrorisme de stabiliteit en de reputatie van de financiële
sector kunnen aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt, kunnen
louter op nationaal niveau genomen maatregelen negatieve effecten hebben op de
eengemaakte EU-markt: een gebrek aan gecoördineerde regels in de lidstaten met
het oog op de bescherming van hun financiële stelsels kan onverenigbaar zijn
met de werking van de interne markt en in fragmentatie resulteren. Een
EU-optreden is eveneens gerechtvaardigd om in heel de EU een gelijk speelveld
te behouden waarbij entiteiten in alle lidstaten aan een consistent geheel van
verplichtingen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme onderworpen zijn.. De Commissie is van oordeel dat de
voorgestelde wijzigingen van de regels evenredig zijn met de doelstellingen.
Door het opleggen van drempels inzake toepassingsgebied en cliëntenonderzoek
heeft de Commissie evenredige stappen gezet om in voorkomend geval de
toepasselijkheid van de richtlijn te beperken. Bovendien maakt de richtlijn het
mogelijk dat bepaalde door kleine en middelgrote ondernemingen te nemen
preventieve maatregelen evenredig zijn met de grootte en de aard van de
meldingsplichtige entiteit. Tegelijk mogen, door het garanderen van een op maat
gemaakte en flexibele risicogebaseerde aanpak, voor de lidstaten geen
beperkingen gelden om maatregelen te nemen en actie te ondernemen die
noodzakelijk zijn om belangrijke dreigingen waarmee zij op nationaal niveau
mochten worden geconfronteerd tegen te gaan. Deze maatregelen zijn, middels het
opnemen van processen op EU-niveau om grotere coördinatie te garanderen en de
ontwikkeling van supranationale benaderingen, alsook verdere harmonisatie op
specifieke gebieden, beter geschikt voor een richtlijn dan een volledig
geharmoniseerde verordening en garanderen eveneens dat aan de EU-doelstellingen
wordt voldaan. Hoewel het zorgen voor een effectief systeem voor de bestrijding
van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voor de
meldingsplichtige entiteiten bepaalde kosten met zich meebrengt (deze kosten
zijn in de effectbeoordeling geanalyseerd), is de Commissie van oordeel dat de
voordelen van het voorkomen van het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme tegen de kosten zullen blijven opwegen. De evaluatie van de nieuwe internationale
normen gaat in het vierde kwartaal van 2013 van start. Tenzij de Commissie duidelijke
en vroegtijdige aanwijzingen betreffende de gewenste EU-aanpak van de
tenuitvoerlegging ervan verstrekt, is er een risico dat die EU-lidstaten welke
het eerst worden geëvalueerd voor oplossingen kiezen die misschien niet met de
voorgestelde EU-aanpak sporen, waardoor het moeilijker wordt tot
gemeenschappelijke EU-regels te komen. Ten slotte zijn met de aanneming van herziene
internationale normen door de Commissie alsook alle EU-lidstaten (rechtstreeks
of via hun lidmaatschap van de FATF of Moneyval) verbintenissen aangegaan om
voor de tenuitvoerlegging ervan te zorgen. 4. GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING Het voorstel heeft geen gevolgen voor de
begroting van de Europese Unie. 5. AANVULLENDE INFORMATIE Nadere
uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel De voornaamste wijzigingen van de derde
AML-richtlijn zijn: –
Uitbreiding van het toepassingsgebied van de
richtlijn: er worden twee belangrijke wijzigingen van
het toepassingsgebied voorgesteld: (a)
de drempel voor handelaren in goederen met een hoge
waarde die contante betalingen behandelen, wordt verlaagd van 15 000 EUR tot 7 500
EUR. Momenteel vallen handelaren in goederen onder de richtlijn als zij
contante betalingen van 15 000 EUR of meer behandelen. Na van de lidstaten
informatie te hebben ontvangen dat door criminelen van deze relatief hoge
drempel werd geprofiteerd, wordt voorgesteld deze tot 7 500 EUR te verlagen.
Bovendien zijn handelaren volgens het nieuwe voorstel verplicht
cliëntenonderzoek te verrichten bij de uitvoering van een occasionele
transactie van ten minste 7 500 EUR, d. i. een verlaging van de vorige drempel
van 15 000 EUR. Zowel uit de definitie als uit de drempel blijkt een
verscherping van de maatregelen tegen het gebruik van deze handelaren voor
geldwitwasdoeleinden in de EU; (b)
onder de richtlijn vallen " aanbieders
van gokdiensten" (overeenkomstig Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000
betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de
informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt[21]). Op grond van de huidige
derde AML-richtlijn en de herziene FATF-aanbevelingen moeten alleen casino’s
onder de wetgeving inzake bestrijding van het witwassen van geld/de
financiering van terrorisme vallen. Blijkt dat daardoor in de EU andere
gokgebieden kwetsbaar worden voor misbruik door criminelen. –
Risicogebaseerde aanpak: De richtlijn erkent dat het gebruik van een risicogebaseerde aanpak
een effectieve manier is om risico’s voor het financiële stelsel en de bredere
economische stabiliteit op de interne markt vast te stellen en te beperken. De
nieuwe voorgestelde maatregelen vereisen dat op drie belangrijke gebieden
bewijsgebaseerde maatregelen worden uitgevoerd; voor elk gebied wordt een
aanvullende minimumlijst van in aanmerking te nemen factoren opgesteld of
worden door de Europese toezichtautoriteiten richtsnoeren ontwikkeld: (a)
de lidstaten dienen de risico’s waarmee zij worden
geconfronteerd te bepalen, te begrijpen en te beperken. Een en ander kan worden
aangevuld met risicobeoordelingswerkzaamheden die op supranationaal niveau (bv.
door de Europese toezichtautoriteiten of Europol) worden uitgevoerd en de
resultaten moeten met andere lidstaten en meldingsplichtige entiteiten worden
gedeeld. Dit is het uitgangspunt voor de risicogebaseerde aanpak en houdt de
erkenning in dat een EU-brede respons zich op nationale ervaringen van de
lidstaten kan inspireren; (b)
meldingsplichtige entiteiten die onder de richtlijn
vallen, zijn verplicht hun risico’s te bepalen, te begrijpen en te beperken, en
de risicobeoordelingen die zij uitvoeren te documenteren en te actualiseren.
Dit is een zeer belangrijk element van de risicogebaseerde aanpak, waardoor de
bevoegde autoriteiten (zoals toezichthouders) binnen de lidstaten de door onder
hun toezicht staande meldingsplichtige entiteiten genomen besluiten grondig
kunnen beoordelen en begrijpen. Uiteindelijk zijn degenen die een
risicogebaseerde aanpak volgen volledig verantwoordelijk voor de besluiten die
zij nemen; (c)
het voorstel erkent dat de middelen van de
toezichthouders kunnen worden gebruikt om zich op gebieden te concentreren waar
de risico’s op witwassen van geld en de financiering van terrorisme groter
zijn. Het gebruik van een risicogebaseerde aanpak betekent dat bewijs wordt
gebruikt om zich beter op de risico’s te richten. –
Vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek: volgens het voorstel dienen de meldingsplichtige entiteiten
verscherpte maatregelen te nemen indien de risico’s groter zijn en mogen zij
vereenvoudigde maatregelen nemen indien de risico’s aantoonbaar kleiner zijn.
Ten aanzien van de huidige (derde) AML-richtlijn bleken de bepalingen inzake
vereenvoudigd klantentoezicht te vrijblijvend en waren bepaalde categorieën van
klanten of transacties geheel van cliëntenonderzoeksvereisten vrijgesteld. De
herziene richtlijn verscherpt dan ook de regels inzake vereenvoudigd
cliëntenonderzoek en staat geen situaties toe waarin vrijstellingen gelden. In
plaats daarvan moeten besluiten over wanneer en hoe vereenvoudigd
cliëntenonderzoek moet worden verricht gerechtvaardigd worden op basis van
risico, waarbij minimumvereisten voor de in aanmerking te nemen factoren worden
vastgesteld. In een van de situaties waar altijd verscherpt cliëntenonderzoek
moet plaatsvinden, namelijk voor politiek prominente personen, is de richtlijn
verscherpt en geldt zij ook voor politiek prominente personen aan wie
binnenlands prominente publieke functies worden toevertrouwd alsook voor
politiek prominente personen die voor internationale organisaties werkzaam
zijn. –
Informatie over de uiteindelijke begunstigde: met de herziene richtlijn worden nieuwe maatregelen voorgesteld om de
informatie over de uiteindelijke begunstigde helderder en toegankelijker te
maken. Rechtspersonen dienen in het bezit te zijn van informatie betreffende
hun uiteindelijke begunstigden. Deze informatie moet voor de bevoegde
autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten beschikbaar worden gesteld. Wat
juridische constructies betreft zijn trustees verplicht hun status op te geven
wanneer zij cliënt worden en dient eveneens informatie over de uiteindelijke
begunstigde voor de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten
beschikbaar te worden gesteld. –
Gelijkwaardigheid van derde landen: in de herziene richtlijn zijn de bepalingen betreffende positieve
“gelijkwaardigheid” geschrapt, aangezien de cliëntenonderzoeksregeling sterker
risicogebaseerd wordt en het gebruik van vrijstellingen op grond van louter
geografische factoren minder relevant is. Op grond van de huidige bepalingen
van de derde AML-richtlijn moeten besluiten worden genomen over het feit of
derde landen over systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de
financiering van terrorisme beschikken die “gelijkwaardig" zijn aan die in
de EU. Deze informatie werd dan gebruikt om voor bepaalde aspecten van het
cliëntenonderzoek vrijstellingen toe te staan. –
Administratieve sancties: overeenkomstig het beleid van de Commissie om administratieve sancties
af te stemmen, bevat de herziene richtlijn een geheel van sancties en moeten de
lidstaten ervoor zorgen dat deze inzetbaar zijn bij systematische inbreuken op
belangrijke vereisten van de richtlijn, namelijk cliëntenonderzoek, bewaring
van bewijsstukken, melding van verdachte transacties en interne controles. –
Financiële inlichtingeneenheden: het voorstel incorporeert de bepalingen van het Besluit 2000/642/JBZ
van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de
financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van
gegevens en breidt de samenwerking verder uit en versterkt deze verder. –
Europese toezichtautoriteiten (ETA's): het voorstel bevat verscheidene gebieden waarop werkzaamheden door de
ETA's worden beoogd. Met name wordt de EBA EIOPA en ESMA gevraagd een
beoordeling uit te voeren en een advies te verstrekken over de risico’s op
witwassen van geld en de financiering van terrorisme die de EU loopt. Bovendien
vereist de sterkere klemtoon op de risicogebaseerde aanpak uitgebreidere
richtsnoeren voor de lidstaten en financiële instellingen betreffende het feit
welke factoren in aanmerking moeten worden genomen bij de toepassing van
vereenvoudigd cliëntenonderzoek en verscherpt cliëntenonderzoek en bij de
toepassing van een risicogebaseerde aanpak van toezicht. Bovendien zijn de
ETA's belast met het verstrekken van technische reguleringsnormen voor bepaalde
kwesties indien financiële instellingen hun interne controles moeten aanpassen
om specifieke situaties te behandelen. –
Gegevensbescherming: de
noodzaak om een evenwicht tot stand te brengen tussen het toestaan van robuuste
systemen en controles en preventieve maatregelen tegen het witwassen van geld
en de financiering van terrorisme enerzijds, en de bescherming van de rechten
van betrokkenen anderzijds komt in het voorstel tot uitdrukking. –
Omzettingsmaatregelen:
wegens de complexiteit en het toepassingsgebied van het voorstel moeten de
lidstaten een concordantietabel verstrekken van de bepalingen van hun nationaal
recht en de richtlijn. Europese
Economische Ruimte Het voorstel is niet relevant voor de
EER-landen. 2013/0025 (COD) Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN
DE RAAD tot voorkoming van het gebruik van het
financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme (Voor de EER relevante tekst) HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE, Gezien het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, en met name artikel 114, Gezien het voorstel van de Europese Commissie, Na toezending van het ontwerp van
wetgevingshandeling aan de nationale parlementen, Gezien het advies van het Europees Economisch
en Sociaal Comité[22], Gezien het advies van de Europese Centrale
Bank[23], Na raadpleging van de Europese Toezichthouder
voor gegevensbescherming[24], Handelend volgens de gewone
wetgevingsprocedure, Overwegende: (1) Massale stromen crimineel
geld kunnen de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector schaden en
de eengemaakte markt bedreigen; terrorisme tast onze samenleving aan in haar
fundamenten zelf. Naast de strafrechtelijke benadering kan een preventieve
aanpak via het financiële stelsel resultaten opleveren. (2) De soliditeit, integriteit en
stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het
vertrouwen in het financiële stelsel als geheel kunnen ernstig in gevaar worden
gebracht door de pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om hetzij de
herkomst van de opbrengsten van misdrijven te verhullen, hetzij rechtmatig of
onrechtmatig verkregen gelden aan te wenden voor terroristische doeleinden. Ter vergemakkelijking van hun criminele
activiteiten, zouden witwassers van geld en financiers van terrorisme kunnen
trachten te profiteren van de liberalisering van het kapitaalverkeer en van het
vrij verrichten van financiële diensten, inherent aan de geïntegreerde
financiële ruimte, indien niet op Unieniveau bepaalde coördinerende maatregelen
worden genomen. (3) Dit voorstel is de vierde
richtlijn om de bedreiging van het witwassen van geld aan te pakken. Richtlijn 91/308/EEG
van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel
voor het witwassen van geld[25]
heeft het witwassen van geld in termen van drugsmisdrijven gedefinieerd en
uitsluitend aan de financiële sector verplichtingen opgelegd. Richtlijn 2001/97/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van
Richtlijn 91/308/EEG van de Raad[26]
heeft het toepassingsgebied zowel ten aanzien van de bestreken misdrijven als
ten aanzien van het geheel van bestreken beroepen en activiteiten uitgebreid.
In juni 2003 heeft de Financial Action Task Force (hierna de FATF genoemd) haar
aanbevelingen herzien om de financiering van terrorisme te bestrijken en in
meer gedetailleerde vereisten voorzien met betrekking tot identificatie en
verificatie van cliënten, de situaties waarin een hoger risico op het witwassen
van geld verscherpte maatregelen kan rechtvaardigen en voorts de situaties
waarin een verlaagd risico minder strenge controles kan rechtvaardigen. Deze
wijzigingen zijn tot uitdrukking gekomen in Richtlijn 2005/60/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het
gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme[27]
en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling
van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement
en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat
betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures
en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële
activiteiten[28]. (4) Het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme geschieden gewoonlijk in een internationale
context. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op het niveau
van de Europese Unie worden getroffen, zonder met internationale coördinatie en
samenwerking rekening te houden, zullen een zeer beperkte uitwerking hebben. De
door de Europese Unie op dit gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve
verenigbaar te zijn met in andere internationale gremia ondernomen acties. Bij het optreden van de Europese Unie
dient met name rekening te worden gehouden met de aanbevelingen van de FATF,
het belangrijkste internationale orgaan voor de bestrijding van het witwassen
van geld en de financiering van terrorisme. Met het oog op het versterken van de
doeltreffendheid van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme moeten de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden afgestemd
op de nieuwe FATF-aanbevelingen die in februari 2012 zijn vastgesteld en
uitgebreid. (5) Voorts houdt het misbruik van
het financiële stelsel voor het aanwenden van crimineel of zelfs rechtmatig
verkregen geld voor terroristische doeleinden onmiskenbaar een risico in voor
de integriteit, de goede werking, de reputatie en de stabiliteit van het financiële
stelsel. De preventieve maatregelen van deze richtlijn dienen dan ook zodanig
te worden uitgebreid dat zij niet alleen de behandeling van uit criminele
activiteiten verkregen geld maar ook de verzameling van gelden of voorwerpen
voor terroristische doeleinden omvatten. (6) Bij grote betalingen in
contanten is het risico op het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme zeer hoog. Om de waakzaamheid te vergroten en de door contante
betalingen gevormde risico's te beperken, moet deze richtlijn voor in goederen
handelende natuurlijke of rechtspersonen gelden voor zover zij contante
betalingen van 7 500 EUR of meer doen of ontvangen. De lidstaten mogen
besluiten striktere bepalingen daaronder begrepen een lagere drempel vast te
stellen. (7) Onafhankelijke beoefenaren
van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder de
bepalingen van de richtlijn vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of
zakelijke transacties, met inbegrip van het verstrekken van belastingadvies,
waarbij er groot gevaar bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren
worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of
terrorisme te financieren. Er moeten echter vrijstellingen zijn van elke
verplichting om informatie te melden die is verkregen vóór, tijdens of na een
gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een
cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de beroepsgeheimhoudingsplicht
onderworpen te blijven, tenzij de juridisch adviseur deelneemt aan
witwasactiviteiten of activiteiten voor financiering van terrorisme, het
juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme
wordt verstrekt, of de advocaat weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst
voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme. (8) Het verdient aanbeveling
rechtstreeks vergelijkbare diensten op dezelfde wijze te behandelen, ongeacht
welke onder deze richtlijn vallende beroepsbeoefenaren de diensten verstrekken.
Met het oog op de waarborging van de eerbiediging van de rechten die worden
gegarandeerd bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mag, in
het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die
in sommige lidstaten een cliënt in rechte mogen verdedigen of
vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie mogen bepalen, de informatie die zij
bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de meldingsplicht van
deze richtlijn vallen. (9) Het is belangrijk er
uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat "fiscale misdrijven" die
verband houden met directe en indirecte belastingen onder de brede definitie
van "criminele activiteit" overeenkomstig deze richtlijn vallen in
overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen. (10) Elke natuurlijke persoon die
eigendom of zeggenschap over een rechtspersoon uitoefent, moet worden
geïdentificeerd. Hoewel het vinden van een procentueel aandelenbezit niet
automatisch in het vinden van de uiteindelijke begunstigde zal resulteren, is
het een bewijsfactor waarmee rekening moet worden gehouden. Identificatie en
verificatie van uiteindelijke begunstigden moet zich in voorkomend geval
uitstrekken tot juridische entiteiten die andere juridische entiteiten bezitten
en moet de eigendomsketen volgen totdat de natuurlijke persoon die eigendom of
zeggenschap uitoefent over de rechtspersoon die de cliënt is, gevonden is. (11) De noodzaak van nauwkeurige en
actuele informatie over de uiteindelijke begunstigde is een bepalende factor
bij het opsporen van criminelen die anders hun identiteit achter een
rechtspersoon kunnen verbergen. De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen
dat ondernemingen informatie over hun uiteindelijke begunstigden bewaren en
deze informatie voor de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten
beschikbaar stellen. Bovendien moeten trustees aan de meldingsplichtige
entiteiten hun status opgeven. (12) Het bepaalde in deze richtlijn
dient voorts te gelden wanneer de activiteiten van de onder deze richtlijn
vallende meldingsplichtige entiteiten via het internet plaatsvinden. (13) Het gebruik van de goksector
om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, is zorgwekkend. Om
de risico's in verband met de sector te beperken en gelijke voorwaarden voor de
aanbieders van gokdiensten te garanderen, moeten alle aanbieders van
gokdiensten ertoe worden verplicht voor afzonderlijke transacties van 2 000 EUR
of meer een cliëntenonderzoek te verrichten. De lidstaten moeten overwegen deze
drempel toe te passen op de inning van gokwinsten alsook het aangaan van weddenschappen.
Aanbieders van gokdiensten met fysieke lokalen (bv. casino's en speelhuizen)
moeten ervoor zorgen dat cliëntenonderzoek, als het bij de ingang van de
lokalen plaatsvindt, aan de door de cliënt in die lokalen aangegane transacties
gekoppeld kan worden. (14) Het witwasrisico en het risico
op terrorismefinanciering is niet in alle gevallen even groot. Bijgevolg moet
een risicogebaseerde benadering worden gebruikt. De risicogebaseerde benadering
is geen uitermate permissieve optie voor de lidstaten en meldingsplichtige
autoriteiten. Zij gaat gepaard met het gebruik van bewijsgebaseerde
besluitvorming om zich beter te richten op de risico's op het witwassen van
geld en de financiering van terrorisme waarmee de Europese Unie en degenen die
daarin opereren geconfronteerd worden. (15) Ondersteuning van de
risicogebaseerde benadering is voor de lidstaten noodzakelijk om de risico's op
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme waaraan zij blootstaan
vast te stellen, te begrijpen en te beperken. Het belang van een supranationale
benadering van risicovaststelling is erkend op internationaal niveau en de
Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (hierna 'EBA'),
opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de
Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende
autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG
en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie[29], de Europese toezichthoudende
autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen)
(hierna 'EIOPA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese
toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en
bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot
intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie[30], en de Europese
toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten)
(hierna 'ESMA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees
Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese
toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot
wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG
van de Commissie[31],
moeten worden belast met het verlenen van advies over de risico's die op de
financiële sector van invloed zijn. (16) De resultaten van
risicobeoordelingen op lidstaatniveau moeten, in voorkomend geval, voor de
meldingsplichtige entiteiten beschikbaar worden gesteld om hen in staat te
stellen hun eigen risico's vast te stellen, te begrijpen en te beperken. (17) Om de risico's op het niveau
van de Europese Unie beter te begrijpen en te beperken, moeten de lidstaten de
resultaten van hun risicobeoordelingen delen met elkaar, de Commissie en de
EBA, EIOPA en ESMA, indien van toepassing. (18) Bij de toepassing van de
bepalingen van deze richtlijn is het passend rekening te houden met de
kenmerken en behoeften van kleine meldingsplichtige entiteiten waarvoor de
richtlijn geldt en een behandeling te garanderen die aangepast is aan de
specifieke behoeften van kleine meldingsplichtige entiteiten en de aard van de
bedrijfsactiviteit. (19) Risico zelf is van nature
variabel en de variabelen als zodanig of in combinatie kunnen het potentiële
gevormde risico verhogen of verlagen en aldus een impact hebben op het passende
niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen. Er
zijn derhalve omstandigheden waarin verscherpt cliëntenonderzoek moet worden
toegepast en omstandigheden waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend kan
zijn. (20) Erkend moet worden dat sommige
situaties een groter risico op het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme vormen. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle
cliënten dienen te worden vastgesteld, bestaan er gevallen waarin bijzonder
strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn. (21) Dit geldt in het bijzonder
voor zakelijke relaties met natuurlijke personen die prominente publieke
functies bekleden of bekleed hebben, en dan vooral degenen die afkomstig zijn
uit landen waar corruptie veelvuldig voorkomt. Dergelijke relaties kunnen
vooral een groot reputatierisico en juridisch risico met zich brengen voor de
financiële sector. De internationale inspanning ter bestrijding van
corruptie rechtvaardigt ook een bijzondere aandacht voor die gevallen en de
toepassing van passende maatregelen inzake verscherpt cliëntenonderzoek ten
aanzien van personen die binnenlands prominente publieke functies bekleden of
bekleed hebben en hooggeplaatste bekende personen bij internationale
organisaties. (22) Het verkrijgen van goedkeuring
van de directie voor het aangaan van zakelijke relaties hoeft niet in alle
gevallen het verkrijgen van goedkeuring van de raad van bestuur te impliceren.
Een dergelijke goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met
voldoende kennis van de risicoblootstelling op het punt van het witwassen van
geld en de financiering van terrorisme van de instelling en voldoende
anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op de
risicoblootstelling ervan. (23) Om te vermijden dat
cliëntidentificatieprocedures nodeloos worden overgedaan, hetgeen tot
vertragingen en inefficiënties in de zakelijke activiteiten zou leiden,
verdient het aanbeveling om, mits passende waarborgen worden geboden, toe te
staan dat cliënten bij meldingsplichtige entiteiten worden geïntroduceerd die
reeds elders zijn geïdentificeerd. Indien een meldingsplichtige entiteit op een
derde vertrouwt, ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de
cliëntonderzoeksprocedure bij de meldingsplichtige entiteit waarbij de cliënt
is geïntroduceerd. De derde, of de persoon die de cliënt heeft geïntroduceerd,
blijft, voor zover hij met de cliënt een relatie heeft die onder deze richtlijn
valt, eveneens zelf verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten in deze
richtlijn, waaronder het vereiste om verdachte transacties te melden en
bewijsstukken te bewaren. (24) In geval van een agentuur- of
uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen niet onder deze richtlijn
vallende meldingsplichtige entiteiten en externe natuurlijke of rechtspersonen
kunnen verplichtingen inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme voor deze agenten of verrichters van uitbestede
diensten als deel van de meldingsplichtige entiteiten alleen voortvloeien uit
het contract en niet uit deze richtlijn. De verantwoordelijkheid voor de
naleving van deze richtlijn moet bij de meldingsplichtige entiteit blijven die
onder de richtlijn valt. (25) Alle lidstaten beschikken over
of moeten financiële inlichtingeneenheden (hierna fie's genoemd) oprichten om
de informatie die zij ontvangen te verzamelen en te analyseren met het doel
verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele
activiteiten teneinde het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
te voorkomen en te bestrijden. Verdachte transacties dienen te worden gemeld
aan de fie's, die moeten optreden als nationaal centrum voor het ontvangen,
analyseren en het verspreiden onder de bevoegde autoriteiten van meldingen van
verdachte transacties en andere informatie over mogelijk witwassen of mogelijke
financiering van terrorisme. De lidstaten hoeven daartoe hun bestaande
meldingssystemen — waar de melding via de openbare aanklager of via andere
wetshandhavingautoriteiten geschiedt — niet te wijzigen, mits de informatie
onverwijld en ongefilterd aan de financiële inlichtingeneenheden doorgegeven
wordt zodat deze hun taken, waaronder internationale samenwerking met andere
financiële inlichtingeneenheden, naar behoren kunnen uitvoeren. (26) In afwijking van het algemene
verbod om verdachte transacties uit te voeren, kunnen de onder deze richtlijn
vallende instellingen en personen verdachte transacties uitvoeren voordat zij
de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen wanneer het afzien van
uitvoering onmogelijk is of hierdoor de vervolging van de begunstigden van een
vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou kunnen worden
belemmerd. Dit laat evenwel de door de lidstaten aanvaarde internationale
verplichtingen onverlet om middelen of andere goederen van terroristen,
terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te
bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de
Verenigde Naties. (27) De lidstaten moeten de
mogelijkheid hebben een passende zelfregulerende instantie voor de beroepen als
bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d)
aan te wijzen als de autoriteit die in plaats van de fie in eerste instantie op
de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het
Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem van melding in
eerste instantie aan een zelfregulerend lichaam een belangrijke waarborg voor
het handhaven van de bescherming van de grondrechten ten aanzien van de
meldingsplicht die geldt voor advocaten. (28) Indien een lidstaat besluit
gebruik te maken van de afwijkingen van artikel 33, lid 2, kan hij de
zelfregulerende instantie die de in dat artikel beoogde personen
vertegenwoordigt, toestaan of voorschrijven om aan de fie geen informatie door
te geven die zij van die personen in de in dat artikel bedoelde
omstandigheden heeft verkregen. (29) In een aantal gevallen zijn
werknemers die hun vermoedens van het witwassen van geld hebben gemeld,
bedreigd of lastig gevallen. Hoewel deze richtlijn de gerechtelijke procedures
van de lidstaten niet kan wijzigen, neemt zulks niet weg dat deze
aangelegenheid van cruciaal belang is voor de doeltreffendheid van de
regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en van financiering
van terrorisme. De lidstaten dienen zich rekenschap te geven van het probleem
en alles te doen wat in hun vermogen ligt om werknemers te beschermen tegen
dergelijke vormen van intimidatie. (30) Richtlijn 95/46/EG van het
Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de
bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van
persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[32], zoals in het nationale recht
ten uitvoer gelegd, geldt voor de verwerking van persoonsgegevens voor de
toepassing van deze richtlijn. (31) Bepaalde aspecten van de
tenuitvoerlegging van deze richtlijn gaan gepaard met de verzameling, analyse,
opslag en deling van gegevens. De verwerking van persoonsgegevens moet worden
toegestaan om te voldoen aan de in deze richtlijn neergelegde verplichtingen,
daaronder begrepen het uitvoeren van cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring,
onderzoek en melding van ongewone en verdachte transacties, identificatie van
de uiteindelijke begunstigde van een rechtspersoon of juridische constructie,
deling van informatie door bevoegde autoriteiten en deling van informatie door
financiële instellingen. De verzamelde persoonsgegevens moeten beperkt blijven
tot hetgeen strikt noodzakelijk is om aan de vereisten van deze richtlijn te
voldoen en mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is
met Richtlijn 95/46/EG. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens
voor commerciële doeleinden moet strikt worden verboden. (32) De strijd tegen het witwassen
van geld en de financiering van terrorisme wordt door alle lidstaten als een
belangrijke verantwoording van algemeen belang beschouwd. (33) Deze richtlijn laat de
bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de
politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, daaronder begrepen de
bepalingen van Kaderbesluit 977/2008/JBZ, onverlet. (34) De rechten van toegang van de
betrokkene gelden voor de persoonsgegevens die voor de toepassing van deze
richtlijn worden verwerkt. Toegang door de betrokkene tot informatie die is
opgenomen in een melding van een verdachte transactie zou echter de
effectiviteit van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme ernstig ondermijnen. Beperkingen van dit recht overeenkomstig de in
artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG neergelegde regels kunnen bijgevolg
gerechtvaardigd zijn. (35) Personen die alleen maar
papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam
zijn bij een kredietinstelling of een financiële instelling vallen niet onder
de werkingssfeer van deze richtlijn, evenmin als natuurlijke of rechtspersonen
die kredietinstellingen of financiële instellingen uitsluitend voorzien van een
boodschap of andere supportsystemen voor overdracht van fondsen of van
clearing- en settlementsystemen. (36) Witwassen van geld en de
financiering van terrorisme zijn internationale problemen en dienen dan ook op
wereldschaal te worden bestreden. Wanneer kredietinstellingen en financiële
instellingen uit de Unie bijkantoren en dochterondernemingen hebben in derde
landen waar de wetgeving ter zake tekortkomingen vertoont, dienen zij, ter
voorkoming van de toepassing van sterk uiteenlopende normen binnen eenzelfde
instelling of groep instellingen, de uniale norm toe te passen of, indien
toepassing van dergelijke normen onmogelijk is, de bevoegde autoriteiten van
hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis te stellen. (37) Indien haalbaar, moet voor de
meldingsplichtige autoriteiten feedback beschikbaar worden gesteld betreffende
het nut en de follow-up van de meldingen van verdachte transacties die zij
doen. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun
maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme te kunnen beoordelen, verdient het aanbeveling dat de lidstaten
statistische gegevens ter zake bijhouden en verder perfectioneren. Om de
kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische
gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de EU met
betrekking tot de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme volgen en regelmatig overzichten publiceren. (38) De bevoegde autoriteiten
moeten erop toezien dat, ten aanzien van wisselkantoren, verrichters van trust-
en bedrijfsdiensten of aanbieders van gokdiensten nationaal in een register
wordt ingeschreven of een vergunning krijgt, de personen die het bedrijf van
deze entiteiten feitelijk leiden en de uiteindelijke begunstigden van deze
entiteiten, betrouwbaar en deskundig zijn. De criteria om uit te maken of een
persoon al dan niet betrouwbaar en deskundig is, moeten ten minste recht doen
aan de noodzaak om die entiteiten te beschermen tegen misbruik voor criminele
doeleinden door hun bestuurders of uiteindelijke begunstigden. (39) Rekening houdend met het
transnationale karakter van het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme zijn coördinatie en samenwerking tussen fie's van de EU uiterst
belangrijk. Deze samenwerking wordt tot dusver slechts geregeld bij Besluit 2000/642/JBZ
van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de
financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van
gegevens[33].
Om betere coördinatie en samenwerking tussen fie's te garanderen, en met name
te garanderen dat meldingen van verdachte transacties de fie bereiken van de
lidstaat waar de melding het meeste nut heeft, moeten in deze richtlijn meer
gedetailleerde, verdergaande en geactualiseerde regels worden opgenomen. (40) Het verbeteren van de
uitwisseling van informatie tussen fie's binnen de EU is van bijzonder belang
om het transnationale karakter van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme het hoofd te bieden. Het gebruik van veilige voorzieningen voor
de uitwisseling van informatie, met name het gedecentraliseerde computernetwerk
FIU.net en de door dat netwerk aangeboden technieken, moet door de lidstaten
worden aangemoedigd. (41) Het belang van het bestrijden
van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme dient de lidstaten
ertoe aan te zetten in hun nationale recht in doeltreffende, evenredige en
afschrikkende sancties te voorzien wegens de niet-naleving van de ingevolge
deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De lidstaten beschikken
momenteel over een verscheidenheid van administratieve maatregelen en sancties
wegens inbreuken op de belangrijkste preventieve maatregelen. Deze diversiteit
kan nadelig zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding
van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en de kans bestaat
dat de Unie gefragmenteerd reageert. Deze richtlijn moet bijgevolg een geheel
van administratieve maatregelen en sancties omvatten die de lidstaten ter
beschikking staan voor systematische inbreuken op de vereisten betreffende
cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van bewijsstukken, het melden van
verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige entiteiten.
Dit geheel van maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en
bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen
tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen financiële instellingen en
andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang, kenmerken en
werkterreinen. Bij de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor
zorgen dat het opleggen van administratieve maatregelen en sancties
overeenkomstig deze richtlijn en van strafsancties overeenkomstig het nationale
recht niet indruist tegen het beginsel ne bis in idem. (42) Technische normen voor
financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende
bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie
garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, EIOPA en ESMA, als
organen met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van
aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die
geen beleidskeuzen inhouden. (43) De Commissie moet de ingevolge
artikel 42 van deze richtlijn door de EBA, EIOPA en ESMA ontwikkelde ontwerpen
van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde
handelingen ingevolge artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de
Europese Unie en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van
Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en
Verordening (EU) nr. 1095/2010. (44) Gezien de zeer ingrijpende
wijzigingen die in Richtlijn 2005/60/EG en Richtlijn 2006/70/EG zouden moeten
worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid en consistentie
aangewezen deze samen te voegen en te vervangen. (45) Daar de doelstellingen van
deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels
preventie, onderzoek en opsporing van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt,
omdat individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun
financiële stelsel te beschermen onverenigbaar kunnen zijn met de werking van
de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde
van de Unie, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter
op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in
artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde
subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde
artikel 5 neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder
dan nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstelling. (46) Deze richtlijn eerbiedigt de
grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest van de
grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, in het bijzonder de eerbiediging
van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van
persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod van
discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een
onpartijdig gerecht, en het recht op verdediging. (47) Overeenkomstig artikel 21 van
het Handvest van de grondrechten van de EU dat elke discriminatie op welke
grond dan ook verbiedt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze richtlijn,
ten aanzien van risicobeoordelingen in de context van cliëntenonderzoek, zonder
discriminatie ten uitvoer wordt gelegd. (48) Overeenkomstig de gezamenlijke
politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011
over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in
gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen
vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de
onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale
omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht
de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd, HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN
VASTGESTELD: HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN Afdeling 1 Toepassingsgebied en definities Artikel 1 1. De lidstaten zien erop toe
dat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme worden verboden. 2. Voor de toepassing van deze
richtlijn worden de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan, als
witwassen van geld beschouwd: (a)
de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende
dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een
dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen
of te verhullen of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen
aan de juridische gevolgen van zijn daden te ontkomen; (b)
het verhelen of verhullen van de werkelijke aard,
oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom
van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of
uit deelneming aan een dergelijke activiteit; (c)
de verwerving, het bezit of het gebruik van
voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging dat deze voorwerpen zijn
verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke
activiteit; (d)
deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot,
hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het
oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden. 3. Er is eveneens sprake van het
witwassen van geld indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit
te wassen voorwerpen gelokaliseerd zijn op het grondgebied van een andere
lidstaat of op dat van een derde staat. 4. Voor de toepassing van deze
richtlijn wordt onder "financiering van terrorisme" verstaan: de
verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op
welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende
dat deze geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt om strafbare feiten in
de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de
Raad 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding[34],
als gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008,
te plegen[35]. 5. Medeweten, oogmerk of opzet,
vereist als bestanddeel van de in de leden 2 en 4 bedoelde
activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden. Artikel 2 1. Deze richtlijn is van
toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten: (1)
kredietinstellingen; (2)
financiële instellingen; (3)
de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend
in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten: (a)
bedrijfsrevisoren, externe accountants en
belastingadviseurs; (b)
notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van
juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en
voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of
onroerendgoedtransactie, hetzij door het bijstaan bij het voorbereiden of
uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met: i) de aan- en verkoop van onroerend goed
of bedrijven; ii) het beheren van diens geld,
waardepapieren of andere activa; iii) de opening of het beheer van bank-,
spaar- of effectenrekeningen; iv) het organiseren van inbreng die nodig is
voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen; v) de oprichting, de exploitatie of het
beheer van trusts, vennootschappen of soortgelijke structuren; (c)
niet onder a) of b) vallende aanbieders van
trust- of bedrijfsdiensten; (d)
makelaars in onroerend goed, daaronder begrepen
huurbemiddelingsdiensten; (e)
andere natuurlijke of rechtspersonen die handelen
in goederen doch slechts voor zover in contanten wordt betaald of ontvangen en
wel voor een bedrag van 7 500 EUR of meer, ongeacht of de transactie
plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband
lijkt te bestaan; (f)
aanbieders van gokdiensten. 2. De lidstaten kunnen beslissen
dat natuurlijke en rechtspersonen die slechts occasioneel of in zeer beperkte
mate financiële activiteiten ontplooien en wanneer het risico op witwassen of
financiering van terrorisme beperkt is, niet onder het toepassingsgebied van
deze richtlijn vallen mits de natuurlijke of rechtspersonen alle volgende
criteria vervullen: (a)
de financiële activiteit is in absolute zin beperkt
van omvang; (b)
de financiële activiteit is op transactiebasis
beperkt; (c)
de financiële activiteit vormt niet de
hoofdactiviteit; (d)
de financiële activiteit heeft een bijkomstig
karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit; (e)
met uitzondering van de in lid 1, punt 3, onder e)
genoemde activiteit, is de hoofdactiviteit niet een in lid 1 genoemde
activiteit; (f)
de financiële activiteit wordt enkel verricht voor
cliënten voor wie de hoofdactiviteit bedoeld is, en wordt in het algemeen niet
aangeboden aan het publiek. De vorige alinea geldt niet voor rechtspersonen en
natuurlijke personen die actief zijn op het gebied van geldtransfer in de zin van
artikel 4, punt 13, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot
wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en
tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG[36]. 3. Voor de toepassing van lid 2,
onder a), vereisen de lidstaten dat de totale omzet van de financiële
activiteit geen drempel overschrijdt die voldoende laag moet zijn. Deze
bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal
niveau vastgesteld. 4. Voor de toepassing van lid 2,
onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en enkelvoudige transactie een
bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of in meer
verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Deze bovengrens wordt,
afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau
vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen, dat dit soort
transacties zeker geen geschikte of doelmatige methode vormen om geld wit te
wassen of terrorisme te financieren, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR. 5. Voor de toepassing van lid 2,
onder c), schrijven de lidstaten voor, dat de omzet uit de financiële
activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke
of rechtspersoon bedraagt. 6. Wanneer de lidstaten voor de
toepassing van dit artikel het risico op witwassen of financiering van
terrorisme beoordelen, besteden zij speciale aandacht aan elke financiële
activiteit, ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag
worden geacht, dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor het witwassen van
geld of voor de financiering van terrorisme. 7. Krachtens dit artikel genomen
beslissingen worden afdoende gemotiveerd. De lidstaten voorzien in de
mogelijkheid deze beslissing in te trekken mocht er zich een verandering in de
omstandigheden voordoen. 8. De lidstaten zetten
risicogeoriënteerde controleactiviteiten op, of nemen andere toereikende
maatregelen om ervoor te zorgen, dat de afwijkingsbeslissing op grond van dit
artikel niet wordt misbruikt. Artikel 3 In deze richtlijn gelden de volgende
definities: (1)
"kredietinstelling": een
kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG
van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang
tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen[37], met inbegrip van in de
Europese Unie gevestigde bijkantoren, als omschreven in artikel 4, punt 3, van
voornoemde richtlijn, van een kredietinstelling met hoofdkantoor binnen of
buiten de Europese Unie; (2)
"financiële instelling": (a)
een onderneming, andere dan een kredietinstelling,
die een of meer van de operaties verricht als bedoeld in de punten 2 tot en met
12 en 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van
geldwisselactiviteiten (bureaux de change); (b)
een verzekeringsmaatschappij die over een
vergunning beschikt overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG van het Europees
Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering[38], in zoverre zij activiteiten
verricht die onder die richtlijn vallen; (c)
een beleggingsonderneming als gedefinieerd in punt 1
van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement
en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële
instrumenten[39]; (d)
een collectieve beleggingsonderneming die haar
rechten van deelname of aandelen op de markt brengt; (e)
een verzekeringstussenpersoon als gedefinieerd in
artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de
Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling[40], met uitzondering van de
tussenpersonen die zijn vermeld in artikel 2, lid 7, van genoemde richtlijn,
indien zij diensten van levensverzekering en andere diensten in verband met
beleggingen verrichten; (f)
in de Europese Unie gevestigde bijkantoren van de
onder a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen met hoofdkantoor binnen
of buiten de Europese Unie; (3)
"voorwerp": goederen van elke soort,
hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend,
hetzij tastbaar hetzij ontastbaar, en rechtsbescheiden in gelijk welke vorm,
ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien
van deze goederen blijken; (4)
"criminele activiteit": iedere vorm van
criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige strafbare
feiten: (a)
handelingen als omschreven in de artikelen 1 tot en
met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, als gewijzigd
bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008; (b)
alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag
van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope
stoffen van 1988 omschreven strafbare feiten; (c)
de activiteiten van criminele organisaties als
omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad
van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een
criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie[41]; (d)
fraude die van invloed is op de financiële belangen
van de Unie, althans ernstige fraude, als omschreven in artikel 1, lid 1, en
artikel 2 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële
belangen van de Europese Gemeenschappen[42]; (e)
corruptie; (f)
alle feiten, daaronder begrepen fiscale misdrijven
in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, die strafbaar zijn
gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een
jaar of, voor staten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare
feiten kennen, alle feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale
vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden; (5)
"uiteindelijke begunstigde": de
natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of het
zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke persoon voor
wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. De uiteindelijke
begunstigde omvat ten minste: (a)
bij entiteiten met rechtspersoonlijkheid: i) de natuurlijke persoon of de
natuurlijke personen die uiteindelijk de eigenaar is respectievelijk de
eigenaren zijn van een rechtspersoon via het rechtstreeks of middellijk houden
van een toereikend deel van de aandelen of stemrechten van deze rechtspersoon
met inbegrip van participatie in de vorm van toonderaandelen, hetzij over deze
uiteindelijk op deze wijze zeggenschap heeft respectievelijk hebben, waarbij
het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die
is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de
wetgeving van de Europese Unie, of aan gelijkwaardige internationale normen; Een percentage van 25% plus één aandeel geldt als
bewijs van eigendom of zeggenschap middels aandelenbezit en geldt voor elk
niveau van directe of indirecte eigendom; ii) als er enige twijfel is dat de in punt
i) geïdentificeerde personen de uiteindelijke begunstigden zijn, de natuurlijke
personen die op andere wijzen zeggenschap uitoefenen over het management van
een juridische entiteit; (b)
in het geval van juridische entiteiten, zoals
stichtingen, en van juridische constructies, zoals trusts, die gelden beheren
of uitkeren: i) de natuurlijke perso(o)n(en) die
zeggenschap over 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie
of juridische entiteit uitoefen(t)(en); en ii) voor zover de toekomstige begunstigden
reeds werden vastgelegd, de natuurlijke perso(o)n(en) die de begunstigde van 25
% of meer van het vermogen van een juridische constructie of rechtspersoon is
(zijn); of iii) voor zover de afzonderlijke personen
die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie
zijn, nog niet werden vastgelegd, de groep van personen in wier belang de
juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht
of werkzaam is. Voor begunstigden van trusts die middels kenmerken of middels
klasse worden aangeduid, winnen de meldingsplichtige entiteiten voldoende
informatie betreffende de begunstigde in om de zekerheid te verkrijgen dat zij
in staat zullen zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het
moment van de uitbetaling of wanneer de begunstigde voornemens is gevestigde
rechten uit te oefenen; (6)
"aanbieder van trust- of
bedrijfsdiensten": een natuurlijke of rechtspersoon die als
beroepsactiviteit enigerlei van de volgende diensten aan derden verstrekt: (a)
oprichten van vennootschappen of andere
rechtspersonen; (b)
optreden als of regelen dat een andere persoon
optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, deelgenoot in een
deelgenootschap ("partnership") of in een soortgelijke hoedanigheid in
andere rechtspersonen; (c)
verschaffen van een statutaire zetel,
bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en andere daarmee
samenhangende diensten voor een vennootschap, een deelgenootschap of enigerlei
andere rechtspersoon of juridische constructie; (d)
optreden als of regelen dat een andere persoon
optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische
constructie; (e)
optreden als of regelen dat een andere persoon
optreedt als gevolmachtigde aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het
niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is
onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de
wetgeving van de Europese Unie, of aan gelijkwaardige internationale normen; (7) a) “buitenlandse politiek
prominente personen": natuurlijke personen die door een derde land met een
prominente publieke functie worden of zijn bekleed; (b)
“binnenlandse politiek prominente personen":
natuurlijke personen die door een lidstaat met een prominente publieke functie
worden of zijn bekleed; (c)
“personen die door een internationale organisatie
met een prominente functie worden of zijn bekleed”: bestuurders,
plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of een
gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie; (d)
“natuurlijke personen die met een prominente
publieke functie worden of zijn bekleed” omvatten: i) staatshoofden, regeringsleiders,
ministers en staatssecretarissen; ii) parlementsleden; iii) leden van hooggerechtshoven, constitutionele
hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen
doorgaans geen verder beroep mogelijk is, behalve in uitzonderlijke
omstandigheden; iv) leden van rekenkamers of van raden van
bestuur van centrale banken; v) ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge
legerofficieren; vi) leden van de bestuurs-, management- of
toezichthoudende organen van overheidsbedrijven. Middelbare of lagere ambtenaren vallen
niet onder de in de punten i) tot en met vi) vastgestelde categorieën. (e)
“familieleden” omvatten: i) de echtgenoot; ii) een partner die als gelijkwaardig met
de echtgenoot wordt aangemerkt; iii) de kinderen en hun echtgenoten of
partners; iv) de ouders; (f)
“naaste geassocieerden” omvatten: i) een natuurlijke persoon van wie bekend
is, dat deze met een in de punten 7, onder a), tot en met 7, onder d, genoemde
persoon de gezamenlijke uiteindelijke begunstigde is van juridische entiteiten
of juridische constructies of met genoemde persoon andere nauwe zakelijke
relaties heeft; ii) een natuurlijke persoon die alleen de
juridische begunstigde is van een juridische entiteit of juridische constructie
waarvan bekend is, dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke
begunstiging van de in de punten 7, onder a), tot en met 7, onder d, genoemde
persoon. (8)
“directie”: een directeur of werknemer met
voldoende kennis van de risicoblootstelling aan het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme van de instelling en voldoende anciënniteit om
beslissingen te nemen die van invloed zijn op de risicoblootstelling ervan. Het
hoeft niet in alle gevallen om een lid van de raad van bestuur te gaan; (9)
"zakelijke relatie": een zakelijke,
professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele
activiteiten van de meldingsplichtige entiteiten en waarvan op het tijdstip dat
het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren; (10)
“gokdiensten”: alle diensten die gepaard gaan met
het verwedden van een inzet met geldswaarde bij kansspelen, daaronder begrepen
die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, pokerspelen
en weddenschappen, die worden aangeboden op een fysieke locatie, of op alle
mogelijke manieren vanop een afstand, op elektronische wijze of middels enige
andere communicatie bevorderende technologie, en op individueel verzoek van een
ontvanger van diensten; (11)
“groep”: groep als bedoeld in artikel 2, lid 12,
van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002
betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen
en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat[43]. Artikel 4 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bepalingen van deze richtlijn geheel of ten dele worden uitgebreid tot
andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2,
lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten die zich bezighouden met
activiteiten die zich zeer in het bijzonder lenen tot het witwassen van geld of
tot financiering van terrorisme. 2. Wanneer een lidstaat besluit
de bepalingen van deze richtlijn uit te breiden tot andere beroepen en
categorieën ondernemingen dan die waarnaar in artikel 2, lid 1, wordt
verwezen, stelt hij de Commissie daarvan in kennis. Artikel 5 De lidstaten kunnen op het door deze richtlijn
bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen
van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen. Afdeling 2 Risicobeoordeling Artikel 6 1. De Europese Bankautoriteit
(hierna “ EBA”), de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en
Bedrijfspensioenen (hierna “ EIOPA”) en de Europese Autoriteit voor
Effecten en Markten (hierna “ ESMA”) verstrekken een gezamenlijk advies
over de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
die op de interne markt van invloed zijn. Het advies wordt verstrekt binnen 2 jaar na de
datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. 2. De Commissie maakt het advies
beschikbaar om de lidstaten en meldingsplichtige entiteiten bij te staan bij
het bepalen, beheren en beperken van het risico op het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme. Artikel 7 1. Elke lidstaat doet passende
stappen om de erop van invloed zijnde risico’s op het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme te bepalen, te beoordelen, te begrijpen en te
beperken, en de beoordeling actueel te houden. 2. Elke lidstaat wijst een
autoriteit aan om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico’s te
coördineren. De identiteit van die autoriteit wordt ter kennis gebracht van de
Commissie, de EBA, EIOPA en ESMA en de andere lidstaten. 3. Bij het uitvoeren van de
beoordelingen waarvan sprake in lid 1 maken de lidstaten gebruik van het advies
waarvan sprake in artikel 6, lid 1. 4. Elke lidstaat voert de in lid
1 bedoelde beoordeling uit en: (a)
gebruikt de beoordeling(en) om zijn regeling ter
bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te
verbeteren, met name door het vaststellen van alle gebieden waar de
meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen toepassen en, in
voorkomend geval, het bepalen van de te nemen maatregelen; (b)
gebruikt de beoordeling(en) als hulpmiddel bij de
toewijzing en prioritering van middelen om het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme te bestrijden; (c)
stelt passende informatie beschikbaar voor de
meldingsplichtige entiteiten om hun eigen beoordelingen van het risico op het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme te verrichten. 5. De lidstaten maken op verzoek
de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar voor de andere lidstaten,
de Commissie en de EBA, EIOPA en ESMA. Artikel 8 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de meldingsplichtige entiteiten passende stappen doen om hun risico’s op
het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vast te stellen en te
beoordelen rekening houdend met risicofactoren daaronder begrepen cliënten,
landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties of
leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en grootte van de
meldingsplichtige entiteiten. 2. De in lid 1 bedoelde
beoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld
voor de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen,
controlemaatregelen en procedures om de op het niveau van de Unie, op het
niveau van de lidstaten en op het niveau van de meldingsplichtige entiteiten
vastgestelde risico’s op het witwassen van geld en de financiering van
terrorisme te beperken en effectief te beheren. De gedragslijnen, controlemaatregelen
en procedures zijn evenredig met de aard en grootte van de meldingsplichtige
entiteiten. 4. De in lid 3 bedoelde
gedragslijnen en procedures omvatten ten minste: (a)
de ontwikkeling van interne gedragslijnen,
procedures en controlemaatregelen, daaronder begrepen cliëntenonderzoek,
rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer
(daaronder begrepen, wanneer passend voor de grootte en de aard van het
bedrijf, de aanstelling van een directeur Naleving op managementniveau) en
doorlichting van medewerkers; (b)
wanneer passend, gelet op de grootte en de aard van
het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de in punt a) bedoelde interne
gedragslijnen, procedures en controlemaatregelen te beproeven. 5. De lidstaten vereisen dat de
meldingsplichtige entiteiten van de directie goedkeuring verkrijgen voor de
gedragslijnen en procedures die zij invoeren, en in voorkomend geval tot het
monitoren en uitbreiden van de genomen maatregelen overgaan. HOOFDSTUK II CLIËNTENONDERZOEK Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 9 De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen
en financiële instellingen anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes bij te
houden. De lidstaten vereisen in alle gevallen dat de eigenaars en begunstigden
van bestaande anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes, zo spoedig mogelijk
en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen of spaarboekjes op enigerlei
wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan de vereisten inzake
cliëntenonderzoek. Artikel 10 De lidstaten zorgen ervoor dat de
meldingsplichtige entiteiten in de volgende gevallen de
cliëntenonderzoeksvereisten toepassen: (a)
wanneer zij een zakelijke relatie aangaan; (b)
wanneer zij occasionele transacties ten bedrage van
15 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie
plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband
lijkt te bestaan; (c)
voor natuurlijke of rechtspersonen die in goederen
handelen, wanneer zij incidenteel transacties ten bedrage van 7 500 EUR of
meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één
verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan; (d)
voor aanbieders van gokdiensten, wanneer zij
occasionele transacties ten bedrage van 2 000 EUR of meer verrichten, ongeacht
of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer
verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan; (e)
wanneer er een vermoeden van het witwassen van geld
of de financiering van terrorisme bestaat, ongeacht of er sprake is van
enigerlei derogatie, vrijstelling of drempel; (f)
wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen
cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn. Artikel 11 1. De
cliëntenonderzoeksprocedures omvatten: (a)
identificeren van de cliënt en verifiëren van zijn identiteit
op basis van documenten, gegevens of informatie uit betrouwbare en
onafhankelijke bron; (b)
identificeren van de uiteindelijke begunstigde en
nemen van redelijke maatregelen om zijn identiteit te verifiëren, zodat de
instelling of persoon die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt
overtuigd is dat zij of hij weet wie de uiteindelijke begunstigde is, en,
wanneer het rechtspersonen, trusts en soortgelijke juridische constructies
betreft, nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de
eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt; (c)
beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van
informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie; (d)
verrichten van een voortdurende controle op de
zakelijke relatie, met inbegrip van een nauwlettend toezicht op de tijdens de
gehele duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat
deze stroken met de kennis die de instelling of persoon heeft van de cliënt en
van zijn zakelijk en risicoprofiel, in voorkomend geval met inbegrip van de
oorsprong van de fondsen en actueel houden van de in haar of zijn bezit zijnde
documenten, gegevens of informatie. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de meldingsplichtige entiteiten alle in lid 1 vervatte
cliëntenonderzoeksvereisten toepassen, maar kunnen de draagwijdte van deze
maatregelen bepalen op basis van risicogevoeligheid. 3. De lidstaten verplichten de
meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van de risico’s op het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme ten minste met de in
bijlage I vastgestelde variabelen rekening te houden. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat de meldingsplichtige entiteiten tegenover de bevoegde autoriteiten of
zelfregulerende instanties kunnen aantonen dat de maatregelen passend zijn gezien
de risico’s op het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. 5. Voor
levensverzekeringsactiviteiten of andere beleggingsgerelateerde
verzekeringsactiviteiten zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële
instellingen, naast de voor de cliënt en de uiteindelijke begunstigde vereiste
cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen
betreffende de begunstigden van levensverzekeringspolissen en andere
beleggingsgerelateerde verzekeringspolissen uitvoeren zodra de begunstigden
zijn geïdentificeerd of aangewezen: (a)
voor begunstigden die als met name genoemde
natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies worden
geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon; (b)
voor begunstigden die middels kenmerken of middels
klasse op of andere wijze worden aangeduid, inwinnen door de financiële
instelling van voldoende informatie betreffende die begunstigden om de
zekerheid te verkrijgen dat zij in staat zal zijn de identiteit van de
begunstigde vast te stellen op het moment van de uitbetaling; Voor beide in de punten a) en b) bedoelde gevallen
vindt de verificatie van de identiteit van de begunstigden op het moment van de
uitbetaling plaats. In geval van, gehele of gedeeltelijke, overdracht van de
levensverzekeringen of andere beleggingsgerelateerde verzekeringen aan een
derde, identificeren de financiële instellingen die op de hoogte zijn van de
overdracht de uiteindelijke begunstigde op het moment van de overdracht aan de
natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die ten eigen
voordele de waarde van de toegewezen polis ontvangt. Artikel 12 1. De lidstaten schrijven voor
dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke
begunstigde plaatsvindt vóór het aangaan van een zakelijke relatie of het
uitvoeren van een transactie. 2. In afwijking van lid 1
kunnen de lidstaten toestaan dat de verificatie van de identiteit van de cliënt
en de uiteindelijke begunstigde wordt voltooid tijdens het aangaan van een
zakelijke relatie indien dit noodzakelijk is om de normale gang van zaken niet
te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financiering van
terrorisme bestaat. In dergelijke situaties worden deze procedures zo spoedig
mogelijk na het eerste contact voltooid. 3. Bij wijze van uitzondering op
de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten toestaan dat een bankrekening
wordt geopend, mits er toereikende waarborgen zijn getroffen die garanderen dat
er door de cliënt of namens de cliënt geen transacties worden verricht voordat
er sprake is van volledige naleving van de leden 1 en 2. 4. De lidstaten vereisen dat
wanneer de betrokken instelling of persoon niet bij machte is aan artikel 11,
lid 1, onder a), b) en c), te voldoen, deze geen transacties via een
bankrekening mag verrichten, geen zakelijke relatie mag aangaan of geen
transactie mag uitvoeren, en overweegt de zakelijke relatie te beëindigen en
overeenkomstig artikel 32 een melding van verdachte transacties in verband
met de cliënt bij de fie in te dienen. De lidstaten passen de voorgaande alinea niet toe
op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen,
bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, enkel in de
strikte mate dat een dergelijke vrijstelling betrekking heeft op het bepalen
van de rechtspositie voor hun cliënt of het verrichten van hun taak van
verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in of in verband met een
rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een
rechtsgeding. 5. De lidstaten vereisen dat meldingsplichtige
entiteiten de cliëntenonderzoeksprocedures niet alleen op alle nieuwe cliënten,
maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten toepassen naar gelang van de
risicogevoeligheid van deze cliënten, daaronder begrepen wanneer de relevante omstandigheden
van een cliënt veranderen. Afdeling 2 Vereenvoudigd cliëntenonderzoek Artikel 13 1. Indien een lidstaat of een
meldingsplichtige entiteit gebieden met een lager risico vaststelt, mag die
lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan vereenvoudigde
cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen. 2. Alvorens vereenvoudigde
cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, gaan meldingsplichtige entiteiten
na of de cliëntenrelatie of de transactie een lagere mate van risico vertoont. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat meldingsplichtige entiteiten de transactie of de zakelijke relatie
voldoende monitoren om ongewone of verdachte transacties te kunnen ontdekken. Artikel 14 Bij het beoordelen van de risico’s op het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme met betrekking tot soorten
cliënten, landen of geografische gebieden, en bepaalde producten, diensten,
transacties of leveringskanalen, houden lidstaten en meldingsplichtige
entiteiten ten minste rekening met de in bijlage II vastgestelde factoren van
potentieel lagere risicosituaties. Artikel 15 De EBA, EIOPA en ESMA geven richtsnoeren die
gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten
als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), overeenkomstig artikel 16 van
Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010, en Verordening
(EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten
worden genomen en/of de maatregelen die moeten worden genomen in situaties
waarin vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er moet
specifiek rekening worden gehouden met de aard en omvang van de
bedrijfsactiviteit, en, indien passend en evenredig, moet in specifieke
maatregelen worden voorzien. Deze richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na
de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. Afdeling 3 Verscherpt cliëntenonderzoek Artikel 16 1. In in de artikelen 17 tot en
met 23 van deze richtlijn vastgestelde gevallen en in andere gevallen van
hogere risico’s die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten worden
vastgesteld, vereisen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten
verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico’s op passende
wijze te beheren en te beperken. 2. De lidstaten vereisen dat de
meldingsplichtige entiteiten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de
achtergrond en het doel onderzoeken van alle complexe, ongewone grote
transacties en alle ongewone transactiepatronen die geen duidelijk economisch
of wettig doel hebben. In het bijzonder vergroten zij de mate en aard van
monitoring van de zakelijke relatie om te bepalen of die transacties of
activiteiten ongewoon of verdacht lijken. 3. De lidstaten en
meldingsplichtige entiteiten houden bij het beoordelen van de risico’s op het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme ten minste met de in
bijlage III vastgestelde factoren van situaties met een potentieel hoger risico
rekening. 4. De EBA, EIOPA en ESMA geven
richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige
entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), overeenkomstig
artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010,
en Verordening (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in
overweging moeten worden genomen en/of de maatregelen die moeten worden genomen
in situaties waarin verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden
toegepast. Die richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na de datum van
inwerkingtreding van deze richtlijn. Artikel 17 Wat grensoverschrijdende
correspondentbankrelaties met respondente instellingen uit derde landen
betreft, vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als
vastgesteld in artikel 11, dat hun kredietinstellingen: (a)
voldoende informatie over de betrokken respondente
instelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de
bedrijfsactiviteiten van deze respondenten, en op basis van openbaar
beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het
toezicht bepalen; (b)
de controles ter bestrijding van het witwassen
van geld en de financiering van terrorisme van de respondente instelling
beoordelen; (c)
toestemming verkrijgen van de directie voordat zij
nieuwe correspondentbankrelaties aangaan; (d)
de respectieve verantwoordelijkheden van elke
instelling schriftelijk vastleggen; (e)
met betrekking tot transitrekeningen
(„payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondente
kredietinstelling de identiteit heeft geverifieerd van en doorlopend
cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van de cliënten die rechtstreeks toegang
hebben tot de correspondentrekeningen en dat zij in staat is om op verzoek de
relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondente instelling. Artikel 18 Ten aanzien van transacties of zakelijke
relaties met buitenlandse politiek prominente personen vereisen de lidstaten,
naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat
meldingsplichtige entiteiten: (a)
over passende op risico gebaseerde procedures
beschikken om uit te maken of de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de
cliënt een dergelijke persoon is; (b)
toestemming hebben van de directie om zakelijke
relaties met dergelijke cliënten aan te gaan of voort te zetten; (c)
toereikende maatregelen nemen om de bron van het
vermogen en van de fondsen vast te stellen die bij de zakelijke relatie of
transactie worden gebruikt; (d)
de zakelijke relatie doorlopend verscherpt
controleren. Artikel 19 Ten aanzien van transacties of zakelijke
relaties met buitenlandse politiek prominente personen of een persoon aan wie
door een internationale organisatie een prominente functie wordt toevertrouwd
of is toevertrouwd, vereisen de lidstaten, naast de
cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat
meldingsplichtige entiteiten: (a)
over passende op risico gebaseerde procedures
beschikken om uit te maken of de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de
cliënt een dergelijke persoon is; (b)
in gevallen van zakelijke relaties met een hoger
risico met dergelijke personen, de maatregelen als bedoeld in de punten b), c)
en d) van artikel 18 toepassen. Artikel 20 Meldingsplichtige entiteiten nemen redelijke
maatregelen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis of
een andere beleggingsgerelateerde verzekeringspolis en/of, indien vereist, de
uiteindelijke begunstigde van de begunstigde politiek prominente personen zijn.
Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de, gehele of
gedeeltelijke, overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico’s zijn
vastgesteld, vereisen de lidstaten, naast het nemen van de normale
cliëntenonderzoeksmaatregelen, dat meldingsplichtige entiteiten: (a)
de directie informeren vóór de uitbetaling van de
polisopbrengsten ; (b)
de hele zakelijke relatie met de polishouder aan
een uitgebreid nauwkeurig onderzoek onderwerpen. Artikel 21 De in de artikelen 18, 19 en 20 bedoelde
maatregelen gelden eveneens voor familieleden of personen die bekendstaan als
naaste geassocieerden van dergelijke politiek prominente personen. Artikel 22 Indien aan een in de artikelen 18, 19 en 20
bedoelde persoon door een lidstaat of een derde land niet langer een prominente
publieke functie of door een internationale organisatie niet langer een
prominente functie is toevertrouwd, dienen meldingsplichtige entiteiten het
door die persoon gevormde voortdurende risico te overwegen en dergelijke
passende maatregelen op basis van risicogevoeligheid toe te passen totdat die
persoon niet langer geacht wordt een risico te vormen. De desbetreffende
periode mag niet minder bedragen dan 18 maanden. Artikel 23 1. De lidstaten verbieden
kredietinstellingen een correspondentbankrelatie aan te gaan of handhaven met
een „shell bank” en vereisen dat kredietinstellingen passende maatregelen nemen
om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentbankrelaties aangaan of handhaven
met een bank waarvan bekend is dat deze een shell bank toestaat van haar
rekeningen gebruik te maken. 2. Voor de toepassing lid 1
wordt onder “shell bank” verstaan, een kredietinstelling, of een instelling die
zich met soortgelijke activiteiten bezig houdt, opgericht in een rechtsgebied
waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis
heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële
groep. Afdeling 4 Uitvoering van cliëntenonderzoek door derden Artikel 24 De lidstaten kunnen meldingsplichtige
entiteiten toestaan op derden een beroep te doen om de in artikel 11, lid 1,
onder a), b) en c), neergelegde vereisten te vervullen. De uiteindelijke
verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze vereisten blijft evenwel
berusten bij de meldingsplichtige entiteit die op de derde een beroep doet. Artikel 25 1. Voor de toepassing van deze
afdeling wordt onder "derden" verstaan meldingsplichtige entiteiten
die zijn opgenomen in de lijst van artikel 2, of andere in lidstaten of een
derde land gevestigde instellingen en personen, die cliëntenonderzoeksvereisten
en vereisten betreffende de bewaring van bewijsstukken toepassen welke
gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld en die wat
de naleving van de vereisten van deze richtlijn betreft overeenkomstig afdeling
2 van hoofdstuk VI onder toezicht staan. 2. De lidstaten overwegen
beschikbare informatie betreffende de omvang van geografisch risico wanneer zij
beslissen of een derde land aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voldoet en
stellen elkaar, de Commissie en de EBA, EIOPA en ESMA voor zover dit relevant
is voor de toepassing van deze Richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke
bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU)
nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, in kennis van
gevallen waarin zij van oordeel zijn dat een derde land aan dergelijke
voorwaarden voldoet. Artikel 26 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat meldingsplichtige entiteiten bij de derde waarop een beroep wordt gedaan de
noodzakelijke informatie inwinnen betreffende de in artikel 11, lid 1, onder
a), b) en c), neergelegde vereisten. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen
toereikende stappen doen om ervoor te zorgen dat relevante kopieën van
identificatie- en verificatiegegevens en andere relevante documentatie
betreffende de identiteit van de cliënt of de uiteindelijke begunstigde op
verzoek door de derde onmiddellijk worden doorgestuurd. Artikel 27 De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde
autoriteit van de staat van herkomst (voor groepsbrede gedragslijnen en
controlemaatregelen) en de bevoegde autoriteit van de staat van ontvangst (voor
bijkantoren en dochtermaatschappijen) mogen oordelen dat een meldingsplichtige
entiteit de in artikel 25, lid 1, en 26 vervatte maatregelen via haar
groepsprogramma toepast indien de volgende voorwaarden zijn vervuld: (a)
een meldingsplichtige entiteit doet een beroep op
informatie die wordt verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde
groep; (b)
die groep past de cliëntenonderzoeksmaatregelen,
regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s tegen het witwassen van
geld en de financiering van terrorisme toe overeenkomstig deze richtlijn of
gelijkwaardige regels; (c)
de effectieve uitvoering van de in punt b) bedoelde
vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van een bevoegde autoriteit. Artikel 28 Deze afdeling is niet van toepassing op de
uitbestedings- of agentuurverhouding waarbij de aanbieder van de uitbestede
dienst of de agent op grond van een contractuele overeenkomst moet worden
beschouwd als onderdeel van de meldingsplichtige entiteit. HOOFDSTUK III INFORMATIE OVER UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN Artikel 29 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat binnen hun grondgebied gevestigde rechtspersonen of juridische entiteiten
toereikende, accurate en actuele informatie over hun uiteindelijke begunstigen
inwinnen en bezitten. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten tijdig toegang
verkrijgen tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie. Artikel 30 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat trustees van een express trust die door hun recht worden beheerst
toereikende, accurate en actuele informatie over uiteindelijke begunstigen
betreffende de trust inwinnen en bezitten. Deze informatie omvat de identiteit
van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (indien
relevant), van de begunstigden of klasse van begunstigden, en van elke andere
natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat trustees hun status aan de meldingsplichtige entiteiten openbaarmaken
wanneer de trustee als trustee een zakelijke relatie aangaat of een occasionele
transactie boven de in de punten b), c) en d) van artikel 10 vastgestelde
drempel uitvoert. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten tijdig toegang
verkrijgen tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat maatregelen die met die in de leden 1, 2 en 3 overeenstemmen, op andere
soorten juridische entiteiten en constructies met een soortgelijke structuur en
functie als trusts van toepassing zijn. HOOFDSTUK IV MELDINGSPLICHT Afdeling 1 Algemene bepalingen Artikel 31 1. Elke lidstaat richt een fie
op om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen, op
te sporen en te onderzoeken. 2. De lidstaten stellen de
Commissie schriftelijk in kennis van de naam en het adres van de betrokken
fie’s. 3. De fie wordt opgezet als een
centrale, nationale eenheid. Zij is verantwoordelijk voor de ontvangst (en,
voor zover toegestaan, het opvragen) het analyseren en het verspreiden onder de
bevoegde autoriteiten van openbaargemaakte informatie die betrekking heeft op
potentiële gevallen van witwassen van geld of verband houdende basismisdrijven,
potentiële financiering van terrorisme, of die krachtens een nationale
wetgeving of regeling is vereist. Aan de fie worden toereikende middelen
verschaft om haar taken te vervullen. 4. De lidstaten zien erop toe
dat de fie rechtstreeks of onrechtstreeks, en tijdig, toegang krijgt tot de
financiële, administratieve en wetshandhavingsinformatie die zij nodig heeft om
haar taken naar behoren te vervullen. Bovendien reageren fie’s op verzoeken om
informatie door wetshandhavingautoriteiten in hun lidstaat tenzij er feitelijke
redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een
negatieve impact zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in
uitzonderlijke omstandigheden, indien onthulling van de informatie duidelijk
onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of
rechtspersoon of irrelevant zou zijn gelet op de doeleinden waarvoor zij is
gevraagd. 5. De lidstaten zorgen ervoor
dat de fie bevoegd is, rechtstreeks of onrechtstreeks, dringende actie te
ondernemen wanneer er een vermoeden is dat een transactie verband houdt met het
witwassen van geld of de financiering van terrorisme om een transactie op te
schorten of er geen toestemming voor te verlenen teneinde de transactie te
analyseren en het vermoeden te bevestigen. 6. De analysefunctie van de fie
bestaat uit een operationele analyse die zich toespitst op individuele gevallen
en specifieke doelstellingen en uit een strategische analyse van trends en
patronen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Artikel 32 1. De lidstaten schrijven voor
dat de meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en
werknemers daarvan ten volle samenwerken: (a)
door de fie onmiddellijk, uit eigen beweging, op de
hoogte te brengen indien de onder deze richtlijn vallende instelling of persoon
weet, vermoedt of goede redenen heeft om te vermoeden dat gelden de opbrengst
zijn van criminele activiteiten of met de financiering van terrorisme verband
houden en door in dergelijke gevallen onmiddellijk op verzoeken van de fie om
bijkomende informatie in te gaan; (b)
door de fie op haar verzoek onmiddellijk alle
vereiste informatie te verstrekken, overeenkomstig de volgens het geldende
recht vastgestelde procedures. 2. De in lid 1 van dit
artikel bedoelde informatie wordt verstrekt aan de fie van de lidstaat op het
grondgebied waarvan de instelling of persoon die de informatie heeft verstrekt,
zich bevindt. De informatie wordt normaliter verstrekt door de persoon of
personen die volgens de procedures van artikel 8, lid 4, is of zijn aangewezen. Artikel 33 1. In afwijking van artikel 32,
lid 1, kunnen de lidstaten, in het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3),
onder a), b) en d) bedoelde personen, een passende zelfregulerende instantie
van het desbetreffende beroep aanwijzen als de autoriteit die de in artikel 32,
lid 1, bedoelde informatie moet ontvangen. Onverminderd lid 2 geeft de
aangewezen zelfregulerende instantie in de in de eerste alinea bedoelde
gevallen de informatie onverwijld en ongefilterd aan de fie door. 2. De lidstaten passen de in
artikel 32, lid 1, vervatte verplichtingen niet toe op notarissen,
andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, bedrijfsrevisoren,
externe accountants en belastingadviseurs enkel in de strikte mate dat een
dergelijke vrijstelling betrekking heeft op informatie die zij van een van hun
cliënten ontvangen of over een van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de
rechtspositie van hun cliënt bepalen dan wel in of in verband met een
rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het
instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie
vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of ingewonnen. Artikel 34 1. De lidstaten schrijven voor
dat de meldingsplichtige entiteiten zich onthouden van het uitvoeren van
transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze met het witwassen van geld
of terrorismefinanciering verband houden, totdat zij conform artikel 32, lid 1,
onder a) de nodige maatregelen hebben getroffen. In overeenstemming met de
wetgeving van de lidstaten mogen instructies worden gegeven om de transactie
niet uit te voeren. 2. Indien wordt vermoed dat een
dergelijke transactie leidt tot het witwassen van geld of tot financiering van
terrorisme en wanneer het niet mogelijk is zich te onthouden of indien daardoor
de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of
terrorismefinancieringstransactie belemmerd zou worden, verstrekken de
meldingsplichtige entiteiten de vereiste informatie onmiddellijk daarna aan de
fie. Artikel 35 1. De lidstaten zien erop toe
dat de bevoegde autoriteiten genoemd in artikel 45 de fie onmiddellijk
inlichten indien zij tijdens inspecties bij de meldingsplichtige entiteiten,
dan wel op enigerlei andere wijze feiten ontdekken die verband zouden kunnen
houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme. 2. De lidstaten zien erop toe
dat de toezichthoudende instanties die krachtens wettelijke of
bestuursrechtelijke bepalingen zijn gemachtigd toe te zien op de
effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten, de fie inlichten
indien zij feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met het witwassen
van geld of met financiering van terrorisme. Artikel 36 Wanneer een meldingsplichtige entiteit, dan
wel een werknemer of een bestuurder van zulk een meldingsplichtige entiteit, te
goeder trouw, zoals bepaald in artikel 32, lid 1, en artikel 33,
de in artikelen 32 en 33 bedoelde informatie verstrekt, vormt zulks geen
schending van een restrictie op onthulling van informatie uit hoofde van een
overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt zulks
voor de meldingsplichtige entiteit, of haar bestuurders of werknemers generlei
aansprakelijkheid met zich mee. Artikel 37 De lidstaten nemen alle passende maatregelen
om werknemers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan
de fie vermoedens van het witwassen van geld of financiering van terrorisme
melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie. Afdeling 2 Mededelingsverbod Artikel 38 1. Meldingsplichtige entiteiten en
bestuurders en werknemers ervan mogen aan de betrokken cliënt of aan derde
personen niet mededelen dat overeenkomstig de artikelen 32 en 33 informatie is
verstrekt of dat een onderzoek naar het witwassen van geld of
terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd. 2. Het verbod in lid 1
geldt niet voor mededelingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met
inbegrip van de zelfregulerende instanties, of mededelingen ten behoeve van
wetshandhavingdoeleinden. 3. Het verbod in lid 1 vormt
geen belemmering voor mededelingen tussen instellingen van de lidstaten, of van
derde landen die vereisten opleggen welke gelijkwaardig zijn aan die welke in
deze richtlijn zijn neergelegd, mits zij tot dezelfde groep behoren. 4. Het verbod in lid 1
vormt geen belemmering voor mededelingen tussen de in artikel 2, lid 1,
punt 3, onder a) en b), bedoelde personen van de lidstaten, of van
derde landen die eisen stellen die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze
richtlijn, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen
binnen eenzelfde rechtspersoon of een netwerk. Voor de toepassing van de
eerste alinea wordt onder een "netwerk" verstaan: de grotere
structuur waartoe de persoon behoort die eigendom, beheer, en controle op de
naleving van de verplichtingen gezamenlijk deelt. 5. Voor instellingen of personen
waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punt 1, punt 2, en punt 3, onder a) en b),
in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of
meer instellingen of personen betrokken zijn, vormt het verbod in lid 1 van dit
artikel geen belemmering voor mededelingen tussen de desbetreffende
instellingen of personen, mits zij in een lidstaat gevestigd zijn, of in een
derde land dat eisen stelt die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze
richtlijn, en mits zij tot dezelfde beroepscategorie behoren en onderworpen
zijn aan verplichtingen op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming
van persoonsgegevens. 6. Wanneer de in artikel 2,
lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde personen trachten een
cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een
mededeling in de zin van lid 1 aangemerkt. HOOFDSTUK V BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE
GEGEVENS Artikel 39 De lidstaten verlangen van de meldingsplichtige
entiteiten dat zij overeenkomstig het nationale recht de volgende documenten en
informatie bewaren met het oog op de preventie, opsporing en onderzoek van
mogelijke gevallen van witwassen van geld of terrorismefinanciering, door de
fie of door andere bevoegde autoriteiten: (a)
wat de klantenonderzoeksprocedure betreft,
afschriften van of verwijzingen naar de vereiste stukken, gedurende een periode
van vijf jaar na beëindiging van de zakelijke relatie met hun cliënt. Bij het
verstrijken van deze periode worden persoonsgegevens geschrapt tenzij dit
anders is geregeld bij nationaal recht dat bepaalt onder welke omstandigheden
meldingsplichtige entiteiten gegevens mogen bijhouden of verder bijhouden. De
lidstaten mogen verder bijhouden slechts toestaan of vereisen als dit
noodzakelijk is voor de preventie, de opsporing of het onderzoek van het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De maximumbewaarperiode
na beëindiging van de zakelijke relatie mag niet meer bedragen dan tien jaar; (b)
wat de zakelijke relaties en transacties betreft,
de bewijsstukken en registratie, zijnde de originele stukken of de afschriften
die krachtens hun nationale wetgeving eenzelfde bewijskracht hebben, gedurende
vijf jaar na uitvoering van de transacties of beëindiging van de zakelijke
relatie (hierbij geldt de kortste periode). Bij het verstrijken van deze
periode worden persoonsgegevens geschrapt tenzij dit anders is geregeld bij
nationaal recht dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige
entiteiten gegevens mogen bijhouden of verder bijhouden. De lidstaten mogen
verder bijhouden slechts toestaan of vereisen als dit noodzakelijk is voor de
preventie, de opsporing of het onderzoek van het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme. De maximumbewaarperiode na uitvoering van de
transacties of beëindiging van de zakelijke relatie (hierbij geldt de periode
die het eerst eindigt) mag niet meer bedragen dan tien jaar. Artikel 40 De lidstaten vereisen dat hun
meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen
ten volle en snel te reageren op verzoeken van de fie, of van andere
autoriteiten, overeenkomstig hun nationaal recht, om te antwoorden op de vraag
of zij een zakelijke relatie onderhouden of in de afgelopen vijf jaar een zakelijke
relatie onderhouden hebben met een gespecificeerde natuurlijke of rechtspersoon
en op vragen over de aard van deze relatie. Artikel 41 1. De lidstaten zien er, met het
oog op de voorbereiding van de nationale risicobeoordelingen ingevolge artikel 7,
op toe dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter
bestrijding van witwaspraktijken of terrorismefinanciering te beoordelen door
uitgebreide statistische gegevens op te stellen over aangelegenheden die
relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen. 2. De in lid 1 bedoelde
statistieken omvatten: (a)
gegevens betreffende metingen van de omvang en het
belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze
richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal entiteiten en personen en het
economische belang van elke sector; (b)
gegevens betreffende metingen van de meld-,
onderzoeks- en gerechtelijke fasen van de nationale regeling ter bestrijding
van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, daaronder begrepen
het aantal meldingen van verdachte transacties aan de fie, het gevolg dat aan
deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen,
het aantal personen dat is vervolgd, het aantal personen dat is veroordeeld
voor strafbare feiten in verband met witwassen van geld of financiering van
terrorisme en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of
verbeurdverklaarde voorwerpen. 3. De lidstaten zorgen ervoor
dat een geconsolideerd overzicht van hun statistische rapporten wordt
gepubliceerd en delen aan de Commissie de in lid 2 bedoelde statistieken mee. HOOFDSTUK VI GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT Afdeling 1 Interne procedures, opleiding en feedback Artikel 42 1. De lidstaten vereisen dat
meldingsplichtige entiteiten die van een groep deel uitmaken groepsbrede
gedragslijnen en procedures uitvoeren, daaronder begrepen gedragslijnen inzake
gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van
informatie binnen de groep voor doeleinden betreffende bestrijding van het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Die gedragslijnen en
procedures worden op effectieve wijze ten uitvoer gelegd op het niveau van de
bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen in de lidstaten en derde
landen. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat indien de meldingsplichtige entiteiten bijkantoren of
meerderheidsdochterondernemingen hebben die gevestigd zijn in derde landen waar
de minimale vereisten ter bestrijding van het witwassen van geld en de
financiering van terrorisme minder streng zijn dan die van de lidstaat, hun in
het derde land gevestigde bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen de
vereisten van de lidstaat, daaronder begrepen gegevensbescherming, uitvoeren
voor zover de wet- en regelgeving van het derde land dit toestaat. 3. De lidstaten, de EBA, EIOPA
en ESMA stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin de wetgeving van het
derde land niet toestaat dat de krachtens lid 1 vereiste maatregelen worden
toegepast, en waarin gecoördineerd zou kunnen worden opgetreden om een
oplossing te vinden. 4. De lidstaten vereisen dat,
indien de wetgeving van het derde land niet toestaat dat de krachtens de eerste
alinea van lid 1 vereiste maatregelen worden toegepast, de
meldingsplichtige entiteiten extra maatregelen nemen om het risico van
witwassen van geld of van financiering van terrorisme doeltreffend te
behandelen en de toezichthouders van hun land van herkomst informeren. Als de
extra maatregelen niet voldoende zijn, nemen de bevoegde autoriteiten in het
land van herkomst extra toezichtmaatregelen in overweging, daaronder begrepen,
in voorkomend geval, het verzoek dat de financiële groep zijn
bedrijfsactiviteiten in het land van herkomst stopzet. 5. De EBA, EIOPA en ESMA
ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van het
soort extra maatregelen waarvan sprake in lid 4 van dit artikel en de
minimumactie die moet worden ondernomen door de meldingsplichtige entiteiten
waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), indien de wetgeving van
het derde land geen toepassing van de op grond van de leden 1 en 2 vereiste
maatregelen toestaat. De EBA, EIOPA en ESMA leggen deze ontwerpen van
technische reguleringsnormen binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding
van deze richtlijn voor aan de Commissie. 6. Aan de Commissie wordt de
bevoegdheid gedelegeerd om de in lid 5 bedoelde technische reguleringsnormen
vast te stellen overeenkomstig de procedure neergelegd in de artikelen 10 tot
en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr.
1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010. 7. De lidstaten zorgen ervoor
dat het delen van informatie binnen de groep toegestaan is mits dit geen
afbreuk doet aan onderzoek naar, of analyse van, mogelijk witwassen van geld of
financiering van terrorisme door de fie of door andere bevoegde autoriteiten
overeenkomstig het nationaal recht. 8. De lidstaten mogen vereisen
dat emittenten van elektronisch geld als gedefinieerd bij Richtlijn 2009/110/EG
van het Europees Parlement en de Raad[44]
en betalingsdienstaanbieders als gedefinieerd bij Richtlijn 2007/64/EG van het
Europees Parlement en de Raad[45]
die op hun grondgebied gevestigd zijn en waarvan het hoofdkantoor in een andere
lidstaat of buiten de Unie gelegen is, op hun grondgebied een centraal contactpunt
aanstellen om toe te zien op de naleving van de regels ter bestrijding van het
witwassen van geld en de financiering van terrorisme. 9. De EBA, EIOPA en ESMA
ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen betreffende de criteria
voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanstelling van een centraal
contactpunt ingevolge lid 8 hierboven passend is, en wat de taken van de
centrale contactpunten moeten zijn. De EBA, EIOPA en ESMA leggen deze ontwerpen
van technische reguleringsnormen binnen twee jaar na de datum van
inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie. 10. Aan de Commissie wordt de
bevoegdheid gedelegeerd om de in lid 9 bedoelde technische reguleringsnormen
vast te stellen overeenkomstig de procedure neergelegd in de artikelen 10 tot
en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van
Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010. Artikel 43 1. De lidstaten schrijven voor
dat de meldingsplichtige entiteiten maatregelen evenredig met hun risico's, aard
en grootte nemen om hun betrokken werknemers met de op grond van deze richtlijn
vastgestelde bepalingen, daaronder begrepen relevante
gegevensbeschermingsvereisten, bekend te maken. Deze maatregelen houden onder meer in dat de
betrokken werknemers deelnemen aan speciale voortdurende opleidingsprogramma's
om de verrichtingen te leren onderkennen die met het witwassen van geld of
financiering van terrorisme verband kunnen houden en te leren hoe in die
gevallen moet worden gehandeld. Indien een natuurlijke persoon die onder een van
de in artikel 2, lid 1, punt 3, opgesomde categorieën valt, zijn
beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in
deze afdeling genoemde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon in
plaats van op de natuurlijke persoon. 2. De lidstaten zien erop toe
dat de meldingsplichtige entiteiten toegang krijgen tot actuele informatie over
de praktijken van witwassers of terrorismefinanciers en over aanwijzingen om
verdachte transacties te kunnen herkennen. 3. De lidstaten zien erop toe
dat, voor zover mogelijk, tijdig feedback wordt verstrekt over de
doeltreffendheid en de follow-up van meldingen van vermoedens van het witwassen
van geld of financiering van terrorisme. Afdeling 2 Toezicht Artikel 44 1. De lidstaten bepalen dat
wisselkantoren en aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten over een vergunning
moeten beschikken of in een register ingeschreven moeten zijn en dat aanbieders
van gokdiensten over een vergunning moeten beschikken. 2. Ten aanzien van de entiteiten
waarvan sprake in lid 1 vereisen de lidstaten dat de bevoegde autoriteiten
garanderen dat de personen die het bedrijf van dergelijke entiteiten feitelijk
leiden of zullen leiden, dan wel de uiteindelijke begunstigden van deze
entiteiten, betrouwbare en deskundige personen zijn. 3. Met betrekking tot de
meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punt 3, onder
a), b), d) en e) zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de
noodzakelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat criminelen of hun
medeplichtigen de bezitter of de uiteindelijke begunstigde van een significant
of zeggenschapsbelang zijn, of een managementfunctie in die meldingsplichtige
entiteiten hebben. Artikel 45 1. De lidstaten vereisen van de
bevoegde autoriteiten dat zij effectief controleren of de in deze richtlijn
gestelde eisen worden nageleefd en de nodige maatregelen nemen om die naleving
te waarborgen. 2. De lidstaten zien erop toe
dat de bevoegde autoriteiten over de toereikende bevoegdheden beschikken, met
inbegrip van de mogelijkheid tot het afdwingen van het verstrekken van elke
informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren
van controles, en over toereikende financiële, personele en technische middelen
beschikken om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het
personeel van deze autoriteiten hoge professionele normen, daaronder begrepen
normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, behoudt, in hoge mate
integer is en over passende vaardigheden beschikt. 3. In het geval van
kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van gokdiensten
hebben de bevoegde autoriteiten versterkte toezichthoudende bevoegdheden, en
beschikken zij met name over de mogelijkheid om inspecties ter plaatse uit te
voeren. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat meldingsplichtige entiteiten die bijkantoren of dochtermaatschappijen in
andere lidstaten exploiteren de nationale bepalingen van die andere lidstaat
betreffende deze richtlijn respecteren. 5. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin het bijkantoor of de
dochtermaatschappij is gevestigd, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van
de lidstaat waarin de meldingsplichtige autoriteit haar hoofdkantoor heeft, om
effectief toezicht op de vereisten van deze richtlijn te waarborgen. 6. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten die een benadering van toezicht op basis van
risicogevoeligheid toepassen: (a)
de in hun land aanwezige risico’s op het witwassen
van geld en de financiering van terrorisme duidelijk inschatten; (b)
ter plaatse en van op afstand toegang hebben tot
alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en
internationale risico’s die verband houden met cliënten, producten en diensten
van de meldingsplichtige entiteiten; en (c)
de frequentie en intensiteit van toezicht ter
plaatse en van op afstand op het risicoprofiel van de meldingsplichtige
entiteit en op de in het land aanwezige risico’s op het witwassen van geld en
de financiering van terrorisme baseren. 7. De beoordeling van het
risicoprofiel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme
van meldingsplichtige entiteiten, daaronder begrepen de risico’s op
niet-naleving, worden zowel periodiek als wanneer er belangrijke gebeurtenissen
of ontwikkelingen zijn ten aanzien van het management en de
bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit herbekeken. 8. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten rekening houden met de mate van discretie die aan
de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en herbekijken op passende wijze de
risicobeoordelingen die aan deze discretie ten grondslag liggen en de
toereikendheid en tenuitvoerlegging van haar gedragslijnen, interne controles
en procedures. 9. In het geval van de in
artikel 2, lid 1, punt 3, onder a), b) en d), bedoelde
meldingsplichtige entiteiten mogen de lidstaten toestaan dat de in lid 1
bedoelde taken worden verricht door zelfregulerende instanties, mits die aan
lid 2 van dit artikel voldoen. 10. De EBA, EIOPA en ESMA geven
richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten overeenkomstig
artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010
en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 betreffende de risicofactoren die moeten
worden toegepast wanneer toezicht op basis van risicogevoeligheid plaatsvindt.
Er moet specifiek rekening worden gehouden met de aard en omvang van de
bedrijfsactiviteit, en indien passend en evenredig moet in specifieke
maatregelen worden voorzien. Deze richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na
de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. Afdeling 3 SAMENWERKING Onderafdeling I Nationale
samenwerking Artikel 46 De lidstaten zorgen ervoor dat de
beleidsmakers, de fie, de wetshandhavingautoriteiten, toezichthouders en andere
bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van het witwassen
van geld en de financiering van terrorisme over effectieve mechanismen
beschikken om hen in staat te stellen binnenlands samen te werken en te
coördineren betreffende de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van gedragslijnen
en activiteiten om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te
bestrijden. Onderafdeling II Samenwerking
met de EBA, EIOPA en ESMA Artikel 47 De bevoegde autoriteiten verstrekken de EBA,
EIOPA en ESMA alle informatie die noodzakelijk is om hun verplichtingen op
grond van deze richtlijn uit te voeren. Onderafdeling III Samenwerking
tussen de fie’s en met de Europese Commissie Artikel 48 De Commissie mag de bijstand verlenen die
nodig is om de coördinatie te vergemakkelijken, met inbegrip van de
uitwisseling van gegevens tussen fie's in de Unie. Zij mag regelmatig
vergaderingen met vertegenwoordigers van de fie’s van de lidstaten bijeenroepen
om de samenwerking en de uitwisseling van zienswijzen over
samenwerkingsgerelateerde kwesties te bevorderen. Artikel 49 De lidstaten zorgen ervoor dat hun fie’s
zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht of zij administratieve,
wetshandhavings- of gerechtelijke dan wel hybride autoriteiten zijn. Artikel 50 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de fie’s, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die
relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse van informatie of onderzoek
door de fie betreffende financiële transacties die verband houden met het
witwassen van geld of de financiering van terrorisme en de betrokken
natuurlijke of rechtspersonen. Een verzoek omvat de relevante feiten,
achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie
zal worden gebruikt. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de fie waaraan het verzoek is gedaan verplicht is gebruik te maken van al
haar bevoegdheden waarover zij voor het ontvangen en analyseren van informatie
binnenlands beschikt wanneer zij een verzoek om informatie als bedoeld in lid 1
van een andere in de Unie gevestigde fie beantwoordt. De fie waaraan het
verzoek wordt gedaan, reageert tijdig en zowel de verzoekende als de
aangezochte fie maken voor het uitwisselen van informatie zoveel mogelijk van
veilige digitale communicatiemiddelen gebruik. 3. Een fie mag weigeren
informatie openbaar te maken die afbreuk zou kunnen doen aan een strafonderzoek
dat in de aangezochte lidstaat wordt gevoerd of, in uitzonderlijke
omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk onevenredig
zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of de
lidstaat of irrelevant zou zijn voor het doel waarmee deze is verzameld. Elke
dergelijke weigering wordt op passende wijze gerechtvaardigd tegenover de fie
die de informatie vraagt. Artikel 51 De ingevolge de artikelen 49 en 50 ontvangen
informatie en documenten worden gebruikt voor de uitvoering van de taken van de
fie als in deze richtlijn neergelegd. Bij de mededeling van informatie en
documenten ingevolge de artikelen 49 en 50 mag de mededelende fie beperkingen
en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende fie
voldoet aan die beperkingen en voorwaarden. Een en ander is niet van invloed op
het gebruik van die informatie voor strafonderzoek en strafvervolging in
verband met de taken van de fie om het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken. Artikel 52 De lidstaten zorgen ervoor dat de fie's alle
noodzakelijke maatregelen, daaronder begrepen veiligheidsmaatregelen, nemen om
ervoor te zorgen dat ingevolge de artikelen 49 en 50 meegedeelde informatie
voor een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling alleen
toegankelijk is als door de fie die de informatie heeft verstrekt toestemming
is gegeven. Artikel 53 1. De lidstaten moedigen hun
fie's aan beschermde communicatiekanalen tussen de fie's te gebruiken en het
gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net te gebruiken. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat, om hun taken te vervullen als neergelegd in deze richtlijn, hun fie's
samenwerken om geavanceerde technologieën te gebruiken. Deze technologieën
stellen de fie's in staat onder bescherming van persoonsgegevens anoniem hun
gegevens met die van andere fie's te vergelijken om personen waar de fie
belangstelling voor heeft in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten
en gelden vast te stellen. Artikel 54 De lidstaten zorgen ervoor dat hun fie's met
Europol samenwerken in verband met uitgevoerde analyses met een
grensoverschrijdende dimensie betreffende ten minste twee lidstaten. Afdeling 4 sancties Artikel 55 1. De lidstaten zien erop toe
dat meldingsplichtige entiteiten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor
inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale
bepalingen. 2. Onverminderd het recht van
lidstaten tot het opleggen van strafrechtelijke sancties, zorgen de lidstaten
ervoor dat bevoegde autoriteiten passende administratieve maatregelen mogen
nemen en administratieve sancties mogen opleggen indien meldingsplichtige
entiteiten inbreuk maken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde
nationale bepalingen. Die maatregelen en sancties moeten doeltreffend,
evenredig en afschrikkend zijn. 3. De lidstaten zorgen ervoor dat
indien verplichtingen voor rechtspersonen gelden, sancties kunnen worden
toegepast op de leden van het managementorgaan of op alle andere natuurlijke
personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de
inbreuk. 4. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten alle onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn
voor de uitoefening van hun functies. Bij de uitoefening van hun
sanctiebevoegdheden werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om
ervoor te zorgen dat administratieve maatregelen of sancties het gewenste
resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om
grensoverschrijdende zaken gaat. Artikel 56 1. Het artikel geldt ten minste
voor situaties waarin meldingsplichtige entiteiten aantonen dat er sprake is
van systematische tekortkomingen met betrekking tot de vereisten van de
volgende artikelen: (a)
9 tot en met 23 (cliëntenonderzoek); (b)
32, 33 en 34 (melding van verdachte transacties); (c)
39 (bewaren van bewijsstukken); en (d)
42 en 43 (interne controles). 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste onder meer de volgende
administratieve maatregelen en sancties kunnen worden opgelegd: (a)
een publieke verklaring waarin de voor de schending
verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de schending
worden vermeld; (b)
een bevel waarin wordt geëist dat de voor de
schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en
niet meer herhaalt; (c)
in geval van een aan een vergunning onderworpen
meldingsplichtige entiteit, intrekking van de vergunning; (d)
een tijdelijk verbod tegen elk verantwoordelijk
gehouden lid van het managementorgaan van de meldingsplichtige entiteit om
functies bij instellingen uit te oefenen; (e)
ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve
geldboeten oplopend tot 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon in het
voorgaande boekjaar; (f)
ingeval het een natuurlijke persoon betreft,
administratieve geldboeten oplopend tot maximaal 5 000 000 EUR of, in
de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, het overeenkomstige
bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze
richtlijn. (g)
administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal
het bedrag van de als gevolg van de schending behaalde winsten of vermeden
verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald. Voor de toepassing van punt e) wordt, wanneer
de rechtspersoon een dochteronderneming of moederonderneming is, als de
betreffende totale jaaromzet de totale jaaromzet genomen die resulteert uit de
geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming in het
voorgaande bedrijfsjaar. Artikel 57 1. De lidstaten moeten ervoor
zorgen dat de bevoegde autoriteiten alle sancties of maatregelen die worden
opgelegd voor overtredingen van de nationale bepalingen voor de
tenuitvoerlegging van deze richtlijn onverwijld publiceren, daaronder begrepen
informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de
verantwoordelijke personen, tenzij een dergelijke publicatie de stabiliteit van
de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen. Ingeval bekendmaking de
betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maken de bevoegde
autoriteiten de sancties zonder vermelding van namen bekend. 2. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van
administratieve sancties of maatregelen en van de omvang van administratieve
geldboeten alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer: (a)
de ernst en de duur van de schending; (b)
de mate van verantwoordelijkheid van de voor de
schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon; (c)
de financiële draagkracht van de verantwoordelijke
natuurlijke of rechtspersoon, gezien de totale omzet van die persoon of het
jaarinkomen van die persoon; (d)
de omvang van de winsten of verliezen die door de
voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon zijn behaald,
respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald; (e)
de verliezen die derden wegens de schending hebben
geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald; (f)
de mate waarin de voor de schending
verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit
meewerkt; (g)
eerdere overtredingen van de voor de schending
verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon. 3. Overeenkomstig artikel 16 van
Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening
(EU) nr. 1095/2010 richten de EBA, EIOPA en ESMA richtsnoeren tot de bevoegde
autoriteiten met betrekking tot de aard van de administratieve maatregelen en
sancties en de omvang van de administratieve geldboeten die gelden voor
meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2).
Deze richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na de datum van inwerkingtreding
van deze richtlijn. 4. In het geval van
rechtspersonen zorgen de lidstaten ervoor dat deze aansprakelijk kunnen worden
gesteld voor de in lid 1 van artikel 56 bedoelde inbreuken die in hun belang
gepleegd zijn door iemand die hetzij als individu, hetzij als lid van een
orgaan van de rechtspersoon handelt en die binnen de rechtspersoon een leidende
positie bekleedt, op basis van elk van de volgende elementen: (a)
de bevoegdheid om de rechtspersoon te
vertegenwoordigen; (b)
de bevoegdheid om namens de rechtspersoon
beslissingen te nemen; of (c)
de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit
te oefenen. 5. Naast de in lid 4 bedoelde
gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan
worden gesteld wanneer, als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige
controle door een in lid 4 bedoelde persoon, de in lid 1 van artikel 56
genoemde delicten ten voordele van de rechtspersoon konden worden gepleegd door
een persoon die onder diens gezag staat. Artikel 58 1. De lidstaten zorgen ervoor
dat de bevoegde autoriteiten effectieve mechanismen instellen om inbreuken op
de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn aan de bevoegde
autoriteiten te melden. 2. De in lid 1 bedoelde
mechanismen omvatten ten minste: (a)
specifieke procedures voor de ontvangst van
meldingen van schendingen en de follow-up daarvan; (b)
passende regelingen ter bescherming van werknemers
van instellingen die schendingen melden die binnen een instelling hebben
plaatsgevonden; (c)
bescherming van persoonsgegevens, zowel van de
persoon die de schendingen meldt als van de voor een schending verantwoordelijk
geachte natuurlijke persoon, in overeenstemming met de beginselen van
Richtlijn 95/46/EG. 3. De lidstaten schrijven voor
dat meldingsplichtige entiteiten over passende procedures moeten beschikken
opdat hun werknemers in staat zijn schendingen intern via een specifiek,
onafhankelijk en anoniem kanaal te melden. HOOFDSTUK VII SLOTBEPALINGEN Artikel 59 De Commissie stelt binnen vier jaar na de
datum van inwerkingtreding van deze richtlijn een verslag op over de toepassing
van deze richtlijn op en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de
Raad. Artikel 60 De richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden
ingetrokken met ingang van [datum invoegen – dag na de datum
vastgesteld in de eerste alinea van artikel 61]. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen
gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in
bijlage IV opgenomen concordantietabel. Artikel 61 1. De lidstaten doen de nodige
wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op
[twee jaar na goedkeuring] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de
Commissie die bepalingen onverwijld mede. Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen,
wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze
richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de
lidstaten. 2. De lidstaten delen de
Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die
zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. Artikel 62 Deze richtlijn treedt in werking op de
twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad
van de Europese Unie. Artikel 63 Deze richtlijn
is gericht tot de lidstaten. Gedaan te Straatsburg, Voor het Europees Parlement Voor
de Raad De voorzitter De
voorzitter BIJLAGE I Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van
risicovariabelen die meldingsplichtige entiteiten in overweging moeten nemen
wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden
toegepast overeenkomstig artikel 11, lid 3: i) het doel van een rekening of
een relatie; ii) de omvang van de activa die
door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties; iii) de regelmaat of de duur van
de zakelijke relatie. BIJLAGE II Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van
factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico waarvan sprake in
artikel 14: (1)
Cliëntgebonden risicofactoren: (a)
beursgenoteerde ondernemingen die aan
informatievereisten onderworpen zijn (op grond van het beursreglement of met
behulp van wettelijke of afdwingbare middelen) en vereisten opleggen om
toereikende transparantie inzake uiteindelijke begunstigde te garanderen; (b)
overheden of overheidsbedrijven; (c)
cliënten die geografische gebieden met een lager
risico bewonen als vastgesteld in lid 3). (2)
Product-, dienst-, transactie- of
leveringskanaalgebonden risicofactoren: (a)
levensverzekeringspolissen met een lage premie; (b)
pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen
afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidsstelling kunnen dienen; (c)
een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een
soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de
bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de
deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen; (d)
financiële producten of diensten die op passende
wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om
de toegang te vergroten voor financiële inclusiedoeleinden; (e)
producten waarbij het risico op het witwassen van
geld/de financiering van terrorisme wordt beheerst door andere factoren zoals
bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten
elektronisch geld als bepaald in Richtlijn 2009/110/EG betreffende de toegang
tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van
instellingen voor elektronisch geld). (3)
Geografische risicofactoren: (a)
andere EU-lidstaten; (b)
derde landen met effectieve systemen ter
bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme; (c)
derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een
laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben; (d)
derde landen die onderworpen zijn aan vereisten ter
bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme welke
evenredig zijn met de FATF-aanbevelingen, die vereisten effectief ten uitvoer
hebben gelegd en effectief onder toezicht staan of gemonitord worden
overeenkomstig de aanbevelingen teneinde naleving van die vereisten te
garanderen. BIJLAGE III Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van
factoren en soorten bewijs van potentieel hoger risico waarvan sprake in
artikel 16, lid 3: (1)
Cliëntgebonden risicofactoren: (a)
de zakelijke relatie vindt in ongewone
omstandigheden plaats; (b)
cliënten die in punt 3) bedoelde landen bewonen; (c)
rechtspersonen of juridische constructies die
vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa; (d)
maatschappijen met aandeelhouders in naam of met
aandelen aan toonder; (e)
bedrijven waar veel contanten omgaan; (f)
de eigendomsstructuur van de onderneming lijkt
ongewoon of buitensporig complex gezien de aard van de ondernemingsactiviteit. (2)
Product-, dienst-, transactie- of
leveringskanaalgebonden risicofactoren: (a)
privaat bankieren; (b)
producten of transacties die anonimiteit
bevorderen; (c)
niet-persoonlijke zakelijke relaties of
transacties; (d)
betalingen die worden ontvangen van onbekende of
niet-geassocieerde derden; (e)
nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken,
daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in
ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande
producten. (3)
Geografische risicofactoren: (a)
landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals
publieke verklaringen van de FATF, wederzijdse evaluatie- of gedetailleerde
beoordelingsrapporten of gepubliceerde vervolgrapporten niet over effectieve
systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van
terrorisme beschikken; (b)
landen die volgens geloofwaardige bronnen
significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben; (c)
landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke
maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Verenigde Naties zijn
uitgevaardigd; (d)
landen die financiering of ondersteuning
verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan
aangewezen terroristische organisaties actief zijn. BIJLAGE IV Concordantietabel als bedoeld in artikel 60. Richtlijn 2005/60/EG || Deze richtlijn Artikel 1 || Artikel 1 Artikel 2 || Artikel 2 Artikel 3 || Artikel 3 Artikel 4 || Artikel 4 Artikel 5 || Artikel 5 || Artikelen 6 t/m 8 Artikel 6 || Artikel 9 Artikel 7 || Artikel 10 Artikel 8 || Artikel 11 Artikel 9 || Artikel 12 Artikel 10, lid 1 || Artikel 10, onder d) Artikel 10, lid 2 || - Artikel 11 || Artikelen 13, 14 en 15 Artikel 12 || - Artikel 13 || Artikelen 16 t/m 23 Artikel 14 || Artikel 24 Artikel 15 || - Artikel 16 || Artikel 25 Artikel 17 || - Artikel 18 || Artikel 26 || Artikel 27 Artikel 19 || Artikel 28 || Artikel 29 || Artikel 30 Artikel 20 || - Artikel 21 || Artikel 31 Artikel 22 || Artikel 32 Artikel 23 || Artikel 33 Artikel 24 || Artikel 34 Artikel 25 || Artikel 35 Artikel 26 || Artikel 36 Artikel 27 || Artikel 37 Artikel 28 || Artikel 38 Artikel 29 || - Artikel 30 || Artikel 39 Artikel 31 || Artikel 42 Artikel 32 || Artikel 40 Artikel 33 || Artikel 41 Artikel 34 || Artikel 42 Artikel 35 || Artikel 43 Artikel 36 || Artikel 44 Artikel 37 || Artikel 45 || Artikel 46 Artikel 37 bis || Artikel 47 Artikel 38 || Artikel 48 || Artikelen 49 t/m 54 Artikel 39 || Artikelen 55 t/m 58 Artikel 40 || - Artikel 41 || - Artikel 41 bis || - Artikel 41 ter || - Artikel 42 || Artikel 59 Artikel 43 || - Artikel 44 || Artikel 60 Artikel 45 || Artikel 61 Artikel 46 || Artikel 62 Artikel 47 || Artikel 63 Richtlijn 2006/70/EG || Deze richtlijn Artikel 1 || - Artikel 2, leden 1, 2 en 3 || Artikel 3, punt 7, onder d), e) en f) Artikel 2, lid 4 || - Artikel 3 || - Artikel 4 || Artikel 2, leden 2 t/m 8 Artikel 5 || - Artikel 6 || - Artikel 7 || - [1] PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29. [2] http://ec.europa.eu/governance/impact/planned_ia/docs/2013_home_006_money_laundering_en.pdf [3] PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15. [4] PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1. [5] PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9. [6] PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1. [7] PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70. [8] PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9. [9] PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1. [10] Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en
de Raad "De EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een
veiliger Europa", (COM(2010) 673 definitief). [11] COM(2012)238/2. [12] Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en
de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven
in de Europese Unie (COM(2012) 085 final). [13] Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en
de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de
verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de
voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten
of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die
gegevens (COM(2012) 010 final) en Voorstel voor een verordening van het
Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke
personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het
vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012)
011 final). [14] Artikel 21 van de algemene verordening
gegevensbescherming. [15] COM(2010) 716 definitief. [16] "Anti-money laundering and terrorist financing
measures and Financial Inclusion", FATF, juni 2011. [17] Mededeling van de Commissie waarbij een Actieplan wordt
gepresenteerd ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en
belastingontduiking, door de Commissie aangenomen op 6 december 2012, COM(2012)
722 final. [18] De feedbackverklaring is beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_en.htm [19] De studie is beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_en.htm [20] De effectbeoordeling is beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_en.htm [21] PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1. [22] PB C van , blz. . [23] PB C van , blz. . [24] PB C van , blz. . [25] PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77. [26] PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76. [27] PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15. [28] PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29. [29] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12. [30] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48. [31] PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84. [32] PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31. [33] PB L 271 van 24.10.2000, blz. 4. [34] PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3. [35] PB L 330 van 9.12.2008, blz. 21-23. [36] PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1. [37] PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1. [38] PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1. [39] PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1. [40] PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3. [41] PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1. [42] PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49. [43] PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1. [44] PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7. [45] PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.