Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013PC0045

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

/* COM/2013/045 final - 2013/0025 (COD) */

52013PC0045

Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme /* COM/2013/045 final - 2013/0025 (COD) */


TOELICHTING

1.           ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De voornaamste doelstellingen van de voorgestelde maatregelen zijn het versterken van de interne markt door het verminderen van de complexiteit over de grenzen heen, het beveiligen van de belangen van de samenleving tegen criminaliteit en terroristische daden, het beveiligen van de economische welvaart van de Europese Unie door te zorgen voor een efficiënte zakelijke omgeving en het bijdragen tot financiële stabiliteit door het beschermen van de soliditeit, de behoorlijke werking en de integriteit van het financiële stelsel.

Deze doelstellingen zullen worden verwezenlijkt door het garanderen van consistentie tussen de EU-aanpak en de internationale aanpak, het garanderen van consistentie tussen nationale regels alsook flexibiliteit bij de tenuitvoerlegging ervan en het garanderen dat de regels risicogericht zijn en aangepast om nieuwe acute dreigingen aan te pakken.

Bovendien incorporeert dit voorstel Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG[1] en trekt het deze in, waardoor de overzichtelijkheid en toegankelijkheid van het wettelijk kader voor de bestrijding van het witwassen van geld (AML) voor alle stakeholders verbetert.

De Commissie is voornemens het huidige voorstel aan te vullen door het versterken van de repressieve reactie van de EU op het witwassen van geld. Bijgevolg is zij van plan in 2013 op basis van artikel 83, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) harmonisatie van het strafrecht voor dit misdrijf voor te stellen[2].

Algemene context

Door de opheffing van belemmeringen binnen de interne markt wordt niet alleen de oprichting of ontwikkeling van wettige bedrijven in heel de EU vergemakkelijkt, maar kunnen ook meer kansen ontstaan voor het witwassen van geld en de financieren van terrorisme. Criminelen die actief zijn op het gebied van het witwassen van geld kunnen dan ook proberen de werkelijke aard, oorsprong of eigendom van de betrokken activa te verhelen of te verhullen en deze in schijnbaar wettige opbrengsten om te zetten. Bovendien kan terrorisme zowel via wettige als via criminele activiteiten gefinancierd worden, omdat terroristische organisaties zich met inkomsten genererende activiteiten bezighouden die op zich wettig kunnen zijn of althans wettig lijken. Het witwassen van geld en de financiering van terrorisme creëren aldus een hoog risico voor de integriteit, behoorlijke werking, reputatie en stabiliteit van het financiële stelsel, met potentieel vernietigende gevolgen voor de bredere maatschappij.

Er bestaat Europese wetgeving om de behoorlijke werking van het financiële stelsel en van de interne markt te beschermen. Het feit dat de dreigingen van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme veranderen, hetgeen in de hand wordt gewerkt doordat de technologie en de middelen waarover criminelen beschikken constant evolueren, vereist een permanente aanpassing van het wettelijk kader om dergelijke dreigingen tegen te gaan.

Op EU-niveau voorziet Richtlijn 2005/60/EG van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme[3] (hierna “de derde AML-richtlijn" genoemd) in het kader om de soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel te beschermen tegen de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De EU-regels zijn grotendeels gebaseerd op de internationale normen die zijn vastgesteld door de Financial Action Task Force (FATF). Daar met de richtlijn een benadering van minimale harmonisatie wordt gevolgd, is het kader aangevuld met regels die op nationaal niveau zijn vastgesteld.

Op internationaal niveau heeft de FATF een grondige beoordeling van de internationale normen verricht en in februari 2012 een nieuwe reeks aanbevelingen aangenomen.

Gelijktijdig met het internationale proces heeft de Europese Commissie een eigen beoordeling van het Europese kader uitgevoerd. Een herziening van de richtlijn op dit moment completeert de herziene FATF-aanbevelingen, die op zich een substantiële versterking van het kader ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vormen. De richtlijn zelf versterkt voorts elementen van de herziene aanbevelingen, met name met betrekking tot het toepassingsgebied (doordat zij geldt voor aanbieders van gokdiensten en handelaren in goederen met een drempel van 7 500 EUR), informatie over uiteindelijke begunstigden (die voor meldingsplichtige entiteiten en bevoegde autoriteiten beschikbaar moet worden gesteld), en in de bepalingen betreffende sancties. Er wordt daarbij rekening gehouden met de noodzaak de effectiviteit van de AML-maatregelen te vergroten door het rechtskader aan te passen teneinde ervoor te zorgen dat risicobeoordelingen op het passende niveau en met de noodzakelijke mate van flexibiliteit worden uitgevoerd om aanpassing aan de verschillende situaties en actoren mogelijk te maken. Dientengevolge vereist de Richtlijn, die een hoog niveau van gemeenschappelijke normen tot stand brengt, dat lidstaten, toezichthoudende autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten risico beoordelen en evenredig ermee toereikende risicobeperkende maatregelen nemen. Dit leidt ertoe dat de richtlijn minder gedetailleerd is wat betreft concrete maatregelen die moeten worden genomen.

Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied

Er bestaan diverse wettelijke instrumenten om een effectief kader ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme op EU-niveau te garanderen. De belangrijkste zijn:

– de derde AML-richtlijn, die de meeste van de 40 FATF-aanbevelingen en een aantal van de 9 bijzondere aanbevelingen van de FATF omvat;

– Verordening (EG) nr. 1781/2006 van 15 november 2006 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie over de betaler[4], die SR VII van de FATF betreffende elektronische overmakingen uitvoert;

– Verordening (EG) nr. 1889/2005 van 26 oktober 2005 betreffende de controle van liquide middelen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten[5], die SR IX van de FATF betreffende geldkoeriers uitvoert;

– Richtlijn 2007/64/EG van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt[6] (richtlijn betalingsdiensten) die, in combinatie met de derde AML-richtlijn, SR VI van de FATF betreffende alternatieve transfer uitvoert;

– Verordening (EG) nr. 2580/2001 van 27 december 2001 inzake specifieke beperkende maatregelen tegen bepaalde personen en entiteiten met het oog op de strijd tegen het terrorisme[7] die, samen met Verordening (EG) nr. 881/2002 van 27 mei 2002[8] tot uitvoering van VN-sancties tegen Al Qai'da en de Taliban, een deel van SR III betreffende bevriezing van activa van terroristen uitvoert.

Samenhang met andere beleidsgebieden en doelstellingen van de Unie

De voorgestelde aanpassing van het kader ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme is geheel coherent met het EU-beleid op andere gebieden. Meer in het bijzonder:

– doet het programma van Stockholm[9], dat erop gericht is een open en veilig Europa tot stand te brengen dat de burgers dient en beschermt, een beroep op de lidstaten en de Commissie om in de strijd tegen het witwassen van geld, de informatie-uitwisseling tussen de fie’s verder ontwikkelen;

– worden de komende jaren in het kader van de EU-interneveiligheidsstrategie[10] de urgentste uitdagingen voor de veiligheid van de EU vastgesteld en worden vijf strategische doelstellingen en specifieke acties voor 2011-2014 voorgesteld om ertoe bij te dragen dat de EU veiliger wordt. Daartoe behoren het aanpakken van het witwassen van geld en voorkomen van terrorisme. Met name is de noodzaak erkend om het EU-kader ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te actualiseren met het oog op het vergroten van de transparantie van rechtspersonen en rechtsregelingen;

– wegens het potentieel voor misbruik van nieuwe technologieën om transacties te verhelen en de identiteit te verbergen, is het voor de lidstaten belangrijk op de hoogte te zijn van de technologische ontwikkelingen en het gebruik te stimuleren van elektronische identificatie, elektronische handtekening en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties, overeenkomstig het voorstel voor een verordening betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt[11];

– heeft de Europese Commissie in maart 2012 een voorstel aangenomen betreffende de bevriezing en confiscatie van opbrengsten van misdrijven in de EU[12] dat beoogt te garanderen dat bij de lidstaten een efficiënt systeem operationeel is om, ondersteund door het noodzakelijke institutionele kader en de noodzakelijke financiële en personele middelen, criminele activa te bevriezen, te beheren en te confisqueren;

– zijn met betrekking tot gegevensbescherming de voorgestelde verduidelijkingen van de derde AML-richtlijn volledig in overeenstemming met de aanpak die is aangegeven in de recente gegevensbeschermingsvoorstellen van de Commissie[13], waarbij een specifieke bepaling[14] de EU of de nationale wetgever machtigt om op een aantal welbepaalde gronden, daaronder begrepen de preventie, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten, het toepassingsgebied van de rechten en verplichtingen waarin de ontwerpverordening voorziet te beperken;

– is ten aanzien van sancties het voorstel om een geheel van op beginselen gebaseerde minimumregels in te voeren teneinde administratieve sancties te verscherpen volledig in overeenstemming met het beleid van de Commissie als geschetst in haar mededeling “ Het versterken van sanctieregelingen in de financiële sector[15]”;

– wordt ten aanzien van financiële inclusie het feit erkend dat het volgen van een te voorzichtige aanpak voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme het onbedoelde gevolg kan hebben dat legale ondernemingen en consumenten van het financiële stelsel worden uitgesloten. Op internationaal niveau zijn over deze kwestie werkzaamheden uitgevoerd[16] om richtsnoeren te geven ter ondersteuning van landen en hun financiële instellingen bij het vormgeven aan maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme die aan het nationale doel van financiële inclusie voldoen, zonder de maatregelen in gevaar te brengen die bestaan om de misdaad te bestrijden. Op EU-niveau wordt de kwestie van financiële inclusie momenteel onderzocht in het kader van de werkzaamheden rond het pakket bankrekeningen;

– is ten aanzien van de samenwerking met personen of autoriteiten (daaronder begrepen rechtbanken en bestuurslichamen) die betrokken zijn bij de vaststelling van, de inning van, de handhaving of vervolging in verband met, of de behandeling van bezwaarschriften met betrekking tot belastingen en elke andere publieke heffing, het voorstel in overeenstemming met de benadering van de bestrijding van belastingfraude en belastingontduiking[17] die op internationaal niveau wordt gevolgd doordat daarin binnen de groep van ernstige misdrijven die als basismisdrijven voor het witwassen van geld kunnen worden beschouwd fiscale misdrijven specifiek worden vermeld. Ook door de uitbreiding van de cliëntenonderzoeksprocedure voor AML-doeleinden wordt de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking ondersteund.

2.           RESULTATEN VAN DE RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDE PARTIJEN EN EFFECTBEOORDELING

Raadpleging van belanghebbende partijen

De Commissie heeft in april 2012 een rapport betreffende de toepassing van de derde AML-richtlijn aangenomen en heeft alle stakeholders om opmerkingen verzocht. In het rapport stonden welbepaalde kernthema’s (bv. opnemen van de toepassing van een risicogebaseerde aanpak, uitbreiding van het toepassingsgebied van het bestaande kader, aanpassing van de aanpak van cliëntenonderzoek, verduidelijking van de meldplicht en toezichtbevoegdheden, verbetering van de fie-samenwerking enz.) centraal, die essentieel waren voor de beoordeling van de derde AML-richtlijn.

De Commissie heeft 77 bijdragen ontvangen van overheden, maatschappelijk middenveld, brancheorganisaties en ondernemingen op verschillende gebieden (daaronder begrepen financiële diensten, goksector, vrije beroepen, vastgoedsector, trust- en bedrijfsdiensten), die een brede diversiteit van stakeholders vertegenwoordigen. Een bijkomend aantal opmerkingen, standpuntnota’s en bijdragen zijn buiten de raadpleging om ontvangen.

De resultaten van de raadpleging[18] wijzen in hun totaliteit op een algemene bevestiging van het bestaan van de kwesties en problemen waarop de aandacht is gevestigd in het rapport van de Commissie alsmede een breed draagvlak voor de voorgestelde aanpassing aan de herziene FATF-normen en voor grotere verduidelijking op sommige gebieden (d.w.z. gegevensbescherming en wijze van toepassing van de regels in grensoverschrijdende situaties).

Gebruik van deskundigheid

Er zijn substantiële inspanningen geleverd om bewijs te verkrijgen op dit gebied en om de volledige betrokkenheid van de verschillende stakeholders te garanderen.

Met name is in de loop van 2010 door de externe consultants Deloitte namens de Commissie een studie uitgevoerd[19] om de toepassing van de derde AML-richtlijn te onderzoeken.

Effectbeoordeling

De Commissie heeft een effectbeoordeling verricht[20], waarin zij de potentiële gevolgen van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme heeft geanalyseerd. Met name kan een financieel stelsel dat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme niet kan voorkomen, leiden tot negatieve economische effecten (als gevolg van verstoringen van internationale kapitaalstromen, verminderde investeringen en lagere economische groei) en instabiliteit van financiële markten (doordat andere financiële tussenpersonen geen zaken willen doen, door reputatieverlies, daling van het vertrouwen en prudentiële risico's).

De volgende probleemaanjagers zijn onderzocht:

– de uiteenlopende toepassing van de bestaande EU-regels in de lidstaten, hetgeen tot verminderde rechtszekerheid leidt;

– de gebreken en mazen van de huidige EU-regels;

– de onverenigbaarheid van de huidige regels met de onlangs herziene internationale normen.

Daartoe moeten de volgende operationele doelstellingen worden gerealiseerd:

– garanderen van consistentie tussen nationale regels alsook, in voorkomend geval, flexibiliteit bij de tenuitvoerlegging ervan door verscherping en verduidelijking van de huidige vereisten;

– garanderen dat de regels risicogericht zijn en aangepast om nieuwe acute dreigingen aan te pakken door verscherping en verduidelijking van de huidige vereisten;

– garanderen dat de EU-aanpak consistent is met de op internationaal niveau gevolgde aanpak door uitbreiding van het toepassingsgebied en verscherping en verduidelijking van de huidige vereisten.

De conclusie van de effectbeoordeling luidde dat de beste opties ter verbetering van de bestaande situatie zijn:

– verbreding van het toepassingsgebied tot gokken: het verbreden van het toepassingsgebied van de richtlijn buiten de “casino's” tot de goksector;

– drempels voor handelaren in goederen: het verlagen van de drempels voor cliëntenonderzoek voor handelaren in goederen met een hoge waarde van 15 000 EUR tot 7 500 EUR voor contante transacties;

– sanctieregelingen: invoeren van een geheel van op beginselen gebaseerde minimumregels om de administratieve sancties te verscherpen;

– vergelijkbaarheid van statistische gegevens: verscherpen en preciseren van het vereiste betreffende de verzameling en rapportage van statistische gegevens;

– gegevensbescherming: opnemen van bepalingen in de richtlijn om de interactie te verduidelijken tussen bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme en vereisten inzake gegevensbescherming;

– opname van fiscale misdrijven in het toepassingsgebied: belastingmisdrijven expliciet als basisdelict vermelden;

– beschikbaarheid van informatie over uiteindelijke begunstigden: alle ondernemingen verplichten over informatie betreffende hun uiteindelijke begunstigden te beschikken;

– identificatie van uiteindelijke begunstigde (ub): behouden van de aanpak op grond waarvan identificatie van de ub vereist is vanaf een drempel van 25%, maar verduidelijken wat onder de “drempel van 25%” wordt verstaan;

– verantwoordelijkheden van de toezichthouders van het land van herkomst en het land van ontvangst voor AML: invoering van nieuwe regels om te verduidelijken dat bijkantoren en dochterondernemingen die in andere lidstaten gevestigd zijn dan het hoofdkantoor de AML-regels van de staat van ontvangst toepassen en versterking van samenwerkingsregelingen tussen toezichthouders van de staat van ontvangst en de staat van herkomst;

– grensoverschrijdende samenwerking tussen financiële inlichtingeneenheden (fie’s): invoeren van nieuwe vereisten die de fie-bevoegdheden en -samenwerking versterken;

– nationale risicobeoordelingen: invoeren van een verplichting voor lidstaten om een risicobeoordeling op nationaal niveau uit te voeren en maatregelen te nemen om de risico’s te beperken;

– cliëntenonderzoek: de lidstaten zorgen ervoor dat in bepaalde situaties met een hoog risico verscherpt cliëntenonderzoek plaatsvindt, terwijl zij in situaties met een lager risico vereenvoudigd cliëntenonderzoek mogen toestaan;

– gelijkwaardigheid van regelingen van derde landen: de procedure van de "witte lijst" opheffen;

– aanpak op basis van risicogevoeligheid van toezicht: specifieke erkenning in de richtlijn dat toezicht op basis van risicogevoeligheid kan worden uitgevoerd;

– behandeling van politiek prominente personen (ppp’s): de invoering van nieuwe vereisten voor binnenlandse ppp’s/ppp’s bij internationale organisaties.

Bovendien is in de effectbeoordeling de impact van de wetgevingsvoorstellen op de grondrechten geanalyseerd. Overeenkomstig het Handvest van de grondrechten beoogt het voorstel met name bescherming van persoonsgegevens te waarborgen (artikel 8 van het Handvest) door het verduidelijken van de voorwaarden waaronder persoonsgegevens kunnen worden opgeslagen en overgedragen. De voorstellen brengen geen verandering met zich mee en hebben dan ook geen impact op het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht (artikel 47 van het Handvest), die door de richtlijn niet worden geschonden als bevestigd door het Europees Hof van Justitie (zaak C-305/05). Met de eerbiediging van het privéleven (artikel 7), de vrijheid van ondernemerschap (artikel 16) en het verbod van discriminatie (artikel 21) is naar behoren rekening gehouden. Ten slotte draagt het voorstel onrechtstreeks bij tot de bescherming van het recht op leven (artikel 2 van het Handvest).

3.           JURIDISCHE ELEMENTEN VAN HET VOORSTEL

Rechtsgrondslag

Het onderhavige voorstel is gebaseerd op artikel 114 VWEU.

Subsidiariteit en evenredigheid

De doelstellingen van het voorstel kunnen overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kunnen derhalve beter op het Unieniveau worden verwezenlijkt. Het voorstel gaat niet verder dan nodig is om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.

In overweging 2 van de derde AML-richtlijn wordt de noodzaak onderstreept over maatregelen op het EU-niveau te beschikken die gericht zijn op het beschermen van de soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel; “om te vermijden dat lidstaten ter bescherming van hun financiële stelsel maatregelen treffen die met de goede werking van de interne markt en met de rechtsstaat en de openbare orde van de Gemeenschap onverenigbaar kunnen zijn, is een Gemeenschapsoptreden op dat terrein noodzakelijk”.

Aangezien massale stromen van zwart geld en financiering van terrorisme de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector kunnen aantasten en een gevaar betekenen voor de interne markt, kunnen louter op nationaal niveau genomen maatregelen negatieve effecten hebben op de eengemaakte EU-markt: een gebrek aan gecoördineerde regels in de lidstaten met het oog op de bescherming van hun financiële stelsels kan onverenigbaar zijn met de werking van de interne markt en in fragmentatie resulteren. Een EU-optreden is eveneens gerechtvaardigd om in heel de EU een gelijk speelveld te behouden waarbij entiteiten in alle lidstaten aan een consistent geheel van verplichtingen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme onderworpen zijn..

De Commissie is van oordeel dat de voorgestelde wijzigingen van de regels evenredig zijn met de doelstellingen. Door het opleggen van drempels inzake toepassingsgebied en cliëntenonderzoek heeft de Commissie evenredige stappen gezet om in voorkomend geval de toepasselijkheid van de richtlijn te beperken. Bovendien maakt de richtlijn het mogelijk dat bepaalde door kleine en middelgrote ondernemingen te nemen preventieve maatregelen evenredig zijn met de grootte en de aard van de meldingsplichtige entiteit. Tegelijk mogen, door het garanderen van een op maat gemaakte en flexibele risicogebaseerde aanpak, voor de lidstaten geen beperkingen gelden om maatregelen te nemen en actie te ondernemen die noodzakelijk zijn om belangrijke dreigingen waarmee zij op nationaal niveau mochten worden geconfronteerd tegen te gaan. Deze maatregelen zijn, middels het opnemen van processen op EU-niveau om grotere coördinatie te garanderen en de ontwikkeling van supranationale benaderingen, alsook verdere harmonisatie op specifieke gebieden, beter geschikt voor een richtlijn dan een volledig geharmoniseerde verordening en garanderen eveneens dat aan de EU-doelstellingen wordt voldaan. Hoewel het zorgen voor een effectief systeem voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voor de meldingsplichtige entiteiten bepaalde kosten met zich meebrengt (deze kosten zijn in de effectbeoordeling geanalyseerd), is de Commissie van oordeel dat de voordelen van het voorkomen van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme tegen de kosten zullen blijven opwegen.

De evaluatie van de nieuwe internationale normen gaat in het vierde kwartaal van 2013 van start. Tenzij de Commissie duidelijke en vroegtijdige aanwijzingen betreffende de gewenste EU-aanpak van de tenuitvoerlegging ervan verstrekt, is er een risico dat die EU-lidstaten welke het eerst worden geëvalueerd voor oplossingen kiezen die misschien niet met de voorgestelde EU-aanpak sporen, waardoor het moeilijker wordt tot gemeenschappelijke EU-regels te komen.

Ten slotte zijn met de aanneming van herziene internationale normen door de Commissie alsook alle EU-lidstaten (rechtstreeks of via hun lidmaatschap van de FATF of Moneyval) verbintenissen aangegaan om voor de tenuitvoerlegging ervan te zorgen.

4.           GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Europese Unie.

5.           AANVULLENDE INFORMATIE

Nadere uitleg van het voorstel, per hoofdstuk of per artikel

De voornaamste wijzigingen van de derde AML-richtlijn zijn:

– Uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn: er worden twee belangrijke wijzigingen van het toepassingsgebied voorgesteld:

(a) de drempel voor handelaren in goederen met een hoge waarde die contante betalingen behandelen, wordt verlaagd van 15 000 EUR tot 7 500 EUR. Momenteel vallen handelaren in goederen onder de richtlijn als zij contante betalingen van 15 000 EUR of meer behandelen. Na van de lidstaten informatie te hebben ontvangen dat door criminelen van deze relatief hoge drempel werd geprofiteerd, wordt voorgesteld deze tot 7 500 EUR te verlagen. Bovendien zijn handelaren volgens het nieuwe voorstel verplicht cliëntenonderzoek te verrichten bij de uitvoering van een occasionele transactie van ten minste 7 500 EUR, d. i. een verlaging van de vorige drempel van 15 000 EUR. Zowel uit de definitie als uit de drempel blijkt een verscherping van de maatregelen tegen het gebruik van deze handelaren voor geldwitwasdoeleinden in de EU;

(b) onder de richtlijn vallen " aanbieders van gokdiensten" (overeenkomstig Richtlijn 2000/31/EG van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt[21]). Op grond van de huidige derde AML-richtlijn en de herziene FATF-aanbevelingen moeten alleen casino’s onder de wetgeving inzake bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme vallen. Blijkt dat daardoor in de EU andere gokgebieden kwetsbaar worden voor misbruik door criminelen.

– Risicogebaseerde aanpak: De richtlijn erkent dat het gebruik van een risicogebaseerde aanpak een effectieve manier is om risico’s voor het financiële stelsel en de bredere economische stabiliteit op de interne markt vast te stellen en te beperken. De nieuwe voorgestelde maatregelen vereisen dat op drie belangrijke gebieden bewijsgebaseerde maatregelen worden uitgevoerd; voor elk gebied wordt een aanvullende minimumlijst van in aanmerking te nemen factoren opgesteld of worden door de Europese toezichtautoriteiten richtsnoeren ontwikkeld:

(a) de lidstaten dienen de risico’s waarmee zij worden geconfronteerd te bepalen, te begrijpen en te beperken. Een en ander kan worden aangevuld met risicobeoordelingswerkzaamheden die op supranationaal niveau (bv. door de Europese toezichtautoriteiten of Europol) worden uitgevoerd en de resultaten moeten met andere lidstaten en meldingsplichtige entiteiten worden gedeeld. Dit is het uitgangspunt voor de risicogebaseerde aanpak en houdt de erkenning in dat een EU-brede respons zich op nationale ervaringen van de lidstaten kan inspireren;

(b) meldingsplichtige entiteiten die onder de richtlijn vallen, zijn verplicht hun risico’s te bepalen, te begrijpen en te beperken, en de risicobeoordelingen die zij uitvoeren te documenteren en te actualiseren. Dit is een zeer belangrijk element van de risicogebaseerde aanpak, waardoor de bevoegde autoriteiten (zoals toezichthouders) binnen de lidstaten de door onder hun toezicht staande meldingsplichtige entiteiten genomen besluiten grondig kunnen beoordelen en begrijpen. Uiteindelijk zijn degenen die een risicogebaseerde aanpak volgen volledig verantwoordelijk voor de besluiten die zij nemen;

(c) het voorstel erkent dat de middelen van de toezichthouders kunnen worden gebruikt om zich op gebieden te concentreren waar de risico’s op witwassen van geld en de financiering van terrorisme groter zijn. Het gebruik van een risicogebaseerde aanpak betekent dat bewijs wordt gebruikt om zich beter op de risico’s te richten.

– Vereenvoudigd en verscherpt cliëntenonderzoek: volgens het voorstel dienen de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen te nemen indien de risico’s groter zijn en mogen zij vereenvoudigde maatregelen nemen indien de risico’s aantoonbaar kleiner zijn. Ten aanzien van de huidige (derde) AML-richtlijn bleken de bepalingen inzake vereenvoudigd klantentoezicht te vrijblijvend en waren bepaalde categorieën van klanten of transacties geheel van cliëntenonderzoeksvereisten vrijgesteld. De herziene richtlijn verscherpt dan ook de regels inzake vereenvoudigd cliëntenonderzoek en staat geen situaties toe waarin vrijstellingen gelden. In plaats daarvan moeten besluiten over wanneer en hoe vereenvoudigd cliëntenonderzoek moet worden verricht gerechtvaardigd worden op basis van risico, waarbij minimumvereisten voor de in aanmerking te nemen factoren worden vastgesteld. In een van de situaties waar altijd verscherpt cliëntenonderzoek moet plaatsvinden, namelijk voor politiek prominente personen, is de richtlijn verscherpt en geldt zij ook voor politiek prominente personen aan wie binnenlands prominente publieke functies worden toevertrouwd alsook voor politiek prominente personen die voor internationale organisaties werkzaam zijn.

– Informatie over de uiteindelijke begunstigde: met de herziene richtlijn worden nieuwe maatregelen voorgesteld om de informatie over de uiteindelijke begunstigde helderder en toegankelijker te maken. Rechtspersonen dienen in het bezit te zijn van informatie betreffende hun uiteindelijke begunstigden. Deze informatie moet voor de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten beschikbaar worden gesteld. Wat juridische constructies betreft zijn trustees verplicht hun status op te geven wanneer zij cliënt worden en dient eveneens informatie over de uiteindelijke begunstigde voor de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten beschikbaar te worden gesteld.

– Gelijkwaardigheid van derde landen: in de herziene richtlijn zijn de bepalingen betreffende positieve “gelijkwaardigheid” geschrapt, aangezien de cliëntenonderzoeksregeling sterker risicogebaseerd wordt en het gebruik van vrijstellingen op grond van louter geografische factoren minder relevant is. Op grond van de huidige bepalingen van de derde AML-richtlijn moeten besluiten worden genomen over het feit of derde landen over systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme beschikken die “gelijkwaardig" zijn aan die in de EU. Deze informatie werd dan gebruikt om voor bepaalde aspecten van het cliëntenonderzoek vrijstellingen toe te staan.

– Administratieve sancties: overeenkomstig het beleid van de Commissie om administratieve sancties af te stemmen, bevat de herziene richtlijn een geheel van sancties en moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze inzetbaar zijn bij systematische inbreuken op belangrijke vereisten van de richtlijn, namelijk cliëntenonderzoek, bewaring van bewijsstukken, melding van verdachte transacties en interne controles.

– Financiële inlichtingeneenheden: het voorstel incorporeert de bepalingen van het Besluit 2000/642/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van gegevens en breidt de samenwerking verder uit en versterkt deze verder.

– Europese toezichtautoriteiten (ETA's): het voorstel bevat verscheidene gebieden waarop werkzaamheden door de ETA's worden beoogd. Met name wordt de EBA EIOPA en ESMA gevraagd een beoordeling uit te voeren en een advies te verstrekken over de risico’s op witwassen van geld en de financiering van terrorisme die de EU loopt. Bovendien vereist de sterkere klemtoon op de risicogebaseerde aanpak uitgebreidere richtsnoeren voor de lidstaten en financiële instellingen betreffende het feit welke factoren in aanmerking moeten worden genomen bij de toepassing van vereenvoudigd cliëntenonderzoek en verscherpt cliëntenonderzoek en bij de toepassing van een risicogebaseerde aanpak van toezicht. Bovendien zijn de ETA's belast met het verstrekken van technische reguleringsnormen voor bepaalde kwesties indien financiële instellingen hun interne controles moeten aanpassen om specifieke situaties te behandelen.

– Gegevensbescherming: de noodzaak om een evenwicht tot stand te brengen tussen het toestaan van robuuste systemen en controles en preventieve maatregelen tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme enerzijds, en de bescherming van de rechten van betrokkenen anderzijds komt in het voorstel tot uitdrukking.

– Omzettingsmaatregelen: wegens de complexiteit en het toepassingsgebied van het voorstel moeten de lidstaten een concordantietabel verstrekken van de bepalingen van hun nationaal recht en de richtlijn.

Europese Economische Ruimte

Het voorstel is niet relevant voor de EER-landen.

2013/0025 (COD)

Voorstel voor een

RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité[22],

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank[23],

Na raadpleging van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming[24],

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende:

(1)       Massale stromen crimineel geld kunnen de stabiliteit en de reputatie van de financiële sector schaden en de eengemaakte markt bedreigen; terrorisme tast onze samenleving aan in haar fundamenten zelf. Naast de strafrechtelijke benadering kan een preventieve aanpak via het financiële stelsel resultaten opleveren.

(2)       De soliditeit, integriteit en stabiliteit van kredietinstellingen en financiële instellingen en het vertrouwen in het financiële stelsel als geheel kunnen ernstig in gevaar worden gebracht door de pogingen van criminelen en hun medeplichtigen om hetzij de herkomst van de opbrengsten van misdrijven te verhullen, hetzij rechtmatig of onrechtmatig verkregen gelden aan te wenden voor terroristische doeleinden. Ter vergemakkelijking van hun criminele activiteiten, zouden witwassers van geld en financiers van terrorisme kunnen trachten te profiteren van de liberalisering van het kapitaalverkeer en van het vrij verrichten van financiële diensten, inherent aan de geïntegreerde financiële ruimte, indien niet op Unieniveau bepaalde coördinerende maatregelen worden genomen.

(3)       Dit voorstel is de vierde richtlijn om de bedreiging van het witwassen van geld aan te pakken. Richtlijn 91/308/EEG van de Raad van 10 juni 1991 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld[25] heeft het witwassen van geld in termen van drugsmisdrijven gedefinieerd en uitsluitend aan de financiële sector verplichtingen opgelegd. Richtlijn 2001/97/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2001 tot wijziging van Richtlijn 91/308/EEG van de Raad[26] heeft het toepassingsgebied zowel ten aanzien van de bestreken misdrijven als ten aanzien van het geheel van bestreken beroepen en activiteiten uitgebreid. In juni 2003 heeft de Financial Action Task Force (hierna de FATF genoemd) haar aanbevelingen herzien om de financiering van terrorisme te bestrijken en in meer gedetailleerde vereisten voorzien met betrekking tot identificatie en verificatie van cliënten, de situaties waarin een hoger risico op het witwassen van geld verscherpte maatregelen kan rechtvaardigen en voorts de situaties waarin een verlaagd risico minder strenge controles kan rechtvaardigen. Deze wijzigingen zijn tot uitdrukking gekomen in Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2005 tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme[27] en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie van 1 augustus 2006 tot vaststelling van uitvoeringsmaatregelen van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de definitie van politiek prominente personen en wat betreft de technische criteria voor vereenvoudigde klantenonderzoeksprocedures en voor vrijstellingen op grond van occasionele of zeer beperkte financiële activiteiten[28].

(4)       Het witwassen van geld en de financiering van terrorisme geschieden gewoonlijk in een internationale context. Maatregelen die uitsluitend op nationaal niveau of zelfs op het niveau van de Europese Unie worden getroffen, zonder met internationale coördinatie en samenwerking rekening te houden, zullen een zeer beperkte uitwerking hebben. De door de Europese Unie op dit gebied vastgestelde maatregelen dienen derhalve verenigbaar te zijn met in andere internationale gremia ondernomen acties. Bij het optreden van de Europese Unie dient met name rekening te worden gehouden met de aanbevelingen van de FATF, het belangrijkste internationale orgaan voor de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Met het oog op het versterken van de doeltreffendheid van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme moeten de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden afgestemd op de nieuwe FATF-aanbevelingen die in februari 2012 zijn vastgesteld en uitgebreid.

(5)       Voorts houdt het misbruik van het financiële stelsel voor het aanwenden van crimineel of zelfs rechtmatig verkregen geld voor terroristische doeleinden onmiskenbaar een risico in voor de integriteit, de goede werking, de reputatie en de stabiliteit van het financiële stelsel. De preventieve maatregelen van deze richtlijn dienen dan ook zodanig te worden uitgebreid dat zij niet alleen de behandeling van uit criminele activiteiten verkregen geld maar ook de verzameling van gelden of voorwerpen voor terroristische doeleinden omvatten.

(6)       Bij grote betalingen in contanten is het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zeer hoog. Om de waakzaamheid te vergroten en de door contante betalingen gevormde risico's te beperken, moet deze richtlijn voor in goederen handelende natuurlijke of rechtspersonen gelden voor zover zij contante betalingen van 7 500 EUR of meer doen of ontvangen. De lidstaten mogen besluiten striktere bepalingen daaronder begrepen een lagere drempel vast te stellen.

(7)       Onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, zoals gedefinieerd door de lidstaten, moeten onder de bepalingen van de richtlijn vallen wanneer zij deelnemen aan financiële of zakelijke transacties, met inbegrip van het verstrekken van belastingadvies, waarbij er groot gevaar bestaat dat de diensten van deze beroepsbeoefenaren worden misbruikt om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen of terrorisme te financieren. Er moeten echter vrijstellingen zijn van elke verplichting om informatie te melden die is verkregen vóór, tijdens of na een gerechtelijke procedure, of bij het bepalen van de rechtspositie van een cliënt. Juridisch advies dient bijgevolg aan de beroepsgeheimhoudingsplicht onderworpen te blijven, tenzij de juridisch adviseur deelneemt aan witwasactiviteiten of activiteiten voor financiering van terrorisme, het juridisch advies voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme wordt verstrekt, of de advocaat weet dat zijn cliënt juridisch advies wenst voor witwasdoeleinden of voor financiering van terrorisme.

(8)       Het verdient aanbeveling rechtstreeks vergelijkbare diensten op dezelfde wijze te behandelen, ongeacht welke onder deze richtlijn vallende beroepsbeoefenaren de diensten verstrekken. Met het oog op de waarborging van de eerbiediging van de rechten die worden gegarandeerd bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie mag, in het geval van bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, die in sommige lidstaten een cliënt in rechte mogen verdedigen of vertegenwoordigen, of zijn rechtspositie mogen bepalen, de informatie die zij bij de uitoefening van deze taken ontvangen, niet onder de meldingsplicht van deze richtlijn vallen.

(9)       Het is belangrijk er uitdrukkelijk de aandacht op te vestigen dat "fiscale misdrijven" die verband houden met directe en indirecte belastingen onder de brede definitie van "criminele activiteit" overeenkomstig deze richtlijn vallen in overeenstemming met de herziene FATF-aanbevelingen.

(10)     Elke natuurlijke persoon die eigendom of zeggenschap over een rechtspersoon uitoefent, moet worden geïdentificeerd. Hoewel het vinden van een procentueel aandelenbezit niet automatisch in het vinden van de uiteindelijke begunstigde zal resulteren, is het een bewijsfactor waarmee rekening moet worden gehouden. Identificatie en verificatie van uiteindelijke begunstigden moet zich in voorkomend geval uitstrekken tot juridische entiteiten die andere juridische entiteiten bezitten en moet de eigendomsketen volgen totdat de natuurlijke persoon die eigendom of zeggenschap uitoefent over de rechtspersoon die de cliënt is, gevonden is.

(11)     De noodzaak van nauwkeurige en actuele informatie over de uiteindelijke begunstigde is een bepalende factor bij het opsporen van criminelen die anders hun identiteit achter een rechtspersoon kunnen verbergen. De lidstaten moeten er bijgevolg voor zorgen dat ondernemingen informatie over hun uiteindelijke begunstigden bewaren en deze informatie voor de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten beschikbaar stellen. Bovendien moeten trustees aan de meldingsplichtige entiteiten hun status opgeven.

(12)     Het bepaalde in deze richtlijn dient voorts te gelden wanneer de activiteiten van de onder deze richtlijn vallende meldingsplichtige entiteiten via het internet plaatsvinden.

(13)     Het gebruik van de goksector om de opbrengsten van criminele activiteiten wit te wassen, is zorgwekkend. Om de risico's in verband met de sector te beperken en gelijke voorwaarden voor de aanbieders van gokdiensten te garanderen, moeten alle aanbieders van gokdiensten ertoe worden verplicht voor afzonderlijke transacties van 2 000 EUR of meer een cliëntenonderzoek te verrichten. De lidstaten moeten overwegen deze drempel toe te passen op de inning van gokwinsten alsook het aangaan van weddenschappen. Aanbieders van gokdiensten met fysieke lokalen (bv. casino's en speelhuizen) moeten ervoor zorgen dat cliëntenonderzoek, als het bij de ingang van de lokalen plaatsvindt, aan de door de cliënt in die lokalen aangegane transacties gekoppeld kan worden.

(14)     Het witwasrisico en het risico op terrorismefinanciering is niet in alle gevallen even groot. Bijgevolg moet een risicogebaseerde benadering worden gebruikt. De risicogebaseerde benadering is geen uitermate permissieve optie voor de lidstaten en meldingsplichtige autoriteiten. Zij gaat gepaard met het gebruik van bewijsgebaseerde besluitvorming om zich beter te richten op de risico's op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme waarmee de Europese Unie en degenen die daarin opereren geconfronteerd worden.

(15)     Ondersteuning van de risicogebaseerde benadering is voor de lidstaten noodzakelijk om de risico's op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme waaraan zij blootstaan vast te stellen, te begrijpen en te beperken. Het belang van een supranationale benadering van risicovaststelling is erkend op internationaal niveau en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit) (hierna 'EBA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie[29], de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen) (hierna 'EIOPA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1094/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/79/EG van de Commissie[30], en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (hierna 'ESMA'), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/77/EG van de Commissie[31], moeten worden belast met het verlenen van advies over de risico's die op de financiële sector van invloed zijn.

(16)     De resultaten van risicobeoordelingen op lidstaatniveau moeten, in voorkomend geval, voor de meldingsplichtige entiteiten beschikbaar worden gesteld om hen in staat te stellen hun eigen risico's vast te stellen, te begrijpen en te beperken.

(17)     Om de risico's op het niveau van de Europese Unie beter te begrijpen en te beperken, moeten de lidstaten de resultaten van hun risicobeoordelingen delen met elkaar, de Commissie en de EBA, EIOPA en ESMA, indien van toepassing.

(18)     Bij de toepassing van de bepalingen van deze richtlijn is het passend rekening te houden met de kenmerken en behoeften van kleine meldingsplichtige entiteiten waarvoor de richtlijn geldt en een behandeling te garanderen die aangepast is aan de specifieke behoeften van kleine meldingsplichtige entiteiten en de aard van de bedrijfsactiviteit.

(19)     Risico zelf is van nature variabel en de variabelen als zodanig of in combinatie kunnen het potentiële gevormde risico verhogen of verlagen en aldus een impact hebben op het passende niveau van preventieve maatregelen, zoals cliëntenonderzoeksmaatregelen. Er zijn derhalve omstandigheden waarin verscherpt cliëntenonderzoek moet worden toegepast en omstandigheden waarin vereenvoudigd cliëntenonderzoek passend kan zijn.

(20)     Erkend moet worden dat sommige situaties een groter risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vormen. Hoewel de identiteit en het zakelijk profiel van alle cliënten dienen te worden vastgesteld, bestaan er gevallen waarin bijzonder strikte cliëntidentificatie- en cliëntverificatieprocedures vereist zijn.

(21)     Dit geldt in het bijzonder voor zakelijke relaties met natuurlijke personen die prominente publieke functies bekleden of bekleed hebben, en dan vooral degenen die afkomstig zijn uit landen waar corruptie veelvuldig voorkomt. Dergelijke relaties kunnen vooral een groot reputatierisico en juridisch risico met zich brengen voor de financiële sector. De internationale inspanning ter bestrijding van corruptie rechtvaardigt ook een bijzondere aandacht voor die gevallen en de toepassing van passende maatregelen inzake verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien van personen die binnenlands prominente publieke functies bekleden of bekleed hebben en hooggeplaatste bekende personen bij internationale organisaties.

(22)     Het verkrijgen van goedkeuring van de directie voor het aangaan van zakelijke relaties hoeft niet in alle gevallen het verkrijgen van goedkeuring van de raad van bestuur te impliceren. Een dergelijke goedkeuring moet kunnen worden verleend door iemand met voldoende kennis van de risicoblootstelling op het punt van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de instelling en voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op de risicoblootstelling ervan.

(23)     Om te vermijden dat cliëntidentificatieprocedures nodeloos worden overgedaan, hetgeen tot vertragingen en inefficiënties in de zakelijke activiteiten zou leiden, verdient het aanbeveling om, mits passende waarborgen worden geboden, toe te staan dat cliënten bij meldingsplichtige entiteiten worden geïntroduceerd die reeds elders zijn geïdentificeerd. Indien een meldingsplichtige entiteit op een derde vertrouwt, ligt de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de cliëntonderzoeksprocedure bij de meldingsplichtige entiteit waarbij de cliënt is geïntroduceerd. De derde, of de persoon die de cliënt heeft geïntroduceerd, blijft, voor zover hij met de cliënt een relatie heeft die onder deze richtlijn valt, eveneens zelf verantwoordelijk voor de naleving van de vereisten in deze richtlijn, waaronder het vereiste om verdachte transacties te melden en bewijsstukken te bewaren.

(24)     In geval van een agentuur- of uitbestedingsverhouding op contractuele basis tussen niet onder deze richtlijn vallende meldingsplichtige entiteiten en externe natuurlijke of rechtspersonen kunnen verplichtingen inzake de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme voor deze agenten of verrichters van uitbestede diensten als deel van de meldingsplichtige entiteiten alleen voortvloeien uit het contract en niet uit deze richtlijn. De verantwoordelijkheid voor de naleving van deze richtlijn moet bij de meldingsplichtige entiteit blijven die onder de richtlijn valt.

(25)     Alle lidstaten beschikken over of moeten financiële inlichtingeneenheden (hierna fie's genoemd) oprichten om de informatie die zij ontvangen te verzamelen en te analyseren met het doel verbanden te leggen tussen verdachte transacties en onderliggende criminele activiteiten teneinde het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen en te bestrijden. Verdachte transacties dienen te worden gemeld aan de fie's, die moeten optreden als nationaal centrum voor het ontvangen, analyseren en het verspreiden onder de bevoegde autoriteiten van meldingen van verdachte transacties en andere informatie over mogelijk witwassen of mogelijke financiering van terrorisme. De lidstaten hoeven daartoe hun bestaande meldingssystemen — waar de melding via de openbare aanklager of via andere wetshandhavingautoriteiten geschiedt — niet te wijzigen, mits de informatie onverwijld en ongefilterd aan de financiële inlichtingeneenheden doorgegeven wordt zodat deze hun taken, waaronder internationale samenwerking met andere financiële inlichtingeneenheden, naar behoren kunnen uitvoeren.

(26)     In afwijking van het algemene verbod om verdachte transacties uit te voeren, kunnen de onder deze richtlijn vallende instellingen en personen verdachte transacties uitvoeren voordat zij de bevoegde autoriteiten hiervan op de hoogte brengen wanneer het afzien van uitvoering onmogelijk is of hierdoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie zou kunnen worden belemmerd. Dit laat evenwel de door de lidstaten aanvaarde internationale verplichtingen onverlet om middelen of andere goederen van terroristen, terroristische organisaties of financiers van terrorisme, onverwijld te bevriezen, conform de desbetreffende resoluties van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties.

(27)     De lidstaten moeten de mogelijkheid hebben een passende zelfregulerende instantie voor de beroepen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d) aan te wijzen als de autoriteit die in plaats van de fie in eerste instantie op de hoogte moet worden gesteld. Overeenkomstig de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vormt een systeem van melding in eerste instantie aan een zelfregulerend lichaam een belangrijke waarborg voor het handhaven van de bescherming van de grondrechten ten aanzien van de meldingsplicht die geldt voor advocaten.

(28)     Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de afwijkingen van artikel 33, lid 2, kan hij de zelfregulerende instantie die de in dat artikel beoogde personen vertegenwoordigt, toestaan of voorschrijven om aan de fie geen informatie door te geven die zij van die personen in de in dat artikel bedoelde omstandigheden heeft verkregen.

(29)     In een aantal gevallen zijn werknemers die hun vermoedens van het witwassen van geld hebben gemeld, bedreigd of lastig gevallen. Hoewel deze richtlijn de gerechtelijke procedures van de lidstaten niet kan wijzigen, neemt zulks niet weg dat deze aangelegenheid van cruciaal belang is voor de doeltreffendheid van de regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en van financiering van terrorisme. De lidstaten dienen zich rekenschap te geven van het probleem en alles te doen wat in hun vermogen ligt om werknemers te beschermen tegen dergelijke vormen van intimidatie.

(30)     Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens[32], zoals in het nationale recht ten uitvoer gelegd, geldt voor de verwerking van persoonsgegevens voor de toepassing van deze richtlijn.

(31)     Bepaalde aspecten van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn gaan gepaard met de verzameling, analyse, opslag en deling van gegevens. De verwerking van persoonsgegevens moet worden toegestaan om te voldoen aan de in deze richtlijn neergelegde verplichtingen, daaronder begrepen het uitvoeren van cliëntenonderzoek, doorlopende monitoring, onderzoek en melding van ongewone en verdachte transacties, identificatie van de uiteindelijke begunstigde van een rechtspersoon of juridische constructie, deling van informatie door bevoegde autoriteiten en deling van informatie door financiële instellingen. De verzamelde persoonsgegevens moeten beperkt blijven tot hetgeen strikt noodzakelijk is om aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen en mogen niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met Richtlijn 95/46/EG. Met name de verdere verwerking van persoonsgegevens voor commerciële doeleinden moet strikt worden verboden.

(32)     De strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme wordt door alle lidstaten als een belangrijke verantwoording van algemeen belang beschouwd.

(33)     Deze richtlijn laat de bescherming van persoonsgegevens die worden verwerkt in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, daaronder begrepen de bepalingen van Kaderbesluit 977/2008/JBZ, onverlet.

(34)     De rechten van toegang van de betrokkene gelden voor de persoonsgegevens die voor de toepassing van deze richtlijn worden verwerkt. Toegang door de betrokkene tot informatie die is opgenomen in een melding van een verdachte transactie zou echter de effectiviteit van de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ernstig ondermijnen. Beperkingen van dit recht overeenkomstig de in artikel 13 van Richtlijn 95/46/EG neergelegde regels kunnen bijgevolg gerechtvaardigd zijn.

(35)     Personen die alleen maar papieren documenten in elektronische vorm omzetten en op contractbasis werkzaam zijn bij een kredietinstelling of een financiële instelling vallen niet onder de werkingssfeer van deze richtlijn, evenmin als natuurlijke of rechtspersonen die kredietinstellingen of financiële instellingen uitsluitend voorzien van een boodschap of andere supportsystemen voor overdracht van fondsen of van clearing- en settlementsystemen.

(36)     Witwassen van geld en de financiering van terrorisme zijn internationale problemen en dienen dan ook op wereldschaal te worden bestreden. Wanneer kredietinstellingen en financiële instellingen uit de Unie bijkantoren en dochterondernemingen hebben in derde landen waar de wetgeving ter zake tekortkomingen vertoont, dienen zij, ter voorkoming van de toepassing van sterk uiteenlopende normen binnen eenzelfde instelling of groep instellingen, de uniale norm toe te passen of, indien toepassing van dergelijke normen onmogelijk is, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis te stellen.

(37)     Indien haalbaar, moet voor de meldingsplichtige autoriteiten feedback beschikbaar worden gesteld betreffende het nut en de follow-up van de meldingen van verdachte transacties die zij doen. Om dit mogelijk te maken en de doeltreffendheid van hun maatregelen ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te kunnen beoordelen, verdient het aanbeveling dat de lidstaten statistische gegevens ter zake bijhouden en verder perfectioneren. Om de kwaliteit en de consistentie van de op Unieniveau verzamelde statistische gegevens verder te verbeteren, moet de Commissie de situatie in de EU met betrekking tot de strijd tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme volgen en regelmatig overzichten publiceren.

(38)     De bevoegde autoriteiten moeten erop toezien dat, ten aanzien van wisselkantoren, verrichters van trust- en bedrijfsdiensten of aanbieders van gokdiensten nationaal in een register wordt ingeschreven of een vergunning krijgt, de personen die het bedrijf van deze entiteiten feitelijk leiden en de uiteindelijke begunstigden van deze entiteiten, betrouwbaar en deskundig zijn. De criteria om uit te maken of een persoon al dan niet betrouwbaar en deskundig is, moeten ten minste recht doen aan de noodzaak om die entiteiten te beschermen tegen misbruik voor criminele doeleinden door hun bestuurders of uiteindelijke begunstigden.

(39)     Rekening houdend met het transnationale karakter van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme zijn coördinatie en samenwerking tussen fie's van de EU uiterst belangrijk. Deze samenwerking wordt tot dusver slechts geregeld bij Besluit 2000/642/JBZ van de Raad van 17 oktober 2000 inzake een regeling voor samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten bij de uitwisseling van gegevens[33]. Om betere coördinatie en samenwerking tussen fie's te garanderen, en met name te garanderen dat meldingen van verdachte transacties de fie bereiken van de lidstaat waar de melding het meeste nut heeft, moeten in deze richtlijn meer gedetailleerde, verdergaande en geactualiseerde regels worden opgenomen.

(40)     Het verbeteren van de uitwisseling van informatie tussen fie's binnen de EU is van bijzonder belang om het transnationale karakter van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme het hoofd te bieden. Het gebruik van veilige voorzieningen voor de uitwisseling van informatie, met name het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net en de door dat netwerk aangeboden technieken, moet door de lidstaten worden aangemoedigd.

(41)     Het belang van het bestrijden van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme dient de lidstaten ertoe aan te zetten in hun nationale recht in doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties te voorzien wegens de niet-naleving van de ingevolge deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. De lidstaten beschikken momenteel over een verscheidenheid van administratieve maatregelen en sancties wegens inbreuken op de belangrijkste preventieve maatregelen. Deze diversiteit kan nadelig zijn voor de inspanningen die worden geleverd bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en de kans bestaat dat de Unie gefragmenteerd reageert. Deze richtlijn moet bijgevolg een geheel van administratieve maatregelen en sancties omvatten die de lidstaten ter beschikking staan voor systematische inbreuken op de vereisten betreffende cliëntenonderzoeksmaatregelen, het bewaren van bewijsstukken, het melden van verdachte transacties en interne controles van meldingsplichtige entiteiten. Dit geheel van maatregelen moet voldoende breed zijn om de lidstaten en bevoegde autoriteiten in staat te stellen rekening te houden met verschillen tussen meldingsplichtige entiteiten, met name tussen financiële instellingen en andere meldingsplichtige entiteiten, ten aanzien van hun omvang, kenmerken en werkterreinen. Bij de toepassing van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het opleggen van administratieve maatregelen en sancties overeenkomstig deze richtlijn en van strafsancties overeenkomstig het nationale recht niet indruist tegen het beginsel ne bis in idem.

(42)     Technische normen voor financiële diensten moeten een consistente harmonisatie en toereikende bescherming van deposanten, beleggers en consumenten in de hele Unie garanderen. Het zou efficiënt en passend zijn om de EBA, EIOPA en ESMA, als organen met hooggespecialiseerde expertise, te belasten met de uitwerking van aan de Commissie voor te leggen ontwerpen van technische reguleringsnormen die geen beleidskeuzen inhouden.

(43)     De Commissie moet de ingevolge artikel 42 van deze richtlijn door de EBA, EIOPA en ESMA ontwikkelde ontwerpen van technische reguleringsnormen vaststellen door middel van gedelegeerde handelingen ingevolge artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en in overeenstemming met de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.

(44)     Gezien de zeer ingrijpende wijzigingen die in Richtlijn 2005/60/EG en Richtlijn 2006/70/EG zouden moeten worden aangebracht, is het omwille van de duidelijkheid en consistentie aangewezen deze samen te voegen en te vervangen.

(45)     Daar de doelstellingen van deze richtlijn, namelijk de bescherming van het financiële stelsel middels preventie, onderzoek en opsporing van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, omdat individuele maatregelen die door de lidstaten worden vastgesteld om hun financiële stelsel te beschermen onverenigbaar kunnen zijn met de werking van de interne markt en met de voorschriften van de rechtsstaat en de openbare orde van de Unie, en derhalve wegens de omvang en de gevolgen van het optreden beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel 5 neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstelling.

(46)     Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die bij het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, in het bijzonder de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op bescherming van persoonsgegevens, de vrijheid van ondernemerschap, het verbod van discriminatie, het recht op een doeltreffende voorziening in rechte en op een onpartijdig gerecht, en het recht op verdediging.

(47)     Overeenkomstig artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de EU dat elke discriminatie op welke grond dan ook verbiedt, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat deze richtlijn, ten aanzien van risicobeoordelingen in de context van cliëntenonderzoek, zonder discriminatie ten uitvoer wordt gelegd.

(48)     Overeenkomstig de gezamenlijke politieke verklaring van de lidstaten en de Commissie van 28 september 2011 over toelichtende stukken hebben de lidstaten zich ertoe verbonden om in gerechtvaardigde gevallen de kennisgeving van hun omzettingsmaatregelen vergezeld te doen gaan van één of meer stukken waarin het verband tussen de onderdelen van een richtlijn en de overeenkomstige delen van de nationale omzettingsinstrumenten wordt toegelicht. Met betrekking tot deze richtlijn acht de wetgever de toezending van dergelijke stukken gerechtvaardigd,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Afdeling 1

Toepassingsgebied en definities

Artikel 1

1.           De lidstaten zien erop toe dat het witwassen van geld en de financiering van terrorisme worden verboden.

2.           Voor de toepassing van deze richtlijn worden de hierna genoemde daden, indien opzettelijk begaan, als witwassen van geld beschouwd:

(a) de omzetting of overdracht van voorwerpen, wetende dat deze zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit, met het oogmerk de illegale herkomst ervan te verhelen of te verhullen of een persoon die bij deze activiteit is betrokken, te helpen aan de juridische gevolgen van zijn daden te ontkomen;

(b) het verhelen of verhullen van de werkelijke aard, oorsprong, vindplaats, vervreemding, verplaatsing, rechten op of de eigendom van voorwerpen, wetende dat deze verworven zijn uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

(c) de verwerving, het bezit of het gebruik van voorwerpen, wetende, op het tijdstip van verkrijging dat deze voorwerpen zijn verworven uit een criminele activiteit of uit deelneming aan een dergelijke activiteit;

(d) deelneming aan, medeplichtigheid aan, poging tot, hulp aan, aanzetten tot, vergemakkelijken van, of het geven van raad met het oog op het begaan van een van de in de punten a), b) en c) bedoelde daden.

3.           Er is eveneens sprake van het witwassen van geld indien de activiteiten die ten grondslag liggen aan de wit te wassen voorwerpen gelokaliseerd zijn op het grondgebied van een andere lidstaat of op dat van een derde staat.

4.           Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "financiering van terrorisme" verstaan: de verstrekking of verzameling van gelden en andere vermogensbestanddelen, op welke wijze ook, rechtstreeks of onrechtstreeks, met de bedoeling of wetende dat deze geheel of gedeeltelijk zullen worden gebruikt om strafbare feiten in de zin van de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ van de Raad 13 juni 2002 inzake terrorismebestrijding[34], als gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008, te plegen[35].

5.           Medeweten, oogmerk of opzet, vereist als bestanddeel van de in de leden 2 en 4 bedoelde activiteiten, kunnen worden afgeleid uit objectieve feitelijke omstandigheden.

Artikel 2

1.           Deze richtlijn is van toepassing op de volgende meldingsplichtige entiteiten:

(1) kredietinstellingen;

(2) financiële instellingen;

(3) de volgende natuurlijke of rechtspersonen handelend in het kader van de uitoefening van hun beroepsactiviteiten:

(a) bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs;

(b) notarissen en andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen wanneer zij deelnemen, hetzij door op te treden in naam en voor rekening van hun cliënt in enigerlei financiële of onroerendgoedtransactie, hetzij door het bijstaan bij het voorbereiden of uitvoeren van transacties voor hun cliënt in verband met:

i)        de aan- en verkoop van onroerend goed of bedrijven;

ii)       het beheren van diens geld, waardepapieren of andere activa;

iii)      de opening of het beheer van bank-, spaar- of effectenrekeningen;

iv)      het organiseren van inbreng die nodig is voor de oprichting, de exploitatie of het beheer van vennootschappen;

v)       de oprichting, de exploitatie of het beheer van trusts, vennootschappen of soortgelijke structuren;

(c) niet onder a) of b) vallende aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten;

(d) makelaars in onroerend goed, daaronder begrepen huurbemiddelingsdiensten;

(e) andere natuurlijke of rechtspersonen die handelen in goederen doch slechts voor zover in contanten wordt betaald of ontvangen en wel voor een bedrag van 7 500 EUR of meer, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

(f) aanbieders van gokdiensten.

2.           De lidstaten kunnen beslissen dat natuurlijke en rechtspersonen die slechts occasioneel of in zeer beperkte mate financiële activiteiten ontplooien en wanneer het risico op witwassen of financiering van terrorisme beperkt is, niet onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen mits de natuurlijke of rechtspersonen alle volgende criteria vervullen:

(a) de financiële activiteit is in absolute zin beperkt van omvang;

(b) de financiële activiteit is op transactiebasis beperkt;

(c) de financiële activiteit vormt niet de hoofdactiviteit;

(d) de financiële activiteit heeft een bijkomstig karakter en houdt rechtstreeks verband met de hoofdactiviteit;

(e) met uitzondering van de in lid 1, punt 3, onder e) genoemde activiteit, is de hoofdactiviteit niet een in lid 1 genoemde activiteit;

(f) de financiële activiteit wordt enkel verricht voor cliënten voor wie de hoofdactiviteit bedoeld is, en wordt in het algemeen niet aangeboden aan het publiek.

De vorige alinea geldt niet voor rechtspersonen en natuurlijke personen die actief zijn op het gebied van geldtransfer in de zin van artikel 4, punt 13, van Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG[36].

3.           Voor de toepassing van lid 2, onder a), vereisen de lidstaten dat de totale omzet van de financiële activiteit geen drempel overschrijdt die voldoende laag moet zijn. Deze bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld.

4.           Voor de toepassing van lid 2, onder b), hanteren de lidstaten per cliënt en enkelvoudige transactie een bovengrens, ongeacht of de transactie plaatsvindt in één verrichting of in meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan. Deze bovengrens wordt, afhankelijk van het soort financiële activiteit, op nationaal niveau vastgesteld. Zij ligt voldoende laag om ervoor te zorgen, dat dit soort transacties zeker geen geschikte of doelmatige methode vormen om geld wit te wassen of terrorisme te financieren, en bedraagt niet meer dan 1 000 EUR.

5.           Voor de toepassing van lid 2, onder c), schrijven de lidstaten voor, dat de omzet uit de financiële activiteit niet meer dan 5 % van de totale omzet van de betrokken natuurlijke of rechtspersoon bedraagt.

6.           Wanneer de lidstaten voor de toepassing van dit artikel het risico op witwassen of financiering van terrorisme beoordelen, besteden zij speciale aandacht aan elke financiële activiteit, ten aanzien waarvan het door haar aard bijzonder waarschijnlijk mag worden geacht, dat zij kan worden gebruikt of misbruikt voor het witwassen van geld of voor de financiering van terrorisme.

7.           Krachtens dit artikel genomen beslissingen worden afdoende gemotiveerd. De lidstaten voorzien in de mogelijkheid deze beslissing in te trekken mocht er zich een verandering in de omstandigheden voordoen.

8.           De lidstaten zetten risicogeoriënteerde controleactiviteiten op, of nemen andere toereikende maatregelen om ervoor te zorgen, dat de afwijkingsbeslissing op grond van dit artikel niet wordt misbruikt.

Artikel 3

In deze richtlijn gelden de volgende definities:

(1) "kredietinstelling": een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, punt 1, van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen[37], met inbegrip van in de Europese Unie gevestigde bijkantoren, als omschreven in artikel 4, punt 3, van voornoemde richtlijn, van een kredietinstelling met hoofdkantoor binnen of buiten de Europese Unie;

(2) "financiële instelling":

(a) een onderneming, andere dan een kredietinstelling, die een of meer van de operaties verricht als bedoeld in de punten 2 tot en met 12 en 14 en 15 van bijlage I bij Richtlijn 2006/48/EG, met inbegrip van geldwisselactiviteiten (bureaux de change);

(b) een verzekeringsmaatschappij die over een vergunning beschikt overeenkomstig Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering[38], in zoverre zij activiteiten verricht die onder die richtlijn vallen;

(c) een beleggingsonderneming als gedefinieerd in punt 1 van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten[39];

(d) een collectieve beleggingsonderneming die haar rechten van deelname of aandelen op de markt brengt;

(e) een verzekeringstussenpersoon als gedefinieerd in artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2002/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 december 2002 betreffende verzekeringsbemiddeling[40], met uitzondering van de tussenpersonen die zijn vermeld in artikel 2, lid 7, van genoemde richtlijn, indien zij diensten van levensverzekering en andere diensten in verband met beleggingen verrichten;

(f) in de Europese Unie gevestigde bijkantoren van de onder a) tot en met e) bedoelde financiële instellingen met hoofdkantoor binnen of buiten de Europese Unie;

(3) "voorwerp": goederen van elke soort, hetzij lichamelijk hetzij onlichamelijk, hetzij roerend hetzij onroerend, hetzij tastbaar hetzij ontastbaar, en rechtsbescheiden in gelijk welke vorm, ook elektronisch en digitaal, waaruit de eigendom of andere rechten ten aanzien van deze goederen blijken;

(4) "criminele activiteit": iedere vorm van criminele betrokkenheid bij het plegen van de volgende ernstige strafbare feiten:

(a) handelingen als omschreven in de artikelen 1 tot en met 4 van Kaderbesluit 2002/475/JBZ inzake terrorismebestrijding, als gewijzigd bij Kaderbesluit 2008/919/JBZ van de Raad van 28 november 2008;

(b) alle in artikel 3, lid 1, onder a), van het Verdrag van de Verenigde Naties tegen sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen van 1988 omschreven strafbare feiten;

(c) de activiteiten van criminele organisaties als omschreven in artikel 1 van Gemeenschappelijk Optreden 98/733/JBZ van de Raad van 21 december 1998 inzake de strafbaarstelling van deelneming aan een criminele organisatie in de lidstaten van de Europese Unie[41];

(d) fraude die van invloed is op de financiële belangen van de Unie, althans ernstige fraude, als omschreven in artikel 1, lid 1, en artikel 2 van de overeenkomst aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen[42];

(e) corruptie;

(f) alle feiten, daaronder begrepen fiscale misdrijven in verband met directe belastingen en indirecte belastingen, die strafbaar zijn gesteld met een maximale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan een jaar of, voor staten die in hun rechtsstelsel een strafminimum voor strafbare feiten kennen, alle feiten die strafbaar zijn gesteld met een minimale vrijheidsstraf of detentiemaatregel van meer dan zes maanden;

(5) "uiteindelijke begunstigde": de natuurlijke perso(o)n(en) die de uiteindelijke eigenaar is (zijn) van of het zeggenschap heeft (hebben) over de cliënt en/of de natuurlijke persoon voor wiens rekening een transactie of activiteit wordt verricht. De uiteindelijke begunstigde omvat ten minste:

(a) bij entiteiten met rechtspersoonlijkheid:

i)        de natuurlijke persoon of de natuurlijke personen die uiteindelijk de eigenaar is respectievelijk de eigenaren zijn van een rechtspersoon via het rechtstreeks of middellijk houden van een toereikend deel van de aandelen of stemrechten van deze rechtspersoon met inbegrip van participatie in de vorm van toonderaandelen, hetzij over deze uiteindelijk op deze wijze zeggenschap heeft respectievelijk hebben, waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie, of aan gelijkwaardige internationale normen;

Een percentage van 25% plus één aandeel geldt als bewijs van eigendom of zeggenschap middels aandelenbezit en geldt voor elk niveau van directe of indirecte eigendom;

ii)       als er enige twijfel is dat de in punt i) geïdentificeerde personen de uiteindelijke begunstigden zijn, de natuurlijke personen die op andere wijzen zeggenschap uitoefenen over het management van een juridische entiteit;

(b) in het geval van juridische entiteiten, zoals stichtingen, en van juridische constructies, zoals trusts, die gelden beheren of uitkeren:

i)        de natuurlijke perso(o)n(en) die zeggenschap over 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie of juridische entiteit uitoefen(t)(en); en

ii)       voor zover de toekomstige begunstigden reeds werden vastgelegd, de natuurlijke perso(o)n(en) die de begunstigde van 25 % of meer van het vermogen van een juridische constructie of rechtspersoon is (zijn); of

iii)      voor zover de afzonderlijke personen die de begunstigden van de juridische entiteit of de juridische constructie zijn, nog niet werden vastgelegd, de groep van personen in wier belang de juridische entiteit of de juridische constructie hoofdzakelijk werd opgericht of werkzaam is. Voor begunstigden van trusts die middels kenmerken of middels klasse worden aangeduid, winnen de meldingsplichtige entiteiten voldoende informatie betreffende de begunstigde in om de zekerheid te verkrijgen dat zij in staat zullen zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het moment van de uitbetaling of wanneer de begunstigde voornemens is gevestigde rechten uit te oefenen;

(6) "aanbieder van trust- of bedrijfsdiensten": een natuurlijke of rechtspersoon die als beroepsactiviteit enigerlei van de volgende diensten aan derden verstrekt:

(a) oprichten van vennootschappen of andere rechtspersonen;

(b) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als bestuurder of secretaris van een vennootschap, deelgenoot in een deelgenootschap ("partnership") of in een soortgelijke hoedanigheid in andere rechtspersonen;

(c) verschaffen van een statutaire zetel, bedrijfsadres, administratief of correspondentieadres en andere daarmee samenhangende diensten voor een vennootschap, een deelgenootschap of enigerlei andere rechtspersoon of juridische constructie;

(d) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als trustee van een express trust of van een soortgelijke juridische constructie;

(e) optreden als of regelen dat een andere persoon optreedt als gevolmachtigde aandeelhouder voor een andere persoon waarbij het niet gaat om een op een gereglementeerde markt genoteerde vennootschap die is onderworpen aan openbaarmakingsvereisten die in overeenstemming zijn met de wetgeving van de Europese Unie, of aan gelijkwaardige internationale normen;

(7)          a)      “buitenlandse politiek prominente personen": natuurlijke personen die door een derde land met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed;

(b) “binnenlandse politiek prominente personen": natuurlijke personen die door een lidstaat met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed;

(c) “personen die door een internationale organisatie met een prominente functie worden of zijn bekleed”: bestuurders, plaatsvervangend bestuurders en leden van de raad van bestuur of een gelijkwaardige functie bij een internationale organisatie;

(d) “natuurlijke personen die met een prominente publieke functie worden of zijn bekleed” omvatten:

i)        staatshoofden, regeringsleiders, ministers en staatssecretarissen;

ii)       parlementsleden;

iii)      leden van hooggerechtshoven, constitutionele hoven of van andere hoge rechterlijke instanties die arresten wijzen waartegen doorgaans geen verder beroep mogelijk is, behalve in uitzonderlijke omstandigheden;

iv)      leden van rekenkamers of van raden van bestuur van centrale banken;

v)       ambassadeurs, zaakgelastigden en hoge legerofficieren;

vi)      leden van de bestuurs-, management- of toezichthoudende organen van overheidsbedrijven.

         Middelbare of lagere ambtenaren vallen niet onder de in de punten i) tot en met vi) vastgestelde categorieën.

(e) “familieleden” omvatten:

i)        de echtgenoot;

ii)       een partner die als gelijkwaardig met de echtgenoot wordt aangemerkt;

iii)      de kinderen en hun echtgenoten of partners;

iv)      de ouders;

(f) “naaste geassocieerden” omvatten:

i)        een natuurlijke persoon van wie bekend is, dat deze met een in de punten 7, onder a), tot en met 7, onder d, genoemde persoon de gezamenlijke uiteindelijke begunstigde is van juridische entiteiten of juridische constructies of met genoemde persoon andere nauwe zakelijke relaties heeft;

ii)       een natuurlijke persoon die alleen de juridische begunstigde is van een juridische entiteit of juridische constructie waarvan bekend is, dat deze is opgezet ten behoeve van de feitelijke begunstiging van de in de punten 7, onder a), tot en met 7, onder d, genoemde persoon.

(8) “directie”: een directeur of werknemer met voldoende kennis van de risicoblootstelling aan het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de instelling en voldoende anciënniteit om beslissingen te nemen die van invloed zijn op de risicoblootstelling ervan. Het hoeft niet in alle gevallen om een lid van de raad van bestuur te gaan;

(9) "zakelijke relatie": een zakelijke, professionele of commerciële relatie die verband houdt met de professionele activiteiten van de meldingsplichtige entiteiten en waarvan op het tijdstip dat het contact wordt gelegd wordt aangenomen dat zij enige tijd zal duren;

(10) “gokdiensten”: alle diensten die gepaard gaan met het verwedden van een inzet met geldswaarde bij kansspelen, daaronder begrepen die welke enige bekwaamheid vereisen zoals loterijen, casinospelen, pokerspelen en weddenschappen, die worden aangeboden op een fysieke locatie, of op alle mogelijke manieren vanop een afstand, op elektronische wijze of middels enige andere communicatie bevorderende technologie, en op individueel verzoek van een ontvanger van diensten;

(11) “groep”: groep als bedoeld in artikel 2, lid 12, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat[43].

Artikel 4

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bepalingen van deze richtlijn geheel of ten dele worden uitgebreid tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan de in artikel 2, lid 1, bedoelde meldingsplichtige entiteiten die zich bezighouden met activiteiten die zich zeer in het bijzonder lenen tot het witwassen van geld of tot financiering van terrorisme.

2.           Wanneer een lidstaat besluit de bepalingen van deze richtlijn uit te breiden tot andere beroepen en categorieën ondernemingen dan die waarnaar in artikel 2, lid 1, wordt verwezen, stelt hij de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De lidstaten kunnen op het door deze richtlijn bestreken gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen.

Afdeling 2

Risicobeoordeling

Artikel 6

1.           De Europese Bankautoriteit (hierna “ EBA”), de Europese Autoriteit voor Verzekeringen en Bedrijfspensioenen (hierna “ EIOPA”) en de Europese Autoriteit voor Effecten en Markten (hierna “ ESMA”) verstrekken een gezamenlijk advies over de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme die op de interne markt van invloed zijn.

Het advies wordt verstrekt binnen 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

2.           De Commissie maakt het advies beschikbaar om de lidstaten en meldingsplichtige entiteiten bij te staan bij het bepalen, beheren en beperken van het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Artikel 7

1.           Elke lidstaat doet passende stappen om de erop van invloed zijnde risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bepalen, te beoordelen, te begrijpen en te beperken, en de beoordeling actueel te houden.

2.           Elke lidstaat wijst een autoriteit aan om de nationale respons op de in lid 1 bedoelde risico’s te coördineren. De identiteit van die autoriteit wordt ter kennis gebracht van de Commissie, de EBA, EIOPA en ESMA en de andere lidstaten.

3.           Bij het uitvoeren van de beoordelingen waarvan sprake in lid 1 maken de lidstaten gebruik van het advies waarvan sprake in artikel 6, lid 1.

4.           Elke lidstaat voert de in lid 1 bedoelde beoordeling uit en:

(a) gebruikt de beoordeling(en) om zijn regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te verbeteren, met name door het vaststellen van alle gebieden waar de meldingsplichtige entiteiten verscherpte maatregelen toepassen en, in voorkomend geval, het bepalen van de te nemen maatregelen;

(b) gebruikt de beoordeling(en) als hulpmiddel bij de toewijzing en prioritering van middelen om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden;

(c) stelt passende informatie beschikbaar voor de meldingsplichtige entiteiten om hun eigen beoordelingen van het risico op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te verrichten.

5.           De lidstaten maken op verzoek de resultaten van hun risicobeoordelingen beschikbaar voor de andere lidstaten, de Commissie en de EBA, EIOPA en ESMA.

Artikel 8

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten passende stappen doen om hun risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme vast te stellen en te beoordelen rekening houdend met risicofactoren daaronder begrepen cliënten, landen of geografische gebieden, producten, diensten, transacties of leveringskanalen. Deze stappen zijn evenredig met de aard en grootte van de meldingsplichtige entiteiten.

2.           De in lid 1 bedoelde beoordelingen worden gedocumenteerd, actueel gehouden en beschikbaar gesteld voor de bevoegde autoriteiten en zelfregulerende instanties.

3.           De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten beschikken over gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures om de op het niveau van de Unie, op het niveau van de lidstaten en op het niveau van de meldingsplichtige entiteiten vastgestelde risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te beperken en effectief te beheren. De gedragslijnen, controlemaatregelen en procedures zijn evenredig met de aard en grootte van de meldingsplichtige entiteiten.

4.           De in lid 3 bedoelde gedragslijnen en procedures omvatten ten minste:

(a) de ontwikkeling van interne gedragslijnen, procedures en controlemaatregelen, daaronder begrepen cliëntenonderzoek, rapportage, bewaring van bewijsstukken, interne controle, nalevingsbeheer (daaronder begrepen, wanneer passend voor de grootte en de aard van het bedrijf, de aanstelling van een directeur Naleving op managementniveau) en doorlichting van medewerkers;

(b) wanneer passend, gelet op de grootte en de aard van het bedrijf, een onafhankelijke auditfunctie om de in punt a) bedoelde interne gedragslijnen, procedures en controlemaatregelen te beproeven.

5.           De lidstaten vereisen dat de meldingsplichtige entiteiten van de directie goedkeuring verkrijgen voor de gedragslijnen en procedures die zij invoeren, en in voorkomend geval tot het monitoren en uitbreiden van de genomen maatregelen overgaan.

HOOFDSTUK II

CLIËNTENONDERZOEK

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 9

De lidstaten verbieden hun kredietinstellingen en financiële instellingen anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes bij te houden. De lidstaten vereisen in alle gevallen dat de eigenaars en begunstigden van bestaande anonieme rekeningen of anonieme spaarboekjes, zo spoedig mogelijk en in ieder geval voordat dergelijke rekeningen of spaarboekjes op enigerlei wijze worden gebruikt, worden onderworpen aan de vereisten inzake cliëntenonderzoek.

Artikel 10

De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten in de volgende gevallen de cliëntenonderzoeksvereisten toepassen:

(a) wanneer zij een zakelijke relatie aangaan;

(b) wanneer zij occasionele transacties ten bedrage van 15 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

(c) voor natuurlijke of rechtspersonen die in goederen handelen, wanneer zij incidenteel transacties ten bedrage van 7 500 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

(d) voor aanbieders van gokdiensten, wanneer zij occasionele transacties ten bedrage van 2 000 EUR of meer verrichten, ongeacht of een dergelijke transactie plaatsvindt in één verrichting of via meer verrichtingen waartussen een verband lijkt te bestaan;

(e) wanneer er een vermoeden van het witwassen van geld of de financiering van terrorisme bestaat, ongeacht of er sprake is van enigerlei derogatie, vrijstelling of drempel;

(f) wanneer wordt betwijfeld of de eerder verkregen cliëntidentificatiegegevens waarheidsgetrouw of toereikend zijn.

Artikel 11

1.           De cliëntenonderzoeksprocedures omvatten:

(a) identificeren van de cliënt en verifiëren van zijn identiteit op basis van documenten, gegevens of informatie uit betrouwbare en onafhankelijke bron;

(b) identificeren van de uiteindelijke begunstigde en nemen van redelijke maatregelen om zijn identiteit te verifiëren, zodat de instelling of persoon die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn valt overtuigd is dat zij of hij weet wie de uiteindelijke begunstigde is, en, wanneer het rechtspersonen, trusts en soortgelijke juridische constructies betreft, nemen van redelijke maatregelen om inzicht te verwerven in de eigendoms- en zeggenschapsstructuur van de cliënt;

(c) beoordelen en, in voorkomend geval, inwinnen van informatie over het doel en de beoogde aard van de zakelijke relatie;

(d) verrichten van een voortdurende controle op de zakelijke relatie, met inbegrip van een nauwlettend toezicht op de tijdens de gehele duur van deze relatie verrichte transacties, teneinde te verzekeren dat deze stroken met de kennis die de instelling of persoon heeft van de cliënt en van zijn zakelijk en risicoprofiel, in voorkomend geval met inbegrip van de oorsprong van de fondsen en actueel houden van de in haar of zijn bezit zijnde documenten, gegevens of informatie.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten alle in lid 1 vervatte cliëntenonderzoeksvereisten toepassen, maar kunnen de draagwijdte van deze maatregelen bepalen op basis van risicogevoeligheid.

3.           De lidstaten verplichten de meldingsplichtige entiteiten bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ten minste met de in bijlage I vastgestelde variabelen rekening te houden.

4.           De lidstaten zorgen ervoor dat de meldingsplichtige entiteiten tegenover de bevoegde autoriteiten of zelfregulerende instanties kunnen aantonen dat de maatregelen passend zijn gezien de risico’s op het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

5.           Voor levensverzekeringsactiviteiten of andere beleggingsgerelateerde verzekeringsactiviteiten zorgen de lidstaten ervoor dat de financiële instellingen, naast de voor de cliënt en de uiteindelijke begunstigde vereiste cliëntenonderzoeksmaatregelen, de volgende cliëntenonderzoeksmaatregelen betreffende de begunstigden van levensverzekeringspolissen en andere beleggingsgerelateerde verzekeringspolissen uitvoeren zodra de begunstigden zijn geïdentificeerd of aangewezen:

(a) voor begunstigden die als met name genoemde natuurlijke of rechtspersonen of juridische constructies worden geïdentificeerd, het noteren van de naam van de persoon;

(b) voor begunstigden die middels kenmerken of middels klasse op of andere wijze worden aangeduid, inwinnen door de financiële instelling van voldoende informatie betreffende die begunstigden om de zekerheid te verkrijgen dat zij in staat zal zijn de identiteit van de begunstigde vast te stellen op het moment van de uitbetaling;

Voor beide in de punten a) en b) bedoelde gevallen vindt de verificatie van de identiteit van de begunstigden op het moment van de uitbetaling plaats. In geval van, gehele of gedeeltelijke, overdracht van de levensverzekeringen of andere beleggingsgerelateerde verzekeringen aan een derde, identificeren de financiële instellingen die op de hoogte zijn van de overdracht de uiteindelijke begunstigde op het moment van de overdracht aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon of juridische constructie die ten eigen voordele de waarde van de toegewezen polis ontvangt.

Artikel 12

1.           De lidstaten schrijven voor dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde plaatsvindt vóór het aangaan van een zakelijke relatie of het uitvoeren van een transactie.

2.           In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten toestaan dat de verificatie van de identiteit van de cliënt en de uiteindelijke begunstigde wordt voltooid tijdens het aangaan van een zakelijke relatie indien dit noodzakelijk is om de normale gang van zaken niet te verstoren en indien er weinig risico op witwassen of financiering van terrorisme bestaat. In dergelijke situaties worden deze procedures zo spoedig mogelijk na het eerste contact voltooid.

3.           Bij wijze van uitzondering op de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten toestaan dat een bankrekening wordt geopend, mits er toereikende waarborgen zijn getroffen die garanderen dat er door de cliënt of namens de cliënt geen transacties worden verricht voordat er sprake is van volledige naleving van de leden 1 en 2.

4.           De lidstaten vereisen dat wanneer de betrokken instelling of persoon niet bij machte is aan artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), te voldoen, deze geen transacties via een bankrekening mag verrichten, geen zakelijke relatie mag aangaan of geen transactie mag uitvoeren, en overweegt de zakelijke relatie te beëindigen en overeenkomstig artikel 32 een melding van verdachte transacties in verband met de cliënt bij de fie in te dienen.

De lidstaten passen de voorgaande alinea niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs, enkel in de strikte mate dat een dergelijke vrijstelling betrekking heeft op het bepalen van de rechtspositie voor hun cliënt of het verrichten van hun taak van verdediging of vertegenwoordiging van die cliënt in of in verband met een rechtsgeding, daaronder begrepen advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding.

5.           De lidstaten vereisen dat meldingsplichtige entiteiten de cliëntenonderzoeksprocedures niet alleen op alle nieuwe cliënten, maar te gepasten tijde ook op bestaande cliënten toepassen naar gelang van de risicogevoeligheid van deze cliënten, daaronder begrepen wanneer de relevante omstandigheden van een cliënt veranderen.

Afdeling 2

Vereenvoudigd cliëntenonderzoek

Artikel 13

1.           Indien een lidstaat of een meldingsplichtige entiteit gebieden met een lager risico vaststelt, mag die lidstaat meldingsplichtige entiteiten toestaan vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen.

2.           Alvorens vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen toe te passen, gaan meldingsplichtige entiteiten na of de cliëntenrelatie of de transactie een lagere mate van risico vertoont.

3.           De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten de transactie of de zakelijke relatie voldoende monitoren om ongewone of verdachte transacties te kunnen ontdekken.

Artikel 14

Bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme met betrekking tot soorten cliënten, landen of geografische gebieden, en bepaalde producten, diensten, transacties of leveringskanalen, houden lidstaten en meldingsplichtige entiteiten ten minste rekening met de in bijlage II vastgestelde factoren van potentieel lagere risicosituaties.

Artikel 15

De EBA, EIOPA en ESMA geven richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010, en Verordening (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en/of de maatregelen die moeten worden genomen in situaties waarin vereenvoudigde cliëntenonderzoeksmaatregelen passend zijn. Er moet specifiek rekening worden gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en, indien passend en evenredig, moet in specifieke maatregelen worden voorzien. Deze richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Afdeling 3

Verscherpt cliëntenonderzoek

Artikel 16

1.           In in de artikelen 17 tot en met 23 van deze richtlijn vastgestelde gevallen en in andere gevallen van hogere risico’s die door de lidstaten of de meldingsplichtige entiteiten worden vastgesteld, vereisen de lidstaten dat de meldingsplichtige entiteiten verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen toepassen om die risico’s op passende wijze te beheren en te beperken.

2.           De lidstaten vereisen dat de meldingsplichtige entiteiten, voor zover redelijkerwijs mogelijk, de achtergrond en het doel onderzoeken van alle complexe, ongewone grote transacties en alle ongewone transactiepatronen die geen duidelijk economisch of wettig doel hebben. In het bijzonder vergroten zij de mate en aard van monitoring van de zakelijke relatie om te bepalen of die transacties of activiteiten ongewoon of verdacht lijken.

3.           De lidstaten en meldingsplichtige entiteiten houden bij het beoordelen van de risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme ten minste met de in bijlage III vastgestelde factoren van situaties met een potentieel hoger risico rekening.

4.           De EBA, EIOPA en ESMA geven richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten en de meldingsplichtige entiteiten als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010, en Verordening (EU) nr. 1095/2010, betreffende de risicofactoren die in overweging moeten worden genomen en/of de maatregelen die moeten worden genomen in situaties waarin verscherpte cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast. Die richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Artikel 17

Wat grensoverschrijdende correspondentbankrelaties met respondente instellingen uit derde landen betreft, vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat hun kredietinstellingen:

(a) voldoende informatie over de betrokken respondente instelling verzamelen om een volledig beeld te krijgen van de aard van de bedrijfsactiviteiten van deze respondenten, en op basis van openbaar beschikbare informatie de reputatie van de instelling en de kwaliteit van het toezicht bepalen;

(b) de controles ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van de respondente instelling beoordelen;

(c) toestemming verkrijgen van de directie voordat zij nieuwe correspondentbankrelaties aangaan;

(d) de respectieve verantwoordelijkheden van elke instelling schriftelijk vastleggen;

(e) met betrekking tot transitrekeningen („payable-through accounts”) zich ervan vergewissen dat de respondente kredietinstelling de identiteit heeft geverifieerd van en doorlopend cliëntenonderzoek verricht ten aanzien van de cliënten die rechtstreeks toegang hebben tot de correspondentrekeningen en dat zij in staat is om op verzoek de relevante cliëntgegevens te verstrekken aan de correspondente instelling.

Artikel 18

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met buitenlandse politiek prominente personen vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat meldingsplichtige entiteiten:

(a) over passende op risico gebaseerde procedures beschikken om uit te maken of de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de cliënt een dergelijke persoon is;

(b) toestemming hebben van de directie om zakelijke relaties met dergelijke cliënten aan te gaan of voort te zetten;

(c) toereikende maatregelen nemen om de bron van het vermogen en van de fondsen vast te stellen die bij de zakelijke relatie of transactie worden gebruikt;

(d) de zakelijke relatie doorlopend verscherpt controleren.

Artikel 19

Ten aanzien van transacties of zakelijke relaties met buitenlandse politiek prominente personen of een persoon aan wie door een internationale organisatie een prominente functie wordt toevertrouwd of is toevertrouwd, vereisen de lidstaten, naast de cliëntenonderzoeksmaatregelen als vastgesteld in artikel 11, dat meldingsplichtige entiteiten:

(a) over passende op risico gebaseerde procedures beschikken om uit te maken of de cliënt of de uiteindelijke begunstigde van de cliënt een dergelijke persoon is;

(b) in gevallen van zakelijke relaties met een hoger risico met dergelijke personen, de maatregelen als bedoeld in de punten b), c) en d) van artikel 18 toepassen.

Artikel 20

Meldingsplichtige entiteiten nemen redelijke maatregelen om te bepalen of de begunstigden van een levensverzekeringspolis of een andere beleggingsgerelateerde verzekeringspolis en/of, indien vereist, de uiteindelijke begunstigde van de begunstigde politiek prominente personen zijn. Die maatregelen worden uiterlijk bij de uitbetaling of bij de, gehele of gedeeltelijke, overdracht van de polis genomen. Indien hogere risico’s zijn vastgesteld, vereisen de lidstaten, naast het nemen van de normale cliëntenonderzoeksmaatregelen, dat meldingsplichtige entiteiten:

(a) de directie informeren vóór de uitbetaling van de polisopbrengsten ;

(b) de hele zakelijke relatie met de polishouder aan een uitgebreid nauwkeurig onderzoek onderwerpen.

Artikel 21

De in de artikelen 18, 19 en 20 bedoelde maatregelen gelden eveneens voor familieleden of personen die bekendstaan als naaste geassocieerden van dergelijke politiek prominente personen.

Artikel 22

Indien aan een in de artikelen 18, 19 en 20 bedoelde persoon door een lidstaat of een derde land niet langer een prominente publieke functie of door een internationale organisatie niet langer een prominente functie is toevertrouwd, dienen meldingsplichtige entiteiten het door die persoon gevormde voortdurende risico te overwegen en dergelijke passende maatregelen op basis van risicogevoeligheid toe te passen totdat die persoon niet langer geacht wordt een risico te vormen. De desbetreffende periode mag niet minder bedragen dan 18 maanden.

Artikel 23

1.           De lidstaten verbieden kredietinstellingen een correspondentbankrelatie aan te gaan of handhaven met een „shell bank” en vereisen dat kredietinstellingen passende maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat zij geen correspondentbankrelaties aangaan of handhaven met een bank waarvan bekend is dat deze een shell bank toestaat van haar rekeningen gebruik te maken.

2.           Voor de toepassing lid 1 wordt onder “shell bank” verstaan, een kredietinstelling, of een instelling die zich met soortgelijke activiteiten bezig houdt, opgericht in een rechtsgebied waar zij geen fysieke aanwezigheid, d.w.z. een bestuur en beheer van betekenis heeft, en die niet verbonden is met een onder toezicht staande financiële groep.

Afdeling 4

Uitvoering van cliëntenonderzoek door derden

Artikel 24

De lidstaten kunnen meldingsplichtige entiteiten toestaan op derden een beroep te doen om de in artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), neergelegde vereisten te vervullen. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor het nakomen van deze vereisten blijft evenwel berusten bij de meldingsplichtige entiteit die op de derde een beroep doet.

Artikel 25

1.           Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder "derden" verstaan meldingsplichtige entiteiten die zijn opgenomen in de lijst van artikel 2, of andere in lidstaten of een derde land gevestigde instellingen en personen, die cliëntenonderzoeksvereisten en vereisten betreffende de bewaring van bewijsstukken toepassen welke gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld en die wat de naleving van de vereisten van deze richtlijn betreft overeenkomstig afdeling 2 van hoofdstuk VI onder toezicht staan.

2.           De lidstaten overwegen beschikbare informatie betreffende de omvang van geografisch risico wanneer zij beslissen of een derde land aan de in lid 1 vastgestelde voorwaarden voldoet en stellen elkaar, de Commissie en de EBA, EIOPA en ESMA voor zover dit relevant is voor de toepassing van deze Richtlijn en overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010, en van Verordening (EU) nr. 1095/2010, in kennis van gevallen waarin zij van oordeel zijn dat een derde land aan dergelijke voorwaarden voldoet.

Artikel 26

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten bij de derde waarop een beroep wordt gedaan de noodzakelijke informatie inwinnen betreffende de in artikel 11, lid 1, onder a), b) en c), neergelegde vereisten.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten waarnaar de cliënt wordt doorverwezen toereikende stappen doen om ervoor te zorgen dat relevante kopieën van identificatie- en verificatiegegevens en andere relevante documentatie betreffende de identiteit van de cliënt of de uiteindelijke begunstigde op verzoek door de derde onmiddellijk worden doorgestuurd.

Artikel 27

De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteit van de staat van herkomst (voor groepsbrede gedragslijnen en controlemaatregelen) en de bevoegde autoriteit van de staat van ontvangst (voor bijkantoren en dochtermaatschappijen) mogen oordelen dat een meldingsplichtige entiteit de in artikel 25, lid 1, en 26 vervatte maatregelen via haar groepsprogramma toepast indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

(a) een meldingsplichtige entiteit doet een beroep op informatie die wordt verstrekt door een derde die deel uitmaakt van dezelfde groep;

(b) die groep past de cliëntenonderzoeksmaatregelen, regels inzake bewaring van bewijsstukken en programma’s tegen het witwassen van geld en de financiering van terrorisme toe overeenkomstig deze richtlijn of gelijkwaardige regels;

(c) de effectieve uitvoering van de in punt b) bedoelde vereisten staat op groepsniveau onder toezicht van een bevoegde autoriteit.

Artikel 28

Deze afdeling is niet van toepassing op de uitbestedings- of agentuurverhouding waarbij de aanbieder van de uitbestede dienst of de agent op grond van een contractuele overeenkomst moet worden beschouwd als onderdeel van de meldingsplichtige entiteit.

HOOFDSTUK III

INFORMATIE OVER UITEINDELIJKE BEGUNSTIGDEN

Artikel 29

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied gevestigde rechtspersonen of juridische entiteiten toereikende, accurate en actuele informatie over hun uiteindelijke begunstigen inwinnen en bezitten.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten tijdig toegang verkrijgen tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie.

Artikel 30

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat trustees van een express trust die door hun recht worden beheerst toereikende, accurate en actuele informatie over uiteindelijke begunstigen betreffende de trust inwinnen en bezitten. Deze informatie omvat de identiteit van de insteller van de trust, van de trustee(s), van de protector (indien relevant), van de begunstigden of klasse van begunstigden, en van elke andere natuurlijke persoon die effectieve zeggenschap over de trust uitoefent.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat trustees hun status aan de meldingsplichtige entiteiten openbaarmaken wanneer de trustee als trustee een zakelijke relatie aangaat of een occasionele transactie boven de in de punten b), c) en d) van artikel 10 vastgestelde drempel uitvoert.

3.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten en meldingsplichtige entiteiten tijdig toegang verkrijgen tot de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie.

4.           De lidstaten zorgen ervoor dat maatregelen die met die in de leden 1, 2 en 3 overeenstemmen, op andere soorten juridische entiteiten en constructies met een soortgelijke structuur en functie als trusts van toepassing zijn.

HOOFDSTUK IV

MELDINGSPLICHT

Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 31

1.           Elke lidstaat richt een fie op om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken.

2.           De lidstaten stellen de Commissie schriftelijk in kennis van de naam en het adres van de betrokken fie’s.

3.           De fie wordt opgezet als een centrale, nationale eenheid. Zij is verantwoordelijk voor de ontvangst (en, voor zover toegestaan, het opvragen) het analyseren en het verspreiden onder de bevoegde autoriteiten van openbaargemaakte informatie die betrekking heeft op potentiële gevallen van witwassen van geld of verband houdende basismisdrijven, potentiële financiering van terrorisme, of die krachtens een nationale wetgeving of regeling is vereist. Aan de fie worden toereikende middelen verschaft om haar taken te vervullen.

4.           De lidstaten zien erop toe dat de fie rechtstreeks of onrechtstreeks, en tijdig, toegang krijgt tot de financiële, administratieve en wetshandhavingsinformatie die zij nodig heeft om haar taken naar behoren te vervullen. Bovendien reageren fie’s op verzoeken om informatie door wetshandhavingautoriteiten in hun lidstaat tenzij er feitelijke redenen zijn om aan te nemen dat de verstrekking van dergelijke informatie een negatieve impact zou hebben op lopende onderzoeken of analyses, of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien onthulling van de informatie duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of irrelevant zou zijn gelet op de doeleinden waarvoor zij is gevraagd.

5.           De lidstaten zorgen ervoor dat de fie bevoegd is, rechtstreeks of onrechtstreeks, dringende actie te ondernemen wanneer er een vermoeden is dat een transactie verband houdt met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme om een transactie op te schorten of er geen toestemming voor te verlenen teneinde de transactie te analyseren en het vermoeden te bevestigen.

6.           De analysefunctie van de fie bestaat uit een operationele analyse die zich toespitst op individuele gevallen en specifieke doelstellingen en uit een strategische analyse van trends en patronen inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

Artikel 32

1.           De lidstaten schrijven voor dat de meldingsplichtige entiteiten en, in voorkomend geval, de bestuurders en werknemers daarvan ten volle samenwerken:

(a) door de fie onmiddellijk, uit eigen beweging, op de hoogte te brengen indien de onder deze richtlijn vallende instelling of persoon weet, vermoedt of goede redenen heeft om te vermoeden dat gelden de opbrengst zijn van criminele activiteiten of met de financiering van terrorisme verband houden en door in dergelijke gevallen onmiddellijk op verzoeken van de fie om bijkomende informatie in te gaan;

(b) door de fie op haar verzoek onmiddellijk alle vereiste informatie te verstrekken, overeenkomstig de volgens het geldende recht vastgestelde procedures.

2.           De in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie wordt verstrekt aan de fie van de lidstaat op het grondgebied waarvan de instelling of persoon die de informatie heeft verstrekt, zich bevindt. De informatie wordt normaliter verstrekt door de persoon of personen die volgens de procedures van artikel 8, lid 4, is of zijn aangewezen.

Artikel 33

1.           In afwijking van artikel 32, lid 1, kunnen de lidstaten, in het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3), onder a), b) en d) bedoelde personen, een passende zelfregulerende instantie van het desbetreffende beroep aanwijzen als de autoriteit die de in artikel 32, lid 1, bedoelde informatie moet ontvangen.

              Onverminderd lid 2 geeft de aangewezen zelfregulerende instantie in de in de eerste alinea bedoelde gevallen de informatie onverwijld en ongefilterd aan de fie door.

2.           De lidstaten passen de in artikel 32, lid 1, vervatte verplichtingen niet toe op notarissen, andere onafhankelijke beoefenaren van juridische beroepen, bedrijfsrevisoren, externe accountants en belastingadviseurs enkel in de strikte mate dat een dergelijke vrijstelling betrekking heeft op informatie die zij van een van hun cliënten ontvangen of over een van hun cliënten verkrijgen wanneer zij de rechtspositie van hun cliënt bepalen dan wel in of in verband met een rechtsgeding verdedigen of vertegenwoordigen, met inbegrip van advies over het instellen of vermijden van een rechtsgeding, ongeacht of dergelijke informatie vóór, gedurende of na een dergelijk geding wordt ontvangen of ingewonnen.

Artikel 34

1.           De lidstaten schrijven voor dat de meldingsplichtige entiteiten zich onthouden van het uitvoeren van transacties waarvan zij weten of vermoeden dat deze met het witwassen van geld of terrorismefinanciering verband houden, totdat zij conform artikel 32, lid 1, onder a) de nodige maatregelen hebben getroffen.

              In overeenstemming met de wetgeving van de lidstaten mogen instructies worden gegeven om de transactie niet uit te voeren.

2.           Indien wordt vermoed dat een dergelijke transactie leidt tot het witwassen van geld of tot financiering van terrorisme en wanneer het niet mogelijk is zich te onthouden of indien daardoor de vervolging van de begunstigden van een vermoedelijke witwas- of terrorismefinancieringstransactie belemmerd zou worden, verstrekken de meldingsplichtige entiteiten de vereiste informatie onmiddellijk daarna aan de fie.

Artikel 35

1.           De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten genoemd in artikel 45 de fie onmiddellijk inlichten indien zij tijdens inspecties bij de meldingsplichtige entiteiten, dan wel op enigerlei andere wijze feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme.

2.           De lidstaten zien erop toe dat de toezichthoudende instanties die krachtens wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn gemachtigd toe te zien op de effectenmarkten, valutamarkten en financiële derivatenmarkten, de fie inlichten indien zij feiten ontdekken die verband zouden kunnen houden met het witwassen van geld of met financiering van terrorisme.

Artikel 36

Wanneer een meldingsplichtige entiteit, dan wel een werknemer of een bestuurder van zulk een meldingsplichtige entiteit, te goeder trouw, zoals bepaald in artikel 32, lid 1, en artikel 33, de in artikelen 32 en 33 bedoelde informatie verstrekt, vormt zulks geen schending van een restrictie op onthulling van informatie uit hoofde van een overeenkomst of een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling en brengt zulks voor de meldingsplichtige entiteit, of haar bestuurders of werknemers generlei aansprakelijkheid met zich mee.

Artikel 37

De lidstaten nemen alle passende maatregelen om werknemers van de meldingsplichtige entiteit die hetzij intern, hetzij aan de fie vermoedens van het witwassen van geld of financiering van terrorisme melden, te beschermen tegen bedreigingen of daden van agressie.

Afdeling 2

Mededelingsverbod

Artikel 38

1.           Meldingsplichtige entiteiten en bestuurders en werknemers ervan mogen aan de betrokken cliënt of aan derde personen niet mededelen dat overeenkomstig de artikelen 32 en 33 informatie is verstrekt of dat een onderzoek naar het witwassen van geld of terrorismefinanciering wordt of kan worden uitgevoerd.

2.           Het verbod in lid 1 geldt niet voor mededelingen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaten, met inbegrip van de zelfregulerende instanties, of mededelingen ten behoeve van wetshandhavingdoeleinden.

3.           Het verbod in lid 1 vormt geen belemmering voor mededelingen tussen instellingen van de lidstaten, of van derde landen die vereisten opleggen welke gelijkwaardig zijn aan die welke in deze richtlijn zijn neergelegd, mits zij tot dezelfde groep behoren.

4.           Het verbod in lid 1 vormt geen belemmering voor mededelingen tussen de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde personen van de lidstaten, of van derde landen die eisen stellen die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze richtlijn, die hun beroepsactiviteiten, al dan niet als werknemer, uitoefenen binnen eenzelfde rechtspersoon of een netwerk.

              Voor de toepassing van de eerste alinea wordt onder een "netwerk" verstaan: de grotere structuur waartoe de persoon behoort die eigendom, beheer, en controle op de naleving van de verplichtingen gezamenlijk deelt.

5.           Voor instellingen of personen waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punt 1, punt 2, en punt 3, onder a) en b), in gevallen betreffende dezelfde cliënt en dezelfde transactie waarbij twee of meer instellingen of personen betrokken zijn, vormt het verbod in lid 1 van dit artikel geen belemmering voor mededelingen tussen de desbetreffende instellingen of personen, mits zij in een lidstaat gevestigd zijn, of in een derde land dat eisen stelt die gelijkwaardig zijn aan die vervat in deze richtlijn, en mits zij tot dezelfde beroepscategorie behoren en onderworpen zijn aan verplichtingen op het gebied van het beroepsgeheim en de bescherming van persoonsgegevens.

6.           Wanneer de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a) en b), bedoelde personen trachten een cliënt te doen afzien van een onwettige activiteit, wordt zulks niet als een mededeling in de zin van lid 1 aangemerkt.

HOOFDSTUK V

BEWARING VAN BEWIJSSTUKKEN EN STATISTISCHE GEGEVENS

Artikel 39

De lidstaten verlangen van de meldingsplichtige entiteiten dat zij overeenkomstig het nationale recht de volgende documenten en informatie bewaren met het oog op de preventie, opsporing en onderzoek van mogelijke gevallen van witwassen van geld of terrorismefinanciering, door de fie of door andere bevoegde autoriteiten:

(a) wat de klantenonderzoeksprocedure betreft, afschriften van of verwijzingen naar de vereiste stukken, gedurende een periode van vijf jaar na beëindiging van de zakelijke relatie met hun cliënt. Bij het verstrijken van deze periode worden persoonsgegevens geschrapt tenzij dit anders is geregeld bij nationaal recht dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens mogen bijhouden of verder bijhouden. De lidstaten mogen verder bijhouden slechts toestaan of vereisen als dit noodzakelijk is voor de preventie, de opsporing of het onderzoek van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De maximumbewaarperiode na beëindiging van de zakelijke relatie mag niet meer bedragen dan tien jaar;

(b) wat de zakelijke relaties en transacties betreft, de bewijsstukken en registratie, zijnde de originele stukken of de afschriften die krachtens hun nationale wetgeving eenzelfde bewijskracht hebben, gedurende vijf jaar na uitvoering van de transacties of beëindiging van de zakelijke relatie (hierbij geldt de kortste periode). Bij het verstrijken van deze periode worden persoonsgegevens geschrapt tenzij dit anders is geregeld bij nationaal recht dat bepaalt onder welke omstandigheden meldingsplichtige entiteiten gegevens mogen bijhouden of verder bijhouden. De lidstaten mogen verder bijhouden slechts toestaan of vereisen als dit noodzakelijk is voor de preventie, de opsporing of het onderzoek van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. De maximumbewaarperiode na uitvoering van de transacties of beëindiging van de zakelijke relatie (hierbij geldt de periode die het eerst eindigt) mag niet meer bedragen dan tien jaar.

Artikel 40

De lidstaten vereisen dat hun meldingsplichtige entiteiten beschikken over systemen die hen in staat stellen ten volle en snel te reageren op verzoeken van de fie, of van andere autoriteiten, overeenkomstig hun nationaal recht, om te antwoorden op de vraag of zij een zakelijke relatie onderhouden of in de afgelopen vijf jaar een zakelijke relatie onderhouden hebben met een gespecificeerde natuurlijke of rechtspersoon en op vragen over de aard van deze relatie.

Artikel 41

1.           De lidstaten zien er, met het oog op de voorbereiding van de nationale risicobeoordelingen ingevolge artikel 7, op toe dat zij in staat zijn de doeltreffendheid van hun regelingen ter bestrijding van witwaspraktijken of terrorismefinanciering te beoordelen door uitgebreide statistische gegevens op te stellen over aangelegenheden die relevant zijn voor de doeltreffendheid van deze regelingen.

2.           De in lid 1 bedoelde statistieken omvatten:

(a) gegevens betreffende metingen van de omvang en het belang van de verschillende sectoren die onder het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, daaronder begrepen het aantal entiteiten en personen en het economische belang van elke sector;

(b) gegevens betreffende metingen van de meld-, onderzoeks- en gerechtelijke fasen van de nationale regeling ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme, daaronder begrepen het aantal meldingen van verdachte transacties aan de fie, het gevolg dat aan deze meldingen is gegeven en, op jaarbasis, het aantal onderzochte gevallen, het aantal personen dat is vervolgd, het aantal personen dat is veroordeeld voor strafbare feiten in verband met witwassen van geld of financiering van terrorisme en de waarde in euro van de bevroren, in beslag genomen of verbeurdverklaarde voorwerpen.

3.           De lidstaten zorgen ervoor dat een geconsolideerd overzicht van hun statistische rapporten wordt gepubliceerd en delen aan de Commissie de in lid 2 bedoelde statistieken mee.

HOOFDSTUK VI

GEDRAGSLIJNEN, PROCEDURES EN TOEZICHT

Afdeling 1

Interne procedures, opleiding en feedback

Artikel 42

1.           De lidstaten vereisen dat meldingsplichtige entiteiten die van een groep deel uitmaken groepsbrede gedragslijnen en procedures uitvoeren, daaronder begrepen gedragslijnen inzake gegevensbescherming en gedragslijnen en procedures voor het delen van informatie binnen de groep voor doeleinden betreffende bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. Die gedragslijnen en procedures worden op effectieve wijze ten uitvoer gelegd op het niveau van de bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen in de lidstaten en derde landen.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat indien de meldingsplichtige entiteiten bijkantoren of meerderheidsdochterondernemingen hebben die gevestigd zijn in derde landen waar de minimale vereisten ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme minder streng zijn dan die van de lidstaat, hun in het derde land gevestigde bijkantoren en meerderheidsdochterondernemingen de vereisten van de lidstaat, daaronder begrepen gegevensbescherming, uitvoeren voor zover de wet- en regelgeving van het derde land dit toestaat.

3.           De lidstaten, de EBA, EIOPA en ESMA stellen elkaar in kennis van de gevallen waarin de wetgeving van het derde land niet toestaat dat de krachtens lid 1 vereiste maatregelen worden toegepast, en waarin gecoördineerd zou kunnen worden opgetreden om een oplossing te vinden.

4.           De lidstaten vereisen dat, indien de wetgeving van het derde land niet toestaat dat de krachtens de eerste alinea van lid 1 vereiste maatregelen worden toegepast, de meldingsplichtige entiteiten extra maatregelen nemen om het risico van witwassen van geld of van financiering van terrorisme doeltreffend te behandelen en de toezichthouders van hun land van herkomst informeren. Als de extra maatregelen niet voldoende zijn, nemen de bevoegde autoriteiten in het land van herkomst extra toezichtmaatregelen in overweging, daaronder begrepen, in voorkomend geval, het verzoek dat de financiële groep zijn bedrijfsactiviteiten in het land van herkomst stopzet.

5.           De EBA, EIOPA en ESMA ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen tot bepaling van het soort extra maatregelen waarvan sprake in lid 4 van dit artikel en de minimumactie die moet worden ondernomen door de meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2), indien de wetgeving van het derde land geen toepassing van de op grond van de leden 1 en 2 vereiste maatregelen toestaat. De EBA, EIOPA en ESMA leggen deze ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

6.           Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in lid 5 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de procedure neergelegd in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

7.           De lidstaten zorgen ervoor dat het delen van informatie binnen de groep toegestaan is mits dit geen afbreuk doet aan onderzoek naar, of analyse van, mogelijk witwassen van geld of financiering van terrorisme door de fie of door andere bevoegde autoriteiten overeenkomstig het nationaal recht.

8.           De lidstaten mogen vereisen dat emittenten van elektronisch geld als gedefinieerd bij Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad[44] en betalingsdienstaanbieders als gedefinieerd bij Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad[45] die op hun grondgebied gevestigd zijn en waarvan het hoofdkantoor in een andere lidstaat of buiten de Unie gelegen is, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanstellen om toe te zien op de naleving van de regels ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme.

9.           De EBA, EIOPA en ESMA ontwikkelen ontwerpen van technische reguleringsnormen betreffende de criteria voor het bepalen van de omstandigheden waarin de aanstelling van een centraal contactpunt ingevolge lid 8 hierboven passend is, en wat de taken van de centrale contactpunten moeten zijn. De EBA, EIOPA en ESMA leggen deze ontwerpen van technische reguleringsnormen binnen twee jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn voor aan de Commissie.

10.         Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in lid 9 bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de procedure neergelegd in de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010.

Artikel 43

1.           De lidstaten schrijven voor dat de meldingsplichtige entiteiten maatregelen evenredig met hun risico's, aard en grootte nemen om hun betrokken werknemers met de op grond van deze richtlijn vastgestelde bepalingen, daaronder begrepen relevante gegevensbeschermingsvereisten, bekend te maken.

Deze maatregelen houden onder meer in dat de betrokken werknemers deelnemen aan speciale voortdurende opleidingsprogramma's om de verrichtingen te leren onderkennen die met het witwassen van geld of financiering van terrorisme verband kunnen houden en te leren hoe in die gevallen moet worden gehandeld.

Indien een natuurlijke persoon die onder een van de in artikel 2, lid 1, punt 3, opgesomde categorieën valt, zijn beroepsactiviteiten uitoefent als werknemer van een rechtspersoon, zijn de in deze afdeling genoemde verplichtingen van toepassing op die rechtspersoon in plaats van op de natuurlijke persoon.

2.           De lidstaten zien erop toe dat de meldingsplichtige entiteiten toegang krijgen tot actuele informatie over de praktijken van witwassers of terrorismefinanciers en over aanwijzingen om verdachte transacties te kunnen herkennen.

3.           De lidstaten zien erop toe dat, voor zover mogelijk, tijdig feedback wordt verstrekt over de doeltreffendheid en de follow-up van meldingen van vermoedens van het witwassen van geld of financiering van terrorisme.

Afdeling 2

Toezicht

Artikel 44

1.           De lidstaten bepalen dat wisselkantoren en aanbieders van trust- of bedrijfsdiensten over een vergunning moeten beschikken of in een register ingeschreven moeten zijn en dat aanbieders van gokdiensten over een vergunning moeten beschikken.

2.           Ten aanzien van de entiteiten waarvan sprake in lid 1 vereisen de lidstaten dat de bevoegde autoriteiten garanderen dat de personen die het bedrijf van dergelijke entiteiten feitelijk leiden of zullen leiden, dan wel de uiteindelijke begunstigden van deze entiteiten, betrouwbare en deskundige personen zijn.

3.           Met betrekking tot de meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a), b), d) en e) zorgen de lidstaten ervoor dat de bevoegde autoriteiten de noodzakelijke maatregelen nemen om te voorkomen dat criminelen of hun medeplichtigen de bezitter of de uiteindelijke begunstigde van een significant of zeggenschapsbelang zijn, of een managementfunctie in die meldingsplichtige entiteiten hebben.

Artikel 45

1.           De lidstaten vereisen van de bevoegde autoriteiten dat zij effectief controleren of de in deze richtlijn gestelde eisen worden nageleefd en de nodige maatregelen nemen om die naleving te waarborgen.

2.           De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten over de toereikende bevoegdheden beschikken, met inbegrip van de mogelijkheid tot het afdwingen van het verstrekken van elke informatie die van belang is voor het toezicht op de naleving en het uitvoeren van controles, en over toereikende financiële, personele en technische middelen beschikken om hun taken te vervullen. De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van deze autoriteiten hoge professionele normen, daaronder begrepen normen inzake vertrouwelijkheid en gegevensbescherming, behoudt, in hoge mate integer is en over passende vaardigheden beschikt.

3.           In het geval van kredietinstellingen, financiële instellingen en aanbieders van gokdiensten hebben de bevoegde autoriteiten versterkte toezichthoudende bevoegdheden, en beschikken zij met name over de mogelijkheid om inspecties ter plaatse uit te voeren.

4.           De lidstaten zorgen ervoor dat meldingsplichtige entiteiten die bijkantoren of dochtermaatschappijen in andere lidstaten exploiteren de nationale bepalingen van die andere lidstaat betreffende deze richtlijn respecteren.

5.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten waarin het bijkantoor of de dochtermaatschappij is gevestigd, samenwerken met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de meldingsplichtige autoriteit haar hoofdkantoor heeft, om effectief toezicht op de vereisten van deze richtlijn te waarborgen.

6.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten die een benadering van toezicht op basis van risicogevoeligheid toepassen:

(a) de in hun land aanwezige risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme duidelijk inschatten;

(b) ter plaatse en van op afstand toegang hebben tot alle relevante informatie betreffende de specifieke binnenlandse en internationale risico’s die verband houden met cliënten, producten en diensten van de meldingsplichtige entiteiten; en

(c) de frequentie en intensiteit van toezicht ter plaatse en van op afstand op het risicoprofiel van de meldingsplichtige entiteit en op de in het land aanwezige risico’s op het witwassen van geld en de financiering van terrorisme baseren.

7.           De beoordeling van het risicoprofiel inzake het witwassen van geld en de financiering van terrorisme van meldingsplichtige entiteiten, daaronder begrepen de risico’s op niet-naleving, worden zowel periodiek als wanneer er belangrijke gebeurtenissen of ontwikkelingen zijn ten aanzien van het management en de bedrijfsactiviteiten van de meldingsplichtige entiteit herbekeken.

8.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten rekening houden met de mate van discretie die aan de meldingsplichtige entiteit wordt gelaten en herbekijken op passende wijze de risicobeoordelingen die aan deze discretie ten grondslag liggen en de toereikendheid en tenuitvoerlegging van haar gedragslijnen, interne controles en procedures.

9.           In het geval van de in artikel 2, lid 1, punt 3, onder a), b) en d), bedoelde meldingsplichtige entiteiten mogen de lidstaten toestaan dat de in lid 1 bedoelde taken worden verricht door zelfregulerende instanties, mits die aan lid 2 van dit artikel voldoen.

10.         De EBA, EIOPA en ESMA geven richtsnoeren die gericht zijn tot de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, van Verordening (EU) nr. 1094/2010 en van Verordening (EU) nr. 1095/2010 betreffende de risicofactoren die moeten worden toegepast wanneer toezicht op basis van risicogevoeligheid plaatsvindt. Er moet specifiek rekening worden gehouden met de aard en omvang van de bedrijfsactiviteit, en indien passend en evenredig moet in specifieke maatregelen worden voorzien. Deze richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

Afdeling 3

SAMENWERKING

Onderafdeling I

Nationale samenwerking

Artikel 46

De lidstaten zorgen ervoor dat de beleidsmakers, de fie, de wetshandhavingautoriteiten, toezichthouders en andere bevoegde autoriteiten die betrokken zijn bij de bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme over effectieve mechanismen beschikken om hen in staat te stellen binnenlands samen te werken en te coördineren betreffende de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van gedragslijnen en activiteiten om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te bestrijden.

Onderafdeling II

Samenwerking met de EBA, EIOPA en ESMA

Artikel 47

De bevoegde autoriteiten verstrekken de EBA, EIOPA en ESMA alle informatie die noodzakelijk is om hun verplichtingen op grond van deze richtlijn uit te voeren.

Onderafdeling III

Samenwerking tussen de fie’s en met de Europese Commissie

Artikel 48

De Commissie mag de bijstand verlenen die nodig is om de coördinatie te vergemakkelijken, met inbegrip van de uitwisseling van gegevens tussen fie's in de Unie. Zij mag regelmatig vergaderingen met vertegenwoordigers van de fie’s van de lidstaten bijeenroepen om de samenwerking en de uitwisseling van zienswijzen over samenwerkingsgerelateerde kwesties te bevorderen.

Artikel 49

De lidstaten zorgen ervoor dat hun fie’s zoveel mogelijk met elkaar samenwerken, ongeacht of zij administratieve, wetshandhavings- of gerechtelijke dan wel hybride autoriteiten zijn.

Artikel 50

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat de fie’s, uit eigen beweging of op verzoek, alle informatie uitwisselen die relevant kan zijn voor de verwerking of de analyse van informatie of onderzoek door de fie betreffende financiële transacties die verband houden met het witwassen van geld of de financiering van terrorisme en de betrokken natuurlijke of rechtspersonen. Een verzoek omvat de relevante feiten, achtergrondinformatie, redenen voor het verzoek en hoe de gevraagde informatie zal worden gebruikt.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat de fie waaraan het verzoek is gedaan verplicht is gebruik te maken van al haar bevoegdheden waarover zij voor het ontvangen en analyseren van informatie binnenlands beschikt wanneer zij een verzoek om informatie als bedoeld in lid 1 van een andere in de Unie gevestigde fie beantwoordt. De fie waaraan het verzoek wordt gedaan, reageert tijdig en zowel de verzoekende als de aangezochte fie maken voor het uitwisselen van informatie zoveel mogelijk van veilige digitale communicatiemiddelen gebruik.

3.           Een fie mag weigeren informatie openbaar te maken die afbreuk zou kunnen doen aan een strafonderzoek dat in de aangezochte lidstaat wordt gevoerd of, in uitzonderlijke omstandigheden, indien openbaarmaking van de informatie duidelijk onevenredig zou zijn met de legitieme belangen van een natuurlijke of rechtspersoon of de lidstaat of irrelevant zou zijn voor het doel waarmee deze is verzameld. Elke dergelijke weigering wordt op passende wijze gerechtvaardigd tegenover de fie die de informatie vraagt.

Artikel 51

De ingevolge de artikelen 49 en 50 ontvangen informatie en documenten worden gebruikt voor de uitvoering van de taken van de fie als in deze richtlijn neergelegd. Bij de mededeling van informatie en documenten ingevolge de artikelen 49 en 50 mag de mededelende fie beperkingen en voorwaarden voor het gebruik van die informatie opleggen. De ontvangende fie voldoet aan die beperkingen en voorwaarden. Een en ander is niet van invloed op het gebruik van die informatie voor strafonderzoek en strafvervolging in verband met de taken van de fie om het witwassen van geld en de financiering van terrorisme te voorkomen, op te sporen en te onderzoeken.

Artikel 52

De lidstaten zorgen ervoor dat de fie's alle noodzakelijke maatregelen, daaronder begrepen veiligheidsmaatregelen, nemen om ervoor te zorgen dat ingevolge de artikelen 49 en 50 meegedeelde informatie voor een andere autoriteit, een ander agentschap of een andere afdeling alleen toegankelijk is als door de fie die de informatie heeft verstrekt toestemming is gegeven.

Artikel 53

1.           De lidstaten moedigen hun fie's aan beschermde communicatiekanalen tussen de fie's te gebruiken en het gedecentraliseerde computernetwerk FIU.net te gebruiken.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat, om hun taken te vervullen als neergelegd in deze richtlijn, hun fie's samenwerken om geavanceerde technologieën te gebruiken. Deze technologieën stellen de fie's in staat onder bescherming van persoonsgegevens anoniem hun gegevens met die van andere fie's te vergelijken om personen waar de fie belangstelling voor heeft in andere lidstaten op te sporen en hun opbrengsten en gelden vast te stellen.

Artikel 54

De lidstaten zorgen ervoor dat hun fie's met Europol samenwerken in verband met uitgevoerde analyses met een grensoverschrijdende dimensie betreffende ten minste twee lidstaten.

Afdeling 4

sancties

Artikel 55

1.           De lidstaten zien erop toe dat meldingsplichtige entiteiten aansprakelijk kunnen worden gesteld voor inbreuken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen.

2.           Onverminderd het recht van lidstaten tot het opleggen van strafrechtelijke sancties, zorgen de lidstaten ervoor dat bevoegde autoriteiten passende administratieve maatregelen mogen nemen en administratieve sancties mogen opleggen indien meldingsplichtige entiteiten inbreuk maken op de ter uitvoering van deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen. Die maatregelen en sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn.

3.           De lidstaten zorgen ervoor dat indien verplichtingen voor rechtspersonen gelden, sancties kunnen worden toegepast op de leden van het managementorgaan of op alle andere natuurlijke personen die op grond van het nationale recht verantwoordelijk zijn voor de inbreuk.

4.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten alle onderzoeksbevoegdheden hebben die nodig zijn voor de uitoefening van hun functies. Bij de uitoefening van hun sanctiebevoegdheden werken de bevoegde autoriteiten nauw met elkaar samen om ervoor te zorgen dat administratieve maatregelen of sancties het gewenste resultaat opleveren, en om hun optreden te coördineren wanneer het om grensoverschrijdende zaken gaat.

Artikel 56

1.           Het artikel geldt ten minste voor situaties waarin meldingsplichtige entiteiten aantonen dat er sprake is van systematische tekortkomingen met betrekking tot de vereisten van de volgende artikelen:

(a) 9 tot en met 23 (cliëntenonderzoek);

(b) 32, 33 en 34 (melding van verdachte transacties);

(c) 39 (bewaren van bewijsstukken); en

(d) 42 en 43 (interne controles).

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat in de in lid 1 bedoelde gevallen ten minste onder meer de volgende administratieve maatregelen en sancties kunnen worden opgelegd:

(a) een publieke verklaring waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon en de aard van de schending worden vermeld;

(b) een bevel waarin wordt geëist dat de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon het gedrag staakt en niet meer herhaalt;

(c) in geval van een aan een vergunning onderworpen meldingsplichtige entiteit, intrekking van de vergunning;

(d) een tijdelijk verbod tegen elk verantwoordelijk gehouden lid van het managementorgaan van de meldingsplichtige entiteit om functies bij instellingen uit te oefenen;

(e) ingeval het een rechtspersoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot 10% van de totale jaaromzet van de rechtspersoon in het voorgaande boekjaar;

(f) ingeval het een natuurlijke persoon betreft, administratieve geldboeten oplopend tot maximaal 5 000 000 EUR of, in de lidstaten waar de euro niet de officiële valuta is, het overeenkomstige bedrag in de nationale valuta op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

(g) administratieve geldboeten oplopend tot tweemaal het bedrag van de als gevolg van de schending behaalde winsten of vermeden verliezen ingeval deze kunnen worden bepaald.

Voor de toepassing van punt e) wordt, wanneer de rechtspersoon een dochteronderneming of moederonderneming is, als de betreffende totale jaaromzet de totale jaaromzet genomen die resulteert uit de geconsolideerde rekening van de uiteindelijke moederonderneming in het voorgaande bedrijfsjaar.

Artikel 57

1.           De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de bevoegde autoriteiten alle sancties of maatregelen die worden opgelegd voor overtredingen van de nationale bepalingen voor de tenuitvoerlegging van deze richtlijn onverwijld publiceren, daaronder begrepen informatie over het type en de aard van de overtreding en de identiteit van de verantwoordelijke personen, tenzij een dergelijke publicatie de stabiliteit van de financiële markten ernstig in gevaar zou brengen. Ingeval bekendmaking de betrokken partijen onevenredige schade zou berokkenen, maken de bevoegde autoriteiten de sancties zonder vermelding van namen bekend.

2.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten bij de vaststelling van de aard van administratieve sancties of maatregelen en van de omvang van administratieve geldboeten alle relevante omstandigheden in aanmerking nemen, zoals onder meer:

(a) de ernst en de duur van de schending;

(b) de mate van verantwoordelijkheid van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon;

(c) de financiële draagkracht van de verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon, gezien de totale omzet van die persoon of het jaarinkomen van die persoon;

(d) de omvang van de winsten of verliezen die door de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon zijn behaald, respectievelijk vermeden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(e) de verliezen die derden wegens de schending hebben geleden, voor zover deze kunnen worden bepaald;

(f) de mate waarin de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon met de bevoegde autoriteit meewerkt;

(g) eerdere overtredingen van de voor de schending verantwoordelijke natuurlijke of rechtspersoon.

3.           Overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010 richten de EBA, EIOPA en ESMA richtsnoeren tot de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de aard van de administratieve maatregelen en sancties en de omvang van de administratieve geldboeten die gelden voor meldingsplichtige entiteiten waarvan sprake in artikel 2, lid 1, punten 1) en 2). Deze richtsnoeren worden gegeven binnen 2 jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

4.           In het geval van rechtspersonen zorgen de lidstaten ervoor dat deze aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de in lid 1 van artikel 56 bedoelde inbreuken die in hun belang gepleegd zijn door iemand die hetzij als individu, hetzij als lid van een orgaan van de rechtspersoon handelt en die binnen de rechtspersoon een leidende positie bekleedt, op basis van elk van de volgende elementen:

(a) de bevoegdheid om de rechtspersoon te vertegenwoordigen;

(b) de bevoegdheid om namens de rechtspersoon beslissingen te nemen; of

(c) de bevoegdheid om bij de rechtspersoon toezicht uit te oefenen.

5.           Naast de in lid 4 bedoelde gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat een rechtspersoon aansprakelijk kan worden gesteld wanneer, als gevolg van gebrekkig toezicht of gebrekkige controle door een in lid 4 bedoelde persoon, de in lid 1 van artikel 56 genoemde delicten ten voordele van de rechtspersoon konden worden gepleegd door een persoon die onder diens gezag staat.

Artikel 58

1.           De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten effectieve mechanismen instellen om inbreuken op de nationale bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn aan de bevoegde autoriteiten te melden.

2.           De in lid 1 bedoelde mechanismen omvatten ten minste:

(a) specifieke procedures voor de ontvangst van meldingen van schendingen en de follow-up daarvan;

(b) passende regelingen ter bescherming van werknemers van instellingen die schendingen melden die binnen een instelling hebben plaatsgevonden;

(c) bescherming van persoonsgegevens, zowel van de persoon die de schendingen meldt als van de voor een schending verantwoordelijk geachte natuurlijke persoon, in overeenstemming met de beginselen van Richtlijn 95/46/EG.

3.           De lidstaten schrijven voor dat meldingsplichtige entiteiten over passende procedures moeten beschikken opdat hun werknemers in staat zijn schendingen intern via een specifiek, onafhankelijk en anoniem kanaal te melden.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 59

De Commissie stelt binnen vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn een verslag op over de toepassing van deze richtlijn op en legt dat verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad.

Artikel 60

De richtlijnen 2005/60/EG en 2006/70/EG worden ingetrokken met ingang van [datum invoegen – dag na de datum vastgesteld in de eerste alinea van artikel 61].

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage IV opgenomen concordantietabel.

Artikel 61

1.           De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [twee jaar na goedkeuring] aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mede.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.           De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 62

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 63

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Straatsburg,

Voor het Europees Parlement                       Voor de Raad

De voorzitter                                                  De voorzitter

BIJLAGE I

Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van risicovariabelen die meldingsplichtige entiteiten in overweging moeten nemen wanneer zij bepalen in welke mate cliëntenonderzoeksmaatregelen moeten worden toegepast overeenkomstig artikel 11, lid 3:

i)            het doel van een rekening of een relatie;

ii)            de omvang van de activa die door een cliënt worden gedeponeerd of de omvang van de gesloten transacties;

iii)           de regelmaat of de duur van de zakelijke relatie.

BIJLAGE II

Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel lager risico waarvan sprake in artikel 14:

(1) Cliëntgebonden risicofactoren:

(a) beursgenoteerde ondernemingen die aan informatievereisten onderworpen zijn (op grond van het beursreglement of met behulp van wettelijke of afdwingbare middelen) en vereisten opleggen om toereikende transparantie inzake uiteindelijke begunstigde te garanderen;

(b) overheden of overheidsbedrijven;

(c) cliënten die geografische gebieden met een lager risico bewonen als vastgesteld in lid 3).

(2) Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

(a) levensverzekeringspolissen met een lage premie;

(b) pensioenverzekeringsovereenkomsten die geen afkoopclausule bevatten en niet als zekerheidsstelling kunnen dienen;

(c) een pensioenstelsel, een pensioenfonds of een soortgelijk stelsel dat pensioenen uitkeert aan werknemers, waarbij de bijdragen worden ingehouden op het loon en de regels van het stelsel de deelnemers niet toestaan hun rechten uit hoofde van het stelsel over te dragen;

(d) financiële producten of diensten die op passende wijze bepaalde en beperkte diensten voor bepaalde soorten cliënten omvatten, om de toegang te vergroten voor financiële inclusiedoeleinden;

(e) producten waarbij het risico op het witwassen van geld/de financiering van terrorisme wordt beheerst door andere factoren zoals bestedingslimieten of transparantie van eigendom (bv. bepaalde soorten elektronisch geld als bepaald in Richtlijn 2009/110/EG betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld).

(3) Geografische risicofactoren:

(a) andere EU-lidstaten;

(b) derde landen met effectieve systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme;

(c) derde landen die volgens geloofwaardige bronnen een laag niveau van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

(d) derde landen die onderworpen zijn aan vereisten ter bestrijding van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme welke evenredig zijn met de FATF-aanbevelingen, die vereisten effectief ten uitvoer hebben gelegd en effectief onder toezicht staan of gemonitord worden overeenkomstig de aanbevelingen teneinde naleving van die vereisten te garanderen.

BIJLAGE III

Hierna volgt een niet-uitputtende lijst van factoren en soorten bewijs van potentieel hoger risico waarvan sprake in artikel 16, lid 3:

(1) Cliëntgebonden risicofactoren:

(a) de zakelijke relatie vindt in ongewone omstandigheden plaats;

(b) cliënten die in punt 3) bedoelde landen bewonen;

(c) rechtspersonen of juridische constructies die vehikels zijn voor het aanhouden van persoonlijke activa;

(d) maatschappijen met aandeelhouders in naam of met aandelen aan toonder;

(e) bedrijven waar veel contanten omgaan;

(f) de eigendomsstructuur van de onderneming lijkt ongewoon of buitensporig complex gezien de aard van de ondernemingsactiviteit.

(2) Product-, dienst-, transactie- of leveringskanaalgebonden risicofactoren:

(a) privaat bankieren;

(b) producten of transacties die anonimiteit bevorderen;

(c) niet-persoonlijke zakelijke relaties of transacties;

(d) betalingen die worden ontvangen van onbekende of niet-geassocieerde derden;

(e) nieuwe producten en nieuwe zakelijke praktijken, daaronder begrepen nieuwe leveringsmechanismen, en het gebruik van nieuwe of in ontwikkeling zijnde technologieën voor zowel nieuwe als reeds bestaande producten.

(3) Geografische risicofactoren:

(a) landen die volgens geloofwaardige bronnen, zoals publieke verklaringen van de FATF, wederzijdse evaluatie- of gedetailleerde beoordelingsrapporten of gepubliceerde vervolgrapporten niet over effectieve systemen ter bestrijding van het witwassen van geld/de financiering van terrorisme beschikken;

(b) landen die volgens geloofwaardige bronnen significante niveaus van corruptie of andere criminele activiteit hebben;

(c) landen waarvoor sancties, embargo's of soortgelijke maatregelen gelden die bijvoorbeeld door de Verenigde Naties zijn uitgevaardigd;

(d) landen die financiering of ondersteuning verschaffen voor terroristische activiteiten, of op het grondgebied waarvan aangewezen terroristische organisaties actief zijn.

BIJLAGE IV

Concordantietabel als bedoeld in artikel 60.

Richtlijn 2005/60/EG || Deze richtlijn

Artikel 1 || Artikel 1

Artikel 2 || Artikel 2

Artikel 3 || Artikel 3

Artikel 4 || Artikel 4

Artikel 5 || Artikel 5

|| Artikelen 6 t/m 8

Artikel 6 || Artikel 9

Artikel 7 || Artikel 10

Artikel 8 || Artikel 11

Artikel 9 || Artikel 12

Artikel 10, lid 1 || Artikel 10, onder d)

Artikel 10, lid 2 || -

Artikel 11 || Artikelen 13, 14 en 15

Artikel 12 || -

Artikel 13 || Artikelen 16 t/m 23

Artikel 14 || Artikel 24

Artikel 15 || -

Artikel 16 || Artikel 25

Artikel 17 || -

Artikel 18 || Artikel 26

|| Artikel 27

Artikel 19 || Artikel 28

|| Artikel 29

|| Artikel 30

Artikel 20 || -

Artikel 21 || Artikel 31

Artikel 22 || Artikel 32

Artikel 23 || Artikel 33

Artikel 24 || Artikel 34

Artikel 25 || Artikel 35

Artikel 26 || Artikel 36

Artikel 27 || Artikel 37

Artikel 28 || Artikel 38

Artikel 29 || -

Artikel 30 || Artikel 39

Artikel 31 || Artikel 42

Artikel 32 || Artikel 40

Artikel 33 || Artikel 41

Artikel 34 || Artikel 42

Artikel 35 || Artikel 43

Artikel 36 || Artikel 44

Artikel 37 || Artikel 45

|| Artikel 46

Artikel 37 bis || Artikel 47

Artikel 38 || Artikel 48

|| Artikelen 49 t/m 54

Artikel 39 || Artikelen 55 t/m 58

Artikel 40 || -

Artikel 41 || -

Artikel 41 bis || -

Artikel 41 ter || -

Artikel 42 || Artikel 59

Artikel 43 || -

Artikel 44 || Artikel 60

Artikel 45 || Artikel 61

Artikel 46 || Artikel 62

Artikel 47 || Artikel 63

Richtlijn 2006/70/EG || Deze richtlijn

Artikel 1 || -

Artikel 2, leden 1, 2 en 3 || Artikel 3, punt 7, onder d), e) en f)

Artikel 2, lid 4 || -

Artikel 3 || -

Artikel 4 || Artikel 2, leden 2 t/m 8

Artikel 5 || -

Artikel 6 || -

Artikel 7 || -

[1]               PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29.

[2]               http://ec.europa.eu/governance/impact/planned_ia/docs/2013_home_006_money_laundering_en.pdf

[3]               PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

[4]               PB L 345 van 8.12.2006, blz. 1.

[5]               PB L 309 van 25.11.2005, blz. 9.

[6]               PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

[7]               PB L 344 van 28.12.2001, blz. 70.

[8]               PB L 139 van 29.5.2002, blz. 9.

[9]               PB C 115 van 4.5.2010, blz. 1.

[10]             Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad "De EU-interneveiligheidsstrategie in actie: vijf stappen voor een veiliger Europa", (COM(2010) 673 definitief).

[11]             COM(2012)238/2.

[12]             Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevriezing en confiscatie van de opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie (COM(2012) 085 final).

[13]             Voorstel voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (COM(2012) 010 final) en Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (algemene verordening gegevensbescherming) (COM(2012) 011 final).

[14]             Artikel 21 van de algemene verordening gegevensbescherming.

[15]             COM(2010) 716 definitief.

[16]             "Anti-money laundering and terrorist financing measures and Financial Inclusion", FATF, juni 2011.

[17]             Mededeling van de Commissie waarbij een Actieplan wordt gepresenteerd ter versterking van de strijd tegen belastingfraude en belastingontduiking, door de Commissie aangenomen op 6 december 2012, COM(2012) 722 final.

[18]             De feedbackverklaring is beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_en.htm

[19]             De studie is beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_en.htm

[20]             De effectbeoordeling is beschikbaar op http://ec.europa.eu/internal_market/company/financial-crime/index_en.htm

[21]             PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1.

[22]               PB C van , blz. .

[23]               PB C van , blz. .

[24]               PB C van , blz. .

[25]               PB L 166 van 28.6.1991, blz. 77.

[26]               PB L 344 van 28.12.2001, blz. 76.

[27]               PB L 309 van 25.11.2005, blz. 15.

[28]               PB L 214 van 4.8.2006, blz. 29.

[29]               PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12.

[30]               PB L 331 van 15.12.2010, blz. 48.

[31]             PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.

[32]             PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

[33]             PB L 271 van 24.10.2000, blz. 4.

[34]             PB L 164 van 22.6.2002, blz. 3.

[35]             PB L 330 van 9.12.2008, blz. 21-23.

[36]             PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

[37]             PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

[38]             PB L 345 van 19.12.2002, blz. 1.

[39]             PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

[40]             PB L 9 van 15.1.2003, blz. 3.

[41]             PB L 351 van 29.12.1998, blz. 1.

[42]             PB C 316 van 27.11.1995, blz. 49.

[43]             PB L 35 van 11.2.2003, blz. 1.

[44]             PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7.

[45]             PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1.

Top