Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32024R3117

Uitvoeringsverordening (EU) 2024/3117 van de Commissie van 29 november 2024 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie

C/2024/8389

PB L, 2024/3117, 27.12.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/3117/oj (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/3117/oj

European flag

Publicatieblad
van de Europese Unie

NL

L-serie


2024/3117

27.12.2024

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2024/3117 VAN DE COMMISSIE

van 29 november 2024

tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie

(Voor de EER relevante tekst)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (1), en met name artikel 415, lid 3, derde alinea, artikel 415, lid 3 bis, derde alinea, artikel 430, lid 7, derde alinea, en artikel 430, lid 9, vijfde alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie (2) stelt op basis van de artikelen 415 en 430 van Verordening (EU) nr. 575/2013 een coherent rapportagekader vast, met inbegrip van vereisten betreffende het verstrekken van informatie over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten, financiële informatie die moet worden verstrekt in overeenstemming met de International Financial Reporting Standards (IFRS) en de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen (GAAP), informatie over verliezen die voortvloeien uit door onroerend goed gedekte leningen, informatie over grote blootstellingen, over de hefboomratio, over stabiele financiering, over maatstaven voor additionele liquiditeitsbewaking, over activabezwaring, informatie voor het identificeren van mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) en de toewijzing van MSI-bufferpercentages, en informatie over het renterisico buiten de handelsportefeuille. Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 is verscheidene keren gewijzigd naar aanleiding van de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 575/2013 die zijn vastgesteld om prudentiële elementen in te voeren, verder te ontwikkelen of aan te passen.

(2)

Verordening (EU) nr. 575/2013 is gewijzigd bij Verordening (EU) 2024/1623 van het Europees Parlement en de Raad (3) om uitvoering te geven aan de definitieve reeks internationale normen van het Bazels Comité voor bankentoezicht (Bazel III). Die wijzigingen moeten tot uiting komen in het rapportagekader dat momenteel is vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451.

(3)

Gezien de wijzigingen aan Verordening (EU) nr. 575/2013 moeten de vereisten voor de rapportage van eigen vermogen en eigenvermogensvereisten (output floor, kredietrisico en tegenpartijkredietrisico, kredietwaarderingsaanpassingen, marktrisico, operationeel risico, verliesdekking van niet-renderende blootstellingen en cryptoactiva), voor de rapportage van informatie over verliezen die voortvloeien uit door onroerend goed gedekte leningen, en voor de rapportage van informatie over de hefboomratio worden herzien.

(4)

Gezien het grote aantal wijzigingen dat nodig is om uitvoering te geven aan de nieuwe regels inzake rapportageverplichtingen, verdient het de voorkeur Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 in te trekken en te vervangen, in plaats van louter die uitvoeringsverordening te wijzigen, aangezien een dergelijke wijziging het voor de betrokken marktdeelnemers uiterst omslachtig zou maken om te achterhalen welke rapportageverplichtingen op hen van toepassing zijn.

(5)

De nieuwe templates voor kapitaaltoereikendheid moeten zorgen dat informatie kan worden gerapporteerd over de output floor in de eigenvermogensvereisten en kapitaalratio’s, en met name informatie kan worden gerapporteerd over het effect van overgangsbepalingen voor de output floor als bedoeld in artikel 465 van Verordening (EU) nr. 575/2013. Rapportagegegevens moeten ervoor zorgen dat informatie kan worden gerapporteerd over het effect van de output floor en van de overgangsbepalingen van artikel 465 van Verordening (EU) nr. 575/2013. De templates groepssolvabiliteit moeten een nieuwe kolom bevatten om informatie te rapporteren over de aanpassing van de floor voor aan eigenvermogensvereisten onderworpen entiteiten.

(6)

Kredietrisicotemplates voor de standaardbenadering (“SA”) moeten wijzigingen in de indeling van blootstellingscategorieën en nieuwe risicogewichten weerspiegelen. Daarnaast moeten zij de meer gedetailleerde benadering die wordt toegepast op blootstellingen die gedekt zijn door hypotheken op onroerend goed, en een aantal wijzigingen in de berekening van de blootstellingswaarde van posten buiten de balanstelling, die allemaal bij Verordening (EU) 2024/1623 in Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn ingevoerd, weerspiegelen.

(7)

Templates voor kredietrisico voor de interneratingbenadering moeten wijzigingen in de indeling van blootstellingscategorieën weerspiegelen, namelijk om het gebruik van blootstellingen van instellingen en grote ondernemingen in het kader van de elementaire interneratingbenadering te beperken en moeten ervoor zorgen dat informatie kan worden gerapporteerd over nieuwe blootstellingscategorieën, met inbegrip van publiekrechtelijke lichamen en regionale of lokale overheden. Tot slot moeten de nieuwe templates voorzien in de rapportage van zowel standaard- als eigen kredietomrekeningsfactoren.

(8)

De nieuwe templates voor de rapportage van informatie over verliesdekking van niet-renderende blootstellingen moeten de wijzigingen in het toepassingsgebied van de blootstellingen waarop de verliesdekkingsvereisten van toepassing zijn, weerspiegelen, evenals wijzigingen in het tijdschema voor voorzieningen.

(9)

Een nieuwe rapportagetemplate moet ervoor zorgen dat informatie kan worden gerapporteerd over blootstellingen aan cryptoactiva om het totaal van de risicoposten voor die blootstellingen weer te geven.

(10)

De rapportage van geaggregeerde gegevens voor elke nationale onroerendgoedmarkt (“IP Losses”) moet de nieuwe specifieke rapportageverplichtingen weerspiegelen die zijn vastgesteld in artikel 430 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(11)

De rapportage van kredietwaarderingsaanpassingen (“CVA”) moet de gestandaardiseerde, basis- en vereenvoudigde benaderingen weerspiegelen en rekening houden met een aantal specifieke rapportagevereisten inzake CVA-risico, die in titel VI van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn ingevoerd.

(12)

Verordening (EU) 2024/1623 heeft het kader voor de grens tussen de handelsportefeuille en de niet-handelsportefeuille herzien. De rapportagetemplates moeten er daarom ook voor zorgen dat informatie kan worden gerapporteerd over de samenstelling van de handelsportefeuille met betrekking tot de nieuwe criteria van artikel 104 van Verordening (EU) nr. 575/2013.

(13)

De rapportagereferentiedata voor eigen vermogen, eigenvermogensvereisten en aanvullende rapportagevereisten op individuele en geconsolideerde basis moeten worden afgestemd op de einddata van het boekjaar.

(14)

Om instellingen in staat te stellen de rapportagesystemen op te zetten die nodig zijn om aan de rapportageverplichtingen te voldoen, moeten instellingen die voor het eerst activiteiten van een kredietinstelling verrichten, meer tijd krijgen om de templates in te dienen.

(15)

Bij Verordening (EU) 2024/1623 is artikel 430, lid 7, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013 gewijzigd en is een vereiste voor de EBA ingevoerd om IT-oplossingen te ontwikkelen, met inbegrip van rapportagetemplates en -instructies, die instellingen moeten gebruiken om te voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 van dat artikel bedoelde rapportageverplichtingen. Ook moeten de gegevenspunten en de informatie die instellingen moeten rapporteren en die de EBA in de desbetreffende IT-oplossingen moet opnemen, duidelijk genoeg worden gespecificeerd. Om de EBA in staat te stellen passende IT-oplossingen te ontwikkelen, mogen deze uniforme rapportageformats niet bindend zijn wat hun structuur en weergave betreft, aangezien de EBA niet verplicht zou moeten zijn de in de bijlage bepaalde grafische voorstelling en tabelstructuur van de uniforme rapportageformaten over te nemen. De EBA moet met name kunnen afwijken van de grafische weergave en de tabelstructuur van de rapportagetemplates zolang alle vereiste gegevenspunten en informatie in de IT-oplossing zijn opgenomen.

(16)

Om instellingen genoeg tijd te geven om hun eigen interne systeem aan te passen en te voldoen aan de herziene rapportagevereisten, moeten overgangsbepalingen worden vastgesteld die de inleverdatum van de eerste driemaandelijkse rapportageverplichting uitstellen.

(17)

Om het tijdschema van het rapportagevereiste met betrekking tot de samenstelling van de handelsportefeuille af te stemmen op het tijdschema voor de toepassing van de in deel drie, titel IV, hoofdstukken 1 bis en 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vastgestelde vereisten inzake marktrisico, moet een overgangsbepaling worden vastgesteld om een latere eerste referentiedatum van dat rapportagevereiste mogelijk te maken.

(18)

De bepalingen van deze verordening houden nauw verband met elkaar, aangezien zij betrekking hebben op de rapportageverplichtingen van instellingen. Om de samenhang tussen die bepalingen te waarborgen en om de personen die aan deze verplichtingen onderworpen zijn, een volledig beeld van en een compacte toegang tot deze bepalingen te bieden, is het passend alle bij Verordening (EU) nr. 575/2013 vereiste technische uitvoeringsnormen in één enkele verordening op te nemen.

(19)

Deze verordening is gebaseerd op de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen die de Europese Bankautoriteit bij de Commissie heeft ingediend.

(20)

De Europese Bankautoriteit heeft openbare raadplegingen gehouden over de ontwerpen van technische uitvoeringsnormen waarop deze verordening gebaseerd is, de mogelijke kosten en baten geanalyseerd en het advies van de overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad (4) opgerichte Stakeholdergroep bankwezen ingewonnen.

(21)

Om instellingen genoeg tijd te geven om zich voor te bereiden op rapportage overeenkomstig deze verordening en overeenkomstig artikel 430, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, moet de eerste toepassingsdatum zes maanden na de datum van inwerkingtreding worden vastgesteld.

(22)

Om ervoor te zorgen dat het herziene rapportagekader zo snel mogelijk wordt ingevoerd, moet deze verordening in werking treden op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Indiening van de informatie

Deze verordening bepaalt uniforme rapportageformats, de frequentie en de rapportagedata voor de rapportage door instellingen aan hun bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 415, leden 3 en 3 bis, van Verordening (EU) nr. 575/2013 en artikel 430, leden 1 tot en met 4, 7 en 9, van die verordening.

Artikel 2

Rapportagereferentiedatums

1.   Instellingen dienen bij de bevoegde autoriteiten de in bijlage I bedoelde informatie in zoals die informatie op de volgende rapportagereferentiedatums beschikbaar is:

a)

maandelijkse rapportage: op de laatste dag van elke maand;

b)

kwartaalrapportage: 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december;

c)

halfjaarlijkse rapportage: 30 juni en 31 december;

d)

jaarlijkse rapportage: 31 december.

2.   Instellingen rapporteren de in bijlage I bedoelde financiële informatie overeenkomstig de IFRS en de nationale kaders voor financiële verslaggeving en met betrekking tot een bepaalde periode cumulatief vanaf de eerste dag van het boekjaar tot de referentiedatum.

3.   Instellingen die krachtens de nationale wetgeving financiële informatie mogen rapporteren op basis van het einde van een boekjaar als dat afwijkt van het kalenderjaar, mogen de rapportagereferentiedata zodanig aanpassen dat zij hun financiële informatie, de overeenkomstig artikel 8 gerapporteerde informatie en de informatie om mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s) te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te kennen, respectievelijk om de drie, zes of twaalf maanden na het einde van hun boekjaar rapporteren.

Artikel 3

Rapportage-inleverdatums

1.   Instellingen verstrekken op de volgende inleverdatums bij de bevoegde autoriteiten de informatie bedoeld in bijlage I aan het eind van de werkdag:

a)

maandelijkse rapportage: vijftiende kalenderdag na de rapportagereferentiedatum;

b)

kwartaalrapportage: 12 mei, 11 augustus, 11 november en 11 februari;

c)

halfjaarlijkse rapportage: 11 augustus en 11 februari;

d)

jaarlijkse rapportage: 11 februari.

2.   Wanneer de inleverdag in de lidstaat van de bevoegde autoriteit waarbij de rapportage moet worden ingediend, op een feestdag of op een zaterdag of zondag valt, dienen de instellingen de gegevens op de eerstvolgende werkdag in.

3.   Instellingen die de in bijlage I bedoelde financiële informatie of de overeenkomstig artikel 8 gerapporteerde informatie of de informatie om mondiaal systeemrelevante instellingen te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te kennen, rapporteren op rapportagereferentiedatums die zijn aangepast op basis van het einde van hun boekjaar zoals beschreven in artikel 2, lid 3, mogen de inzenddatums zodanig aanpassen dat vanaf de aangepaste rapportagereferentiedatum dezelfde periode voor de indiening van de informatie wordt gehandhaafd.

4.   Instellingen mogen ongecontroleerde cijfers indienen. Wanneer gecontroleerde cijfers afwijken van ingediende ongecontroleerde cijfers, dienen de instellingen de herziene, gecontroleerde cijfers onverwijld in. Ongecontroleerde cijfers zijn cijfers waarvoor geen verklaring is afgegeven door een externe accountant; gecontroleerde cijfers zijn cijfers die zijn gecontroleerd door een externe accountant die daarbij een verklaring heeft afgegeven.

5.   Instellingen dienen bij de bevoegde autoriteiten zonder onnodige vertraging andere correcties in de ingediende verslagen in dan de in lid 4 bedoelde correcties.

Artikel 4

Rapportagedrempels — instap- en uitstapcriteria

1.   Kleine en niet-complexe instellingen beginnen met het rapporteren van de in bijlage I bedoelde informatie op de eerste rapportagereferentiedatum na de datum waarop die instellingen aan de criteria van artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013 hebben voldaan. Instellingen die niet langer aan die criteria voldoen, stoppen met het rapporteren van die informatie op de eerste rapportagereferentiedatum na de datum waarop zij niet langer aan die criteria voldoen.

2.   Grote instellingen beginnen met het rapporteren van de in bijlage I bedoelde informatie op de eerste rapportagereferentiedatum na de datum waarop die instellingen aan de criteria van artikel 4, lid 1, punt 146), van Verordening (EU) nr. 575/2013 hebben voldaan. Instellingen die niet langer aan die criteria voldoen, stoppen met het rapporteren van die informatie op de eerste rapportagereferentiedatum waarop zij niet langer aan die criteria voldoen.

3.   Instellingen beginnen met het rapporteren van de in bijlage I bedoelde informatie met inachtneming van de drempels die zijn vastgesteld in artikel 5, leden 2 en 3, artikel 6, leden 2 en 3, artikel 11, artikel 12, artikel 15, leden 2 tot en met 5, en de artikelen 17 tot en met 20 van deze verordening op de rapportagereferentiedatum na de datum waarop die drempels op twee opeenvolgende rapportagereferentiedata de betrokken drempels zijn overschreden. Instellingen mogen met het rapporteren van informatie die aan in deze artikelen vastgestelde drempels is onderworpen, stoppen op de rapportagereferentiedatum na de datum waarop zij op drie opeenvolgende rapportagereferentiedata onder de betrokken drempels zijn gebleven.

4.   In afwijking van lid 3 beginnen instellingen met het rapporteren overeenkomstig de vereisten van deze verordening indien zij in de zes maanden voorafgaand aan de referentiedatum aan een van de volgende voorwaarden voldoen:

a)

de betrokken instelling heeft een vergunning gekregen om haar werkzaamheden als kredietinstelling aan te vangen overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad (5);

b)

de instelling is een beleggingsonderneming die onder Verordening (EU) nr. 575/2013 valt op grond van overschrijding van de drempel van artikel 4, lid 1, punt 1), b), van die verordening of op grond van een besluit van de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad (6);

c)

de instelling is een entiteit die voortvloeit uit hetzij de fusie van ten minste twee instellingen, hetzij de splitsing van een instelling in ten minste twee instellingen.

5.   Voor de in lid 4 bedoelde instellingen geldt het volgende met betrekking tot hun rapportage die onderworpen is aan de in artikel 4 vastgestelde drempels voor de eerste twee referentiedata:

a)

instellingen die de desbetreffende drempel reeds op de eerste referentiedatum overschrijden, rapporteren de informatie waarop die drempel van toepassing is, voor zowel de eerste als de tweede referentiedatum;

b)

instellingen die de desbetreffende drempel pas op de tweede referentiedatum overschrijden, rapporteren de informatie waarop die drempel van toepassing is op de tweede referentiedatum.

Instellingen die op drie opeenvolgende rapportagereferentiedata onder de in de punten a) en b) bedoelde relevante drempels zijn gedaald, mogen de rapportage van informatie waarop die drempel van toepassing is, op de volgende rapportagereferentiedatum stopzetten.

Artikel 5

Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op individuele basis — kwartaalrapportage

1.   Instellingen die informatie over eigen vermogen en over eigenvermogensvereisten als vereist bij artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op individuele basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie.

2.   Instellingen verstrekken de in de templates C 09.01 en C 09.02 gespecificeerde informatie, en met name de informatie over de geografische verdeling van blootstellingen per land, indien de buitenlandse oorspronkelijke blootstellingen in alle andere landen dan het eigen land in alle blootstellingscategorieën, zoals gerapporteerd overeenkomstig template C 04.00, rij 0850, ten minste 10 % uitmaken van de totale binnenlandse en buitenlandse oorspronkelijke blootstellingen, zoals gerapporteerd overeenkomstig template C 04.00, rij 0860. Blootstellingen worden geacht binnenlands te zijn indien zij betrekking hebben op een tegenpartij in de lidstaat waar de instelling is gevestigd.

3.   Instellingen die de kernbenadering toepassen overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/101 van de Commissie (7), en die de in artikel 4, lid 1, van die verordening bedoelde drempel overschrijden, rapporteren de in templates C 32.03 en C 32.04, gespecificeerde informatie.

4.   Voor de berekening van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92, lid 4, punt b), i), en punt c), en artikel 92, lid 5, punten b) en c), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verstrekken instellingen tot en met 31 december 2025 de informatie over eigenvermogenvereisten in verband met marktrisico overeenkomstig artikel 5, lid 12, van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451.

Artikel 6

Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op individuele basis — halfjaarlijkse rapportage

1.   Instellingen die informatie over eigen vermogen en over eigenvermogensvereisten als vereist bij artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op individuele basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I met een halfjaarlijkse frequentie.

2.   Instellingen verstrekken informatie over alle securitisatieblootstellingen zoals gespecificeerd in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I, templates C 14.00 en C 14.01 tenzij zij deel uitmaken van een groep in hetzelfde land waarin zij aan eigenvermogensvereisten zijn onderworpen.

3.   De instellingen verstrekken de volgende informatie over blootstellingen aan overheden:

a)

wanneer de totale boekwaarde van de financiële activa van de tegenpartijsector “algemene overheden” ten minste 1 % van de som van de totale boekwaarde voor “schuldtitels” en “leningen en voorschotten” uitmaakt, verstrekken instellingen de informatie zoals gespecificeerd in template C 33.00;

b)

wanneer de waarde gerapporteerd voor binnenlandse blootstellingen van niet-afgeleide financiële activa zoals gespecificeerd template C 33.00, rij 0010, kolom 0010, minder is dan 90 % van de waarde gerapporteerd voor binnenlandse en niet-binnenlandse blootstellingen voor hetzelfde gegevenspunt, verstrekken instellingen die aan de in punt a) bedoelde voorwaarde voldoen, de informatie zoals gespecificeerd in template C 33.00 met een volledige uitsplitsing naar land;

c)

instellingen die voldoen aan de in punt a) bedoelde voorwaarden, maar niet aan de in punt b) bedoelde voorwaarden, verstrekken de informatie zoals gespecificeerd in template C 33.00, waarbij de blootstellingen worden geaggregeerd:

i)

op totaal niveau, en

ii)

op binnenlands niveau.

4.   Instellingen verstrekken informatie over materiële verliezen in verband met operationeel risico als volgt:

a)

instellingen die in december 2024 eigenvermogensvereisten in verband met operationeel risico berekenen overeenkomstig deel drie, titel III, hoofdstuk 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013, blijven die informatie rapporteren zoals gespecificeerd in templates C 17.01 en C 17.02;

b)

grote instellingen die in december 2024 eigenvermogensvereisten in verband met operationeel risico berekenen overeenkomstig deel drie, titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, blijven die informatie rapporteren zoals gespecificeerd in templates C 17.01 en C 17.02;

c)

andere instellingen dan grote instellingen die in december 2024 eigenvermogensvereisten in verband met operationeel risico berekenen overeenkomstig deel drie, titel III, hoofdstuk 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013, blijven de volgende informatie rapporteren:

i)

de informatie gespecificeerd in template C 17.01, kolom 0080 voor de volgende rijen:

1)

aantal gebeurtenissen (nieuwe gebeurtenissen) (rij 0910);

2)

bruto verliesbedrag (nieuwe gebeurtenissen) (rij 0920);

3)

aantal gebeurtenissen waarvoor verliesaanpassingen worden gedaan (rij 0930);

4)

verliesaanpassingen met betrekking tot voorgaande rapportageperioden (rij 0940);

5)

het grootste afzonderlijke verlies (rij 0950);

6)

som van de vijf grootste verliezen (rij 0960);

7)

totaal direct goedgemaakt verlies (exclusief verzekering en andere mechanismen voor risico-overdracht) (rij 0970);

8)

totaal goedgemaakt verlies door verzekering en andere mechanismen voor risico-overdracht (rij 0980);

ii)

de informatie gespecificeerd in template C 17.02;

d)

de in punt c) bedoelde instellingen mogen de volledige set informatie gespecificeerd in templates C 17.01 en C 17.02 rapporteren;

e)

grote instellingen die in december 2024 eigenvermogensvereisten in verband met operationeel risico berekenen overeenkomstig deel drie, titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, blijven de informatie rapporteren zoals gespecificeerd in templates C 17.01 en C 17.02;

f)

andere instellingen dan grote instellingen die in december 2024 eigenvermogensvereisten in verband met operationeel risico berekenen overeenkomstig deel drie, titel III, hoofdstuk 2, van Verordening (EU) nr. 575/2013, mogen die informatie blijven rapporteren zoals gespecificeerd in templates C 17.01 en C 17.02.

Artikel 7

Geconsolideerde rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten

Instellingen die informatie over eigen vermogen en over eigenvermogensvereisten als vereist bij artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op geconsolideerde basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening als volgt:

a)

het in bijlage I vastgestelde informatievereiste waarin de krachtens de artikelen 5 en 6 van deze verordening vereiste rapportage nader wordt gespecificeerd met de daarin gespecificeerde frequentie;

b)

het in bijlage I vastgestelde informatievereiste waarin de rapportage over de groepssolvabiliteit met betrekking tot entiteiten die binnen de consolidatiekring vallen, nader wordt gespecificeerd, met een halfjaarlijkse frequentie.

Artikel 8

Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten — aanvullende rapportage op individuele en op geconsolideerde basis

1.   Instellingen die de in artikel 438, punt e) of h), of artikel 452, punt b), g) of h), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde informatie openbaar moeten maken met de in artikel 433 bis of artikel 433 quater van die verordening vastgestelde frequentie, op individuele basis overeenkomstig artikel 6 van die verordening, of op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 13 van die verordening, naargelang het geval, verstrekken de informatie zoals gespecificeerd in de templates C 08.03, C 08.04, C 08.05, C 08.05.01, C 08.06, C 08.07 en C 34.11 van afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening.

2.   Instellingen die de in artikel 439, punt l), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde informatie openbaar moeten maken met de in artikel 433 bis of artikel 433 quater van die verordening vastgestelde frequentie, op individuele basis overeenkomstig artikel 6 van die verordening of op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 13 van die verordening, naargelang het geval, verstrekken de informatie zoals gespecificeerd in template C 34.07 van afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigen vermogen” van bijlage I bij deze verordening.

Artikel 9

Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op individuele basis voor beleggingsondernemingen die onderworpen zijn aan de artikelen 95 en 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Beleggingsondernemingen die zijn onderworpen aan artikel 95 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en die de in artikel 57, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 bepaalde overgangsbepalingen toepassen, verstrekken, wanneer zij informatie over eigenvermogenvereisten rapporteren, zoals vereist bij artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, op individuele basis, met uitzondering van informatie over de hefboomratio, de informatie zoals gespecificeerd in templates C 01.00 tot en met C 05.02 van afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie.

2.   Beleggingsondernemingen die zijn onderworpen aan artikel 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en die de in artikel 57, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 bepaalde overgangsbepalingen toepassen, verstrekken, wanneer zij op individuele basis informatie over eigenvermogenvereisten rapporteren, zoals vereist bij artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013, de in artikel 5, leden 1 tot en met 4, en artikel 6, lid 2, van deze verordening bedoelde informatie met de in deze artikelen bepaalde frequentie, zoals gespecificeerd in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening.

Artikel 10

Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten op geconsolideerde basis voor groepen die uitsluitend bestaan uit beleggingsondernemingen die onderworpen zijn aan de artikelen 95 en 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Beleggingsondernemingen van groepen die uitsluitend bestaan uit beleggingsondernemingen die de overgangsbepalingen van artikel 57, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 toepassen onder verwijzing naar artikel 95 van Verordening (EU) nr. 575/2013, verstrekken, wanneer zij overeenkomstig artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op geconsolideerde basis informatie over eigenvermogensvereisten rapporteren, met uitzondering van informatie over de hefboomratio, de informatie zoals gespecificeerd in de in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening als volgt:

a)

de informatie over eigen vermogen en over eigenvermogensvereisten zoals gespecificeerd in templates C 01.00 tot en met C 05.02 van afdeling 1 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie;

b)

de informatie over eigen vermogen en over eigenvermogensvereisten inzake entiteiten die binnen de consolidatiekring vallen, zoals gespecificeerd in templates C 06.01 en C 06.02 van afdeling 1 van bijlage I bij deze verordening met een halfjaarlijkse frequentie.

2.   Beleggingsondernemingen van groepen die uitsluitend bestaan uit beleggingsondernemingen die de overgangsbepalingen van artikel 57, lid 3, van Verordening (EU) 2019/2033 toepassen onder verwijzing naar artikel 96 van Verordening (EU) nr. 575/2013, verstrekken, wanneer zij overeenkomstig artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op geconsolideerde basis informatie over eigenvermogensvereisten rapporteren, de in afdeling 1 “Rapportage over eigen vermogen en eigenvermogensvereisten” van bijlage I bij deze verordening als volgt:

a)

de informatie gespecificeerd in artikel 5, leden 1 tot en met 4, en artikel 6, lid 2, van deze verordening, met de in die artikelen vastgestelde frequentie;

b)

de informatie inzake entiteiten die binnen de consolidatiekring vallen zoals gespecificeerd in templates C 06.01 tot en met C 06.02 van afdeling 1 van bijlage I bij deze verordening met een halfjaarlijkse frequentie.

Artikel 11

Geconsolideerde rapportage van financiële informatie voor instellingen die onderworpen zijn aan Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (8)

Instellingen die financiële informatie op geconsolideerde basis overeenkomstig artikel 430, lid 3 of lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 verstrekken, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 2 “Rapportage van financiële informatie overeenkomstig IFRS” van bijlage I bij deze verordening met de volgende frequentie:

a)

de informatie gespecificeerd in templates F 01.01 tot en met F 19.00 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie;

b)

de informatie gespecificeerd in templates F 30.01 tot en met F 31.02 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een halfjaarlijkse frequentie;

c)

de informatie gespecificeerd in templates F 40.01 tot en met F 46.00 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie;

d)

de informatie gespecificeerd in templates F 20.01 tot en met F 20.07.1 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie indien de instelling de drempel bepaald in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van deze verordening overschrijdt;

e)

de informatie gespecificeerd in template F 21.00 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie indien materiële activa die het voorwerp uitmaken van operationele leases, ten minste 10 % uitmaken van de totale materiële activa zoals gerapporteerd overeenkomstig template F 01.01 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening;

f)

de informatie gespecificeerd in templates F 22.01 en F 22.02 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie wanneer de netto-inkomsten uit vergoedingen en provisies ten minste 10 % uitmaken van de som van de netto-inkomsten uit vergoedingen en provisies en nettorentebaten zoals gerapporteerd overeenkomstig template F 02.00 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening;

g)

de informatie gespecificeerd in templates F 23.01 tot en met F 26.00 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de instelling is geen kleine en niet-complexe instelling;

ii)

de verhouding tussen de brutoboekwaarde van leningen en voorschotten van de instelling die onder artikel 47 bis, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013 vallen, en de totale brutoboekwaarde van leningen en voorschotten die onder artikel 47 bis, lid 1, van die verordening vallen, is gelijk aan of hoger dan 5 %;

h)

de informatie gespecificeerd in template F 47.00 van afdeling 2 van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie indien aan beide voorwaarden van punt g) van dit lid is voldaan.

Voor de toepassing van punt g), ii), mogen leningen en voorschotten die zijn geclassificeerd als aangehouden voor verkoop, kassaldi bij centrale banken en overige direct opvraagbare deposito’s noch in de teller noch in de noemer van de verhouding worden opgenomen.

Artikel 12

Geconsolideerde rapportage van financiële informatie voor instellingen die nationale kaders voor financiële verslaggeving toepassen

Wanneer een bevoegde autoriteit de vereisten inzake de rapportage van financiële informatie overeenkomstig artikel 430, lid 4, van Verordening (EU) nr. 575/2013 heeft uitgebreid tot instellingen die in een lidstaat zijn gevestigd, verstrekken instellingen de financiële informatie op geconsolideerde basis zoals gespecificeerd in afdeling 3 “Rapportage van financiële informatie overeenkomstig GAAP” van bijlage I bij deze verordening met de volgende frequentie:

a)

de informatie gespecificeerd in templates F 01.01 tot en met F 19.00 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie;

b)

de informatie gespecificeerd in templates F 30.01 tot en met F 31.02 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een halfjaarlijkse frequentie;

c)

de informatie gespecificeerd in templates F 40.01 tot en met F 46.00 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie;

d)

de informatie gespecificeerd in templates F 20.01 tot en met F 20.07.1 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie indien de instelling de drempel bepaald in artikel 5, lid 2, tweede alinea, van deze verordening overschrijdt;

e)

de informatie gespecificeerd in template F 21.00 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie indien materiële activa die het voorwerp uitmaken van operationele leases, ten minste 10 % uitmaken van de totale materiële activa zoals gerapporteerd overeenkomstig template F 01.01 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening;

f)

de informatie gespecificeerd in templates F 22.01 en F 22.02 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie wanneer de netto-inkomsten uit vergoedingen en provisies ten minste 10 % uitmaken van de som van de netto-inkomsten uit vergoedingen en provisies en nettorentebaten zoals gerapporteerd overeenkomstig template F 02.00 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening;

g)

de informatie gespecificeerd in templates F 23.01 tot en met F 26.00 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie indien aan beide volgende voorwaarden is voldaan:

i)

de instelling is geen kleine of niet-complexe instelling;

ii)

de verhouding van de instelling als gespecificeerd in artikel 11, lid 2, punt g), ii), van deze verordening is ten minste 5 %;

h)

de informatie gespecificeerd in template F 47.00 van afdeling 3 van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie indien aan beide voorwaarden van punt g) van dit lid is voldaan.

Artikel 13

Individuele en geconsolideerde rapportage over verliezen die voortvloeien uit leningen waarvoor onroerend goed als zekerheid is opgenomen overeenkomstig artikel 430 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013

1.   Instellingen verstrekken de in artikel 430 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde geaggregeerde gegevens op geconsolideerde basis zoals gespecificeerd in afdeling 4 “Rapportage over verliezen die voortvloeien uit door onroerend goed gedekte leningen” van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie.

2.   Instellingen verstrekken de in artikel 430 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde geaggregeerde gegevens op individuele basis zoals gespecificeerd in afdeling 4 “Rapportage over verliezen die voortvloeien uit door onroerend goed gedekte leningen” van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie.

3.   Indien een instelling een bijkantoor in een andere lidstaat heeft, verstrekt dat bijkantoor de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst de geaggregeerde gegevens als bedoeld in artikel 430 bis, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 in, zoals gespecificeerd in afdeling 4 “Rapportage over verliezen die voortvloeien uit door onroerend goed gedekte leningen” van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie.

Artikel 14

Individuele en geconsolideerde rapportage over grote blootstellingen

Instellingen die de in artikel 394 van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde informatie op zowel individuele als geconsolideerde basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 5 “Rapportage over grote blootstellingen en concentratierisico” van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie.

Artikel 15

Individuele en geconsolideerde rapportage over de hefboomratio

1.   Instellingen die hun hefboomratio als bedoeld in artikel 430, lid 1, punt a), van Verordening (EU) nr. 575/2013 op zowel individuele als consolideerde basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 6 “Rapportage over hefboomratio” van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie. Alleen grote instellingen verstrekken template C 48.00 met informatie over hefboomratiovolatiliteit.

2.   De informatie gespecificeerd in template C 40.00, cel {r0410;c0010} over de totale activa wordt alleen gerapporteerd door:

a)

grote instellingen die MSI’s zijn of effecten hebben uitgegeven die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, met een halfjaarlijkse frequentie;

b)

andere grote instellingen dan MSI’s die geen beursgenoteerde instellingen zijn, met een jaarlijkse frequentie;

c)

andere instellingen dan grote instellingen en kleine en niet-complexe instellingen die effecten hebben uitgegeven die tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, met een jaarlijkse frequentie.

3.   Instellingen rapporteren de aanvullende informatie over hefboomratio als gespecificeerd in template C 40.00, cellen {r0010;c0010}, {r0010;c0020}, {r0020;c0010}, {r0020;c0020}, {r0030;c0070}, {r0040;c0070}, {r0050;c0010}, {r0050;c0020}, {r0060;c0010}, {r0060;c0020} en {r0060;c0070}, indien aan ten minste een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het derivatenaandeel gespecificeerd als de derivatenblootstellingsmaatstaf gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf, bedraagt meer dan 1,5 %;

b)

het derivatenaandeel gespecificeerd als de derivatenblootstellingsmaatstaf gedeeld door de totale blootstellingsmaatstaf, overschrijdt 2 %.

Indien een instelling alleen aan de voorwaarde van punt a) van de eerste alinea voldoet, zijn de instap- en uitstapcriteria van artikel 4, lid 3, van deze verordening van toepassing. Een instelling die aan de voorwaarde van zowel punt a) als punt b) van de eerste alinea voldoet, begint informatie over de hefboomratio te rapporteren voor de referentiedatum na de rapportagereferentiedatum waarop zij de drempel heeft overschreden.

4.   Instellingen waarvoor de totale nominale waarde van derivaten als gespecificeerd in template C 40.00, cel {r0010;c0070}, groter is dan 10 000 miljoen EUR, rapporteren die in template C 40.00, cellen {r0010;c0010}, {r0010;c0020}, {r0020;c0010}, {r0020;c0020}, {r0030;c0070}, {r0040;c0070}, {r0050;c0010}, {r0050;c0020}, {r0060;c0010}, {r0060;c0020} en {r0060;c0070}, bedoelde informatie, zelfs indien hun derivatenaandeel niet aan de voorwaarden van lid 3 voldoet.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid zijn de instapcriteria van artikel 4, lid 3, van deze verordening niet van toepassing. Bij overschrijding van de drempel op een bepaalde rapportagereferentiedatum beginnen instellingen informatie te rapporteren vanaf de eerstvolgende rapportagereferentiedatum.

5.   Instellingen rapporteren de in template C 40.00, cellen {r0020;c0075}, {r0050;c0075} en {r0050;c0085}, bedoelde informatie indien aan een van de volgende voorwaarden is voldaan:

a)

het volume kredietderivaten gespecificeerd in template C 40.00 als {r0020;c0070} + {r0050;c0070} overschrijdt 300 miljoen EUR;

b)

het volume kredietderivaten gespecificeerd in template C 40.00 als {r0020;c0070} + {r0050;c0070} overschrijdt 500 miljoen EUR.

Indien een instelling alleen aan de voorwaarde van punt a) van de eerste alinea voldoet, zijn de instap- en uitstapcriteria van artikel 4, lid 3, van deze verordening van toepassing. Een instelling die aan de voorwaarde van zowel punt a) als punt b) van de eerste alinea voldoet, begint die informatie te rapporteren voor de referentiedatum na de rapportagereferentiedatum waarop zij de drempel heeft overschreden.

Artikel 16

Individuele en geconsolideerde rapportage over liquiditeitsdekking

1.   Instellingen die hun liquiditeitsdekking als bedoeld in artikel 412 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en als vereist bij artikel 430, lid 1, punt d), van die verordening op zowel individuele als geconsolideerde basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 10 “Rapportage over liquiditeitsdekking” van bijlage I met een maandelijkse frequentie.

2.   Bij de rapportage van de informatie in afdeling 10 “Rapportage over liquiditeitsdekking” van bijlage I bij deze verordening houden instellingen rekening met de voor de referentiedatum ingediende informatie en de informatie over de kasstromen over de dertig kalenderdagen na de referentiedatum.

Artikel 17

Individuele en geconsolideerde rapportage over stabiele financiering

Instellingen die hun stabielefinancieringsvereiste als bedoeld in artikel 413 van Verordening (EU) nr. 575/2013 en als vereist bij artikel 430, lid 1, punt d), van die verordening op zowel individuele als geconsolideerde basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 7 “Rapportage over stabielefinancieringsvereiste” van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie als volgt:

a)

kleine en niet-complexe instellingen die ervoor hebben gekozen hun nettostabielefinancieringsratio (NSFR) te berekenen aan de hand van de in deel zes, titel IV, hoofdstukken 6 en 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschreven methodiek, met voorafgaande toestemming van hun bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 428 sextricies van die verordening, verstrekken de templates C 82 en C 83;

b)

andere instellingen dan de in punt a) bedoelde instellingen verstrekken de templates C 80 en C 81;

c)

alle instellingen verstrekken template C 84.

Artikel 18

Individuele en geconsolideerde rapportage over de extra maatstaven voor het monitoren van de liquiditeit

Instellingen die informatie over extra maatstaven voor het monitoren van de liquiditeit als bedoeld in artikel 415, lid 3, punt b), van Verordening (EU) nr. 575/2013 en als vereist bij artikel 430, lid 1, punt d), van die verordening op zowel individuele als geconsolideerde basis rapporteren, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 9 “Rapportage over extra maatstaven voor het monitoren van de liquiditeit” van bijlage I met de volgende frequentie:

a)

grote instellingen verstrekken de informatie gespecificeerd in templates C 66.01 en C 67.00 tot en met C 71.00 van afdeling 9 van bijlage I bij deze verordening met een maandelijkse frequentie;

b)

kleine en niet-complexe instellingen verstrekken de informatie gespecificeerd in templates C 66.0, C 67.00 en C 71.00 van afdeling 9 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie;

c)

instellingen die noch grote instellingen noch kleine en niet-complexe instellingen zijn, verstrekken de informatie gespecificeerd in templates C 66.01 tot en met C 69.00 en C 71.00 van afdeling 9 van bijlage I bij deze verordening met een maandelijkse frequentie;

Artikel 19

Individuele en geconsolideerde rapportage over activabezwaring

1.   Instellingen die over het niveau van activabezwaring als bedoeld in artikel 430, lid 1, punt g), van Verordening (EU) nr. 575/2013 rapporteren op zowel individuele als geconsolideerde basis, verstrekken die informatie zoals gespecificeerd in afdeling 8 “Rapportage over activabezwaring” van bijlage I met de volgende frequentie:

a)

de informatie gespecificeerd in templates F 32.01 tot en met F 33.00 en F 35.00 van afdeling 8 van bijlage I bij deze verordening met een driemaandelijkse frequentie;

b)

de informatie gespecificeerd in template F 34.00 van afdeling 8 van bijlage I bij deze verordening met een jaarlijkse frequentie;

c)

de informatie gespecificeerd in templates F 36.01 en F 36.02 van afdeling 8 van bijlage I bij deze verordening met een halfjaarlijkse frequentie.

2.   Instellingen verstrekken de in lid 1 bis bedoelde informatie als volgt:

a)

instellingen verstrekken de informatie gespecificeerd in deel A van afdeling 8 “Rapportage over activabezwaring”;

b)

grote instellingen verstrekken de informatie gespecificeerd in delen B, C en E van afdeling 8 “Rapportage over activabezwaring”;

c)

instellingen die geen grote instellingen of kleine en niet-complexe instellingen zijn, verstrekken de informatie gespecificeerd in delen B, C en E van afdeling 8 “Rapportage over activabezwaring” indien de mate van activabezwaring, gespecificeerd als (boekwaarde van bezwaarde activa en zekerheden)/(totale activa en zekerheden) gelijk aan of meer dan 15 %;

d)

instellingen rapporteren de informatie gespecificeerd in deel D van afdeling 8 “Rapportage over activabezwaring” alleen indien zij obligaties als bedoeld in artikel 52, lid 4, eerste alinea, van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad (9) uitgeven.

Artikel 20

Aanvullende rapportage om MSI’s te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te wijzen

1.   Bij het rapporteren van aanvullende informatie voor de identificatie van MSI’s en het toewijzen van MSI-bufferpercentages overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU, verstrekken EU-moederinstellingen, financiële EU-moederholdings of gemengde financiële EU-moederholdings de informatie gespecificeerd in afdeling 11 “Aanvullende rapportage om MSI’s te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te wijzen” van bijlage I bij deze verordening op geconsolideerde basis met een driemaandelijkse frequentie, indien de beide volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de maatstaf van totale blootstelling van de groep, met inbegrip van verzekeringsdochterondernemingen, bedraagt ten minste 125 000 000 000 EUR;

b)

de EU-moederinstelling of een van haar dochterondernemingen of een door de moederinstelling of een dochteronderneming geëxploiteerd bijkantoor is gevestigd in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad (10).

2.   Bij het rapporteren van aanvullende informatie voor de identificatie van MSI’s en het toewijzen van MSI-bufferpercentages overeenkomstig artikel 131 van Richtlijn 2013/36/EU, verstrekken instellingen de informatie gespecificeerd in afdeling 11 “Aanvullende rapportage om MSI’s te identificeren en MSI-bufferpercentages toe te wijzen” van bijlage I bij deze verordening op individuele basis met een driemaandelijkse frequentie, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

de maatstaf van totale blootstelling van de instelling bedraagt ten minste 125 000 000 000 EUR;

b)

de instelling is gevestigd in een deelnemende lidstaat als bedoeld in artikel 4 van Verordening (EU) nr. 806/2014;

c)

de instelling maakt geen deel uit van een groep die onder geconsolideerd toezicht staat (“stand-alone instelling”).

3.   In afwijking van artikel 3, lid 1, punt b), verstrekken instellingen de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde informatie aan het eind van de werkdag op de volgende inzenddata: 1 juli, 1 oktober, 2 januari en 1 april.

4.   In afwijking van artikel 4 is met betrekking tot de in lid 1, punt a), en lid 2, punt a), van dit artikel bepaalde drempels het volgende van toepassing:

a)

de EU-moederinstelling, de financiële EU-moederholding, de gemengde financiële EU-moederholding of de stand-alone instelling, al naargelang, begint onmiddellijk de informatie bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel te rapporteren indien haar blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio aan het einde van het boekjaar de vastgestelde drempel overschrijdt, en rapporteert deze informatie voor het einde van dat boekjaar en de daaropvolgende drie kwartaalreferentiedata;

b)

de EU-moederinstelling, de financiële EU-moederholding, de gemengde financiële EU-moederholding of de stand-alone instelling zet onmiddellijk de rapportage van informatie bedoeld in de leden 1 en 2 van dit artikel stop indien haar blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio aan het einde van haar boekjaar onder de vastgestelde drempel daalt.

Artikel 21

Individuele en geconsolideerde rapportage over renterisico buiten de handelsportefeuille

Instellingen die informatie over renterisico buiten de handelsportefeuille overeenkomstig artikel 84, lid 5 en lid 6, en artikel 98, lid 5 bis, van Richtlijn 2013/36/EU op zowel individuele als geconsolideerde basis rapporteren, verstrekken de in die artikelen bedoelde informatie zoals gespecificeerd in afdeling 12 “Rapportage over renterisico buiten de handelsportefeuille” van bijlage I bij deze verordening met de volgende frequentie:

a)

door alle instellingen: template J 01.00 van afdeling 12 van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie;

b)

door grote instellingen: templates J 02.00, J 05.00 en J 08.00 van afdeling 12 van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie;

c)

door instellingen niet zijnde grote instellingen of kleine en niet-complexe instellingen: templates J 03.00 en J 06.00 van afdeling 12 van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie;

d)

door kleine en niet-complexe instellingen: templates J 04.00 en J 07.00 van afdeling 12 van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie;

e)

door instellingen niet zijnde grote instellingen of kleine en niet-complexe instellingen en door kleine en niet-complexe instellingen: template J 09.00 van afdeling 12 van bijlage I met een driemaandelijkse frequentie;

f)

door grote instellingen: templates J 10.01 en J 10.02 van afdeling 12 van bijlage I met een jaarlijkse frequentie;

g)

door instellingen niet zijnde grote instellingen of kleine en niet-complexe instellingen en door kleine en niet-complexe instellingen: templates J 11.01 en J 11.02 van afdeling 12 van bijlage I met een jaarlijkse frequentie.

Artikel 22

IT-oplossingen, rapportagetemplates en instructies

1.   De EBA zorgt ervoor dat de IT-oplossingen, met inbegrip van rapportagetemplates en instructies, die zijn ontwikkeld overeenkomstig artikel 430, lid 7, van Verordening (EU) nr. 575/2013, te allen tijde in overeenstemming zijn met de in deze verordening vastgestelde uniforme rapportageformats en alle in bijlage I bij deze verordening vermelde gegevenspunten en informatie omvatten.

2.   De EBA stelt de IT-oplossingen, rapportagetemplates en instructies bedoeld in lid 1, ter beschikking op haar website. De EBA houdt geactualiseerde IT-oplossingen beschikbaar in alle officiële talen.

Artikel 23

Formats voor gegevensuitwisseling en bij de indieningen te voegen informatie

1.   Instellingen verstrekken de informatie die in het kader van deze verordening moet worden verstrekt in de door de bevoegde autoriteiten gespecificeerde formats voor gegevensuitwisseling en -presentatie, respecteren de definities van gegevenspunten in het gegevenspuntenmodel en de validatieformules bedoeld in de IT-oplossingen die op de website van de EBA beschikbaar zijn, en voldoen aan de volgende specificaties:

a)

bij het indienen van gegevens nemen zij geen informatie op die niet wordt vereist of niet van toepassing is;

b)

zij dienen numerieke waarden als volgt in:

i)

zij rapporteren gegevenspunten van het gegevenstype “Monetair” met een nauwkeurigheid van minimaal tienduizendtallen;

ii)

zij drukken gegevenspunten van het gegevenstype “Percentage” uit met een nauwkeurigheid van minimaal vier cijfers achter de komma;

iii)

zij gebruiken geen decimalen bij het rapporteren van gegevenspunten van het gegevenstype “Geheel getal” en rapporteren die als gehele getallen;

c)

zij identificeren instellingen en verzekeringsondernemingen uitsluitend aan de hand van hun identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI);

d)

zij identificeren andere juridische entiteiten en tegenpartijen dan instellingen en verzekeringsondernemingen aan de hand van hun LEI, indien beschikbaar.

2.   De instellingen voegen bij de ingediende gegevens de volgende informatie:

a)

de rapportagereferentiedatum en referentieperiode;

b)

de rapportagevaluta;

c)

de standaard voor financiële verslaglegging;

d)

de identificatiecode voor juridische entiteiten (LEI) van de rapporterende instelling;

e)

de consolidatiekring.

Artikel 24

Overgangsbepalingen

1.   De inleverdatum voor informatie met een driemaandelijkse rapportagefrequentie met betrekking tot de referentiedatum 31 maart 2025, voor de informatie die overeenkomstig de artikelen 5, 7 tot en met 10 en 15 van deze verordening moet worden gerapporteerd, is uiterlijk 30 juni 2025.

2.   De eerste referentiedatum voor informatie die over de samenstelling van de handelsportefeuille en de herindelingen tussen portefeuilles moet worden gerapporteerd overeenkomstig artikel 5 van deze verordening, is de laatste werkdag van het kwartaal waarin de in deel drie, titel IV, hoofdstukken 1 bis en 1 ter, van Verordening (EU) nr. 575/2013 beschreven alternatieve benaderingen van toepassing worden voor de berekening van de eigenvermogensvereisten als bedoeld in artikel 92, lid 4, punt b), i), en punt c), en artikel 92, lid 5, punten b) en c), van die verordening.

Artikel 25

Intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451

1.   Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 is met ingang van 1 januari 2025 niet langer van toepassing, met uitzondering van artikel 5, lid 12, bijlage I, templates 18 tot en met 24, en bijlage II, deel II, punten 5.1 tot en met 5.7. Artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 blijft tot en met 31 december 2025 van toepassing, uitsluitend voor de toepassing van artikel 5, lid 4, van deze verordening.

2.   Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 wordt met ingang van 31 december 2025 ingetrokken.

3.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage II.

Artikel 26

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 28 juni 2025.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 november 2024.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)   PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2013/575/oj.

(2)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/451 van de Commissie van 17 december 2020 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen voor de toepassing van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de rapportage aan de toezichthoudende autoriteit door instellingen en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 680/2014 (PB L 97 van 19.3.2021, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2021/451/oj).

(3)  Verordening (EU) 2024/1623 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2024 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft vereisten inzake kredietrisico, risico van aanpassing van de kredietwaardering, operationeel risico, marktrisico en de output floor (PB L, 2024/1623, 19.6.2024, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2024/1623/oj).

(4)  Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2010/1093/oj).

(5)  Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2013/36/oj).

(6)  Richtlijn (EU) 2019/2034 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende prudentiële vereisten voor beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijnen 2002/87/EG, 2009/65/EG, 2011/61/EU, 2013/36/EU, 2014/59/EU en 2014/65/EU (PB L 314 van 5.12.2019, blz. 64, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2019/2034/oj).

(7)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2016/101 van de Commissie van 26 oktober 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen betreffende prudente waardering op grond van artikel 105, lid 14 (PB L 21 van 28.1.2016, blz. 54, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_del/2016/101/oj).

(8)  Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/1606/oj).

(9)  Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/65/oj).

(10)  Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/806/oj).


ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2024/3117/oj

ISSN 1977-0758 (electronic edition)


Top