Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32023L0977

    Richtlijn (EU) 2023/977 van het Europees Parlement en de Raad van 10 mei 2023 betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad

    PE/70/2022/REV/2

    PB L 134 van 22/05/2023, p. 1–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2023/977/oj

    22.5.2023   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 134/1


    RICHTLIJN (EU) 2023/977 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    van 10 mei 2023

    betreffende de uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsinstanties van de lidstaten en tot intrekking van Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 87, lid 2, punt a),

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure (1),

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    Transnationale criminele activiteiten vormen een aanzienlijke bedreiging voor de interne veiligheid van de Unie en vereisen een gecoördineerde, gerichte en aangepaste respons. Hoewel de nationale autoriteiten die actief zijn op het terrein, in de frontlinie staan bij de bestrijding van criminaliteit en terrorisme, is optreden op het niveau van de Unie van het allergrootste belang om efficiënte en doeltreffende samenwerking te waarborgen wat de uitwisseling van informatie betreft. Fenomenen als georganiseerde criminaliteit en terrorisme tonen bovendien bij uitstek dat interne en externe veiligheid met elkaar verbonden zijn. Transnationale criminele activiteiten zijn grensoverschrijdend en gaan uit van misdaadorganisaties en terroristische groeperingen die zich bezighouden met allerhande steeds dynamischer en complexer wordende criminele activiteiten. Daarom is er behoefte aan een beter rechtskader om ervoor te zorgen dat de bevoegde rechtshandhavingsinstanties strafbare feiten efficiënter kunnen voorkomen, opsporen en onderzoeken.

    (2)

    Voor de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, die wordt gekenmerkt door het ontbreken van controles aan de binnengrenzen, is het van cruciaal belang dat de bevoegde rechtshandhavingsinstanties in de ene lidstaat, in het kader van het toepasselijke Unierecht en nationale recht, de mogelijkheid hebben om gelijkwaardige toegang te krijgen tot de informatie die beschikbaar is voor hun collega’s in een andere lidstaat. De bevoegde rechtshandhavingsinstanties moeten in dat opzicht in de hele Unie doeltreffend samenwerken. Daarom is politiële samenwerking inzake de uitwisseling van relevante informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten een essentieel onderdeel van de maatregelen die aan de basis liggen van de openbare veiligheid in een door onderlinge afhankelijkheid gekenmerkte ruimte zonder controles aan de binnengrenzen. De uitwisseling van informatie over criminaliteit en criminele activiteiten, waaronder terrorisme, draagt bij tot de algemene doelstelling de veiligheid van natuurlijke personen te beschermen en gewichtige, wettelijk beschermde belangen van rechtspersonen veilig te stellen.

    (3)

    De meeste misdaadorganisaties zijn in meer dan drie landen aanwezig en bestaan uit leden met verschillende nationaliteiten die zich bezighouden met diverse criminele activiteiten. De structuur van misdaadorganisaties is steeds beter ontwikkeld en omvat sterke en efficiënte communicatiesystemen en samenwerking tussen hun leden over de grenzen heen.

    (4)

    Om grensoverschrijdende criminaliteit doeltreffend te bestrijden, is het van het grootste belang dat bevoegde rechtshandhavingsinstanties snel informatie uitwisselen en op operationeel vlak met elkaar samenwerken. Hoewel de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties de afgelopen jaren is verbeterd, bestaan er nog altijd bepaalde praktische en juridische hindernissen. In dat verband zal Aanbeveling (EU) 2022/915 van de Raad (2) de lidstaten helpen de grensoverschrijdende operationele samenwerking verder te versterken.

    (5)

    Sommige lidstaten hebben proefprojecten opgezet om de grensoverschrijdende samenwerking te versterken, bijvoorbeeld door politiefunctionarissen uit aangrenzende lidstaten gezamenlijk in grensgebieden te laten patrouilleren. Een aantal lidstaten heeft ook bilaterale of zelfs multilaterale overeenkomsten gesloten om de grensoverschrijdende samenwerking, waaronder de uitwisseling van informatie, te versterken. Deze richtlijn beperkt die mogelijkheden niet, mits de in dergelijke overeenkomsten vervatte regels inzake de uitwisseling van informatie verenigbaar zijn met deze richtlijn waar deze van toepassing is. De lidstaten worden er daarentegen toe aangespoord optimale werkmethoden en uit dergelijke proefprojecten en overeenkomsten getrokken lessen uit te wisselen en in dat verband gebruik te maken van de beschikbare financiering van de Unie, met name uit het bij Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad (3) opgerichte Fonds voor interne veiligheid.

    (6)

    De uitwisseling van informatie tussen de lidstaten met het oog op het voorkomen en opsporen van strafbare feiten is geregeld bij de op 19 juni 1990 vastgestelde Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord (4) (de “Schengenuitvoeringsovereenkomst”), en met name de artikelen 39 en 46 van die overeenkomst. Bij Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad (5) zijn die bepalingen gedeeltelijk vervangen en zijn nieuwe regels ingevoerd voor de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen bevoegde rechtshandhavingsautoriteiten.

    (7)

    Uit evaluaties, onder meer uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad (6) uitgevoerde evaluaties, is gebleken dat Kaderbesluit 2006/960/JBZ niet duidelijk genoeg is en niet zorgt voor een adequate en snelle uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten. Uit evaluaties is ook gebleken dat dat kaderbesluit in de praktijk nauwelijks wordt gebruikt, onder meer omdat bij de praktische toepassing onduidelijkheid bestaat over de afbakening van het toepassingsgebied van de Schengenuitvoeringsovereenkomst en het toepassingsgebied van het kaderbesluit.

    (8)

    Daarom moet het huidige rechtskader worden geactualiseerd om discrepanties weg te werken en duidelijke, geharmoniseerde regels vast te stellen, teneinde een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de verschillende lidstaten te faciliteren en te waarborgen, en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties in staat te stellen zich aan te passen aan de snel veranderende en uitdijende aard van de georganiseerde criminaliteit, onder meer in de context van de globalisering en digitalisering van de maatschappij.

    (9)

    Met name moet deze richtlijn betrekking hebben op de uitwisseling van informatie met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten en daardoor de artikelen 39 en 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst, voor zover die betrekking hebben op dergelijke uitwisselingen van informatie, volledig vervangen en de nodige rechtszekerheid bieden. De regels in kwestie moeten bovendien worden vereenvoudigd en verduidelijkt om de daadwerkelijke toepassing ervan in de praktijk te faciliteren.

    (10)

    Er moeten geharmoniseerde regels worden vastgesteld voor de transversale aspecten van de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten uit hoofde van deze richtlijn in de verschillende fasen van een onderzoek, van de fase van het verzamelen van criminele inlichtingen tot de fase van het strafrechtelijk onderzoek. Die regels moeten de uitwisseling van informatie omvatten via centra voor politiële en douanesamenwerking die op basis van bilaterale of multilaterale regelingen tussen twee of meer lidstaten zijn opgezet met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten. Die regels mogen echter geen betrekking hebben op de bilaterale uitwisseling van informatie met derde landen. De in deze richtlijn neergelegde regels mogen geen afbreuk doen aan de toepassing van de regels van het Unierecht inzake specifieke systemen of kaders voor dergelijke uitwisselingen, zoals Verordeningen (EU) 2016/794 (7), (EU) 2018/1860 (8), (EU) 2018/1861 (9) en (EU) 2018/1862 (10) van het Europees Parlement en de Raad, Richtlijnen (EU) 2016/681 (11) en (EU) 2019/1153 (12) van het Europees Parlement en de Raad en Besluiten 2008/615/JBZ (13) en 2008/616/JBZ (14) van de Raad.

    (11)

    “Strafbaar feit” is een autonoom Unierechtelijk begrip zoals uitgelegd door het Hof van Justitie van de Europese Unie. Voor de toepassing van deze richtlijn moet, in het belang van een doeltreffende bestrijding van criminaliteit, onder “strafbaar feit” elke gedraging worden verstaan die strafbaar is uit hoofde van het strafrecht van de lidstaat die informatie ontvangt, hetzij ingevolge een verzoek, hetzij ingevolge een verstrekking van informatie op eigen initiatief overeenkomstig deze richtlijn, ongeacht de sanctie die in die lidstaat kan worden opgelegd en ongeacht of de gedraging ook strafbaar is volgens het strafrecht van de lidstaat die informatie verstrekt, onverminderd de in deze richtlijn vastgestelde gronden voor afwijzing van verzoeken om informatie.

    (12)

    Deze richtlijn laat de overeenkomst die is opgesteld op basis van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douaneadministraties (15) (Napels II), onverlet.

    (13)

    Aangezien deze richtlijn niet van toepassing is op de verwerking van informatie in het kader van een activiteit die buiten het toepassingsgebied van het Unierecht valt, vallen activiteiten met betrekking tot de nationale veiligheid niet binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn.

    (14)

    Deze richtlijn is niet van toepassing op het verstrekken en gebruiken van informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures. Deze richtlijn mag met name niet zo worden begrepen dat ze voorziet in een recht om de overeenkomstig deze richtlijn verstrekte informatie als bewijsmateriaal te gebruiken, en doet derhalve geen afbreuk aan in het toepasselijke recht vastgestelde vereisten voor het verkrijgen van de toestemming van de lidstaat die de informatie met het oog op dat gebruik verstrekt. Deze richtlijn doet geen afbreuk aan rechtshandelingen van de Unie inzake bewijsmateriaal, zoals een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees bevel tot verstrekking en het Europees bevel tot bewaring van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures en tot uitvoering van vrijheidsstraffen na strafprocedures, Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad (16) en een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van geharmoniseerde regels inzake de aanwijzing van aangewezen vestigingen en van wettelijke vertegenwoordigers ten behoeve van de verzameling van elektronisch bewijsmateriaal in strafprocedures. Hoewel zij daartoe uit hoofde van deze richtlijn niet verplicht zijn, moet het de lidstaten die uit hoofde van deze richtlijn informatie verstrekken, derhalve worden toegestaan om, op het tijdstip van het verstrekken van de informatie of daarna, toestemming te geven voor het gebruik van die informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures, onder meer, indien het nationale recht zulks vereist, door gebruik te maken van instrumenten inzake justitiële samenwerking die van kracht zijn tussen de lidstaten.

    (15)

    De informatie-uitwisseling uit hoofde van deze richtlijn moet vijf algemene beginselen in acht nemen, met name de beginselen van beschikbaarheid, gelijkwaardige toegang, vertrouwelijkheid, gegevenseigendom en gegevensbetrouwbaarheid. Hoewel die beginselen de meer specifieke bepalingen van deze richtlijn onverlet laten, moeten ze waar relevant als leidraad dienen voor de interpretatie en toepassing van deze richtlijn. Ten eerste moet het beschikbaarheidsbeginsel zo worden opgevat dat relevante informatie die beschikbaar is voor het centrale contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een lidstaat, ook zo veel mogelijk beschikbaar moet zijn voor het centrale contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten. Dat beginsel mag echter geen afbreuk doen aan de toepassing, mits gerechtvaardigd, van specifieke bepalingen van deze richtlijn die de beschikbaarheid van informatie beperken, zoals die betreffende de gronden voor afwijzing van verzoeken om informatie en betreffende rechterlijke toestemmingen, of van de verplichting om voor het delen van de informatie de toestemming te krijgen van de lidstaat die of het derde land dat ze oorspronkelijk heeft verstrekt. Ten tweede moeten de lidstaten, op grond van het beginsel van gelijkwaardige toegang, ervoor zorgen dat, onder voorbehoud van de specifiekere bepalingen van deze richtlijn, het centrale contactpunt en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten in wezen op dezelfde manier — en dus niet volgens strengere of minder strenge voorwaarden — toegang tot relevante informatie hebben als hun eigen centrale contactpunt en bevoegde rechtshandhavingsinstanties. Ten derde verplicht het vertrouwelijkheidsbeginsel de lidstaten elkaars nationale regels inzake vertrouwelijkheid in acht te nemen bij de behandeling van als vertrouwelijk aangemerkte informatie die aan hun centrale contactpunt of aan hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties wordt verstrekt, door een vergelijkbaar niveau van vertrouwelijkheid te waarborgen overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde regels inzake vertrouwelijkheid. Ten vierde mag, op grond van het beginsel van gegevenseigendom, informatie die oorspronkelijk van een andere lidstaat of van een derde land is verkregen, alleen worden verstrekt met toestemming van die lidstaat of dat derde land en in overeenstemming met de door die lidstaat of dat derde land opgelegde voorwaarden. Ten vijfde moeten, op grond van het beginsel van gegevensbetrouwbaarheid, persoonsgegevens die onjuist, onvolledig of niet meer actueel bevonden worden, worden gewist of gerectificeerd, of moet de verwerking van die gegevens worden beperkt, naargelang het geval, en moet elke ontvanger van die gegevens onverwijld in kennis worden gesteld.

    (16)

    Om een adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de lidstaten te faciliteren en te waarborgen, moet deze richtlijn de lidstaten de mogelijkheid bieden om informatie te verkrijgen door bij het centrale contactpunt van andere lidstaten een verzoek om informatie in te dienen overeenkomstig duidelijke, vereenvoudigde en geharmoniseerde voorschriften. Wat de inhoud van verzoeken om informatie betreft, moet in deze richtlijn met name uitvoerig, voldoende gedetailleerd en zo nodig op basis van een beoordeling per geval gespecificeerd worden in welke omstandigheden verzoeken om informatie als urgent beschouwd moeten worden, welke gegevens ze ten minste moeten bevatten en in welke taal ze ingediend moeten worden.

    (17)

    Hoewel het centrale contactpunt van elke lidstaat in elk geval de mogelijkheid moet hebben om verzoeken om informatie in te dienen bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat, moeten de lidstaten met het oog op de flexibiliteit bovendien sommige van hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties die mogelijk betrokken zijn bij de Europese samenwerking, kunnen aanwijzen als aangewezen rechtshandhavingsinstanties met het oog op de indiening van dergelijke verzoeken bij de centrale contactpunten van andere lidstaten. Elke lidstaat moet bij de Commissie een lijst van zijn aangewezen rechtshandhavingsinstanties indienen. De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van latere wijzigingen van die lijst. De Commissie moet de lijsten online publiceren. Om hun coördinerende taken uit hoofde van deze richtlijn te kunnen vervullen, is het nodig dat het centrale contactpunt van een lidstaat die besluit sommige van haar bevoegde rechtshandhavingsinstanties de mogelijkheid te geven om verzoeken om informatie in te dienen bij de centrale contactpunten van andere lidstaten, door die lidstaat via een cc-bericht in kennis wordt gesteld van verzoeken om informatie die door die rechtshandhavingsinstanties worden verzonden, alsook van daaraan gerelateerde communicatie. De lidstaten moeten ernaar streven ongerechtvaardigde duplicatie van persoonsgegevens tot een strikt minimum te beperken.

    (18)

    Met het oog op de snelle behandeling van de verzoeken om informatie die bij een centraal contactpunt worden ingediend, moeten termijnen worden bepaald. Termijnen moeten duidelijk en evenredig zijn en rekening houden met de vraag of het verzoek als urgent moet worden beschouwd en of het betrekking heeft op direct toegankelijke informatie of indirect toegankelijke informatie. Om de nakoming van de termijnen te waarborgen en in objectief gerechtvaardigde gevallen toch een zekere mate van flexibiliteit toe te laten, mag het alleen bij uitzondering mogelijk zijn van die termijnen af te wijken wanneer en voor zover de bevoegde rechterlijke instantie van de aangezochte lidstaat meer tijd nodig heeft om te beslissen over het verlenen van de vereiste rechterlijke toestemming, bijvoorbeeld vanwege de brede werkingssfeer of de complexiteit van de kwesties die samenhangen met het verzoek om informatie. Om er zo veel mogelijk voor te zorgen dat tijdskritische mogelijkheden om in specifieke gevallen actie te ondernemen niet worden gemist, moet de aangezochte lidstaat alle gevraagde informatie verstrekken zodra die in het bezit is van het centrale contactpunt, zelfs wanneer die informatie niet de enige beschikbare informatie is die relevant is voor het verzoek. De rest van de gevraagde informatie moet daarna, zodra die in het bezit is van het centrale contactpunt, worden verstrekt.

    (19)

    De centrale contactpunten moeten beoordelen of de gevraagde informatie noodzakelijk is voor, en in verhouding staat tot, het verwezenlijken van de doelstellingen van deze richtlijn en of de toelichting van de objectieve redenen voor het verzoek voldoende duidelijk en gedetailleerd is om zodoende ongerechtvaardigde informatieverstrekking of de verstrekking van onevenredige hoeveelheden informatie te voorkomen.

    (20)

    In uitzonderlijke gevallen kan het wellicht objectief gerechtvaardigd zijn dat een lidstaat een verzoek om informatie dat bij zijn centraal contactpunt is ingediend, afwijst. Om de doeltreffende werking van het bij deze richtlijn ingestelde systeem te waarborgen met volledige inachtneming van de rechtsstaat, moeten die gevallen omstandig worden gespecificeerd en restrictief worden geïnterpreteerd. De in deze richtlijn vastgestelde regels leggen echter sterk de nadruk op de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, waardoor waarborgen worden geboden tegen misbruik van verzoeken om informatie, inclusief wanneer dat zou leiden tot kennelijke schendingen van de grondrechten. Als uitdrukking van hun algemene zorgvuldigheid moeten de lidstaten daarom altijd nagaan of de bij hen uit hoofde van deze richtlijn ingediende verzoeken in overeenstemming zijn met de beginselen van noodzakelijkheid en evenredigheid, en moeten zij verzoeken die zij niet-conform achten, afwijzen. Indien de redenen voor afwijzing van het verzoek slechts betrekking hebben op delen van de gevraagde informatie, moet de resterende informatie binnen de in deze richtlijn gestelde termijnen worden verstrekt. Om onnodige afwijzingen van verzoeken om informatie te voorkomen, moet het centrale contactpunt of de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat, naargelang het geval, op verzoek verduidelijking of nadere toelichting verstrekken die nodig is om het verzoek om informatie te behandelen. De toepasselijke termijnen moeten worden geschorst vanaf het moment waarop het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat het verzoek om verduidelijking of nadere toelichting ontvangt. Het mag echter alleen mogelijk zijn om verduidelijking of nadere toelichting te vragen wanneer de verduidelijking of nadere toelichting objectief noodzakelijk en evenredig is, in die zin dat het verzoek om informatie daarzonder om een van de in deze richtlijn genoemde redenen moet worden afgewezen. In het belang van doeltreffende samenwerking moet het ook in andere situaties mogelijk blijven om de nodige verduidelijking of nadere toelichting te vragen, zonder dat de termijnen daardoor worden geschorst.

    (21)

    Om de nodige flexibiliteit te bieden in het licht van mogelijk veranderende operationele behoeften, moet deze richtlijn voorzien in twee andere methoden om informatie uit te wisselen, naast de indiening van verzoeken om informatie bij de centrale contactpunten. De eerste is de spontane verstrekking van informatie door een centraal contactpunt of door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie aan het centrale contactpunt of een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, zonder voorafgaand verzoek, dat wil zeggen de verstrekking van informatie op eigen initiatief. De tweede is het verstrekken van informatie naar aanleiding van een verzoek om informatie dat door een centraal contactpunt of door een bevoegde rechtshandhavingsinstantie direct bij een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat wordt ingediend. Voor beide methoden om informatie uit te wisselen worden in deze richtlijn slechts een beperkt aantal minimumvereisten vastgesteld, met name inzake de kennisgeving aan de desbetreffende centrale contactpunten en, wat het verstrekken van informatie op eigen initiatief betreft, inzake de situaties waarin informatie moet worden verstrekt en de taal die moet worden gebruikt. Die vereisten moeten ook van toepassing zijn op situaties waarin een bevoegde rechtshandhavingsinstantie informatie verstrekt aan het centrale contactpunt van haar eigen lidstaat om die informatie aan een andere lidstaat te verstrekken, bijvoorbeeld wanneer het nodig is te voldoen aan de voorschriften van deze richtlijn inzake de taal die moet worden gebruikt bij het verstrekken van informatie.

    (22)

    Het vereiste dat een rechterlijke instantie vooraf toestemming voor de informatieverstrekking moet geven, is, indien het nationaal recht in dat vereiste voorziet, een belangrijke waarborg die moet worden geëerbiedigd. De rechtsstelsels van de lidstaten verschillen echter op dat punt en deze richtlijn mag niet zo worden opgevat dat ze afbreuk doet aan de nationaalrechtelijke regels en voorwaarden betreffende voorafgaande rechterlijke toestemmingen, buiten het feit dat ze vereist dat uitwisselingen binnen lidstaten en uitwisselingen tussen lidstaten gelijkwaardig worden behandeld, zowel inhoudelijk als procedureel. Om vertragingen en complicaties als gevolg van de toepassing van een dergelijke verplichting tot een minimum te beperken, moet het centrale contactpunt of moeten de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de lidstaat van de bevoegde rechterlijke instantie, naargelang het geval, alle praktische en juridische stappen ondernemen — in voorkomend geval in samenwerking met het centrale contactpunt of de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat — om zo spoedig mogelijk de rechterlijke toestemming te verkrijgen. Hoewel de rechtsgrondslag van deze richtlijn beperkt is tot samenwerking op het gebied van rechtshandhaving uit hoofde van artikel 87, lid 2, punt a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), kan deze richtlijn wellicht relevant zijn voor justitiële autoriteiten.

    (23)

    Het is van bijzonder belang dat bij elke informatie-uitwisseling uit hoofde van deze richtlijn de bescherming van persoonsgegevens overeenkomstig het recht van de Unie wordt gewaarborgd. Daartoe moet de verwerking van persoonsgegevens door een centraal contactpunt of een bevoegde rechtshandhavingsinstantie uit hoofde van deze richtlijn verlopen in volledige overeenstemming met Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad (17). Op grond van Verordening (EU) 2016/794 moet het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) gegevens verwerken overeenkomstig de daarin vastgestelde regels. Deze richtlijn laat die richtlijn en die verordening onverlet. In het bijzonder moet worden gespecificeerd dat de uitwisseling van persoonsgegevens door centrale contactpunten en bevoegde rechtshandhavingsinstanties beperkt wordt tot de in deel B van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 opgenomen categorieën persoonsgegevens per categorie betrokkenen. Daarbij moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op verdachten en gegevens die betrekking hebben op getuigen, slachtoffers of mensen die tot andere groepen behoren, waarvoor strengere beperkingen gelden. Voorts moeten die persoonsgegevens zo veel mogelijk worden onderscheiden naar nauwkeurigheid en betrouwbaarheid. Om de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid te waarborgen, moeten feiten worden onderscheiden van persoonlijke beoordelingen. De centrale contactpunten of, in voorkomend geval, de bevoegde rechtshandhavingsinstanties moeten verzoeken om informatie uit hoofde van deze richtlijn zo snel mogelijk verwerken om de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van persoonsgegevens te waarborgen, onnodige duplicatie van gegevens te voorkomen en het risico te beperken dat gegevens verouderd raken of niet meer voor hen beschikbaar zijn. Persoonsgegevens die onjuist blijken te zijn, moeten worden gerectificeerd of gewist of de verwerking ervan moet onverwijld worden beperkt.

    (24)

    Met het oog op een adequate en snelle informatieverstrekking door centrale contactpunten, hetzij op verzoek, hetzij op eigen initiatief, is het belangrijk dat de bevoegde rechtshandhavingsinstanties elkaar begrijpen. Alle uitwisselingen van informatie, met inbegrip van het verstrekken van gevraagde informatie, afwijzingen van verzoeken om informatie, met inbegrip van de redenen voor dergelijke afwijzingen, en, in voorkomend geval, verzoeken om verduidelijking of nadere toelichting en de verstrekking van verduidelijking of nadere toelichting met betrekking tot een specifiek verzoek, moeten worden toegezonden in de taal waarin dat verzoek is ingediend. Om vertragingen bij de verstrekking van gevraagde informatie als gevolg van taalbarrières te voorkomen en de vertaalkosten te beperken, moeten de lidstaten daarom een lijst opstellen van een of meer talen waarin hun centrale contactpunt kan worden benaderd en waarin het kan communiceren. Aangezien het Engels een taal is die in de praktijk algemeen wordt begrepen en gebruikt met betrekking tot samenwerking op het gebied van rechtshandhaving binnen de Unie, moet het in die lijst worden opgenomen. De lidstaten moeten die lijst en eventuele bijwerkingen ervan aan de Commissie verstrekken. De Commissie moet online een compilatie van die lijsten publiceren.

    (25)

    Om de veiligheid en beveiliging van de Europese burgers te waarborgen, is het van essentieel belang dat Europol over de nodige informatie beschikt om zijn rol als EU-informatiecentrum over criminaliteit ter ondersteuning van de bevoegde rechtshandhavingsinstanties te vervullen. Daarom moet bij de uitwisseling van informatie tussen de lidstaten, ongeacht of die wordt uitgewisseld ingevolge een bij een centraal contactpunt of een bevoegde rechtshandhavingsinstantie ingediend verzoek om informatie, dan wel of de informatie op eigen initiatief door een centraal contactpunt of een bevoegde rechtshandhavingsinstantie wordt verstrekt, per geval worden beoordeeld of een kopie van het uit hoofde van deze richtlijn ingediende verzoek om informatie of van de uit hoofde van deze richtlijn uitgewisselde informatie aan Europol moet worden toegezonden overeenkomstig artikel 7, lid 6, van Verordening (EU) 2016/794 wanneer het een strafbaar feit betreft dat binnen de werkingssfeer van de doelstellingen van Europol valt. Dergelijke beoordelingen moeten, wat de reikwijdte van het strafbare feit betreft, gebaseerd zijn op de doelstellingen van Europol zoals uiteengezet in Verordening (EU) 2016/794. De lidstaten mogen niet worden verplicht een kopie van het verzoek om informatie of van de uitgewisselde informatie aan Europol toe te zenden indien dat in strijd zou zijn met de wezenlijke belangen van de veiligheid van de betrokken lidstaat, indien dat het welslagen van een lopend onderzoek of de veiligheid van een persoon in gevaar zou brengen of indien de lidstaten informatie over organisaties of specifieke inlichtingenactiviteiten op het gebied van de nationale veiligheid openbaar zouden maken. Bovendien mag, in overeenstemming met het beginsel van gegevenseigendom en onverminderd de in Verordening (EU) 2016/794 neergelegde verplichting tot vaststelling van het doel van en de beperkingen op de verwerking van informatie door Europol, informatie die oorspronkelijk van een andere lidstaat of een derde land is verkregen, alleen aan Europol worden verstrekt indien die lidstaat of dat derde land daarmee heeft ingestemd. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat het personeel van hun centrale contactpunt en bevoegde rechtshandhavingsinstanties goed wordt ondersteund en opgeleid, zodat snel en nauwkeurig kan worden vastgesteld welke uit hoofde van deze richtlijn uitgewisselde informatie onder het mandaat van Europol valt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen ervan.

    (26)

    Het probleem van het overaanbod aan communicatiekanalen voor de doorgifte van informatie op het gebied van rechtshandhaving tussen de lidstaten belemmert de adequate en snelle uitwisseling van dergelijke informatie en vergroot de risico’s met betrekking tot de veiligheid van persoonsgegevens, en moet daarom worden aangepakt. Met het oog daarop moet het gebruik van de overeenkomstig Verordening (EU) 2016/794 door Europol beheerde en ontwikkelde applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application — Siena) verplicht worden gesteld voor de doorgifte van alle informatie en communicatie uit hoofde van deze richtlijn, waaronder de verzending van verzoeken om informatie naar centrale contactpunten en direct naar bevoegde rechtshandhavingsinstanties, de verstrekking van informatie ingevolge dergelijke verzoeken en de verstrekking van informatie door centrale contactpunten en bevoegde rechtshandhavingsinstanties op eigen initiatief, communicatie over afwijzingen van verzoeken om informatie, verduidelijking en nadere toelichting, en de verzending van een kopie van verzoeken om informatie of informatie aan centrale contactpunten en Europol. Daartoe moeten alle centrale contactpunten, en alle bevoegde rechtshandhavingsinstanties die bij uitwisselingen van informatie betrokken kunnen zijn, direct met Siena verbonden zijn. Om eerstelijnsfunctionarissen, zoals politiefunctionarissen die bij grootschalige politieacties betrokken zijn, Siena te laten gebruiken, moet de applicatie waar passend ook op mobiele toestellen werken. In dat verband moet worden voorzien in een korte overgangsperiode zodat Siena volledig kan worden uitgerold, aangezien de uitrol een wijziging van de huidige regelingen in bepaalde lidstaten met zich meebrengt en de opleiding van dat personeel vereist. Om rekening te houden met de operationele realiteit en om een goede samenwerking tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties niet te belemmeren, moeten de lidstaten hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties in een beperkt aantal gerechtvaardigde situaties kunnen toestaan een ander beveiligd communicatiekanaal te gebruiken. Wanneer de lidstaten hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties toestaan om een ander communicatiekanaal te gebruiken vanwege de urgentie van het verzoek om informatie, moeten zij, waar dat mogelijk is en strookt met de operationele behoeften, Siena opnieuw gebruiken nadat de situatie niet langer dringend is. Het gebruik van Siena mag niet verplicht zijn voor de interne uitwisseling van informatie binnen een lidstaat.

    (27)

    Om de informatiestromen te vereenvoudigen, te faciliteren en beter te beheren, moet elke lidstaat een centraal contactpunt oprichten of aanwijzen. De centrale contactpunten moeten bevoegd zijn om de uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn te coördineren en te faciliteren. Elke lidstaat moet de Commissie in kennis stellen van de oprichting of aanwijzing van zijn centrale contactpunt, en van elke wijziging met betrekking tot zijn centrale contactpunt. De Commissie moet die kennisgevingen en eventuele actualiseringen daarvan publiceren. De centrale contactpunten moeten met name helpen belemmeringen voor informatiestromen als gevolg van de versnippering van de wijze waarop de bevoegde rechtshandhavingsinstanties met elkaar communiceren, te beperken in het licht van de toenemende noodzaak om grensoverschrijdende criminaliteit, zoals drugshandel, cybercriminaliteit, mensenhandel en terrorisme, gezamenlijk aan te pakken. De centrale contactpunten moeten een aantal specifieke minimumtaken toegewezen krijgen en over bepaalde minimumcapaciteiten beschikken, zodat zij hun coördinerende taken in verband met de grensoverschrijdende uitwisseling van informatie voor rechtshandhavingsdoeleinden uit hoofde van deze richtlijn doeltreffend kunnen vervullen.

    (28)

    De centrale contactpunten moeten toegang hebben tot alle informatie die in hun lidstaat beschikbaar is, onder meer via gebruiksvriendelijke toegang tot alle relevante databanken en platforms op Unie- en internationaal niveau, overeenkomstig de regelingen in het toepasselijke Unie- en nationale recht. Om aan de vereisten van deze richtlijn te voldoen, met name wat de termijnen betreft, moeten de centrale contactpunten toereikende middelen krijgen wat begroting en personeel betreft, waaronder adequate vertaalcapaciteit, en moeten zij de klok rond werken. In dat verband zou een frontdesk die inkomende verzoeken om informatie kan screenen, verwerken en kanaliseren, de centrale contactpunten efficiënter en doeltreffender kunnen maken. De centrale contactpunten moeten ook te allen tijde een beroep kunnen doen op rechterlijke instanties die bevoegd zijn om de nodige rechterlijke toestemmingen te verlenen. Praktisch gezien kan dat bijvoorbeeld worden georganiseerd door ervoor te zorgen dat die rechterlijke instanties fysiek aanwezig zijn in de gebouwen van het centrale contactpunt, of functioneel beschikbaar zijn, hetzij in de gebouwen van het centrale contactpunt, hetzij direct op oproepbasis.

    (29)

    Om hun coördinerende taken uit hoofde van deze richtlijn doeltreffend te vervullen, moeten de centrale contactpunten bestaan uit personeelsleden van de bevoegde rechtshandhavingsinstanties waarvan de inbreng noodzakelijk is om de informatie-uitwisseling uit hoofde van deze richtlijn adequaat en snel te laten verlopen. Het is aan elke lidstaat om te beslissen hoe het centrale contactpunt met het oog op dat vereiste moet worden georganiseerd en samengesteld, waarbij politie-, douane- en andere bevoegde rechtshandhavingsinstanties die verantwoordelijk zijn voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, en mogelijke contactpersonen bij regionale en bilaterale verbindingsbureaus, zoals verbindingsofficieren en attachés die gedetacheerd zijn in andere lidstaten of bij relevante rechtshandhavingsinstanties van de Unie, zoals Europol, in de centrale contactpunten vertegenwoordigd kunnen zijn. Wie met het oog op doeltreffende coördinatie echter in elk geval zitting moeten hebben in de centrale contactpunten, zijn vertegenwoordigers van de nationale Europol-eenheid, het Sirene-bureau en het nationale centrale bureau van Interpol, zoals opgericht krachtens de desbetreffende rechtshandeling van de Unie of internationale overeenkomst en niettegenstaande het feit dat deze richtlijn niet van toepassing is op de informatie-uitwisseling die specifiek door die rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld.

    (30)

    Met het oog op de specifieke vereisten van grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, met inbegrip van de behandeling van gevoelige informatie in dat verband, is het van essentieel belang dat de personeelsleden van de centrale contactpunten en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties over de nodige kennis en vaardigheden beschikken om hun taken uit hoofde van deze richtlijn rechtmatig, efficiënt en doeltreffend uit te voeren. De personeelsleden van de centrale contactpunten moeten met name de kans krijgen en worden aangemoedigd om deel te nemen aan passende en regelmatige opleidingscursussen op Unie- en nationaal niveau die aan hun professionele behoeften en specifieke achtergrond beantwoorden en die hun voor de toepassing van de voorschriften van deze richtlijn benodigde contacten met de centrale contactpunten en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten faciliteren. In dat verband moet bijzondere aandacht worden besteed aan het juiste gebruik van gegevensverwerkingsinstrumenten en IT-systemen, aan het doorgeven van kennis over de relevante rechtskaders van de Unie en de lidstaten op het gebied van justitie en binnenlandse zaken, met bijzondere aandacht voor de bescherming van persoonsgegevens, samenwerking op het gebied van rechtshandhaving en de behandeling van vertrouwelijke informatie, en aan de talen waarin de betrokken lidstaat heeft aangegeven dat zijn centrale contactpunt informatie kan uitwisselen, teneinde taalbarrières te helpen overwinnen. Voor het verstrekken van de opleiding moeten de lidstaten waar passend ook gebruikmaken van de opleidingscursussen en relevante instrumenten die worden aangeboden door het bij Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad (18) opgerichte Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol), de mogelijkheid overwegen om de personeelsleden een week bij Europol te laten doorbrengen, en gebruikmaken van het relevante aanbod in het kader van programma’s en projecten die uit de Uniebegroting worden gefinancierd, zoals het uitwisselingsprogramma van Cepol.

    (31)

    Naast technische vaardigheden en juridische kennis zijn wederzijds vertrouwen en gemeenschappelijke opvattingen voorwaarden voor efficiënte en doeltreffende grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van rechtshandhaving uit hoofde van deze richtlijn. Via gezamenlijke operaties verworven persoonlijke contacten en het delen van deskundigheid faciliteren het opbouwen van vertrouwen en de ontwikkeling van een gemeenschappelijke politiecultuur in de Unie. De lidstaten moeten ook gezamenlijke opleidingscursussen en personeelsuitwisselingen overwegen die gericht zijn op de overdracht van kennis over de werkmethoden, onderzoeksbenaderingen en organisatiestructuren van bevoegde rechtshandhavingsinstanties in andere lidstaten.

    (32)

    Om de deelname aan opleidingscursussen voor het personeel van de centrale contactpunten en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties te vergroten, kunnen de lidstaten ook specifieke stimulansen voor dergelijk personeel overwegen.

    (33)

    Het is noodzakelijk dat de centrale contactpunten één enkel elektronisch casemanagementsysteem met bepaalde minimumfuncties en -capaciteiten invoeren en gebruiken om hen in staat te stellen elk van hun taken uit hoofde van deze richtlijn doeltreffend en efficiënt uit te voeren, met name wat de uitwisseling van informatie betreft. Het casemanagementsysteem is een workflowsysteem waarmee centrale contactpunten de uitwisseling van informatie kunnen beheren. Het is wenselijk dat bij de ontwikkeling van het casemanagementsysteem de bij Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad (19) vastgestelde norm inzake het Universal Message Format wordt gebruikt.

    (34)

    Op de verwerking van persoonsgegevens in het casemanagementsysteem zijn de voorschriften van Richtlijn (EU) 2016/680 van toepassing. Verwerking omvat ook opslag. Ter wille van de duidelijkheid en de doeltreffende bescherming van persoonsgegevens moeten de voorschriften van die richtlijn in deze richtlijn nader worden gespecificeerd. Met name wat betreft het vereiste van Richtlijn (EU) 2016/680 dat persoonsgegevens worden bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen niet langer te identificeren dan noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt, moet in deze richtlijn worden bepaald dat wanneer een centraal contactpunt uit hoofde van deze richtlijn uitgewisselde informatie met persoonsgegevens ontvangt, het centrale contactpunt de persoonsgegevens in het casemanagementsysteem alleen mag bewaren voor zover dat noodzakelijk en evenredig is om zijn taken uit hoofde van deze richtlijn uit te voeren. Wanneer dat niet langer het geval is, moet het centrale contactpunt de persoonsgegevens onherroepelijk verwijderen uit het casemanagementsysteem. Om ervoor te zorgen dat de persoonsgegevens slechts zo lang worden bewaard als noodzakelijk en evenredig is, in overeenstemming met de voorschriften betreffende de termijnen voor opslag en evaluatie van Richtlijn (EU) 2016/680, moet het centrale contactpunt regelmatig evalueren of nog steeds aan die vereisten wordt voldaan. Daartoe dient een eerste evaluatie plaats te vinden uiterlijk zes maanden nadat een uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn is afgerond, dat wil zeggen het tijdstip waarop de laatste informatie is verstrekt of de laatste mededeling daarover is uitgewisseld. De voorschriften van deze richtlijn met betrekking tot die evaluatie en verwijdering mogen echter geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor de nationale autoriteiten die bevoegd zijn voor het voorkomen, opsporen en onderzoeken van strafbare feiten om de persoonsgegevens krachtens het nationale recht in hun nationale strafdossiers te bewaren, in overeenstemming met het Unierecht, met name Richtlijn (EU) 2016/680.

    (35)

    Om centrale contactpunten en bevoegde rechtshandhavingsinstanties bij te staan bij de uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn en om een gemeenschappelijke Europese politiecultuur tussen de lidstaten te bevorderen, moeten de lidstaten de praktische samenwerking tussen hun centrale contactpunten en bevoegde rechtshandhavingsinstanties aanmoedigen. De Raad moet met name ten minste eenmaal per jaar vergaderingen van de hoofden van de centrale contactpunten organiseren om ervaringen en beste praktijken met betrekking tot de uitwisseling van informatie voor de toepassing van deze richtlijn uit te wisselen. Andere vormen van samenwerking moeten bestaan uit het opstellen van handleidingen voor de uitwisseling van rechtshandhavingsinformatie, het samenstellen van nationale informatiebladen over direct en indirect toegankelijke informatie, centrale contactpunten, aangewezen rechtshandhavingsinstanties en taalregelingen, of andere documenten over gemeenschappelijke procedures, het aanpakken van problemen in verband met workflows, bewustmaking over de specifieke kenmerken van de relevante rechtskaders en, waar passend, de organisatie van vergaderingen tussen de desbetreffende centrale contactpunten.

    (36)

    Om de toepassing van deze richtlijn naar behoren te kunnen monitoren en evalueren, moeten de lidstaten worden verplicht bepaalde gegevens over de uitvoering van deze richtlijn te verzamelen en jaarlijks aan de Commissie te verstrekken. Die verplichting is met name nodig om het gebrek aan vergelijkbare kwantitatieve gegevens over relevante grensoverschrijdende informatie-uitwisselingen tussen bevoegde rechtshandhavingsinstanties te verhelpen, en faciliteert bovendien de verslagleggingsverplichting van de Commissie met betrekking tot de uitvoering van deze richtlijn. De daartoe vereiste gegevens moeten automatisch door het casemanagementsysteem en Siena worden gegenereerd.

    (37)

    Omdat transnationale criminaliteit en terrorisme grensoverschrijdend zijn, moeten de lidstaten een beroep op elkaar kunnen doen om strafbare feiten in dat verband te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. Daar de doelstelling van deze richtlijn, namelijk het waarborgen van adequate en snelle informatiestromen tussen bevoegde rechtshandhavingsinstanties en naar Europol, niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, door middel van de vaststelling van gemeenschappelijke regels en de totstandbrenging van een gemeenschappelijke cultuur inzake de uitwisseling van informatie en via moderne instrumenten en communicatiekanalen, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

    (38)

    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad (20) en heeft op 7 maart 2022 advies uitgebracht.

    (39)

    Deze richtlijn bouwt voort op de waarden waarop de Unie berust, zoals uiteengezet in artikel 2 VEU, waaronder de rechtsstaat, vrijheid en democratie. Zij eerbiedigt ook de grondrechten en waarborgt en neemt de beginselen in acht die in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) zijn neergelegd, met name het recht op vrijheid en veiligheid, het recht op eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens zoals neergelegd in respectievelijk de artikelen 6, 7 en 8 van het Handvest, alsook in artikel 16 VWEU. Elke verwerking van persoonsgegevens uit hoofde van deze richtlijn moet worden beperkt tot wat strikt noodzakelijk en evenredig is, en moet worden onderworpen aan duidelijke voorwaarden, strikte vereisten en doeltreffend toezicht door de bij Richtlijn (EU) 2016/680 ingestelde nationale toezichthoudende autoriteiten en de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, waar passend in overeenstemming met hun respectieve mandaten.

    (40)

    Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het VEU en het VWEU gehechte Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien deze richtlijn voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze richtlijn, of het deze in zijn interne recht zal omzetten.

    (41)

    Ierland neemt aan deze richtlijn deel overeenkomstig artikel 5, lid 1, van Protocol nr. 19 betreffende het Schengenacquis dat is opgenomen in het kader van de Europese Unie, gehecht aan het VEU en het VWEU, en artikel 6, lid 2, van Besluit 2002/192/EG van de Raad (21).

    (42)

    Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (22) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (23).

    (43)

    Wat Zwitserland betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (24) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/149/JBZ van de Raad (25).

    (44)

    Wat Liechtenstein betreft, vormt deze richtlijn een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (26) die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt H, van Besluit 1999/437/EG, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/349/EU van de Raad (27),

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I

    ALGEMENE BEPALINGEN

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    1.   Bij deze richtlijn worden geharmoniseerde regels vastgesteld voor de adequate en snelle uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

    In deze richtlijn worden met name regels vastgesteld inzake:

    a)

    verzoeken om informatie die worden ingediend bij de door de lidstaten opgerichte of aangewezen centrale contactpunten, met name met betrekking tot de inhoud van dergelijke verzoeken, de verstrekking van informatie ingevolge dergelijke verzoeken, de werktalen van de centrale contactpunten, de verplichte termijnen voor het verstrekken van gevraagde informatie en de redenen voor de afwijzing van dergelijke verzoeken;

    b)

    de verstrekking door een lidstaat op diens eigen initiatief van relevante informatie aan de centrale contactpunten of aan de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, met name inzake de omstandigheden waarin en de wijze waarop die informatie moet worden verstrekt;

    c)

    het communicatiekanaal dat standaard voor alle informatie-uitwisselingen uit hoofde van deze richtlijn moet worden gebruikt en de informatie die aan de centrale contactpunten moet worden verstrekt in verband met directe informatie-uitwisselingen tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties;

    d)

    de oprichting of aanwijzing en de organisatie, taken, samenstelling en capaciteiten van het centrale contactpunt van elke lidstaat, onder meer met betrekking tot de invoering en het gebruik van één enkel elektronisch casemanagementsysteem voor de uitvoering van hun taken uit hoofde van deze richtlijn.

    2.   Deze richtlijn is niet van toepassing op de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten die specifiek door andere rechtshandelingen van de Unie wordt geregeld. Onverminderd hun verplichtingen uit hoofde van deze richtlijn of andere rechtshandelingen van de Unie, kunnen de lidstaten bepalingen vaststellen of behouden die de informatie-uitwisseling tussen de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten verder faciliteren, onder meer door middel van bilaterale of multilaterale regelingen.

    3.   Deze richtlijn verplicht de lidstaten niet tot:

    a)

    het verkrijgen van informatie door middel van dwangmaatregelen;

    b)

    het opslaan van informatie louter met als doel haar te verstrekken aan de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten;

    c)

    het verstrekken van informatie aan de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten met het oog op het gebruik van die informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures.

    4.   Deze richtlijn voorziet niet in een recht om de overeenkomstig deze richtlijn verstrekte informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures te gebruiken. De lidstaat die de informatie verstrekt, kan ermee instemmen dat die informatie als bewijsmateriaal in gerechtelijke procedures wordt gebruikt.

    Artikel 2

    Definities

    In deze richtlijn wordt verstaan onder:

    1)

    “bevoegde rechtshandhavingsinstantie”: een politie-, douane- of andere instantie van de lidstaten die krachtens het nationale recht bevoegd is gezag uit te oefenen en dwangmaatregelen te nemen om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, dan wel een autoriteit die deel uitmaakt van gezamenlijke entiteiten die tussen twee of meer lidstaten zijn opgericht om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken, met uitsluiting van instanties of eenheden die zich voornamelijk bezighouden met nationale veiligheidskwesties en verbindingsofficieren die zijn gedetacheerd op grond van artikel 47 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst;

    2)

    “aangewezen rechtshandhavingsinstantie”: een bevoegde rechtshandhavingsinstantie die gemachtigd is verzoeken om informatie in te dienen bij de centrale contactpunten van andere lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 1;

    3)

    “ernstig strafbaar feit”:

    a)

    een in artikel 2, lid 2, van Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad (28) bedoeld strafbaar feit, of

    b)

    een in artikel 3, lid 1 of lid 2, van Verordening (EU) 2016/794 bedoeld strafbaar feit;

    4)

    “informatie”: alle inhoud betreffende een of meer natuurlijke of rechtspersonen, feiten of omstandigheden die voor bevoegde rechtshandhavingsinstanties relevant is voor de uitoefening van hun taken uit hoofde van het nationale recht met het oog op het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, met inbegrip van criminele inlichtingen;

    5)

    “beschikbare informatie”: direct toegankelijke informatie of indirect toegankelijke informatie;

    6)

    “direct toegankelijke informatie”: informatie in een databank die direct toegankelijk is voor het centrale contactpunt of een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van de lidstaat die om informatie wordt verzocht;

    7)

    “indirect toegankelijke informatie”: informatie die een centraal contactpunt of een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van de lidstaat die om informatie wordt verzocht, zonder dwangmaatregelen kan verkrijgen van andere overheidsinstanties of van in die lidstaat gevestigde particuliere partijen, indien toegestaan door en in overeenstemming met het nationale recht;

    8)

    “persoonsgegevens”: persoonsgegevens als gedefinieerd in artikel 3, punt 1), van Richtlijn (EU) 2016/680.

    Artikel 3

    Beginselen ten aanzien van de informatie-uitwisseling

    Elke lidstaat zorgt er met betrekking tot elke uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn voor dat:

    a)

    beschikbare informatie kan worden verstrekt aan het centrale contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten (“beschikbaarheidsbeginsel”);

    b)

    de voorwaarden om informatie te vragen dan wel te verstrekken aan het centrale contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, gelijkwaardig zijn aan de voorwaarden om soortgelijke informatie binnen die lidstaat te vragen dan wel te verstrekken (“beginsel van gelijkwaardige toegang”);

    c)

    hij informatie die aan zijn centrale contactpunt of bevoegde rechtshandhavingsinstanties wordt verstrekt en die als vertrouwelijk is aangemerkt, beschermt overeenkomstig de vereisten van zijn nationale recht die een vergelijkbaar niveau van vertrouwelijkheid bieden als het nationale recht van de lidstaat die de informatie heeft verstrekt (“vertrouwelijkheidsbeginsel”);

    d)

    wanneer de gevraagde informatie oorspronkelijk werd verkregen van een andere lidstaat of van een derde land, hij die informatie alleen aan een andere lidstaat of aan Europol verstrekt met toestemming van, en in overeenstemming met de voorwaarden voor het gebruik ervan die zijn opgelegd door, de lidstaat die of het derde land dat de informatie oorspronkelijk heeft verstrekt (“beginsel van gegevenseigendom”);

    e)

    uit hoofde van deze richtlijn uitgewisselde persoonsgegevens die onjuist, onvolledig of niet meer actueel blijken te zijn, worden gewist of gerectificeerd of dat de verwerking ervan wordt beperkt, naargelang het geval, en dat elke ontvanger daarvan onverwijld in kennis wordt gesteld (“beginsel van de betrouwbaarheid van gegevens”).

    HOOFDSTUK II

    UITWISSELING VAN INFORMATIE VIA CENTRALE CONTACTPUNTEN

    Artikel 4

    Verzoeken om informatie aan centrale contactpunten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken om informatie die worden ingediend door hun centrale contactpunt en, indien hun nationale recht daarin voorziet, hun aangewezen rechtshandhavingsinstanties bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat, voldoen aan de vereisten van de leden 2 tot en met 6.

    De lidstaten dienen bij de Commissie een lijst in van hun aangewezen rechtshandhavingsinstanties. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van wijzigingen van die lijst. De Commissie maakt online een compilatie van die lijsten bekend en zorgt ervoor dat die bijgewerkt is.

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun aangewezen rechtshandhavingsinstanties een verzoek om informatie indienen bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat, zij tegelijkertijd een kopie van dat verzoek aan hun centrale contactpunt toezenden.

    2.   De lidstaten kunnen hun aangewezen rechtshandhavingsinstanties toestaan om per geval geen kopie van een verzoek om informatie naar hun centrale contactpunt te sturen op het moment dat zij het verzoek indienen bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat overeenkomstig lid 1, indien dat een of meer van de volgende elementen in gevaar zou brengen:

    a)

    een lopend zeer gevoelig onderzoek waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist;

    b)

    terrorismedossiers waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties;

    c)

    de veiligheid van een persoon.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken om informatie slechts bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat worden ingediend als er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat:

    a)

    de gevraagde informatie noodzakelijk is voor, en in verhouding staat tot, het verwezenlijken van de in artikel 1, lid 1, eerste alinea, genoemde doelstelling, en

    b)

    de gevraagde informatie beschikbaar is voor die andere lidstaat.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat in elk verzoek om informatie dat wordt ingediend bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat wordt vermeld of het verzoek urgent is en, zo ja, waarom het urgent is. Dergelijke verzoeken om informatie worden als urgent beschouwd indien er, gelet op alle relevante feiten en omstandigheden van de zaak in kwestie, objectieve redenen zijn om aan te nemen dat de gevraagde informatie voldoet aan één of meer van de volgende omschrijvingen:

    a)

    de informatie is van wezenlijk belang om een onmiddellijke en ernstige bedreiging van de openbare veiligheid van een lidstaat te voorkomen;

    b)

    de informatie is noodzakelijk ter voorkoming van een onmiddellijke dreiging voor het leven of de fysieke integriteit van een persoon;

    c)

    de informatie is noodzakelijk om een beslissing te nemen die gepaard zou kunnen gaan met de handhaving van beperkende, vrijheidsbenemende maatregelen;

    d)

    de informatie dreigt haar relevantie te verliezen als ze niet dringend wordt verstrekt en wordt van belang geacht voor het voorkomen, opsporen of onderzoeken van strafbare feiten.

    5.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken om informatie die worden ingediend bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat alle gegevens bevatten die nodig zijn om ze adequaat en snel te kunnen verwerken overeenkomstig deze richtlijn, waaronder ten minste het volgende:

    a)

    een specifieke omschrijving van de gevraagde informatie die zo gedetailleerd als redelijkerwijs mogelijk is gezien de omstandigheden;

    b)

    een beschrijving van het doel waarvoor de informatie wordt gevraagd, met inbegrip van een beschrijving van de feiten en een indicatie van het onderliggende strafbare feit;

    c)

    de objectieve redenen waarom wordt aangenomen dat de gevraagde informatie beschikbaar is voor de aangezochte lidstaat;

    d)

    een toelichting van het verband tussen het doel waarvoor om de informatie wordt verzocht en elke natuurlijke of rechtspersoon of entiteit waarop de informatie betrekking heeft, in voorkomend geval;

    e)

    de redenen waarom het verzoek als urgent wordt beschouwd, in voorkomend geval, overeenkomstig lid 4;

    f)

    beperkingen op het gebruik van de in het verzoek vervatte informatie voor andere doeleinden dan die waarvoor het verzoek werd ingediend.

    6.   De lidstaten zorgen ervoor dat verzoeken om informatie bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat worden ingediend in een van de talen die zijn opgenomen in de lijst die is opgesteld door die andere lidstaat overeenkomstig artikel 11.

    Artikel 5

    Verstrekking van informatie ingevolge verzoeken aan centrale contactpunten

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt de overeenkomstig artikel 4 gevraagde informatie zo spoedig mogelijk en in elk geval binnen de volgende termijnen, naargelang het geval, verstrekt:

    a)

    acht uur in het geval van dringende verzoeken in verband met direct toegankelijke informatie;

    b)

    drie kalenderdagen in het geval van dringende verzoeken in verband met indirect toegankelijke informatie;

    c)

    zeven kalenderdagen in het geval van alle andere verzoeken.

    De in de eerste alinea vastgestelde termijnen gaan in zodra het verzoek om informatie is ontvangen.

    2.   Indien een lidstaat de gevraagde informatie volgens zijn nationale recht overeenkomstig artikel 9 slechts kan verstrekken na rechterlijke toestemming, kan die lidstaat van de in lid 1 van dit artikel vastgestelde termijnen afwijken, voor zover dat noodzakelijk is om dergelijke toestemming te verkrijgen. In die gevallen zorgen de lidstaten ervoor dat hun centrale contactpunt:

    a)

    het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat onmiddellijk in kennis stelt van de verwachte vertraging, met vermelding van de duur van de verwachte vertraging en de redenen daarvoor, en

    b)

    het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat vervolgens op de hoogte blijft houden en de gevraagde informatie zo spoedig mogelijk na het verkrijgen van de rechterlijke toestemming verstrekt.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt de overeenkomstig artikel 4 gevraagde informatie aan het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, aan de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat verstrekt in de taal waarin het betrokken verzoek om informatie overeenkomstig artikel 4, lid 6, is ingediend.

    De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt een kopie van de gevraagde informatie toestuurt aan het centrale contactpunt van de verzoekende lidstaat op hetzelfde moment als het de gevraagde informatie verstrekt aan de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van die lidstaat.

    De lidstaten kunnen hun centrale contactpunt toestaan om niet, tegelijk met het verstrekken van informatie aan de aangewezen rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat overeenkomstig dit artikel, een kopie van die informatie toe te zenden aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat, indien dat een of meer van de volgende elementen in gevaar zou brengen:

    a)

    een lopend zeer gevoelig onderzoek waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist;

    b)

    terrorismedossiers waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties;

    c)

    de veiligheid van een persoon.

    Artikel 6

    Afwijzing van verzoeken om informatie

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt slechts weigert de overeenkomstig artikel 4 gevraagde informatie te verstrekken indien een van de volgende redenen van toepassing is:

    a)

    de gevraagde informatie is niet beschikbaar voor het centrale contactpunt en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van de aangezochte lidstaat;

    b)

    het verzoek om informatie voldoet niet aan de vereisten van artikel 4;

    c)

    de in artikel 9 bedoelde rechterlijke toestemming die uit hoofde van het nationale recht van de aangezochte lidstaat vereist is, werd geweigerd;

    d)

    de gevraagde informatie bestaat uit persoonsgegevens die niet onder de in artikel 10, punt b), bedoelde categorieën persoonsgegevens vallen;

    e)

    de gevraagde informatie is onjuist, onvolledig of niet meer actueel gebleken en kan niet overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/680 worden verstrekt;

    f)

    er zijn objectieve redenen om aan te nemen dat de verstrekking van de gevraagde informatie:

    i)

    strijdig zou zijn met of schade zou toebrengen aan de wezenlijke nationale veiligheidsbelangen van de aangezochte lidstaat;

    ii)

    het welslagen van een lopend onderzoek naar een strafbaar feit of de veiligheid van een persoon in gevaar zou brengen;

    iii)

    de beschermde wezenlijke belangen van een rechtspersoon bovenmatig zou schaden;

    g)

    het verzoek heeft betrekking op:

    i)

    een strafbaar feit dat naar het recht van de aangezochte lidstaat strafbaar is gesteld met een gevangenisstraf van maximaal een jaar, of

    ii)

    een aangelegenheid die naar het recht van de aangezochte lidstaat geen strafbaar feit is;

    h)

    de gevraagde informatie werd aanvankelijk verkregen van een andere lidstaat of een derde land en die lidstaat of dat derde land heeft geen toestemming verleend voor het verstrekken van die informatie.

    De lidstaten betrachten de nodige zorgvuldigheid bij het beoordelen van de vraag of het bij hun centrale contactpunt ingediende verzoek om informatie in overeenstemming is met de vereisten van artikel 4, met name wat de vraag betreft of er sprake is van een kennelijke schending van de grondrechten.

    Een afwijzing van het verzoek om informatie geldt slechts voor het deel van de gevraagde informatie waarop de in de eerste alinea genoemde redenen betrekking hebben, en doet, in voorkomend geval, niet af aan de verplichting om de andere delen van de informatie overeenkomstig deze richtlijn te verstrekken.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat binnen de in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen in kennis stelt van de afwijzing van het verzoek om informatie en de reden voor de afwijzing.

    3.   Indien dat relevant is, zorgen de lidstaten ervoor dat hun centrale contactpunt het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat onmiddellijk om verduidelijking of nadere toelichting verzoekt als dat nodig is om een verzoek om informatie te behandelen dat anders mogelijk moet worden afgewezen.

    De in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen worden geschorst vanaf het moment waarop het centrale contactpunt of, in voorkomend geval, de aangewezen rechtshandhavingsinstantie van de verzoekende lidstaat het verzoek om verduidelijking of nadere toelichting ontvangt, totdat de verduidelijking of nadere toelichting zijn gegeven.

    4.   Afwijzingen van verzoeken, redenen voor afwijzing, verzoeken om verduidelijking of nadere toelichting en verduidelijkingen of nadere toelichting als bedoeld in lid 3 van dit artikel, alsook alle andere communicatie in verband met bij het centrale contactpunt van een andere lidstaat ingediende verzoeken om informatie, worden toegezonden in de taal waarin die verzoeken overeenkomstig artikel 4, lid 6, zijn ingediend.

    HOOFDSTUK III

    ANDERE INFORMATIE-UITWISSELING

    Artikel 7

    Verstrekking van informatie op eigen initiatief

    1.   De lidstaten kunnen, op eigen initiatief, via hun centrale contactpunt of via hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties informatie waarover dat centrale contactpunt of die bevoegde rechtshandhavingsinstanties beschikken, verstrekken aan de centrale contactpunten of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die andere lidstaten relevant kan zijn om strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties op eigen initiatief alle voor dat centrale contactpunt of die bevoegde rechtshandhavingsinstanties beschikbare informatie verstrekt of verstrekken aan de centrale contactpunten of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, indien er objectieve redenen zijn om aan te nemen dat die informatie voor die lidstaten relevant kan zijn om ernstige strafbare feiten te voorkomen, op te sporen of te onderzoeken. Die verplichting vervalt echter voor zover een in artikel 6, lid 1, punt c) of f), bedoelde reden van toepassing is op de betrokken informatie.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties overeenkomstig lid 1 of 2 op eigen initiatief informatie verstrekt of verstrekken aan het centrale contactpunt van een andere lidstaat, het dat doet of zij dat doen in een van de talen die zijn opgenomen in de lijst die is opgesteld door die andere lidstaat overeenkomstig artikel 11.

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunt op eigen initiatief informatie verstrekt aan de bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, het tegelijkertijd een kopie van die informatie toezendt aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat.

    De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties op eigen initiatief informatie verstrekken aan een andere lidstaat, zij tegelijkertijd een kopie van die informatie toezenden aan het centrale contactpunt van hun lidstaat en, waar passend, aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat.

    4.   De lidstaten kunnen hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties toestaan om niet, tegelijk met het verstrekken van informatie aan het centrale contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van een andere lidstaat overeenkomstig dit artikel, een kopie van die informatie toe te zenden aan het centrale contactpunt van hun lidstaat of aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat, indien dat een of meer van de volgende elementen in gevaar zou brengen:

    a)

    een lopend zeer gevoelig onderzoek waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist;

    b)

    terrorismedossiers waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties;

    c)

    de veiligheid van een persoon.

    Artikel 8

    De informatie-uitwisseling naar aanleiding van direct bij bevoegde rechtshandhavingsinstanties ingediende verzoeken

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunt een verzoek om informatie direct indient bij een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, het tegelijkertijd een kopie van dat verzoek toezendt aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat. De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een van hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties informatie verstrekt ingevolge een dergelijk verzoek, zij tegelijkertijd een kopie van die informatie toezendt aan het centrale contactpunt van haar lidstaat.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een van hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties een verzoek om informatie indient of ingevolge een dergelijk verzoek direct informatie verstrekt aan een bevoegde rechtshandhavingsinstantie van een andere lidstaat, zij tegelijkertijd een kopie van dat verzoek of die informatie toezendt aan het centrale contactpunt van haar lidstaat en aan het centrale contactpunt van die andere lidstaat.

    3.   De lidstaten kunnen hun centrale contactpunt of bevoegde rechtshandhavingsinstantie toestaan geen kopieën van verzoeken of informatie als bedoeld in lid 1 of lid 2 te versturen indien dat een of meer van de volgende elementen in gevaar zou brengen:

    a)

    een lopend zeer gevoelig onderzoek waarvoor de verwerking van informatie een passend niveau van vertrouwelijkheid vereist;

    b)

    terrorismedossiers waarbij geen sprake is van nood- of crisisbeheersingssituaties;

    c)

    de veiligheid van een persoon.

    HOOFDSTUK IV

    AANVULLENDE REGELS OVER HET VERSTREKKEN VAN INFORMATIE UIT HOOFDE VAN DE HOOFDSTUKKEN II EN III

    Artikel 9

    Rechterlijke toestemming

    1.   Een lidstaat eist geen rechterlijke toestemming voor het verstrekken van informatie aan het centrale contactpunt of aan de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten uit hoofde van de hoofdstukken II en III, indien voor de verstrekking van soortgelijke informatie binnen die lidstaat op grond van zijn nationaal recht geen rechterlijke toestemming vereist is.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer op grond van hun nationale recht rechterlijke toestemming vereist is voor het verstrekken van informatie aan het centrale contactpunt of aan de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten uit hoofde van de hoofdstukken II en III, hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties onmiddellijk overeenkomstig hun nationale recht de nodige stappen ondernemen om die rechterlijke toestemming zo spoedig mogelijk te verkrijgen.

    3.   Wat de beoordeling van en beslissing over de in lid 2 bedoelde verzoeken om rechterlijke toestemming betreft, is het nationale recht van de lidstaat van de bevoegde rechterlijke instantie van toepassing.

    Artikel 10

    Aanvullende regels over informatie bestaande uit persoonsgegevens

    De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer hun centrale contactpunt of bevoegde rechtshandhavingsinstanties uit hoofde van hoofdstuk II of III informatie bestaande uit persoonsgegevens verstrekt of verstrekken:

    a)

    de persoonsgegevens juist, volledig en actueel zijn, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Richtlijn (EU) 2016/680;

    b)

    de voor elke categorie van betrokkenen verstrekte persoonsgegevens uitsluitend behoren tot de in deel B van bijlage II bij Verordening (EU) 2016/794 opgesomde categorieën persoonsgegevens en nodig zijn voor, en in verhouding staan tot, het bereiken van het doel van het verzoek;

    c)

    hun centrale contactpunt of bevoegde rechtshandhavingsinstanties tegelijkertijd en voor zover mogelijk ook de nodige elementen verstrekt of verstrekken aan de hand waarvan het centrale contactpunt of de bevoegde rechtshandhavingsinstantie van de andere lidstaat de mate van nauwkeurigheid, volledigheid en betrouwbaarheid van de persoonsgegevens en de mate waarin de persoonsgegevens bijgewerkt zijn, kan beoordelen.

    Artikel 11

    Lijst van talen

    1.   De lidstaten stellen een lijst op met een of meer talen waarin hun centrale contactpunt informatie kan uitwisselen, en werken die lijst bij. Die lijst omvat het Engels.

    2.   De lidstaten verstrekken de in lid 1 bedoelde lijst en eventuele bijwerkingen ervan aan de Commissie. De Commissie maakt online een compilatie van die lijsten bekend en zorgt ervoor dat die bijgewerkt is.

    Artikel 12

    Verstrekking van informatie aan Europol

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties verzoeken om informatie verzendt of verzenden, informatie ingevolge dergelijke verzoeken verstrekt of verstrekken of op eigen initiatief informatie verstrekt of verstrekken uit hoofde van de hoofdstukken II en III van deze richtlijn, het personeel van hun centrale contactpunt of bevoegde rechtshandhavingsinstanties tevens per geval en met inachtneming van artikel 7, lid 7, van Verordening (EU) 2016/794 beoordeelt of het nodig is een kopie van het verzoek om informatie of van de verstrekte informatie toe te zenden aan Europol, voor zover de informatie waarop de communicatie betrekking heeft, strafbare feiten betreft die binnen de werkingssfeer van de in artikel 3 van Verordening (EU) 2016/794 bepaalde doelstellingen van Europol vallen.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer op grond van lid 1 van dit artikel een kopie van een verzoek om informatie of een kopie van informatie aan Europol wordt toegezonden, de doeleinden van de verwerking van de informatie en eventuele beperkingen van die verwerking op grond van artikel 19 van Verordening (EU) 2016/794 naar behoren aan Europol worden meegedeeld. De lidstaten zorgen ervoor dat informatie die oorspronkelijk verkregen is van een andere lidstaat of een derde land, slechts op grond van lid 1 van dit artikel aan Europol wordt toegezonden indien die andere lidstaat of dat derde land daarmee heeft ingestemd.

    Artikel 13

    Veilig communicatiekanaal

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties gebruikmaakt of -maken van de applicatie voor veilige informatie-uitwisseling (Secure Information Exchange Network Application — Siena) van Europol om verzoeken om informatie te verzenden, informatie ingevolge dergelijke verzoeken te verstrekken of op eigen initiatief informatie te verstrekken uit hoofde van hoofdstuk II of III of van artikel 12.

    2.   De lidstaten kunnen hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties toestaan Siena niet te gebruiken om verzoeken om informatie te verzenden, informatie ingevolge dergelijke verzoeken te verstrekken of op eigen initiatief informatie te verstrekken uit hoofde van hoofdstuk II of III of van artikel 12 in een of meer van de volgende gevallen:

    a)

    de uitwisseling van informatie vereist de betrokkenheid van derde landen of internationale organisaties of er zijn objectieve redenen om aan te nemen dat een dergelijke betrokkenheid in een later stadium nodig zal zijn, onder meer via het communicatiekanaal van Interpol;

    b)

    de urgentie van het verzoek om informatie vereist het tijdelijke gebruik van een ander communicatiekanaal;

    c)

    een onverwacht technisch of operationeel incident maakt het hun centrale contactpunt of hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties onmogelijk Siena te gebruiken om de informatie uit te wisselen.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt en al hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties die bij de uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn betrokken kunnen zijn, direct verbonden zijn met Siena, ook, waar passend, via mobiele toestellen.

    HOOFDSTUK V

    CENTRAAL CONTACTPUNT VOOR DE INFORMATIE-UITWISSELING TUSSEN LIDSTATEN

    Artikel 14

    Oprichting of aanwijzing, en taken en capaciteiten, van centrale contactpunten

    1.   Elke lidstaat zorgt voor de oprichting of de aanwijzing van een centraal contactpunt. Het centraal contactpunt is verantwoordelijk voor de coördinatie en facilitering van de informatie-uitwisseling uit hoofde van deze richtlijn.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt toegerust is en de bevoegdheid heeft om ten minste alle volgende taken uit te voeren:

    a)

    overeenkomstig artikel 4 ingediende verzoeken om informatie ontvangen en beoordelen in de op grond van artikel 11, lid 2, opgegeven talen;

    b)

    verzoeken om informatie kanaliseren naar de relevante bevoegde rechtshandhavingsinstanties en, waar nodig, de verwerking van die verzoeken en de verstrekking van informatie ingevolge die verzoeken coördineren;

    c)

    de analyse en het structureren van informatie coördineren met het oog op de verstrekking ervan aan de centrale contactpunten en, in voorkomend geval, de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten;

    d)

    op verzoek of op eigen initiatief informatie verstrekken aan andere lidstaten overeenkomstig de artikelen 5 en 7;

    e)

    verstrekking van informatie overeenkomstig artikel 6 weigeren en, waar nodig, om verduidelijking of nadere toelichting verzoeken overeenkomstig artikel 6, lid 3;

    f)

    verzoeken om informatie toezenden aan de centrale contactpunten van andere lidstaten overeenkomstig artikel 4 en, waar nodig, verduidelijking of nadere toelichting verstrekken overeenkomstig artikel 6, lid 3.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat:

    a)

    hun centrale contactpunt:

    i)

    toegang heeft tot alle informatie die voor hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties beschikbaar is, voor zover dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze richtlijn;

    ii)

    zijn taken 24 uur per dag en zeven dagen per week uitvoert;

    iii)

    beschikt over gekwalificeerd personeel, passende operationele instrumenten, technische en financiële middelen, infrastructuur, en capaciteiten, onder meer voor vertaling, die het nodig heeft om zijn taken overeenkomstig deze richtlijn, inclusief, indien van toepassing, binnen de in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen adequaat, doeltreffend en snel uit te voeren;

    b)

    de rechterlijke instanties die bevoegd zijn om de krachtens het nationale recht vereiste rechterlijke toestemming overeenkomstig artikel 9 te verlenen, 24 uur per dag en zeven dagen per week op oproepbasis beschikbaar zijn voor het centrale contactpunt.

    4.   De lidstaten brengen de oprichting of aanwijzing van hun centrale contactpunt binnen een maand ter kennis van de Commissie. Zij stellen de Commissie in kennis van wijzigingen met betrekking tot hun centrale contactpunt.

    De Commissie maakt die informatie, alsook eventuele bijwerkingen ervan, bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 15

    Organisatie, samenstelling en opleiding

    1.   De lidstaten bepalen de organisatie en de samenstelling van hun centrale contactpunt zodanig dat het zijn taken uit hoofde van deze richtlijn efficiënt en doeltreffend kan uitvoeren.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt bestaat uit personeel van hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties waarvan de inbreng noodzakelijk is om de uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn adequaat en snel te laten verlopen; daartoe behoren ten minste de volgende instanties, voor zover de desbetreffende regelgeving of internationale overeenkomst de betrokken lidstaat verplicht tot de oprichting of aanwijzing van dergelijke eenheden of bureaus:

    a)

    de bij artikel 7 van Verordening (EU) 2016/794 opgerichte nationale Europol-eenheid;

    b)

    het bij artikel 7, lid 2, van Verordening (EU) 2018/1862 opgerichte Sirene-bureau;

    c)

    het nationale centrale bureau van Interpol, opgericht bij artikel 32 van het statuut van de Internationale Criminele Politieorganisatie (Interpol).

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het personeel van hun centrale contactpunt voldoende gekwalificeerd is voor het uitvoeren van zijn taken uit hoofde van deze richtlijn. Daartoe bieden de lidstaten het personeel in hun centrale contactpunt toegang tot passende en regelmatige opleiding, met name op het gebied van:

    a)

    het gebruik van de gegevensverwerkingsinstrumenten die binnen het centrale contactpunt worden gebruikt, met name Siena en het casemanagementsysteem;

    b)

    de toepassing van het Unie- en nationale recht dat relevant is voor de activiteiten van het centrale contactpunt uit hoofde van deze richtlijn, met name inzake de bescherming van persoonsgegevens, met inbegrip van Richtlijn (EU) 2016/680, inzake grensoverschrijdende samenwerking tussen rechtshandhavingsinstanties, met inbegrip van deze richtlijn en Verordening (EU) 2016/794, en inzake de behandeling van vertrouwelijke informatie;

    c)

    het gebruik van de talen die zijn opgenomen in de lijst die door de betrokken lidstaat is opgesteld op grond van artikel 11.

    Artikel 16

    Casemanagementsysteem

    1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt één enkel elektronisch casemanagementsysteem invoert en gebruikt als register waarmee het centrale contactpunt zijn taken uit hoofde van deze richtlijn kan uitvoeren. Het casemanagementsysteem heeft ten minste de volgende functies en mogelijkheden:

    a)

    registratie van in de artikelen 5 en 8 bedoelde inkomende en uitgaande verzoeken om informatie, alsook van aan dergelijke verzoeken gerelateerde communicatie met centrale contactpunten en, in voorkomend geval, de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten, met inbegrip van informatie over afwijzingen van verzoeken en verzoeken om en verstrekking van verduidelijking of nadere toelichting als bedoeld in artikel 6, lid 2 respectievelijk lid 3;

    b)

    registratie van de communicatie tussen het centrale contactpunt en de bevoegde rechtshandhavingsinstanties op grond van artikel 14, lid 2, punt b);

    c)

    registratie van informatieverstrekking aan het centrale contactpunt en, in voorkomend geval, aan de bevoegde rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten overeenkomstig de artikelen 5, 7 en 8;

    d)

    toetsing van in de artikelen 5 en 8 bedoelde inkomende verzoeken om informatie aan informatie die beschikbaar is voor het centrale contactpunt, met inbegrip van overeenkomstig artikel 5, lid 3, tweede alinea, en artikel 7, lid 3, tweede alinea, verstrekte informatie en andere relevante informatie die in het casemanagementsysteem is geregistreerd;

    e)

    zorgen voor een adequate en snelle follow-up van in artikel 4 bedoelde inkomende verzoeken om informatie, met name met het oog op de nakoming van de in artikel 5 vastgestelde termijnen voor het verstrekken van de gevraagde informatie;

    f)

    interoperabiliteit met Siena, waarbij er met name voor wordt gezorgd dat de via Siena binnenkomende communicatie direct kan worden geregistreerd in het casemanagementsysteem en dat de via Siena uitgaande communicatie direct vanuit het casemanagementsysteem kan worden verzonden;

    g)

    genereren van statistieken over de uitwisseling van informatie uit hoofde van deze richtlijn met het oog op evaluatie en monitoring, met name voor de toepassing van artikel 18;

    h)

    registratie van toegang en andere verwerkingsactiviteiten met betrekking tot de in het casemanagementsysteem aanwezige informatie, met het oog op verantwoording en cyberbeveiliging in overeenstemming met artikel 25 van Richtlijn (EU) 2016/680.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle cyberbeveiligingsrisico’s met betrekking tot het casemanagementsysteem, met name wat architectuur, governance en controle betreft, omzichtig en doeltreffend worden beheerd en aangepakt, en dat wordt voorzien in passende waarborgen tegen ongeoorloofde toegang en misbruik.

    3.   De lidstaten zorgen ervoor dat het casemanagementsysteem persoonsgegevens slechts bevat zolang dat nodig en evenredig is om het centrale contactpunt in staat te stellen om de taken uit hoofde van deze richtlijn uit te voeren en dat de daarin opgenomen persoonsgegevens vervolgens onherroepelijk worden gewist.

    4.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun centrale contactpunt de naleving van lid 3 evalueert, voor het eerst uiterlijk zes maanden nadat de uitwisseling van informatie is afgerond en vervolgens regelmatig.

    Artikel 17

    Samenwerking tussen centrale contactpunten

    1.   De lidstaten bevorderen praktische samenwerking tussen hun centrale contactpunten en bevoegde rechtshandhavingsinstanties voor de toepassing van deze richtlijn.

    2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de hoofden van de centrale contactpunten ten minste eenmaal per jaar bijeenkomen om de kwaliteit van de samenwerking tussen hun diensten te beoordelen, de nodige technische of organisatorische maatregelen te bespreken in geval van moeilijkheden en zo nodig procedures te verduidelijken.

    HOOFDSTUK VI

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 18

    Statistieken

    1.   Elke lidstaat dient jaarlijks uiterlijk op 1 maart bij de Commissie statistieken in over de uitwisselingen van informatie met andere lidstaten uit hoofde van deze richtlijn die hebben plaatsgevonden gedurende het voorgaande kalenderjaar.

    2.   Elke lidstaat zorgt ervoor dat de in lid 1 bedoelde statistieken ten minste de volgende gegevens bevatten:

    a)

    het aantal verzoeken om informatie dat door hun centrale contactpunt en, indien relevant, door hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties is ingediend;

    b)

    het aantal verzoeken om informatie dat hun centrale contactpunt en hun bevoegde rechtshandhavingsinstanties hebben ontvangen en het aantal verzoeken om informatie waarop zij hebben geantwoord, uitgesplitst naar urgent en niet-urgent en naar verzoekende lidstaat;

    c)

    het aantal op grond van artikel 6 afgewezen verzoeken om informatie, uitgesplitst naar verzoekende lidstaat en naar de reden voor afwijzing;

    d)

    het aantal gevallen waarin van de in artikel 5, lid 1, vastgestelde termijnen is afgeweken omdat overeenkomstig artikel 5, lid 2, rechterlijke toestemming moest worden verkregen, uitgesplitst naar de lidstaat die de betrokken verzoeken om informatie heeft ingediend.

    3.   De Commissie brengt de door de lidstaten uit hoofde van lid 2 ingediende minimumstatistieken samen en stelt die ter beschikking van het Europees Parlement en de Raad.

    Artikel 19

    Verslaglegging

    1.   De Commissie dient uiterlijk op 12 juni 2026, en vervolgens om de vijf jaar na 12 juni 2027, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de uitvoering van deze richtlijn wordt beoordeeld en gedetailleerde informatie wordt verstrekt over de wijze waarop elke lidstaat deze richtlijn heeft uitgevoerd. Bij het opstellen van dat verslag besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de efficiëntie van de informatie-uitwisseling tussen bevoegde rechtshandhavingsinstanties, de redenen waarom verzoeken om informatie werden afgewezen, met name wanneer verzoeken buiten de werkingssfeer van de doelstellingen van deze richtlijn vallen, de naleving van de bepalingen inzake gegevensbescherming en de verstrekking van informatie aan Europol.

    2.   De Commissie dient uiterlijk op 12 juni 2027, en vervolgens om de vijf jaar, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in waarin de doeltreffendheid van deze richtlijn wordt beoordeeld, met name het effect ervan op de samenwerking op het gebied van rechtshandhaving, de verplichtingen van artikel 14, lid 3, punt a), iii), en de bescherming van persoonsgegevens. De Commissie houdt rekening met de door de lidstaten verstrekte informatie en met alle andere relevante informatie met betrekking tot de omzetting en de uitvoering van deze richtlijn, met inbegrip van, in voorkomend geval, praktische belemmeringen die de doeltreffende uitvoering ervan in de weg staan. Op basis van die beoordeling neemt de Commissie een besluit over passende vervolgmaatregelen, indien passend met inbegrip van een wetgevingsvoorstel.

    Artikel 20

    Wijzigingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

    Met ingang van 12 december 2024 worden de delen van de artikelen 39 en 46 van de Schengenuitvoeringsovereenkomst die niet zijn vervangen door Kaderbesluit 2006/960/JBZ, vervangen door deze richtlijn, voor zover die artikelen betrekking hebben op de uitwisseling van informatie die binnen het toepassingsgebied van deze richtlijn valt.

    Artikel 21

    Intrekking

    Kaderbesluit 2006/960/JBZ wordt ingetrokken met ingang van 12 december 2024.

    Verwijzingen naar het ingetrokken kaderbesluit gelden als verwijzingen naar deze richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

    Artikel 22

    Omzetting

    1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 december 2024 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    In afwijking van de eerste alinea doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 12 juni 2027 aan artikel 13 te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onmiddellijk in kennis.

    Wanneer de lidstaten de in de eerste en tweede alinea bedoelde bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 23

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 24

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Straatsburg, 10 mei 2023.

    Voor het Europees Parlement

    De voorzitter

    R. METSOLA

    Voor de Raad

    De voorzitter

    J. ROSWALL


    (1)  Standpunt van het Europees Parlement van 15 maart 2023 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 24 april 2023.

    (2)  Aanbeveling (EU) 2022/915 van de Raad van 9 juni 2022 inzake operationele samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (PB L 158 van 13.6.2022, blz. 53).

    (3)  Verordening (EU) 2021/1149 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Fonds voor interne veiligheid (PB L 251 van 15.7.2021, blz. 94).

    (4)  Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19).

    (5)  Kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie (PB L 386 van 29.12.2006, blz. 89).

    (6)  Verordening (EU) nr. 1053/2013 van de Raad van 7 oktober 2013 betreffende de instelling van een evaluatiemechanisme voor de controle van en het toezicht op de toepassing van het Schengenacquis en houdende intrekking van het Besluit van het Uitvoerend Comité van 16 september 1998 tot oprichting van de Permanente Schengenbeoordelings- en toepassingscommissie (PB L 295 van 6.11.2013, blz. 27).

    (7)  Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad (PB L 135 van 24.5.2016, blz. 53).

    (8)  Verordening (EU) 2018/1860 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende het gebruik van het Schengeninformatiesysteem voor de terugkeer van illegaal verblijvende onderdanen van derde landen (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 1).

    (9)  Verordening (EU) 2018/1861 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van grenscontroles, tot wijziging van de Overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen en tot wijziging en intrekking van Verordening (EG) nr. 1987/2006 (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 14).

    (10)  Verordening (EU) 2018/1862 van het Europees Parlement en de Raad van 28 november 2018 betreffende de instelling, de werking en het gebruik van het Schengeninformatiesysteem (SIS) op het gebied van politiële en justitiële samenwerking in strafzaken, tot wijziging en intrekking van Besluit 2007/533/JBZ van de Raad en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1986/2006 van het Europees Parlement en de Raad en Besluit 2010/261/EU van de Commissie (PB L 312 van 7.12.2018, blz. 56).

    (11)  Richtlijn (EU) 2016/681 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 over het gebruik van persoonsgegevens van passagiers (PNR-gegevens) voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken en vervolgen van terroristische misdrijven en ernstige criminaliteit (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 132).

    (12)  Richtlijn (EU) 2019/1153 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot vaststelling van regels ter vergemakkelijking van het gebruik van financiële en andere informatie voor het voorkomen, opsporen, onderzoeken of vervolgen van bepaalde strafbare feiten, en tot intrekking van Besluit 2000/642/JBZ van de Raad (PB L 186 van 11.7.2019, blz. 122).

    (13)  Besluit 2008/615/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 1).

    (14)  Besluit 2008/616/JBZ van de Raad van 23 juni 2008 betreffende de uitvoering van Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit (PB L 210 van 6.8.2008, blz. 12).

    (15)   PB C 24 van 23.1.1998, blz. 2.

    (16)  Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).

    (17)  Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).

    (18)  Verordening (EU) 2015/2219 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor opleiding op het gebied van rechtshandhaving (Cepol) en tot vervanging en intrekking van Besluit 2005/681/JBZ van de Raad (PB L 319 van 4.12.2015, blz. 1).

    (19)  Verordening (EU) 2019/818 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot vaststelling van een kader voor interoperabiliteit tussen de Unie-informatiesystemen op het gebied van politiële en justitiële samenwerking, asiel en migratie en tot wijziging van Verordeningen (EU) 2018/1726, (EU) 2018/1862 en (EU) 2019/816 (PB L 135 van 22.5.2019, blz. 85).

    (20)  Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).

    (21)  Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan bepalingen van het Schengenacquis (PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20).

    (22)   PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.

    (23)  Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31).

    (24)   PB L 53 van 27.2.2008, blz. 52.

    (25)  Besluit 2008/149/JBZ van de Raad van 28 januari 2008 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 53 van 27.2.2008, blz. 50).

    (26)   PB L 160 van 18.6.2011, blz. 21.

    (27)  Besluit 2011/349/EU van de Raad van 7 maart 2011 betreffende de sluiting namens de Europese Unie van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis, met name betreffende de justitiële samenwerking in strafzaken en de politiële samenwerking (PB L 160 van 18.6.2011, blz. 1).

    (28)  Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).


    BIJLAGE

    CONCORDANTIETABEL

    Kaderbesluit 2006/960/JBZ

    van de Raad

    Deze richtlijn

    Artikel 1

    Artikel 1

    Artikel 2

    Artikel 2

    Artikel 3

    Artikelen 3 en 9

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 5

    Artikel 4

    Artikel 6

    Artikelen 11, 12 en 13

    Artikel 7

    Artikelen 7 en 8

    Artikel 8

    Artikel 10

    Artikel 9

    Artikel 3

    Artikel 10

    Artikel 6

    Artikel 11

    Artikel 21

    Artikel 12

    Artikel 19

    Artikel 13

    Artikel 22


    Top