Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31996R2113

    Verordening (EG) nr. 2113/96 van de Raad van 25 oktober 1996 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren

    PB L 283 van 05/11/1996, p. 1–14 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 16/01/1998; afgeschaft en vervangen door 398R0066

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1996/2113/oj

    31996R2113

    Verordening (EG) nr. 2113/96 van de Raad van 25 oktober 1996 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren

    Publicatieblad Nr. L 283 van 05/11/1996 blz. 0001 - 0014


    VERORDENING (EG) Nr. 2113/96 VAN DE RAAD van 25 oktober 1996 houdende bepaalde instandhoudings- en controlemaatregelen voor de visserij in de Antarctische wateren

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

    (1) Overwegende dat ingevolge artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 3760/92 van de Raad van 20 december 1992 tot invoering van een communautaire regeling voor de visserij en de aquacultuur (3), de Raad voorwaarden kan vaststellen voor de toegang van vissersvaartuigen uit de Gemeenschap tot de wateren en de bestanden;

    (2) Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 2847/93 van de Raad van 12 oktober 1993 tot invoering van een controleregeling voor het gemeenschappelijk visserijbeleid (4) van toepassing is op alle visserijactiviteiten en alle aanverwante activiteiten op het grondgebied van de Lid-Staten en in de wateren onder hun soevereiniteit of jurisdictie, en, onverminderd de bijzondere bepalingen in visserijovereenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen of in internationale verdragen waarbij de Gemeenschap partij is, op de activiteiten van vissersvaartuigen uit de Gemeenschap die de visserij uitoefenen in de wateren van derde landen of op volle zee;

    (3) Overwegende dat het Verdrag inzake de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, hierna "Verdrag" genoemd, bij Besluit 81/691/EEG (5) is goedgekeurd; dat dit Verdrag voor de Gemeenschap op 21 mei 1982 in werking is getreden;

    (4) Overwegende dat de bij het Verdrag ingestelde Commissie voor de instandhouding van de levende rijkdommen in de Antarctische wateren, hierna "CCAMLR" genoemd, op aanbeveling van haar wetenschappelijk comité, bepaalde instandhoudingsmaatregelen voor met name de visbestanden in de wateren rond South Georgia heeft vastgesteld;

    (5) Overwegende dat bovenbedoelde maatregelen ten uitvoer zijn gelegd bij Verordening (EEG) nr. 2245/85 van de Raad van 2 augustus 1985 houdende bepaalde technische maatregelen voor de instandhouding van de visbestanden in de Antarctische wateren (6), die jaarlijks wijzigingen heeft ondergaan, hetgeen de duidelijkheid van de wetgeving niet ten goede is gekomen;

    (6) Overwegende dat het bijgevolg noodzakelijk is Verordening (EEG) nr. 2245/85 te vervangen door een nieuwe die alle thans geldende instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR omvat;

    (7) Overwegende dat de leden van de CCAMLR zich bereid hebben verklaard de meest recente instandhoudingsmaatregelen, welke op 4 november 1995 zijn vastgesteld, zonder te wachten totdat zij bindend worden, voorlopig toe te passen, zulks omdat sommige van de instandhoudingsmaatregelen betrekking hebben op visseizoenen die op 1 juli 1995 zijn begonnen;

    (8) Overwegende dat de Europese Gemeenschap, als verdragsluitende partij, gehouden is ervoor te zorgen dat de door de CCAMLR vastgestelde maatregelen met ingang van de overeengekomen data op de vissers uit de Gemeenschap worden toegepast;

    (9) Overwegende dat het dienstig is een mechanisme in te stellen waarbij de Commissie toekomstige instandhoudingsmaatregelen van de CCAMLR op voorstel van de Commissie en volgens een vereenvoudigde procedure ten uitvoer kan leggen;

    (10) Overwegende het belang van Antarctica voor de wereld en de kwetsbaarheid vanuit milieuoogpunt van dit goeddeels ongerepte gebied,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Deze verordening is van toepassing op vissersvaartuigen uit de Gemeenschap die vis aan boord nemen en houden van bestanden voorkomend in het gebied bezuiden 60° zuiderbreedte en in het gebied tussen die breedtegraad en de Antarctische convergentie die deel uitmaken van het mariene ecosysteem van Antarctica, met uitzondering van de visbestanden voorkomend in de wateren die vallen onder de jurisdictie die een kuststaat volgens het internationale recht kan uitoefenen.

    2. Deze verordening geldt onverminderd de bepalingen van het Verdrag en moet de doelstellingen en beginselen van dit Verdrag en de bepalingen van de Slotakte van de Conferentie waarop het Verdrag is aangenomen, ten goede komen.

    3. Onder de in lid 1 bedoelde Antarctische convergentie wordt verstaan een lijn die de volgende punten verbindt: 50° ZB, 0°; 50° ZB, 30° OL; 45° ZB, 80° OL; 55° ZB, 150° OL; 60° ZB, 50° WL; 50° ZB, 50° WL; 50° ZB, 0°.

    Artikel 2

    1. Alleen de vaartuigen die zijn opgenomen in de in lid 2 bedoelde lijst hebben het recht de visserij uit te oefenen in het gebied als omschreven in artikel 1.

    2. De Lid-Staten stellen de Commissie binnen 20 dagen na de inwerkingtreding van deze verordening en, daarna, uiterlijk 30 dagen voor het begin van de betreffende activiteiten in kennis van de lijst van hun vlag voerende en in de Gemeenschap geregistreerde vissersvaartuigen die in het gebied als omschreven in artikel 1 de visserij wensen uit te oefenen.

    3. Deze aan de Commissie medegedeelde lijst omvat het interne nummer van inschrijving in het vlootregister, overeenkomstig artikel 1 van Verordening (EG) nr. 109/94 van de Commissie van 19 januari 1994 betreffende het communautaire gegevensbestand van vissersvaartuigen (7).

    Artikel 3

    De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van het voornemen van een vissersvaartuig om in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren op krabben te vissen. Deze kennisgeving geschiedt vier maanden voor de datum waarop de visserijactiviteit in kwestie wordt aangevangen. De Commissie onderzoekt de kennisgeving, gaat na of deze voldoet aan de toepasselijke voorschriften en stelt de Lid-Staat in kennis van haar bevindingen. De Lid-Staat kan het speciaal visdocument na ontvangst van de bevindingen van de Commissie of tien werkdagen na de kennisgeving afgeven. De Commissie stelt de CCAMLR hiervan binnen drie maanden voor de datum waarop de visserijactiviteit in kwestie wordt aangevangen, in kennis.

    Artikel 4

    1. De gerichte visserij op Notothenia rossii is verboden in het gebied Schiereiland (FAO-deelgebied 48.1 Antarctische wateren), rond de South Orkney-eilanden (FAO-deelgebied 48.2 Antarctische wateren) en rond South Georgia (FAO-deelgebied 48.3 Antarctische wateren).

    2. De gerichte visserij op vissen, voor andere doeleinden dan wetenschappelijk onderzoek, is verboden in de FAO-deelgebieden 48.1 en 48.2 van de Antarctische wateren.

    3. De gerichte visserij op Gobionotothen gibberifrons, Chaenocephalus aceratus, Pseudochaenichthys georgianus, Lepidonotothen squamifrons en Patagonotothen guntheri is in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren verboden tot en met 2 november 1996.

    Artikel 5

    1. De totaal toegestane vangst (TAC) van Euphausia superba is voor alle visseizoenen vastgesteld op:

    a) 1,5 miljoen ton in FAO-gebied 48 van de Antarctische wateren, en

    b) 450 000 ton in FAO-sector 58.4.2 van de Antarctische wateren.

    De visseizoenen beginnen op 1 juli en eindigen op 30 juni van het volgende jaar.

    2. De totaal toegestane vangst (TAC) van Dissostichus eleginoides is vastgesteld op:

    a) 4 000 ton in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren, voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 1996;

    b) 28 ton in FAO-deelgebied 48.4 van de Antarctische wateren, voor de periode van 1 maart tot en met 31 augustus 1996 of eerder indien de onder a) genoemde TAC is opgevist;

    c) 297 ton in FAO-sector 58.5.2 van de Antarctische wateren, voor de periode van 4 november 1995 tot en met 30 juni 1996.

    3. De totaal toegestane vangst (TAC) van Champsocephalus gunnari is vastgesteld op:

    a) 311 ton in FAO-sector 58.5.2 van de Antarctische wateren, voor de periode van 4 november 1995 tot en met 30 juni 1996;

    b) 1 000 ton in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren, voor de periode van 4 november 1995 tot en met 31 maart 1996.

    De gerichte visserij op Champsocephalus gunnari in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren en in het gebied Shag Rocks wordt stopgezet indien de bijvangsten van een van de in lid 6, onder i), genoemde soorten de vastgestelde grenzen overschrijden.

    Indien tijdens het beoefenen van de gerichte visserij op Champsocephalus gunnari bij een trek de bijvangst van een van de in lid 6, onder i), genoemde soorten meer dan 5 % bedraagt, moet het vissersvaartuig zich begeven naar een andere visgrond die ten minste 5 zeemijl van de bedoelde plaats verwijderd is. Gedurende een periode van vijf dagen mag het vaartuig niet vissen binnen 5 zeemijl van de plaats waar de bijvangst meer dan 5 % bedroeg.

    4. De totaal toegestane vangst (TAC) van krabben van de soort Paramolis spp. (orde Decapoda, onderorde Reptantia) is vastgesteld op:

    - 1 600 ton in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren, voor de periode van 4 november 1995 tot en met 2 november 1996.

    5. De totaal toegestane vangst (TAC) van Electrona carlsbergi is vastgesteld op:

    - 109 000 ton in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren, voor de periode van 4 november 1995 tot en met 2 november 1996, waarvan ten hoogste 14 500 ton in het gebied Shag Rocks, begrensd door de punten 52° 30' ZB, 40° WL; 52° 30' ZB, 44° WL; 54° 30' ZB, 40° WL en 54° 30' ZB, 44° WL.

    De gerichte visserij op Electrona carlsbergi in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren en in het gebied Shag Rocks wordt stopgezet indien de bijvangsten van een van de in lid 6, onder i), genoemde soorten de vastgestelde grens bereiken.

    Indien tijdens het beoefenen van de gerichte visserij op Electrona carslbergi bij een trek de bijvangst van een van de in lid 6 hieronder genoemde soorten meer dan 5 % bedraagt, moet het vissersvaartuig zich begeven naar een andere visgrond die ten minste 5 zeemijl van de bedoelde plaats verwijderd is. Gedurende een periode van vijf dagen mag het vaartuig niet vissen binnen 5 zeemijl van de plaats waar de bijvangst meer dan 5 % bedroeg.

    6. i) Bij de visserij in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren moeten de bijvangsten van Gobionotothen gibberifrons beperkt blijven tot 1 470 ton, de bijvangsten van Chaenocephalus aceratus tot 2 200 ton en de bijvangsten van Pseudochaenichthys georgianus, Notothenia rossii en Lepidonotothen squamifrons tot 300 ton voor elke soort.

    ii) Indien tijdens het beoefenen van de gerichte visserij op Dissostichus eleginoides of Champsocephalus gunnari in FAO-sector 58.5.2 van de Antarctische wateren bij een trek de bijvangst van Lepidonotothen squamifrons, Notothenia rossii, Channichthys rhinoceratus of Bathyrajja spp. meer dan 5 % bedraagt, moet het vissersvaartuig zich begeven naar een andere visgrond die ten minste 5 zeemijl van de bedoelde plaats verwijderd is. Gedurende een periode van vijf dagen mag het vaartuig niet vissen binnen 5 zeemijl van de plaats waar de bijvangst meer dan 5 % bedroeg.

    7. De totaal toegestane vangst (TAC) van Lepidonotothen squamifrons in FAO-sector 58.4.4 (oevers van Ob en Lena) is voor de tweejarige periode van 5 november 1994 tot en met 2 november 1996 vastgesteld op:

    - 715 ton voor de Lena en 435 ton voor de Ob.

    8. De door een vaartuig van de Gemeenschap voor visserijwetenschappelijke doeleinden verrichte vangsten worden meegerekend voor de hierboven vastgestelde, voor elke soort geldende vangstbeperkingen.

    Artikel 6

    1. Het is verboden in FAO-sector 58.5.2 op Dissostichus eleginoides te vissen, tenzij met de trawl.

    2. Voor de visserij op krabben overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 4, is uitsluitend het gebruik van korven toegestaan. Alleen geslachtsrijpe mannelijke dieren mogen worden gevangen; alle vrouwelijke en ondermaatse mannelijke dieren dienen te worden teruggezet. In het geval van Paralomis spinosissima en P. formosa mogen mannelijke dieren met een minimumbreedte van de schaal van 102 en 90 mm respectievelijk aan boord worden gehouden. Krabben die op zee worden verwerkt, dienen te worden ingevroren in de vorm van krabdelen (aan de hand waarvan kan worden geverifieerd of de dieren de minimumafmetingen hadden).

    3. Het is verboden in de FAO-deelgebieden 48.3 en 48.4 op Dissostichus eleginoides te vissen, tenzij met de beug.

    4. Het is verboden in FAO-deelgebied 48.3 op Champsocephalus gunnari te vissen, tenzij met de bodemtrawl.

    Artikel 7

    Voor de vissersvaartuigen uit de Gemeenschap gelden drie verschillende stelsels van meldingen van de vangsten en de visserij-inspanningen:

    1. een stelsel van maandelijkse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen, waarbij de aangifteperiode de kalendermaand is;

    2. een stelsel van tiendaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen, waarbij iedere kalendermaand wordt verdeeld in drie aangifteperiodes, aangeduid met de letters A, B en C, die respectievelijk de 1e tot en met de 10e, de 11e tot en met de 20e en de 21e tot en met de laatste dag van de maand omvatten;

    3. een stelsel van vijfdaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen, waarbij iedere kalendermaand wordt verdeeld in zes aangifteperiodes, aangeduid met de letters A, B, C, D, E en F, die respectievelijk de 1e tot en met de 5e, de 6e tot en met de 10e, de 11e tot en met de 15e, de 16e tot en met de 20e, de 21e tot en met de 25e en de 26e tot en met de laatste dag van de maand omvatten.

    Artikel 8

    1. Het stelsel van vijfdaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen geldt voor:

    - de visserij op Dissostichus eleginoides in de FAO-deelgebieden 48.3 en 48.4 van de Antarctische wateren, met ingang van 1 maart 1996;

    - de visserij op Champsocephalus gunnari in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren;

    - de visserij op Lepidonotothen squamifrons in FAO-sector 58.4.4 van de Antarctische wateren.

    2. Het stelsel van tiendaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen geldt voor:

    - de visserij op krabben, Paralomis spp. (orde Decapoda, onderorde reptantia), in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren. De vangstgegevens betreffende de periode van 31 juli tot en met 25 augustus 1996 moeten tegen 25 september 1996 aan de Commissie worden medegedeeld;

    - de visserij op Champsocephalus gunnari en Dissostichus eleginoides en andere diepzeesoorten in FAO-sector 58.5.2 van de Antarctische wateren.

    3. Het stelsel van maandelijkse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen geldt voor:

    - de visserij op Electrona carlsbergi in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren;

    - de visserij op Euphausia superba in FAO-gebied 48 en FAO-sector 58.4.2 van de Antarctische wateren.

    4. De meldingsstelsels voor de vangsten en visserij-inspanningen gelden ten aanzien van alle soorten die voor doeleinden van wetenschappelijk onderzoek worden gevangen indien de vangsten gedurende een bepaalde periode meer dan 5 ton bedragen.

    Artikel 9

    1. De kapiteins van vissersvaartuigen uit de Gemeenschap melden de vangsten en visserij-inspanningen uiterlijk één dag na het einde van elke aangifteperiode aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waarvan de vaartuigen de vlag voeren.

    2. De Lid-Staten delen de vangst- en inspanningsgegevens die zij hebben ontvangen van de vissersvaartuigen die hun vlag voeren of op hun grondgebied geregistreerd zijn, uiterlijk binnen drie dagen na het einde van elke aangifteperiode aan de Commissie mede. Daarbij dient duidelijk te worden vermeld om welke aangifteperiode het gaat.

    3. De Commissie stelt de CCAMLR uiterlijk binnen vijf dagen na het einde van elke aangifteperiode in kennis van de overeenkomstig lid 2 ontvangen vangst- en inspanningsgegevens.

    Artikel 10

    De meldingen in het kader van de vangst- en inspanningsrapportering omvatten, voor de voorgaande aangifteperiode:

    - de naam en de externe kentekens van het betrokken vaartuig,

    - de totale vangst van de doelsoort,

    - het totaal aantal dagen en uren dat er gevist is,

    - de gedurende de aangifteperiode aan boord gehouden vangsten van alle soorten en bijvangsten,

    - het aantal haken wanneer met de beug wordt gevist.

    Artikel 11

    1. Iedere Lid-Staat stelt de Commissie in kennis van de totale vangsten, gespecificeerd naar vaartuig, die door vaartuigen die zijn vlag voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd, zijn gedaan in de periode van 1 juli 1995 tot het einde van de eerste maand volgende op de maand waarin deze verordening in werking treedt. De kennisgeving dient plaats te vinden binnen tien dagen na het einde van deze periode.

    2. Alle vaartuigen die in FAO-deelgebied 48.3 en FAO-sector 58.4.2 van de Antarctische wateren op krabben, Paralomis spp., vissen, verstrekken de Commissie tegen 25 augustus 1996 de volgende gegevens voor vangsten die vóór 31 juli 1996 zijn gedaan:

    - voor elke periode van tien dagen, het aantal uitgezette korven en de onderlinge afstand, de uitzetplaats, -datum, -diepte en -tijd, en de vangst (aantal en gewicht) van krabben met minimumafmetingen, met een zo groot mogelijke nauwkeurigheid (vakken van maximaal 0,5° breedtegraad bij 1° lengtegraad);

    - de soort, de afmetingen en het geslacht van een representatief monster van krabben, genomen volgens de procedure van bijlage I (de bemonstering omvat dagelijks 35 tot 50 krabben, afkomstig van de laatste trek vóór de middag) en van de bijvangst;

    - zo mogelijk, alle andere dienstige gegevens als bedoeld in bijlage I.

    Artikel 12

    1. De vaartuigen uit de Gemeenschap die op Dissostichus eleginoides en Electrona carlsbergi vissen in de FAO-deelgebieden 48.3 en 48.4 van de Antarctische wateren en de vaartuigen die in het seizoen 1995-1996 in deelgebied 48.3 vissen, verstrekken de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat waarvan zij de vlag voeren uiterlijk tegen de 15e van de maand volgend op de maand waarin is gevist, een aantal gegevens betreffende de geleverde inspanning en een aantal biologische gegevens.

    2. De Lid-Staten delen de bovenbedoelde gegevens op het einde van elke maand mede aan de Commissie, die ze onverwijld aan de CCAMLR doorzendt.

    3. Deze biologische gegevens omvatten:

    - de voor elke trek verzamelde gegevens die nodig zijn om het gedetailleerde CCAMLR-formulier voor vangst- en inspanningsgegevens met betrekking tot de beugvisserij in te vullen (meest recente versie van formulier C2 voor Dissostichus eleginoides en Electrona carlsbergi, en formulier C1 voor Champsocephalus gunnari). Deze gegevens omvatten het naar soort gespecificeerde aantal zeevogels of zeezoogdieren die werden gevangen en bevrijd, of gedood;

    - de lengtesamenstelling van een representatief monster van de vangst (meest recente versie van formulier B2). De te meten lengte is de totale lengte van de vis in centimeter, afgerond naar onderen. Het representatief monster moet afkomstig zijn van één visgrond. Indien een vaartuig zich in de loop van een maand van een visgrond naar een andere verplaatst, dan dient voor elke visgrond een lengtesamenstelling van de vangst te worden verstrekt.

    Artikel 13

    Nadat de CCAMLR de Commissie ervan in kennis heeft gesteld dat de TAC voor een bestand of groep bestanden, zoals vastgesteld in artikel 5, is opgevist, of nadat het visseizoen, zoals gedifineerd in artikel 5, is beëindigd, mogen vissersvaartuigen uit de Gemeenschap niet meer op het betrokken bestand of de groep bestanden vissen en vangsten hiervan die na die datum zijn gedaan, niet meer aan boord houden, noch overladen, noch aanlanden.

    Artikel 14

    1. Trawlnetten, Deense zegennetten (snurrevod) of soortgelijke netten die in één van hun delen een kleinere maaswijdte hebben dan in bijlage III is vastgesteld, mogen niet worden gebruikt of gesleept bij de gerichte visserij op de soorten Notothenia rossii, Dissostichus eleginoides, Gobionotothen gibberifrons, Notothenia kempi, Lepidonotothen squamifrons en Champsocephalus gunnari. Het gebruik van eender welke voorziening die tot gevolg heeft dat de mazen worden geblokkeerd of verkleind, is verboden.

    2. Voor de in lid 1 bedoelde netten wordt de in bijlage III voorgeschreven minimummaaswijdte bepaald overeenkomstig de volgende voorschriften:

    A. Beschrijving van de maaswijdtemeters

    a) De voor het bepalen van de maaswijdten te gebruiken maaswijdtemeters moeten 2 mm dik, plat en van duurzaam materiaal vervaardigd zijn en moeten onvervormbaar zijn. De maaswijdtemeters hebben hetzij evenwijdige zijkanten die met elkaar verbonden zijn door een reeks schuine kanten met een schuinte in de verhouding van 1:8 aan elke zijde, hetzij alleen convergerende zijkanten in dezelfde verhouding. In het smalste gedeelte van de maaswijdtemeter moet een opening zijn aangebracht.

    b) Op de voorkant van elke maaswijdtemeter wordt de breedte in mm vermeld van het gedeelte met evenwijdige zijkanten, en eventueel, ook van het convergerende gedeelte. In het laatste geval wordt de breedte aangegeven met tussenafstanden van 1 mm en op regelmatige afstanden vermeld.

    B. Gebruik van de maaswijdtemeter

    a) Het net dient te worden gestrekt in de richting van de diagonale lengte van de mazen.

    b) Een maaswijdtemeter die voldoet aan de beschrijving in punt A wordt met het smalle uiteinde door de maas gestoken en wel zodanig dat hij loodrecht staat op het vlak van het net.

    c) De maaswijdtemeter wordt hetzij met handkracht, hetzij met gebruikmaking van een gewicht of een dynamometer door de maasopening gestoken, totdat hij door de weerstand van de mazen tegen de convergerende zijkanten wordt tegengehouden.

    C. Keuze van de te meten mazen

    a) De te meten mazen moeten een reeks van 20 opeenvolgende mazen vormen die in de lengterichting van het net worden gekozen.

    b) Mazen op minder dan 50 cm afstand van een naad, touwwerk of de pooklijn worden niet gemeten. Deze afstand wordt gemeten in de richting loodrecht op de naad, touwwerk of de pooklijn, terwijl het net gestrekt wordt in de richting van de meting. Mazen die geboet of beschadigd zijn en mazen waarin voorzieningen of hulpstukken aan het net zijn bevestigd, worden evenmin gemeten.

    c) In afwijking van het bepaalde onder a) behoeven de gemeten mazen niet opeenvolgend te zijn indien de toepassing van het bepaalde onder b) dit onmogelijk maakt.

    d) Netten dienen uitsluitend nat te worden gemeten en mogen niet bevroren zijn.

    D. Wijdte van de maas

    De wijdte van een maas wordt aangegeven door de breedte van de maaswijdtemeter op het punt waar deze, gebruikt overeenkomstig het bepaalde in punt B, wordt tegengehouden.

    E. Bepaling van de maaswijdte van het net

    De maaswijdte van het net wordt aangegeven met het rekenkundig gemiddelde, uitgedrukt in en afgerond op mm, van de gemeten maaswijdten van het totale, overeenkomstig het bepaalde in de punten C en D gekozen en gemeten aantal mazen.

    F. Verloop van de inspectieprocedure

    a) De inspecterend ambtenaar meet een reeks van 20 overeenkomstig punt C gekozen mazen, door de maaswijdtemeter met de hand door de mazen te steken, zonder een gewicht of een dynamometer te gebruiken. De maaswijdte van het net wordt vervolgens bepaald overeenkomstig punt E.

    Als de berekeningen in verband met de maaswijdte van het net lijken aan te tonen dat het niet in overeenstemming is met de geldende bepalingen, dienen nog twee reeksen van 20 overeenkomstig punt C gekozen mazen te worden gemeten.

    De maaswijdte wordt dan opnieuw berekend overeenkomstig punt E, waarbij rekening wordt gehouden met de 60 gemeten mazen. De aldus berekende maaswijdte is, onverminderd het bepaalde onder b), de maaswijdte van het net.

    b) Indien de kapitein van het vaartuig de overeenkomstig a) berekende maaswijdte betwist, wordt die berekening niet in aanmerking genomen voor de bepaling van de maaswijdte en wordt het net opnieuw gemeten. Voor de nieuwe meting wordt gebruik gemaakt van een gewicht of een dynamometer. De keuze van het gewicht of de dynamometer staat ter beoordeling van de inspecterend ambtenaar. Het gewicht wordt aan de maaswijdtemeter bevestigd door het met een haakje op te hangen in de opening in het smalste gedeelte van de meter. De dynamometer mag worden bevestigd in de opening in het smalste gedeelte van de maaswijdtemeter of worden gebruikt aan het breedste uiteinde van die meter.

    De nauwkeurigheid van het gewicht en de dynamometer moet door de bevoegde nationale autoriteit worden goedgekeurd.

    Voor netten met een maaswijdte van 35 mm of minder, bepaald zoals aangegeven onder a) wordt een kracht van 19,61 Newton (overeenkomend met een massa van 2 kg) gebruikt en voor andere netten een kracht van 49,03 Newton (overeenkomend met een massa van 5 kg).

    Indien voor het bepalen van de maaswijdte overeenkomstig punt E een gewicht of een dynamometer wordt gebruikt, wordt slechts één reeks van 20 mazen gemeten.

    3. De maatregelen ter beperking van de incidentele sterfte van zeevogels bij de beugvisserij zijn in bijlage IV opgenomen.

    Artikel 15

    1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder nieuwe visserijactiviteiten verstaan, de visserij in een FAO-sector van de Antarctische wateren, met uitzondering van de FAO Antarctische deelgebieden 58.6 en 58.7 en FAO Antarctische sector 58.5.1, waarbij gebruik wordt gemaakt van specifieke visserijmethoden en die gericht is op een soort waarvoor:

    a) de CCAMLR geen via uitvoerige onderzoekingen/bestandsopnamen of via experimentelevisserijcampagnes vergaarde gegevens heeft ontvangen over verspreiding, omvang van de bestanden, populatieontwikkeling, potentiële opbrengst en identiteit van de bestanden, of

    b) de CCAMLR gegevens heeft ontvangen over vangst en visserij-inspanning, of

    c) de CCAMLR gegevens over vangst en visserij-inspanning heeft ontvangen voor de twee meest recente seizoenen waarin de visserij is uitgeoefend.

    2. Uitoefening van nieuwe visserijactiviteiten in de wateren die binnen de werkingssfeer van het CCAMLR-Vedrag vallen is verboden, tenzij daarvoor toestemming is gegeven overeenkomstig het bepaalde in lid 6.

    3. Exploitanten van vissersvaartuigen uit de Gemeenschap die voornemens zijn een nieuwe visserijactiviteit te ontwikkelen in de wateren die binnen de werkingssfeer van het CCAMLR-Vedrag vallen, dienen dit voor nemen te melden aan de bevoegde instanties van de Lid-Staat waarvan de betrokken vaartuigen de vlag voeren, en deze instanties zoveel mogelijk informatie als bedoeld in lid 4 te verstrekken.

    4. Iedere Lid-Staat waaraan een voornemen is gemeld om een nieuwe visserijactiviteit te ontwikkelen in de wateren die binnen de werkingssfeer van het CCAMLR-Verdrag vallen, stelt de Commissie hiervan onverwijld, en uiterlijk vier maanden vóór de jaarvergadering van de CCAMLR, in kennis.

    Tezamen met deze kennisgeving verstrekt de Lid-Staat zoveel mogelijk gegevens over:

    a) de aard van de nieuwe visserijactiviteit en, met name, de doelsoort, visserijmethoden, beoogd visserijgebied en het met het oog op levensvatbaarheid van de activiteit nodige minimale vangstpeil;

    b) via uitvoerige onderzoekingen/bestandsopnamen verzamelde biologische informatie over, onder meer, verspreiding, omvang van de betrokken bestanden, populatieontwikkeling en informatie over de identiteit van de bestanden;

    c) nadere bijzonderheden over afhankelijke soorten en verwante soorten, en over de mate waarin aan de nieuwe visserijactiviteit vermoedelijk consequenties zijn verbonden voor de betrokken bestanden;

    d) gegevens over andere visserijactiviteiten in het gebied of over soortgelijke visserijactiviteiten in andere gebieden, die van nut kunnen zijn voor de bepaling van de waarde van de potentiële opbrengst.

    5. De Commissie doet de CCAMLR de overeenkomstig het bepaalde in lid 4 verstrekte informatie, tezamen met alle andere relevante gegevens ter zake, voor onderzoek toekomen.

    6. Zodra de CCAMLR een beslissing heeft genomen wordt de nieuwe visserijactiviteit toegelaten:

    - door de Commissie ingeval de CCAMLR geen instandhoudingsmaatregelen heeft vastgesteld in verband met de voorgenomen nieuwe visserijactiviteit, of

    - door de Raad, op voorstel van de Commissie en met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, in alle andere gevallen.

    Artikel 16

    Onder experimentele visserij wordt verstaan: visserijactiviteiten die voorheen als nieuwe visserijactiviteiten in de zin van artikel 15 werden aangemerkt. Deze kwalificatie wordt aangehouden totdat voldoende informatie beschikbaar is om:

    a) verspreiding, omvang van de bestanden en populatieontwikkeling van de doelsoort te evalueren met het oog op een raming van de potentiële opbrengst;

    b) de gevolgen van de visserij voor afhankelijke en verwante soorten te meten, en

    c) het wetenschappelijk comité van de CCAMLR in staat te stellen adviezen te formuleren met betrekking tot de wenselijk geachte vangstniveaus en visserij-inspanningen, en het te gebruiken vistuig.

    De met het oog op het beoefenen van experimentele visserij te verstrekken gegevens zijn in bijlage V opgenomen.

    Artikel 17

    1. De Lid-Staat waarvan vaartuigen voornemens zijn wetenschappelijk onderzoek te verrichten waarbij de geraamde vangst minder dan 50 ton bedraagt, deelt de volgende gegevens - waarvan een afschrift aan de Commissie wordt gezonden - rechtstreeks aan de CCAMLR mede:

    - de naam en de externe kentekens van het vaartuig,

    - het gebied en het deelgebied waarin het onderzoek plaatsvindt,

    - de voorziene data van binnenvaren en verlaten van het onder het CCAMLR-Verdrag vallende gebied,

    - het doel van het onderzoek,

    - het vistuig dat kan worden gebruikt.

    2. De in lid 1 bedoelde vaartuigen uit de Gemeenschap zijn vrijgesteld van toepassing van de instandhoudingsmaatregelen betreffende maaswijdten, verboden vistuig, gesloten gebieden, visseizoenen, minimumafmetingen en vangstaangiften, met uitzondering van de maatregelen vastgesteld in artikel 5, lid 8, en artikel 8, lid 4.

    3. De Lid-Staat van vaartuigen die voornemens zijn wetenschappelijk visserijonderzoek te verrichten waarbij de geraamde vangst meer dan 50 ton bedraagt, stelt de CCAMLR ten minste zes maanden vóór de geplande begindatum van de onderzoekactiviteiten aan de hand van het daarvoor bestemde CCAMLR-formulier in kennis van het onderzoekprogramma en zendt een afschrift ervan aan de Commissie. Totdat de CCAMLR de onderzoekprocedure heeft voltooid en haar besluit heeft medegedeeld, mag niet met de uitvoering van het onderzoekprogramma worden begonnen.

    4. De betrokken Lid-Staten delen voor elke trek in het kader van de onder de leden 1, 2 en 3 vallende wetenschappelijke onderzoekactiviteiten de vangst- en inspanningsgegevens aan de hand van het formulier C4 aan de CCAMLR mede en zenden een afschrift ervan aan de Commissie. Binnen 180 dagen na de beëindiging van de onderzoekactiviteiten doen de Lid-Staten een beknopt verslag aan de CCAMLR en een afschrift ervan aan de Commissie toekomen. Binnen twaalf maanden verstrekken zij een volledig verslag van de onderzoeksresultaten aan de CCAMLAR en zenden zij een afschrift ervan aan de Commissie.

    Artikel 18

    In bijlage II zijn bepalingen betreffende de experimentele vangstregeling voor de krabbenvisserij in FAO-deelgebied 48.3 van de Antarctische wateren voor de seizoenen 1995-1996 tot en met 1997-1998 en de erkende vangstgebieden opgenomen.

    Artikel 19

    Vissersvaartuigen uit de Gemeenschap dienen ten minste één door de CCAMLR aangewezen wetenschappelijk waarnemer aan boord te hebben wanneer zij deelnemen aan de visserij op:

    - Lepidonotothen squamifrons in FAO-sector 58.4.4 van 5 november 1995 tot en met 2 november 1996;

    - Dissostichus eleginoides in de FAO-deelgebieden 48.3 en 48.4 van 1 maart tot en met 31 augustus 1996;

    - Champsocephalus gunnari in FAO-deelgebied 48.3 van 4 november 1995 tot en met 31 maart 1996. Alle vaartuigen die voornemens zijn aan de visserij deel te nemen, dienen een wetenschappelijke bestandsopname te verrichten overeenkomstig de bepalingen van het desbetreffende onderzoekprogramma. De betrokken Lid-Staten verstrekken de CCAMLR ten laatste één maand voor het begin van de activiteiten een lijst van voorgestelde bestandsopnameplaatsen en bezorgen een afschrift ervan aan de Commissie.

    Artikel 20

    Met ingang van het visseizoen 1996-1997 is het gebruik door vissersvaartuigen van plakband in kunststof voor het dichtmaken van aaskisten verboden.

    Het gebruik van plakband voor andere doeleinden aan boord van vissersvaartuigen die niet over een eigen verbrandingsinstallatie beschikken, is verboden in het visseizoen 1996-1997.

    Artikel 21

    De voor de tenuitvoerlegging van de CCAMLR-aanbevelingen vereiste wijzigingen van deze verordening, worden door de Raad, op voorstel van de Commissie, met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen, vastgesteld.

    Artikel 22

    Verordening (EEG) nr. 2245/85 wordt ingetrokken.

    Artikel 23

    Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Luxemburg, 25 oktober 1996.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    E. KENNY

    (1) PB nr. C 8 van 13. 1. 1996, blz. 5, en PB nr. C 156 van 31. 5. 1996, blz. 10.

    (2) PB nr. C 198 van 8. 7. 1996, blz. 111.

    (3) PB nr. L 389 van 31. 12. 1992, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

    (4) PB nr. L 261 van 20. 10. 1993, blz. 1.

    (5) PB nr. L 252 van 5. 9. 1981, blz. 26.

    (6) PB nr. L 210 van 7. 8. 1985, blz. 2. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1210/93 (PB nr. L 123 van 19. 5. 1993, blz. 1).

    (7) PB nr. L 19 van 22. 1. 1994, blz. 5.

    BIJLAGE I

    IN VERBAND MET DE EXPERIMENTELE VANGSTREGELING VOOR DE KRABBENVISSERIJ IN FAO-DEELGEBIED 48.3 TE VERSTREKKEN GEGEVENS

    Gegevens betreffende vangst en inspanning:

    - Gegevens van de reis:

    - nummer van de reis, identificatie van het vaartuig, nummer van de vergunning, jaar.

    - Gegevens van de korven:

    - tekeningen en andere relevante informatie, o.a. vorm en afmetingen van de korven, maaswijdte, positie, diameter en oriëntatie van de korfopening, aantal kamers, aanwezigheid van een ontsnappingsvoorziening.

    - Gegevens van de inspanning:

    - uitzetplaats (breedtegraad/lengtegraad), -diepte, -datum, -tijd en -duur, kompasrichting van de lijn, totaal aantal uitgezette korven en onderlinge afstand op de lijn, aantal verloren gegane korven, gebruikt aastype.

    - Gegevens van de vangst:

    - aan boord gehouden krabben (aantal en gewicht), bijvangsten van alle soorten (zie tabel 1), volgnummer dat koppeling met de bemonsteringsgegevens mogelijk maakt.

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    Biologische gegevens:

    Deze gegevens worden dagelijks verzameld bij een monster van 35 tot 50 krabben dat van de laatste trek vóór de middag uit de volledige inhoud van een aantal korven wordt genomen.

    - Gegevens van de reis:

    - nummer van de reis, identificatie van het vaartuig, nummer van de vergunning.

    - Gegevens van de bemonstering:

    - datum, positie bij het begin van het uitzetten, kompasrichting van de lijn, nummer van de lijn.

    - Biologische gegevens:

    - soort, geslacht en lengte van ten minste 35 krabben, aan-/afwezigheid van rhizocefale parasieten, bestemming (aan boord gehouden, teruggezet, vernietigd), nummer van de korf waaruit de krab afkomstig is.

    BIJLAGE II

    EXPERIMENTELE VANGSTREGELING VOOR DE KRABBENVISSERIJ IN HET FAO-DEELGEBIED 48.3 VAN DE ANTARCTISCHE WATEREN VOOR DE SEIZOENEN 1995-1996

    De hierna volgende maatregelen gelden voor de krabbenvisserij in het statistisch deelgebied 48.3 gedurende het visseizoen 1995-1996. Alle vissersvaartuigen die in deelgebied 48.3 de krabbenvisserij beoefenen, dienen de hierna beschreven experimentele vangstregeling in acht te nemen.

    1. De experimentele regeling omvat drie fasen. Alle vaartuigen die de krabbenvisserij beoefenen, moeten aan elk van de drie fasen volledig deelnemen. Fase 1 wordt uitgevoerd gedurende het eerste seizoen waarin aan de experimentele regeling wordt deelgenomen, de fasen 2 en 3 gedurende het daarop volgende visseizoen.

    2. De deelnemende vaartuigen voeren fase 1 van de experimentele regeling uit bij het begin van het eerste seizoen van deelneming. De voorwaarden voor fase 1 zijn als volgt:

    i) Fase 1 omvat de eerste 200 000 uren inspanning waarin de korven worden uitgezet bij het begin van het eerste visseizoen.

    ii) Alle aan fase 1 deelnemende vaartuigen ontplooien hun activiteiten tijdens de eerste 200 000 uitzeturen in een gebied begrensd door twaalf vakken van 0,5° breedtegraad bij 1° lengtegraad. Voor elke lijn wordt de inspanning berekend door het aantal aan de lijn bevestigde korven te vermenigvuldigen met de uitzettijd (in uren) van die lijn. De uitzettijd is voor elke lijn de tijd tussen het begin van het uitzetten en het begin van het ophalen.

    iii) Vaartuigen mogen niet buiten het door de twaalf vakken van 0,5° breedtegraad bij 1° lengtegraad begrensde gebied vissen voordat fase 1 is voltooid.

    iv) Tijdens fase 1 mogen vaartuigen niet meer dan 30 000 uitzeturen in hetzelfde vak van 0,5° breedtegraad bij 1° lengtegraad actief zijn.

    v) Indien vaartuigen naar de haven terugkeren voordat de 200 000 uitzeturen in fase 1 volledig zijn besteed, dienen de resterende uitzeturen te worden volgemaakt om fase 1 als voltooid te kunnen beschouwen.

    vi) Als de 200 000 uitzeturen in het kader van de experimentele regeling volledig zijn besteed, mag fase 1 als voltooid worden beschouwd en kan het vaartuig overgaan tot gewone visserijactiviteiten.

    3. De gewone visserijactiviteiten, worden uitgeoefend met inachtneming van de voorschriften van artikel 3, artikel 5, lid 4, artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 2.

    4. Voor de uitoefening van de gewone visserijactiviteiten na afloop van fase 1 van de experimentele regeling geldt de in artikel 7, lid 2, vastgestelde regeling van de tiendaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen.

    5. De deelnemende vaartuigen voeren fase 2 van de experimentele regeling uit bij het begin van het tweede seizoen van deelneming. De voorwaarden voor fase 2 zijn als volgt:

    i) In fase 2 vissen de deelnemende vaartuigen in drie rechthoeken van ongeveer 26 vierkante zeemijl (de rechthoeken zijn 6,0° breed bij 7,5° lang). Deze rechthoeken zijn onderverdelingen van de voor fase 1 van de experimentele regeling afgebakende vakken.

    ii) De kapitein van het vaartuig beslist in welke drie rechthoeken wordt gevist, met dien verstande dat de geselecteerde rechthoeken niet aan elkaar mogen grenzen en de afstand tussen de grenzen van twee rechthoeken minstens 4 zeemijl moet bedragen.

    iii) De vaartuigen vissen ononderbroken (behoudens in noodsituaties of bij slecht weer) in een zelfde rechthoek tot de gemiddelde vangst per korf nog slechts 25 % of minder van de uitgangswaarde bedraagt en zetten de korven vervolgens nog gedurende 7 500 uren uit. Per rechthoek worden niet meer dan 50 000 uitzeturen in totaal besteed. Voor de tenuitvoerlegging van fase 2 wordt de uitgangsvangstwaarde gedefinieerd als zijnde de gemiddelde vangst per korf voor een bepaalde rechthoek, berekend op basis van de eerste vijf trekken in die rechthoek. De uitzettijd van de korven bedraagt hierbij ten minste 24 uur.

    iv) De vaartuigen dienen de visserijactiviteiten in een rechthoek te hebben voltooid voordat zij naar een andere overgaan.

    v) De vaartuigen streven ernaar hun inspanningen over de gehele rechthoek te spreiden, zodat de korven niet de hele tijd op dezelfde plek worden uitgezet, met dien verstande dat de afstand tussen de grenzen van twee rechthoeken minstens 4 zeemijl moet bedragen.

    vi) Nadat de visserij in de derde rechthoek is beëindigd, mogen de vaartuigen fase 2 als voltooid beschouwen en overgaan tot de gewone visserijactiviteiten.

    6. Voor de uitoefening van de gewone visserijactiviteiten na afloop van fase 2 van de experimentele regeling geldt de regeling van de tiendaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen.

    7. De deelnemende vaartuigen voeren fase 3 van de experimentele regeling uit aan het einde van het tweede seizoen van deelneming. De voorwaarden voor fase 3 zijn als volgt:

    i) De aan de experimentele regeling deelnemende vaartuigen beginnen met de uitvoering van fase 3 ongeveer één week vóór het einde van het tweede visseizoen. Het visseizoen zal voor een vaartuig ook ten einde zijn indien het vrijwillig de visserijactiviteiten stopzet of indien de visserij wordt gesloten omdat de TAC is bereikt.

    ii) Indien de kapitein van het vaartuig besluit de visserij vrijwillig te beëindigen, begint het vaartuig met de uitvoering van fase 3 ongeveer één week vóór het stopzetten van de visserijactiviteiten.

    iii) De CCAMLR stelt (overeenkomstig de regeling voor de tiendaagse meldingen van de vangsten en visserij-inspanningen) alle verdragsluitende partijen die aan hun tweede seizoen in het kader van de experimentele regeling bezig zijn, ervan in kennis met de uitvoering van fase 3 te beginnen wanneer er nog ongeveer één week kan worden gevist voordat de TAC zal zijn bereikt en de visserij bijgevolg zal worden gesloten.

    iv) Voor de uitvoering van fase 3 keren de vaartuigen terug naar de drie rechthoeken waar zij tijdens fase 2 van de experimentele regeling hebben gevist en leveren zij in elke rechthoek een inspanning van 10 000 tot 15 000 uitzeturen.

    8. Om het analyseren van de tijdens fasen 2 en 3 verzamelde gegevens te vergemakkelijken, delen de vaartuigen de coördinaten mede van de rechthoek waar zij hebben gevist, alsook de datum, de visserij-inspanning (het aantal en de verspreiding van de korven en de uitzettijd) en de per trek gedane vangst (aantal dieren en gewicht).

    9. De in het kader van de experimentele regeling tot 30 juni van een seizoen verzamelde gegevens worden aan de CCAMLR medegedeeld tegen uiterlijk 31 augustus van het volgende seizoen, waarbij onder seizoen wordt verstaan de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar.

    10. Vaartuigen die de drie fasen van de experimentele regeling volledig hebben afgewerkt, zullen in de daaropvolgende seizoenen niet aan experimentele visserijregelingen hoeven deel te nemen. De voorschriften van artikel 3, artikel 5, lid 4, artikel 6, lid 2, en artikel 8, lid 2, blijven evenwel op hen van toepassing.

    11. Vissersvaartuigen nemen individueel aan de experimentele regeling deel (zij mogen bij voorbeeld niet samenwerken bij de uitvoering van sommige fasen van het experiment).

    12. De in het kader van de experimentele regeling gevangen krabben worden in rekening gebracht op de voor het lopende visseizoen geldende TAC (b.v. voor 1995-1996 worden de experimentele vangsten meegerekend voor de TAC van 1 600 ton die in artikel 5, lid 4, is vastgesteld).

    13. De experimentele regeling heeft een looptijd van drie seizoenen (1995-1996 tot en met 1997-1998), tijdens dewelke de voorwaarden te allen tijde door de Commissie kunnen worden aangepast. Vissersvaartuigen die in het seizoen 1996-1997 met de experimentele visserij beginnen, moeten hiermee doorgaan in het seizoen 1998-1999, waarbij onder seizoen wordt verstaan de periode van 1 juli tot en met 30 juni van het volgende jaar.

    BIJLAGE III

    MINIMUMMAASWIJDTEN ALS BEDOELD IN ARTIKEL 14

    >RUIMTE VOOR DE TABEL>

    BIJLAGE IV

    MAATREGELEN OM INCIDENTELE STERFTE VAN ZEEVOGELS BIJ BEUGVISSERIJ IN HET ONDER DE WERKINGSSFEER VAN DE CCAMLR VALLENDE GEBIED, MET UITZONDERING VAN DE FAO-DEELGEBIEDEN 58.6 EN 58.7 EN FAO-SECTOR 58.5.1, TE VERMINDEREN

    a) Het vissen dient op zodanige wijze te geschieden dat de van aas voorziene haken zo spoedig mogelijk na het te water laten van de lijn zinken. Er mag alleen ontdooid aas worden gebruikt.

    b) De beuglijnen mogen alleen 's nachts worden uitgezet (tussen zonsondergang en -opgang). Bij de nachtelijke beugvisserij mogen slechts de scheepslichten worden gebruikt die uit een oogpunt van veiligheid noodzakelijk zijn.

    c) Het overboord gooien van afval terwijl de beuglijnen uitgezet of opgehaald worden, moet worden vermeden. In gevallen waarin dit toch onvermijdelijk is, dient het overboord gooien zo ver mogelijk verwijderd van de plaats waar de beuglijnen zijn uitgezet of worden opgehaald, en/of aan de overzijde van het vaartuig te gebeuren.

    d) Alles moet worden in het werk gesteld om bij de beugvisserij levend gevangen vogels levend te bevrijden en, in gevallen waar zulks mogelijk is, de haken te verwijderen zonder het leven van de betrokken vogels in gevaar te brengen.

    e) Er moet tijdens het uitzetten van de beuglijnen een vogelverschrikkerlijn worden gesleept die vogels ervan weerhoudt op het aas te gaan zitten. Op de kenmerken van deze voorziening en de gebruikswijze wordt nader ingegaan in het aanhangsel van deze bijlage. Afwijkingen in de constructie, wat betreft het aantal en de bevestigingsplaats van de wartels, zijn toegestaan voor zover het daadwerkelijk door de vogelverschrikker bestreken zeeoppervlak niet kleiner is dan bij het hierna beschreven type. Ook zijn er verschillen toegestaan wat betreft de specificaties van de gesleepte voorziening om de lijn strak te houden.

    f) Met ingang van het visseizoen 1994-1995 is het gebruik van netsondekabels door vissersvaartuigen in het onder het CCAMLR-Verdrag vallende gebied verboden.

    g) Voor het seizoen 1995-1996 dient het aantal zeevogels, naar soort gespecificeerd, te worden medegedeeld dat is gedood of verwondingen heeft opgelopen door netsondekabels bij de gerichte visserij op Lepidonotothen squamifrons in FAO-sector 58.4.4 van de Antarctische wateren.

    h) Andere varianten van de verschrikkerlijn mogen worden getest door vaartuigen die twee waarnemers aan boord hebben, van wie ten minste één aangewezen volgens de CCAMLR-regeling voor internationale wetenschappelijke waarneming, voor zover aan alle andere voorwaarden wordt voldaan.

    Deze bijlage bevat een aanhangsel.

    Aanhangsel

    1. De vogelverschrikkerlijn dient te worden bevestigd bij de achtersteven van het vaartuig, op circa 4,5 m boven het water en onmiddellijk boven de plaats waar het aas is uitgezet.

    2. De lijn dient een doorsnede te hebben van ongeveer 3 mm en een minimumlengte van 150 m, en aan het einde verzwaard te zijn opdat zij bij zijwind in het verlengde van het vaartuig blijft.

    3. Om de vijf meter, te beginnen vanaf het punt van bevestiging aan het vaartuig, dienen vanaf de hoofdlijn vijf dwarslijnen met wimpels te vertrekken die elk uit twee strengen met een doorsnede van circa 3 mm bestaan. De lengte van de aan de lijnen bevestigde wimpels varieert van circa 3,5 m voor de dichst bij het vaartuig gelegen wimpel tot 1,25 m voor de verst verwijderde, vijfde wimpel. De dwarslijnen van de uitgezette vogelverschrikkerlijn dienen het zeeoppervlak te raken en van tijd tot tijd onder te gaan wanneer het vaartuig deint. Bij het sleeppunt, voor en na elke bevestiging van de wimpels op de dwarslijnen en onmiddellijk voor elk gewicht aan het einde van de vogelverschrikkerlijn, dienen wartels te zijn aangebracht. Alle dwarslijnen moeten eveneens met wartels op de hoofdlijn zijn bevestigd.

    Sleeppunt

    >REFERENTIE NAAR EEN FILM>

    Wartel Dwarslijn Vogelverschrikkerlijn Gewicht of ander drukmiddel

    BIJLAGE V

    IN HET KADER VAN EEN EXPERIMENTELE VISSERIJREGELING TE VERSTREKKEN INFORMATIE

    1. Teneinde te garanderen dat het wetenschappelijk comité van de CCAMLR gedurende de periode waarin bepaalde visserijactiviteiten als experimenteel zijn aangemerkt, voor evaluatiedoeleinden over adequate informatie kan beschikken:

    i) stelt het wetenschappelijk comité een (zo nodig jaarlijks bijgewerkt) informatieplan op, waarin wordt aangegeven welke gegevens nodig zijn en welke actie moet worden ondernomen om de relevante gegevens over het experiment te verkrijgen;

    ii) verstrekt elk lid dat aan de betreffende visserijactiviteiten deelneemt, jaarlijks (tegen de vastgestelde datum) aan de CCAMLR de in het informatieplan van het wetenschappelijk comité aangewezen gegevens;

    iii) dient elk lid dat aan de betreffende visserijactiviteiten deelneemt of voornemens is een vaartuig toestemming te verlenen om met de visserij te beginnen, jaarlijks (tegen een vastgestelde datum) bij de CCAMLR een onderzoek- en visserijplan in dat ter goedkeuring aan het wetenschappelijk comité wordt voorgelegd;

    iv) stelt elk lid dat voornemens is een vaartuig toestemming te verlenen om met de visserij te beginnen terwijl het experiment loopt, de CCAMLR hiervan in kennis ten minste drie maanden vóór haar volgende gewone vergadering, en wacht het betreffende lid de uitkomst van die vergadering af alvorens de activiteiten aan te vangen;

    v) wanneer de overeenkomstig het informatieplan te verstrekken gegevens van het meest recente visseizoen niet aan de CCAMLR zijn medegedeeld, kunnen de visserijactiviteiten van het betrokken lid in het kader van de experimentele regeling worden opgeschort totdat de CCAMLR de betreffende informatie heeft ontvangen en het wetenschappelijk comité zich erover heeft kunnen uitspreken;

    vi) worden de vangstcapaciteit en de visserij-inspanning bij wijze van voorzorgsmaatregel beperkt tot het niveau iets boven hetgeen noodzakelijk is om de gegevens van het informatieplan te verzamelen en de in artikel 16 bedoelde evaluaties te verrichten;

    vii) worden de naam, het type, de afmetingen, het registratienummer en de radioroepnaam van alle aan de experimentele visserij deelnemende vaartuigen ten minste drie maanden vóór het begin van elk visseizoen bij het secretariaat van de CCAMLR geregistreerd; en

    viii) nemen alle aan de experimentele visserij deelnemende vaartuigen een wetenschappelijk waarnemer aan boord, die erop toeziet dat de gegevens volgens het overeengekomen informatieplan worden verzameld en assistentie verleent bij het vergaren van de relevante biologische en andere gegevens.

    2. Het door het wetenschappelijk comité vast te stellen informatieplan omvat, naargelang van de situatie:

    i) een beschrijving van de visserij-inspanning en van de ermee samenhangende biologische en ecologische gegevens;

    ii) richtsnoeren voor de tijdens de experimentele fase te leveren visserij-inspanning, met het oog op het vergaren van relevante gegevens voor het evalueren van het visserijpotentieel en de ecologische relaties tussen de populaties waarop wordt gevist, de afhankelijke en de aanverwante populaties, en van de waarschijnlijkheid van negatieve effecten, en

    iii) een evaluatie van de termijnen die nodig zijn om de reactie van de populaties waarop wordt gevist, de afhankelijke en de verwante populaties, op de visserijactiviteiten te kunnen meten.

    3. Het onderzoek- en visserijplan dat moet worden opgesteld door elk lid dat aan de experimentele regeling deelneemt of voornemens is dit te doen, omvat zoveel van de volgende gegevens als het betreffende lid kan verstrekken:

    i) een beschrijving van de wijze waarop het lid in de praktijk het informatieplan van het wetenschappelijk comité zal uitvoeren;

    ii) de aard van de experimentele visserij, onder andere de doelsoort(en), vangstmethoden, vangstgebied en voorgestelde maximumvangstniveaus voor het komende visseizoen;

    iii) via uitvoerige onderzoekingen/bestandsopnamen verzamelde biologische informatie over, onder meer, verspreiding, omvang van de betrokken bestanden, populatieontwikkeling en informatie over de identiteit van de bestanden;

    iv) nadere bijzonderheden over afhankelijke soorten en verwante soorten en over de mate waarin aan de nieuwe visserijactiviteiten consequenties kunnen zijn verbonden voor de betrokken bestanden, en

    v) gegevens over andere visserijactiviteiten in het gebied of over soortgelijke visserijactiviteiten in andere gebieden, die van nut kunnen zijn voor de bepaling van de waarde van de potentiële opbrengst.

    Top