Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 31984R1463

    Verordening (EEG) nr. 1463/84 van de Raad van 24 mei 1984 houdende organisatie van enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in 1985 en 1987

    PB L 142 van 29/05/1984, p. 3–10 (DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (ES, PT)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 01/03/1988

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1984/1463/oj

    31984R1463

    Verordening (EEG) nr. 1463/84 van de Raad van 24 mei 1984 houdende organisatie van enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in 1985 en 1987

    Publicatieblad Nr. L 142 van 29/05/1984 blz. 0003 - 0010
    Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 30 blz. 0221
    Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 30 blz. 0221


    *****

    VERORDENING (EEG) Nr. 1463/84 VAN DE RAAD

    van 24 mei 1984

    houdende organisatie van enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven in 1985 en 1987

    DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

    Gezien het voorstel van de Commissie (1),

    Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

    Overwegende dat de ontwikkeling van de structuur van de landbouwbedrijven een belangrijk element vormt bij het bepalen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid; dat het aanbeveling verdient in 1985 en 1987 voort te gaan met de uitvoering van het programma inzake statistische enquêtes van de Europese Economische Gemeenschap, dat voorziet in een reeks enquêtes inzake de structuur van de landbouwbedrijven en waarvan de laatste zijn gehouden krachtens de Verordeningen (EEG) nr. 218/78 (3) en nr. 449/82 (4);

    Overwegende dat deze ontwikkeling evenwel slechts dan op communautair niveau kan worden onderzocht indien voor alle Lid-Staten vergelijkbare gegevens beschikbaar zijn; dat het bijgevolg noodzakelijk is de tot dusver gedane pogingen tot harmonisatie voort te zetten;

    Overwegende dat de arbeidsbelasting van de Lid-Staten en de Commissie voor het bereiken van de gestelde doeleinden zoveel mogelijk dient te worden teruggebracht;

    Overwegende dat het dienstig is de in Verordening (EEG) nr. 449/82 en in Beschikking 83/461/EEG (5) vastgestelde kenmerken en definities, afgezien van wijzigingen van ondergeschikt belang, aan te houden, evenals het communautaire schema voor een tabellenprogramma, de uniforme code en de modaliteiten voor het opnemen van de gegevens op magneetband, vastgesteld bij Beschikking 83/460/EEG (6);

    Overwegende dat cooerdinatie door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen noodzakelijk is ten einde een uniforme verwerking van de resultaten van de enquête te waarborgen en ten einde te voldoen aan de behoeften van de Gemeenschap inzake informatie op dit gebied;

    Overwegende dat om de uitvoering van deze verordening te vergemakkelijken een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie dient te worden gehandhaafd, met name in het kader van het bij Besluit 72/279/EEG (7) ingestelde Permanent Comité voor de landbouwstatistiek,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

    VASTGESTELD:

    Artikel 1

    De Lid-Staten houden in het kader van het programma inzake statistische enquêtes van de Europese Economische Gemeenschap enquêtes over de structuur van de landbouwbedrijven op hun grondgebied, hierna te noemen »enquêtes", die betrekking hebben op het produktiejaar dat overeenkomt met de oogst 1985 en op het produktiejaar dat overeenkomt met de oogst 1987.

    Artikel 2

    De enquêtes vinden in een of meer fasen plaats in de vorm van volledige enquêtes of steekproefenquêtes, respectievelijk tussen 1 december 1984 en 1 maart 1986 en tussen 1 december 1986 en 1 maart 1988.

    Artikel 3

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    a) landbouwbedrijf: een technisch-economische eenheid die onder één beheer is geplaatst en landbouwprodukten voortbrengt;

    b) oppervlakte cultuurgrond: het totale oppervlak aan bouwland, blijvend grasland, meerjarige cultures en tuinen voor eigen gebruik.

    Artikel 4

    Het waarnemingsgebied van de enquêtes omvat:

    a) landbouwbedrijven met een oppervlakte cultuurgrond van 1 ha of meer;

    b) landbouwbedrijven met een oppervlakte cultuurgrond van minder dan 1 ha, indien zij in bepaalde mate voor de verkoop produceren of indien de produktie-eenheid ervan boven bepaalde fysieke drempels ligt.

    Artikel 5

    1. In geval van gecombineerde cultures wordt de oppervlakte cultuurgrond over de geteelde plantaardige produkten verdeeld naar rata van het gebruik van de grond voor deze produkten.

    2. De door de op elkaar volgende secundaire cultures ingenomen oppervlakte wordt vermeld naast de oppervlakte cultuurgrond.

    Artikel 6

    1. De Lid-Staten treffen de nodige maatregelen opdat de verzamelde gegevens beantwoorden aan de in de bijlage vermelde kenmerken. De definities van deze kenmerken zijn vervat in Beschikking 83/461/EEG en eventuele wijzigingen worden aangebracht volgens de procedure van artikel 12 van de onderhavige verordening.

    2. Indien in het kader van de toepassing voor bepaalde Lid-Staten van de communautaire typologie voor landbouwbedrijven bruto-standaardsaldi voor onderverdelingen van bepaalde in de bijlage genoemde kenmerken zijn vastgesteld, verzamelen de betrokken Lid-Staten alle informatie die noodzakelijk is om deze bruto-standaardsaldi te kunnen toepassen.

    Artikel 7

    De Lid-Staten die steekproefenquêtes uitvoeren, nemen, voor zover mogelijk, de nodige maatregelen om op de in artikel 8, onder b) en c), bedoelde aggregatieniveaus voor de behoeften van de Gemeenschap zo betrouwbaar mogelijke resultaten te verkrijgen.

    Artikel 8

    De Lid-Staten:

    a) stellen voor het inzamelen van de in artikel 6 bedoelde gegevens geschikte vragenlijsten op;

    b) werken na controle en eventuele correctie van de verzamelde gegevens de resultaten uit van elke afzonderlijke enquête op nationaal en regionaal niveau in de vorm van tabellen die volgens een communautair schema zijn opgesteld. Het tabellenprogramma wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 12;

    c) leveren, met uitzondering van Nederland, de resultaten van de enquête in in de vorm van tabellen, onderverdeeld naar agrarische probleemgebieden in de zin van artikel 3 van Richtlijn 75/268/EEG (1) en naar berggebieden in de zin van lid 3 van genoemd artikel; samen met de betrokken Lid-Staat besluit de Commissie tot samenvoeging van deze gebieden;

    d) nemen de onder b) en c) bedoelde tabellarische resultaten volgens een voor alle Lid-Staten geldend uniform schema op magneetband op. Het uniforme schema en de modaliteiten voor het opnemen van de resultaten worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 12;

    e) zenden, na controle en eventuele correctie van de tabellarische resultaten, de onder d) bedoelde magneetbanden in een of meer fasen, uiterlijk op 1 maart 1987, respectievelijk op 1 maart 1989, toe aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen. Indien een Lid-Staat niet alle tabellarische resultaten binnen de hierboven genoemde termijn kan toezenden, stelt de betrokken Lid-Staat de Commissie daarvan in kennis.

    Na bilateraal contact tussen de Commissie en de betrokken Lid-Staat worden nieuwe termijnen voor de toezending vastgesteld; bij aanzienlijke vertraging stelt de Commissie volgens de procedure van artikel 12 een nieuwe termijn vast;

    f) verstrekken de Commissie, in voorkomend geval, alle inlichtingen die deze van hen verlangt met betrekking tot de uitvoering van de hun bij deze verordening toegewezen taken.

    Artikel 9

    De in artikel 8, onder b) en c), alsmede in artikel 11 bedoelde resultaten worden in een zodanige vorm aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen doorgegeven dat de bedrijven niet herkenbaar zijn.

    Artikel 10

    De Commissie draagt zorg voor:

    a) de aggregatie op communautair niveau van de in artikel 8, onder d), bedoelde gegevens door het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen;

    b) de verspreiding van de resultaten van de enquête in samenwerking met de Lid-Staten; deze vindt plaats binnen zes maanden na toezending van de definitieve resultaten door alle Lid-Staten.

    Artikel 11

    1. Aan het in artikel 8 bedoelde programma kunnen volgens de procedure van artikel 12 voor de behoeften van de Gemeenschap andere tabellen of geografische niveaus worden toegevoegd, indien deze een aanvaardbare statistische betrouwbaarheid bezitten; in dat geval worden de onkosten van de Lid-Staten in aanmerking genomen.

    2. Indien de Commissie aanvullende studies uitvoert, verstrekken de Lid-Staten, voor zover dat nodig en mogelijk is, de door de Commissie gevraagde inlichtingen; dit geschiedt in onderlinge overeenstemming tussen de Commissie en de betrokken Lid-Staat, waarbij in het bijzonder zorg wordt gedragen voor het bewaren van het statistisch geheim.

    Artikel 12

    1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze bij het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, hierna te noemen »het Comité", ingeleid door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

    2. De vertegenwoordiger van de Commissie dient bij het Comité een ontwerp in van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van het betrokken vraagstuk. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 45 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet deel aan de stemming.

    3. De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het door het Comité uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht; in dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten tot ten hoogste een maand na deze kennisgeving uitstellen.

    De Raad kan binnen een maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

    Artikel 13

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

    Gedaan te Brussel, 24 mei 1984.

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    G. LENGAGNE

    (1) PB nr. C 60 van 2. 3. 1984, blz. 4.

    (2) PB nr. C 117 van 30. 4. 1984, blz. 161.

    (3) PB nr. L 35 van 4. 2. 1978, blz. 1.

    (4) PB nr. L 59 van 2. 3. 1982, blz. 1.

    (5) PB nr. L 251 van 12. 9. 1983, blz. 100.

    (6) PB nr. L 251 van 12. 9. 1983, blz. 24.

    (7) PB nr. L 179 van 7. 8. 1972, blz. 1.

    (1) PB nr. L 128 van 19. 5. 1975, blz. 1.

    BIJLAGE

    LIJST VAN KENMERKEN

    1.2 // A. Geografische ligging van het bedrijf // // 01 Regio // // 02 Probleemgebied // ja/neen // a) Berggebied // ja/neen // B. Rechtspersoonlijkheid en beheer van het bedrijf (op de dag van de enquête) // // 01 Berusten de juridische en economische aansprakelijkheid voor het bedrijf bij een natuurlijk persoon? // ja/neen // 02 Zo ja, is deze persoon (het bedrijfshoofd) tevens de bedrijfsleider? // ja/neen // C. Exploitatievorm (gezien vanuit het standpunt van het bedrijfshoofd) // // Oppervlakte cultuurgrond: // ha/a // 01 in eigendom // ......... / ......... // 02 in pacht // ......... / ......... // 03 in deelpacht of in andere exploitatievormen // ......... / ......... // D. Bouwland // // Granen voor korrelwinning (inclusief zaden): // // 01 Zachte tarwe en spelt // ......... / ......... // 02 Harde tarwe // ......... / ......... // 03 Rogge // ......... / ......... // 04 Gerst // ......... / ......... // 05 Haver // ......... / ......... // 06 Korrelmaïs // ......... / ......... // 07 Rijst // ......... / ......... // 08 Overige granen // ......... / ......... // 09 Peulvruchten (inclusief zaden en mengsels van granen en droog te oogsten peulvruchten) // ......... / ......... // 10 Aardappelen (inclusief primeurs en pootaardappelen) // ......... / ......... // 11 Suikerbieten (exclusief zaden) // ......... / ......... // 12 Voederwortel en koolgewassen (exclusief zaden) // ......... / ......... // 13 Handelsgewassen (inclusief zaden van oliehoudende gewassen, doch exclusief zaden van vezelgewassen, hop, tabak en andere handelsgewassen), waarvan: // // a) tabak // ......... / ......... // b) hop (1) // ......... / ......... // c) katoen (2) // ......... / ......... // d) andere oliehoudende en vezelgewassen en andere handelsgewassen: // ......... / ......... // i) andere oliehoudende en vezelgewassen (3) // ......... / ......... // ii) andere handelsgewassen (3) voor Griekenland. (3) Facultatief.

    // // // // ha/a // Verse groenten, meloenen, aardbeien: // // 14 - in open lucht, waarvan: // ......... / ......... // a) teelt in volle grond // ......... / ......... // b) tuinbouw // ......... / ......... // 15 - onder glas // ......... / ......... // Bloemen en sierplanten (exclusief boomkwekerijken): // // 16 - in open lucht // ......... / ......... // 17 - onder glas // ......... / ......... // 18 Voedergewassen: // ......... / ......... // a) tijdelijk grasland // ......... / ......... // b) overige // ......... / ......... // 19 Zaden en planten op bouwland (exclusief granen, droog te oogsten peulvruchten, aardappelen en oliehoudende gewassen) // ......... / ......... // 20 Overige gewassen op bouwland // ......... / ......... // 21 Braakland // ......... / ......... // E. Tuin voor eigen gebruik // ......... / ......... // F. Blijvend grasland (1) // // 01 Blijvend grasland exclusief weiden met geringe opbrengst // ......... / ......... // 02 Weiden met geringe opbrengst // ......... / ......... // G. Meerjarige cultures // // 01 Boomgaarden en kleinfruit: // ......... / ......... // a) vers fruit, inclusief kleinfruit (2) // ......... / ......... // b) schaalvruchten (2) // ......... / ......... // 02 Citrusvruchtaanplantingen // ......... / ......... // 03 Olijfboomgaarden // ......... / ......... // 04 Wijngaarden, waar gewoonlijk: // ......... / ......... // a) kwaliteitswijn wordt geproduceerd // ......... / ......... // b) andere wijn wordt geproduceerd // ......... / ......... // c) tafeldruiven worden geproduceerd // ......... / ......... // d) rozijnen en krenten worden geproduceerd (2) // ......... / ......... // 05 Boomkwekerijen // ......... / ......... // 06 Overige meerjarige cultures // ......... / ......... // 07 Meerjarige cultures onder glas (3) // ......... / ......... // H. Overige oppervlakten // // 01 Oppervlakte niet in gebruik zijnde cultuurgrond (landbouwgrond die niet meer in gebruik is om economische, sociale of andere redenen en die niet in de Griekenland.

    // // // // ha/a // 02 Beboste oppervlakte: // ......... / ......... // a) niet commercieel (1) // ......... / ......... // b) commercieel (1) // ......... / ......... // en/of: // // c) loofbos (1) // ......... / ......... // d) naaldbos (1) // ......... / ......... // e) gemengd bos (1) // ......... / ......... // 03 Overige gronden (gebouwen plus erf, wegen, vijvers, steengroeven, onvruchtbare gronden, rotsen enz.) (2) // ......... / ......... // I. Elkaar opvolgende teelten, paddestoelen, irrigatie, staand glas // // 01 Elkaar opvolgende secundaire teelten van andere dan voedergewassen (exclusief tuinbouw en teelten onder glas) (3) // ......... / ......... // 02 Paddestoelen (4) // ......... / ......... // 03 Geïrrigeerde oppervlakten (4) // ......... / ......... // 04 Grondoppervlakte onder staand glas in gebruik (4) // ......... / ......... // J. Veestapel (op . . .) (datum nader te bepalen) // Aantal // 01 Eenhoevige dieren (5) // ......... / ......... // Runderen: // // 02 jonger dan 1 jaar: // ...................... // a) mannelijk (1) // ...................... // b) vrouwelijk (1) // // tussen 1 en nog geen 2 jaar oud: // ...................... // 03 Mannelijke dieren // ...................... // 04 Vrouwelijke dieren // // 2 jaar en ouder: // ...................... // 05 Mannelijke dieren // ...................... // 06 Vaarzen // ...................... // 07 Melkkoeien // ...................... // 08 Overige koeien // ...................... // Schapen en geiten: // // 09 Schapen (alle leeftijden): // ...................... // a) ooien // ...................... // b) overige schapen // ...................... // 10 Geiten (alle leeftijden) (6) // ...................... // a) vrouwelijke voor de voortplanting (7) // ...................... // b) overige

    // // // // Aantal // Varkens: // // 11 Biggen met een levend gewicht van minder dan 20 kg // ...................... // 12 Fokzeugen van 50 kg en meer // ...................... // 13 Andere varkens // ...................... // Pluimvee: // // 14 Mesthoenders // ...................... // 15 Leghennen // ...................... // 16 Overig pluimvee (eenden, kalkoenen, ganzen en parelhoenders) // ...................... // 17 Moederkonijnen (1) // ...................... // // Aantal bijenkorven // 18 Bijen (1) // ...................... // 19 Andere dieren (1) // ja/neen

    L. Landbouwarbeidskrachten (in de 12 maanden die aan de dag van de enquête voorafgaan)

    1.2,6 // // // // Landbouwwerk voor het bedrijf (2) in % van de jaarlijkse arbeidstijd van een persoon met volledige arbeidstijd // // // // 1.2.3.4.5.6 // // 0 - < 25 // 25 - < 50 // 50 - < 75 // 75 - < 100 // 100 // // // // // // // 01 a) Bedrijfshoofd // // // // // // 02 Op het bedrijf werkende echtgenoot (echtgenote) // // // // 1.2.3,4.5.6 // 03 Andere gezinsleden // // Aantal personen // // // van het bedrijfshoofd 04 Regelmatig werkzame arbeidskrachten, niet-gezinsleden // // // // // // // // // 1.2.3.4.5.6.7 // // µ 24 // 25-34 // 35-44 // 45-54 // 55-64 // 65 en ouder // // // // // // // // 01 b) Leeftijd van het bedrijfshoofd (in jaren) - aankruisen - // // // // // // 1.2.3 // // // // 01 c) Geslacht van het bedrijfshoofd - aankruisen - // mannelijk // // // // // // vrouwelijk // // // //

    Niet regelmatig werkzame arbeidskrachten, niet-gezinsleden:

    1.2 // // // 05 + 06 equivalent aantal volledige werkdagen in de 12 maanden die aan de dag van de enquête

    (1) Facultatief. (2) Exclusief huishoudelijk werk.

    07 Heeft het bedrijfshoofd een andere winstgevende werkzaamheid:

    1.2.3 // // // // als voornaamste bezigheid? // // // // // (Aankruisen wat van toepassing is) // als bijkomende bezigheid? // // // // //

    08 Heeft de echtgenoot/echtgenote van het bedrijfshoofd, die landbouwwerk voor het bedrijf verricht, een andere winstgevende werkzaamheid (1):

    1.2.3 // // // // als voornaamste bezigheid? // // // // // (Aankruisen wat van toepassing is) // als bijkomende bezigheid? // // // // //

    09 Hebben andere gezinsleden van het bedrijfshoofd die landbouwwerk voor het bedrijf verrichten, een andere winstgevende werkzaamheid (1) (2):

    1.2.3 // // // // als voornaamste bezigheid? // // // // // (Aantal personen) // als bijkomende bezigheid? // // // // //

    10 Totaal aantal van de onder L 01 tot en met L 06 niet opgevoerde volledige werkdagen (landbouwwerk) die door niet-rechtstreeks door het bedrijf tewerkgestelde personen werden gepresteerd (b. v. werknemers van loonbedrijven) (3).

    1.2 // // // // Aantal equivalent volledige werkdagen in de 12 maanden die aan de dag van de enquête voorafgaan (4) (5). // // // ......... / .........

    (1) Facultatief voor Griekenland. (2) Facultatief behalve vruchtwisseling is opgenomen) // ......... / .........

    (1) Italië en Griekenland mogen rubriek 01 en 02 samenvoegen. (2) Facultatief behalve voor Griekenland. (3) Facultatief voor geiten (7) // ......................

    (1) Facultatief. (2) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland mogen rubriek 03 en rubriek 01 samenvoegen. (3) In een Lid-Staat waar deze rubriek van belang is, kan deze in verscheidene cultures worden onderverdeeld. (4) Facultatief voor de Bondsrepubliek Duitsland. (5) Facultatief voor het Verenigd Koninkrijk. (6) Facultatief voor de Bondsrepubliek Duitsland, Ierland en het Verenigd Koninkrijk. (7) Facultatief, behalve voor Griekenland. voorafgaan // // //

    (1) Facultatief voor Nederland, op voorwaarde dat er een globale schatting van dit kenmerk wordt gegeven.

    (2) Facultatief voor Denemarken.

    (3) Facultatief voor de Bondsrepubliek Duitsland en Griekenland.

    (4) Facultatief voor de Lid-Staten die van dit kenmerk een globale schatting op nationaal niveau kunnen geven.

    (5) Het Verenigd Koninkrijk mag deze gegevens in equivalent arbeidsweken opgeven.

    ......................

    A ) OOIEN

    ......................

    B ) OVERIGE SCHAPEN

    ......................

    10 GEITEN ( ALLE LEEFTIJDEN ) ( 6 )

    ......................

    A ) VROUWELIJKE VOOR DE VOORTPLANTING ( 7 )

    ......................

    B ) OVERIGE GEITEN ( 7 ) VERENIGD KONINKRIJK . ( 7 ) FACULTATIEF, BEHALVE VOOR GRIEKENLAND .

    // // //

    AANTAL

    VARKENS : //

    11 BIGGEN MET EEN LEVEND GEWICHT VAN MINDER DAN 20 KG

    ......................

    12 FOKZEUGEN VAN 50 KG EN MEER

    ......................

    13 ANDERE VARKENS

    ......................

    PLUIMVEE : //

    14 MESTHOENDERS

    ......................

    15 LEGHENNEN

    ......................

    16 OVERIG PLUIMVEE ( EENDEN, KALKOENEN, GANZEN EN PARELHOENDERS )

    ......................

    17 MOEDERKONIJNEN ( 1 )

    ...................... //

    AANTAL BIJENKORVEN

    18 BIJEN ( 1 )

    ......................

    19 ANDERE DIEREN ( 1 )

    JA/NEEN

    L . LANDBOUWARBEIDSKRACHTEN ( IN DE 12 MAANDEN DIE AAN DE DAG VAN DE ENQUETE VOORAFGAAN )

    1.2,6 // // //

    LANDBOUWWERK VOOR HET BEDRIJF ( 2 ) IN % VAN DE JAARLIJKSE ARBEIDSTIJD VAN EEN PERSOON MET VOLLEDIGE ARBEIDSTIJD // // // //

    1.2.3.4.5.6 //

    0 - < 25

    25 - < 50

    50 - < 75

    75 - < 100

    100 // // // // // //

    01 A ) BEDRIJFSHOOFD // // // // //

    02 OP HET BEDRIJF WERKENDE ECHTGENOOT ( ECHTGENOTE ) // // // //

    1.2.3,4.5.603 ANDERE GEZINSLEDEN //

    AANTAL PERSONEN // //

    VAN HET BEDRIJFSHOOFD 04 REGELMATIG WERKZAME ARBEIDSKRACHTEN, NIET-GEZINSLEDEN // // // // // // // // //

    1.2.3.4.5.6.7 // // 24

    25-34

    35-44

    45-54

    55-64

    65 EN OUDER // // // // // // //

    01 B ) LEEFTIJD VAN HET BEDRIJFSHOOFD ( IN JAREN ) - AANKRUISEN - // // // // // //

    1.2.3 // // //

    01 C ) GESLACHT VAN HET BEDRIJFSHOOFD - AANKRUISEN - // MANNELIJK // // // // // // VROUWELIJK // // // //

    NIET REGELMATIG WERKZAME ARBEIDSKRACHTEN, NIET-GEZINSLEDEN :

    1.2 // //

    05 + 06 EQUIVALENT AANTAL VOLLEDIGE WERKDAGEN IN DE 12

    ( 1 ) FACULTATIEF . ( 2 ) EXCLUSIEF HUISHOUDELIJK WERK .

    07 HEEFT HET BEDRIJFSHOOFD EEN ANDERE WINSTGEVENDE WERKZAAMHEID :

    1.2.3 // // // // ALS VOORNAAMSTE BEZIGHEID? // // // //

    ( AANKRUISEN WAT VAN TOEPASSING IS ) // ALS BIJKOMENDE BEZIGHEID? // // // // //

    08 HEEFT DE ECHTGENOOT/ECHTGENOTE VAN HET BEDRIJFSHOOFD, DIE LANDBOUWWERK VOOR HET BEDRIJF VERRICHT, EEN ANDERE WINSTGEVENDE WERKZAAMHEID ( 1 ):

    1.2.3 // // // // ALS VOORNAAMSTE BEZIGHEID? // // // //

    ( AANKRUISEN WAT VAN TOEPASSING IS ) // ALS BIJKOMENDE BEZIGHEID? // // // // //

    09 HEBBEN ANDERE GEZINSLEDEN VAN HET BEDRIJFSHOOFD DIE LANDBOUWWERK VOOR HET BEDRIJF VERRICHTEN, EEN ANDERE WINSTGEVENDE WERKZAAMHEID ( 1 ) ( 2 ):

    1.2.3 // // // // ALS VOORNAAMSTE BEZIGHEID? // // // //

    ( AANTAL PERSONEN ) // ALS BIJKOMENDE BEZIGHEID? // // // // //

    10 TOTAAL AANTAL VAN DE ONDER L 01 TOT EN MET L 06 NIET OPGEVOERDE VOLLEDIGE WERKDAGEN ( LANDBOUWWERK ) DIE DOOR NIET-RECHTSTREEKS DOOR HET BEDRIJF TEWERKGESTELDE PERSONEN WERDEN GEPRESTEERD ( B . V . WERKNEMERS VAN LOONBEDRIJVEN ) ( 3 ).

    1.2 // // //

    AANTAL EQUIVALENT VOLLEDIGE WERKDAGEN IN DE 12 MAANDEN DIE AAN DE DAG VAN DE ENQUETE VOORAFGAAN ( 4 ) ( 5 ). // //

    ......... / .........

    ( 1 ) FACULTATIEF VOOR GRIEKENLAND . ( 2 ) FACULTATIEF BEHALVE

    ......... / .........

    ( 1 ) ITALIE EN GRIEKENLAND MOGEN RUBRIEK 01 EN 02 SAMENVOEGEN . ( 2 ) FACULTATIEF BEHALVE VOOR GRIEKENLAND . ( 3 ) FACULTATIEF VOOR

    ......................

    ( 1 ) FACULTATIEF . ( 2 ) HET VERENIGD KONINKRIJK EN IERLAND MOGEN RUBRIEK 03 EN RUBRIEK 01 SAMENVOEGEN . ( 3 ) IN EEN LID-STAAT WAAR DEZE RUBRIEK VAN BELANG IS, KAN DEZE IN VERSCHEIDENE CULTURES WORDEN ONDERVERDEELD . ( 4 ) FACULTATIEF VOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND . ( 5 ) FACULTATIEF VOOR HET VERENIGD KONINKRIJK . ( 6 ) FACULTATIEF VOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND, IERLAND EN HET MAANDEN DIE AAN DE DAG VAN DE ENQUETE VOORAFGAAN // // //

    ( 1 ) FACULTATIEF VOOR NEDERLAND, OP VOORWAARDE DAT ER EEN GLOBALE SCHATTING VAN DIT KENMERK WORDT GEGEVEN .

    ( 2 ) FACULTATIEF VOOR DENEMARKEN .

    ( 3 ) FACULTATIEF VOOR DE BONDSREPUBLIEK DUITSLAND EN GRIEKENLAND .

    ( 4 ) FACULTATIEF VOOR DE LID-STATEN DIE VAN DIT KENMERK EEN GLOBALE SCHATTING OP NATIONAAL NIVEAU KUNNEN GEVEN .

    ( 5 ) HET VERENIGD KONINKRIJK MAG DEZE GEGEVENS IN EQUIVALENT ARBEIDSWEKEN OPGEVEN .

    Top