This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62013CO0153
Order of the Court (Eighth Chamber) of 3 April 2014. # Pohotovosť s. r. o. v Ján Soroka. # Reference for a preliminary ruling: Okresný súd Bardejov - Slovakia. # Reference for a preliminary ruling - Directive 93/13/EEC - Scope ratione temporis - Facts preceding the accession of the Slovak Republic to the European Union - Clear lack of jurisdiction of the Court. # Case C-153/13.
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 3 april 2014.
Pohotovosť s. r. o. tegen Ján Soroka.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Okresný súd Bardejov - Slowakije.
Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Toepassing ratione temporis - Feiten die hebben plaatsgevonden vóór toetreding van Slowaakse Republiek tot Europese Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof.
Zaak C-153/13.
Beschikking van het Hof (Achtste kamer) van 3 april 2014.
Pohotovosť s. r. o. tegen Ján Soroka.
Verzoek om een prejudiciële beslissing: Okresný súd Bardejov - Slowakije.
Prejudiciële verwijzing - Richtlijn 93/13/EEG - Toepassing ratione temporis - Feiten die hebben plaatsgevonden vóór toetreding van Slowaakse Republiek tot Europese Unie - Kennelijke onbevoegdheid van Hof.
Zaak C-153/13.
Court reports – general
ECLI identifier: ECLI:EU:C:2014:1854
*A9* Okresný súd Bardejov, uznesenie zo dňa 15/02/2013 (2Er/204/2003-64)
BESCHIKKING VAN HET HOF (Achtste kamer)
3 april 2014 ( *1 )
„Prejudiciële verwijzing — Richtlijn 93/13/EEG — Toepassing ratione temporis — Feiten die hebben plaatsgevonden vóór toetreding van Slowaakse Republiek tot Europese Unie — Kennelijke onbevoegdheid van Hof”
In zaak C‑153/13,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Okresný súd Bardejov (Slowakije) bij beslissing van 15 februari 2013, ingekomen bij het Hof op 26 maart 2013, in de procedure
Pohotovosť s. r. o.
tegen
Ján Soroka,
in tegenwoordigheid van:
Združenie na ochranu občana spotrebiteľa HOOS,
geeft HET HOF (Achtste kamer),
samengesteld als volgt: C. G. Fernlund, kamerpresident, A. Ó Caoimh en C. Toader (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: A. Calot Escobar,
gelet op de opmerkingen van:
— |
de Slowaakse Republiek, vertegenwoordigd door B. Ricziová als gemachtigde, |
— |
de Europese Commissie, vertegenwoordigd door A. Tokár en M. van Beek als gemachtigden, |
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om uitspraak te doen bij met redenen omklede beschikking overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Hof,
de navolgende
Beschikking
1 |
Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 6 en 7 van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB L 95, blz. 29) junctis de artikelen 38 en 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: „Handvest”). |
2 |
Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Pohotovosť s. r. o. (hierna: „Pohotovosť”) en J. Soroka betreffende de invordering op grond van een executoriale titel van een geldsom die Soroka verschuldigd was uit hoofde van een met Pohotovosť gesloten consumentenkredietovereenkomst. |
Toepasselijke bepalingen
Unierecht
3 |
Artikel 3, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt: „Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.” |
4 |
Artikel 6, lid 1, van deze richtlijn bepaalt: „De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.” |
5 |
Artikel 7 van deze richtlijn luidt: „1. De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers. 2. De in lid 1 bedoelde middelen dienen wettelijke bepalingen te omvatten waarbij personen of organisaties die volgens de nationale wetgeving een legitiem belang hebben bij de bescherming van de consument, overeenkomstig het nationale recht een beroep kunnen doen op de rechtbanken of de bevoegde administratieve instanties om te oordelen of contractuele bedingen die zijn opgesteld met het oog op een algemeen gebruik, oneerlijk zijn, en de passende en doeltreffende middelen aan te wenden om een eind te maken aan het gebruik van deze bedingen. 3. Met inachtneming van de nationale wetgeving kunnen de in lid 2 vermelde beroepen, afzonderlijk of gezamenlijk, worden ingesteld tegen verschillende verkopers in dezelfde economische sector of hun verenigingen die gebruikmaken dan wel het gebruik aanbevelen van dezelfde of gelijksoortige algemene contractuele bedingen.” |
6 |
Artikel 8 van richtlijn 93/13 bepaalt: „Ter verhoging van het beschermingsniveau van de consument kunnen de lidstaten op het onder deze richtlijn vallende gebied strengere bepalingen aannemen of handhaven, voor zover deze verenigbaar zijn met het Verdrag.” |
Slowaaks recht
7 |
§ 93, lid 2, van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Občiansky súdny poriadok) bepaalt: „Tot interventie aan de zijde van de verzoeker of de verweerder wordt eveneens toegelaten de rechtspersoon die de bescherming van rechten krachtens een bijzondere regeling tot doel heeft [...]” |
8 |
§ 251, lid 4, van dit wetboek luidt: „De bepalingen van de voorafgaande delen [van dit wetboek] zijn van toepassing op de tenuitvoerlegging van beslissingen en de tenuitvoerleggingsprocedure in de zin van de bijzondere regeling [...], voor zover die bijzondere regeling niet anders bepaalt. Er wordt evenwel altijd uitspraak gedaan bij beschikking.” |
9 |
Volgens § 37, lid 1, van het wetboek van tenuitvoerlegging geldt: „Partij in het geding zijn de schuldeiser en de schuldenaar; andere personen kunnen slechts partij in het geding zijn voor het gedeelte van het geding waarvoor hun die hoedanigheid overeenkomstig de onderhavige wet is toegekend. Wanneer de rechter uitspraak doet over de kosten van de tenuitvoerlegging, wordt de aangestelde gerechtsdeurwaarder ook beschouwd als partij in het geding.” |
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
10 |
Op 10 december 2002 heeft Pohotovosť aan Soroka een consumentenkrediet van 10000 Slowaakse kroon (SKK) (332 EUR) verstrekt. Die overeenkomst omvatte ook een standaardformulier voor mandaatverlening door de schuldenaar aan de advocaat van Pohotovosť, de heer Kušnír. |
11 |
Uit de verwijzingsbeslissing blijkt dat die kredietovereenkomst het jaarlijkse kostenpercentage niet vermeldde (JKP) en bovendien een beding bevatte op grond waarvan niet-nakoming van de contractuele verplichtingen werd bestraft met 0,25 % rente per dag, wat overeenkomt met een rente op jaarbasis van 91,25 %. |
12 |
Op 27 maart 2003 is een notariële akte verleden waarin de heer Paiček de schuld uit die overeenkomst namens de consument erkende. Paiček was daartoe gemachtigd door dezelfde advocaat, Kušnír. |
13 |
Op grond van die notariële akte, die naar Slowaaks recht een executoriale titel vormt, heeft Pohotovosť op 26 mei 2003 een verzoek om verlof tot executie van haar schuldvordering ingediend. Op 24 juni 2003 heeft de Okresný súd Bardejov (arrondissementsrechtbank te Bardejov) een gerechtsdeurwaarder een volledig mandaat verleend om de executie van het bedrag van 474,01 EUR in te leiden. |
14 |
Op 19 augustus 2011 heeft de vereniging voor consumentenbescherming Združenie na ochranu občana spotrebiteľa HOOS (hierna: „Združenie HOOS”) verzocht om toelating tot interventie in de tegen Soroka ingeleide tenuitvoerleggingsprocedure. Op 3 april 2012 heeft de verwijzende rechter dat verzoek van die vereniging afgewezen op grond dat interventie van een derde alleen mogelijk is in een procedure op tegenspraak en niet in een tenuitvoerleggingsprocedure. |
15 |
Op 16 april 2012 heeft Združenie HOOS hoger beroep aangetekend tegen die beslissing. Daarbij betoogde zij dat het onrechtmatig is interventie door een derde uit te sluiten in procedures waarin het verzoek om tenuitvoerlegging is gebaseerd op een arbitrale beslissing of een notariële akte. |
16 |
Op 19 april 2012 heeft de verwijzende rechter bij beschikking de tenuitvoerlegging geschorst op grond dat de notariële akte niet ten uitvoer kon worden gelegd omdat zij was ondertekend door één en dezelfde persoon, die zowel de schuldeiser als de schuldenaar vertegenwoordigde, wat volgens hem in strijd is met de toepasselijke bepalingen van het Slowaakse recht, met name § 22, lid 2, van het burgerlijk wetboek. |
17 |
Op 7 juni 2012 heeft Pohotovosť die beschikking tot schorsing van de tenuitvoerlegging aangevochten bij de verwijzende rechter, die er in zijn uitspraak op wijst dat het in een zaak waar de verweerder dakloos is, wat bij Soroka kennelijk het geval is, zinvol zou zijn dat Združenie HOOS tot interventie wordt toegelaten, temeer omdat die vereniging daar eventueel toe bereid is, teneinde de belangen van de betrokkene te verdedigen. Voorts zet de verwijzende rechter uiteen dat de Najvyšší súd Slovenskej republiky (hoogste rechter van Slowakije) op 10 oktober 2012 in een beschikking in een andere zaak heeft geoordeeld dat interventie van een derde slechts geoorloofd is in procedures op tegenspraak en niet in tenuitvoerleggingsprocedures, die, naar hun aard, niet contradictoir zijn. Een van de rechters van de rechtsprekende formatie van de Najvyšší súd Slovenskej republiky heeft in die beschikking echter het afwijkende standpunt ingenomen dat interventie door een derde niet mogelijk is gedurende de gehele tenuitvoerleggingsprocedure, maar toch voor bepaalde delen daarvan moet worden toegestaan. |
18 |
De verwijzende rechter concludeert daaruit dat het verzoek om interventie van Združenie HOOS overeenkomstig de rechtspraak van de Najvyšší súd Slovenskej republiky moet worden afgewezen. Hij vraagt zich echter af of die rechtspraak verenigbaar is met richtlijn 93/13. |
19 |
Daarop heeft de Okresný súd Bardejov de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:
|
Procesverloop voor het Hof
20 |
Bij schrijven van 4 juli 2013 heeft Pohotovosť het Hof ervan op de hoogte gebracht dat zij op 26 maart 2013 haar hoger beroep had ingetrokken en dat de verwijzende rechter naar nationaal recht gehouden was de procedure te beëindigen. Bijgevolg ging de op 19 april 2012 door die rechter gegeven beschikking tot schorsing van de tenuitvoerlegging in kracht van gewijsde. |
21 |
Het Hof heeft de verwijzende rechter verzocht te bevestigen of het hoofdgeding nog steeds bij hem aanhangig was en of hij, tegen deze achtergrond, zijn verzoek om een prejudiciële beslissing wenste te handhaven. Daarop heeft de verwijzende rechter bij brief van 3 december 2013 geantwoord dat de Krajský súd v Prešove (regionaal gerechtshof van Prešov) bij beschikking van 31 oktober 2013 de beschikking van 3 april 2012 waarbij Združenie HOOS toelating tot interventie was geweigerd, heeft vernietigd en de zaak naar hem heeft terugverwezen, en voorts heeft geoordeeld dat niet hoefde te worden beslist op het hoger beroep van Pohotovosť tegen de beschikking tot schorsing van de tenuitvoerlegging van 19 april 2012. De verwijzende rechter heeft uiteengezet dat het antwoord op de prejudiciële vragen volgens hem onontbeerlijk was om de kwestie van de interventie in de tenuitvoerleggingsprocedure te kunnen beslechten en dat hij zijn verzoek om een prejudiciële beslissing bijgevolg handhaafde. |
Bevoegdheid van het Hof
22 |
Overeenkomstig artikel 53, lid 2, van zijn Reglement voor de procesvoering kan het Hof, wanneer het kennelijk onbevoegd is om kennis te nemen van een zaak, te allen tijde, de advocaat-generaal gehoord, zonder de behandeling voort te zetten beslissen bij met redenen omklede beschikking. Deze bepaling dient op de onderhavige zaak te worden toegepast. |
23 |
In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing dat de enige kredietovereenkomst die in het hoofdgeding aan de orde is, is gesloten op 10 december 2002, dat wil zeggen vóór de toetreding van de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie op 1 mei 2004. |
24 |
Zoals de Europese Commissie in haar schriftelijke opmerkingen heeft aangegeven, is het Hof volgens zijn vaste rechtspraak bevoegd om de bepalingen van het Unierecht uit te leggen alleen wat de toepassing daarvan in een nieuwe lidstaat vanaf de datum van diens toetreding tot de Unie betreft (zie arresten Ynos, C‑302/04, EU:C:2006:9, punt 36; Telefónica O2 Czech Republic, C‑64/06, EU:C:2007:348, punten 22 en 23; CIBA, C‑96/08, EU:C:2010:185, punt 14, en beschikking Semerdzhiev, C‑32/10, EU:C:2011:288, punt 25). Het Hof heeft die rechtspraak overigens al toegepast op een verzoek om uitlegging van richtlijn 93/13 in verband met een vóór de toetreding van de Slowaakse Republiek gesloten consumentenkredietovereenkomst (beschikking SKP, C‑433/11, EU:C:2012:702, punt 36). |
25 |
Bijgevolg is het Hof, overeenkomstig artikel 53, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering, kennelijk onbevoegd om de vragen van de Okresný súd Bardejov te beantwoorden. |
Kosten
26 |
Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking. |
Het Hof (Achtste kamer) beschikt: |
Het Hof van Justitie van de Europese Unie is kennelijk onbevoegd om de door de Okresný súd Bardejov (Slowakije) bij beslissing van 15 februari 2013 gestelde vragen te beantwoorden. |
ondertekeningen |
( *1 ) Procestaal: Slowaaks.