Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52024PC0316

    Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

    COM/2024/316 final

    Brussel, 23.7.2024

    COM(2024) 316 final

    2024/0187(CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

    (Voor de EER relevante tekst)


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Op 17 april 2018 heeft de Commissie een voorstel aangenomen voor een verordening betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen 1 . De Commissie heeft voorgesteld dat het Parlement en de Raad de verordening zouden baseren op artikel 21, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Op basis van dat voorstel hebben het Parlement en de Raad op 20 juni 2019 Verordening (EU) 2019/1157 2 vastgesteld, die sinds 2 augustus 2021 van toepassing is.

    In de zaak Landeshauptstadt Wiesbaden 3 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat Verordening (EU) 2019/1157 ongeldig is omdat zij ten onrechte is vastgesteld op grond van artikel 21, lid 2, VWEU en volgens de gewone wetgevingsprocedure. Volgens het Hof behoort Verordening (EU) 2019/1157 tot de maatregelen die binnen de specifieke werkingssfeer van artikel 77, lid 3, VWEU vallen, dat voorziet in een bijzondere wetgevingsprocedure en met name in eenparigheid van stemmen in de Raad.

    Het Hof heeft Verordening (EU) 2019/1157 ongeldig verklaard, maar heeft tevens geoordeeld dat de “gevolgen van verordening 2019/1157 worden gehandhaafd totdat binnen een redelijke termijn van ten hoogste twee jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar volgend op de datum van uitspraak van het onderhavige arrest een nieuwe verordening in werking treedt die op artikel 77, lid 3, VWEU is gebaseerd en verordening 2019/1157 vervangt”.

    Dit voorstel heeft tot doel de procedure op gang te brengen voor een nieuwe verordening betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen, zulks op basis van de passende rechtsgrondslag, namelijk artikel 77, lid 3, VWEU.

    Dit voorstel neemt in wezen de door het Parlement en de Raad aangenomen tekst van Verordening (EU) 2019/1157 over. Het Hof heeft met name geoordeeld dat de beperkingen van het recht op de eerbiediging van het privéleven en van het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals neergelegd in respectievelijk de artikelen 7 en 8 van het Handvest, die voortvloeien uit de verplichting om twee vingerafdrukbeelden op te nemen op het opslagmedium van de identiteitskaarten, niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel 4 .

    Niettemin is de Commissie van mening dat het passend is om de tekst aan te passen op een aantal minder belangrijke punten. Deze aanpassingen worden toegelicht in het deel “Artikelsgewijze toelichting”.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    De Unie biedt haar burgers een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht zonder binnengrenzen, waarin het vrije verkeer van personen is gewaarborgd in combinatie met passende maatregelen met betrekking tot het beheer van de buitengrenzen, asiel, immigratie en de voorkoming en bestrijding van criminaliteit en terrorisme. Heel wat van de beveiligingsmaatregelen van de Unie steunen op beveiligde reis- en verblijfsdocumenten, zoals de door de Schengengrenscode 5 ingevoerde systematische controles in het Schengeninformatiesysteem.

    Conform artikel 77, lid 1, VWEU en zoals het Hof in het arrest Landeshauptstadt Wiesbaden 6 heeft opgemerkt, ontwikkelt de Unie een beleid dat tot doel heeft te voorkomen dat personen, ongeacht hun nationaliteit, bij het overschrijden van de binnengrenzen aan enige controle worden onderworpen, te zorgen voor personencontrole en efficiënte bewaking bij het overschrijden van de buitengrenzen, en geleidelijk een geïntegreerd systeem voor het beheer van deze grenzen op te zetten. De bepalingen betreffende paspoorten, identiteitskaarten, verblijfsvergunningen en daarmee gelijkgestelde documenten maken integrerend deel uit van dat beleid van de Unie. De documenten waarop de voorgestelde verordening betrekking heeft, stellen burgers van de Unie onder meer in staat om aan te tonen dat zij het recht hebben om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven, zoals bedoeld in artikel 20, lid 2, punt a), VWEU, en dus om dit recht uit te oefenen.

    In Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 7 zijn de voorwaarden vastgesteld voor de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf (zowel tijdelijk als permanent) in de Unie voor burgers van de Unie en hun familieleden. Deze richtlijn bepaalt dat burgers van de Unie en hun familieleden met een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort toegang krijgen tot en mogen wonen in een andere lidstaat en de passende verblijfsdocumenten kunnen aanvragen. Richtlijn 2004/38/EG regelt echter niet het model en de normen voor identiteitskaarten die worden gebruikt om lidstaten binnen te komen of deze te verlaten. De richtlijn voorziet evenmin in specifieke normen voor verblijfsdocumenten die worden afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden, afgezien van hun titel.

    Door de bij Verordening (EU) 2019/1157 ingevoerde beveiligingsnormen te handhaven die gelden voor identiteitskaarten die door de lidstaten aan hun onderdanen worden afgegeven en voor verblijfsdocumenten die door de lidstaten worden afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden bij de uitoefening van hun recht van vrij verkeer, is dit voorstel volledig in overeenstemming met de hierboven geschetste bestaande beleidsmaatregelen.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Zoals het Hof in het arrest Landeshauptstadt Wiesbaden 8 heeft verklaard, verleent artikel 77, lid 3, VWEU de Unie de bevoegdheid om bepalingen vast te stellen inzake paspoorten, identiteitskaarten, verblijfsvergunningen en daarmee gelijkgestelde documenten ter vergemakkelijking van de uitoefening van het door artikel 20, lid 2, punt a), VWEU gewaarborgde recht om zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven. Het Hof heeft geoordeeld dat uit het doel en de belangrijkste onderdelen van Verordening (EU) 2019/1157 — het versterken van de beveiligingsnormen voor identiteitskaarten en verblijfsdocumenten en het vaststellen van de vereisten, met name op het gebied van beveiliging waaraan dergelijke documenten moeten voldoen — volgt dat het een van de maatregelen is die binnen de specifieke werkingssfeer van artikel 77, lid 3, VWEU valt 9 . Hetzelfde geldt voor dit voorstel, dat identiek is aan Verordening (EU) 2019/1157, met uitzondering van enkele beperkte aanpassingen, die geen gevolgen hebben voor het doel en de belangrijkste onderdelen ervan.

    Artikel 77, lid 3, VWEU voorziet in een bijzondere wetgevingsprocedure. Bij de vaststelling van maatregelen uit hoofde van artikel 77, lid 3, VWEU besluit de Raad met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Parlement.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    De Europese Unie is een voorvechter van het vrije verkeer van personen binnen een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Beveiligde identiteitskaarten en verblijfsdocumenten zijn essentiële elementen om het vertrouwen te garanderen dat nodig is voor vrij verkeer binnen die ruimte.

    Zonder een gemeenschappelijke norm op het niveau van de Unie is het waarschijnlijk dat de belemmeringen voor het vrije verkeer die voortvloeien uit de vóór de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1157 geconstateerde problemen bij de aanvaarding van bepaalde documenten zich opnieuw zullen voordoen 10 . Hetzelfde zou gelden voor de eerder geconstateerde lacunes in de beveiliging die het gevolg zijn van onvoldoende beveiligde documenten. Het uitblijven van actie op het niveau van de Unie zou ook leiden tot meer praktische problemen voor burgers van de Unie, nationale autoriteiten en ondernemingen in een context waarin burgers in de Unie wonen en reizen. Het aanpakken van dergelijke systemische problemen door een hoog niveau van beveiliging van nationale identiteitskaarten en verblijfsdocumenten te handhaven, vereist duidelijk voortdurende actie op het niveau van de Unie.

    De doelstellingen van initiatieven om te voorkomen dat er zich opnieuw dergelijke problemen voordoen, kunnen niet op nationaal niveau worden verwezenlijkt. De documenten waarop dit voorstel betrekking heeft, hebben een intrinsiek Europese dimensie, omdat ze verband houden met de uitoefening van het recht van vrij verkeer in een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. De lidstaten hebben met de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1157 reeds bevestigd dat er moet worden opgetreden op het niveau van de Unie.

    De verordening zou de lidstaten niet verplichten documenten af te geven die momenteel niet worden afgegeven.

    Evenredigheid

    Het optreden van de Unie kan een aanzienlijke meerwaarde blijven bieden bij het aanpakken van de hierboven genoemde uitdagingen. Burgers van de Unie ondervinden belemmeringen bij de uitoefening van hun rechten als zij er niet zeker van kunnen zijn dat hun documenten op betrouwbare wijze zullen worden geaccepteerd buiten de lidstaat of lidstaten van afgifte.

    De aanhoudende uitdagingen op het gebied van beveiliging tonen aan dat er een onlosmakelijke band bestaat tussen het vrije verkeer van personen binnen de Unie en een robuust beheer van de buitengrenzen. Voor zover identiteitskaarten kunnen worden gebruikt om de buitengrenzen te overschrijden, zouden maatregelen ter verbetering van de beveiliging en het beheer van de buitengrenzen, zoals systematische controles aan de hand van databanken van alle personen, met inbegrip van burgers van de Unie, die de buitengrenzen overschrijden, aan scherpte verliezen als de beveiligingsnormen voor identiteitskaarten zouden verslechteren. In het algemeen zullen de minimumnormen voor de informatie die op de onder dit voorstel vallende documenten wordt vermeld en voor de beveiligingskenmerken die alle lidstaten die deze documenten afgeven gemeen hebben, de uitoefening van het vrije verkeer vergemakkelijken en de veiligheid binnen de Unie en aan haar grenzen verbeteren.

    Volledige harmonisatie van het ontwerp van identiteitskaarten is niet gerechtvaardigd en er wordt een evenredige maatregel voorgesteld om minimumnormen voor documenten te waarborgen. Dit omvat het verplichte gebruik van vingerafdrukken, die een betrouwbaar en doeltreffend middel zijn om met zekerheid de identiteit van een persoon vast te stellen en een evenredige maatregel in het licht van de doelstellingen om de uitoefening van het recht van vrij verkeer en verblijf te vergemakkelijken, de vervaardiging van valse identiteitskaarten en identiteitsdiefstal te bestrijden en de interoperabiliteit van de systemen voor de verificatie van identiteitsdocumenten te waarborgen 11 .

    Voor verblijfskaarten die aan familieleden uit derde landen worden afgegeven, wordt voorgesteld om hetzelfde model te blijven gebruiken als dat wat op Unieniveau is overeengekomen ten aanzien van verblijfsvergunningen voor onderdanen uit derde landen.

    Keuze van het instrument

    Een verordening is het enige juridische instrument dat de rechtstreekse en gemeenschappelijke tenuitvoerlegging van Unierecht in alle lidstaten garandeert. In een beleidsdomein waar onderlinge verschillen in het verleden nadelig zijn gebleken voor het vrije verkeer en de veiligheid, zal een verordening ervoor zorgen dat de gewenste gezamenlijke aanpak wordt verwezenlijkt.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Effectbeoordeling

    Bij de voorbereiding van dit voorstel is er geen effectbeoordeling uitgevoerd, aangezien het voorstel in wezen de tekst van Verordening (EU) 2019/1157 overneemt, die zelf was gebaseerd op een voorstel 12 dat vergezeld ging van een effectbeoordeling 13 . Er wordt dus niet verwacht dat dit voorstel tot nieuwe effecten zal leiden. Bovendien wordt in dit voorstel rekening gehouden met de lessen die zijn getrokken uit het uitvoeringsverslag van 20 september 2023 14 . Aangezien er nog geen drie jaar zijn verstreken sinds de inwerkingtreding van Verordening (EU) 2019/1157, is er geen evaluatie uitgevoerd.

    Grondrechten

    Dit voorstel heeft een positief effect op het grondrecht van de burgers van de Unie op vrij verkeer en verblijf uit hoofde van artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het Handvest) door problemen bij de erkenning en ontoereikende beveiliging van zowel identiteitskaarten als verblijfsdocumenten aan te pakken.

    Dit voorstel impliceert de verwerking van persoonsgegevens, waaronder biometrische gegevens, namelijk een gezichtsopname en twee vingerafdrukken. De verwerking van persoonsgegevens van natuurlijke personen, met inbegrip van de verzameling van, de toegang tot en het gebruik van die persoonsgegevens, heeft gevolgen voor het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens, zoals vastgelegd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest.

    Met name de verplichting om twee vingerafdrukken op te nemen op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfskaarten, alsook de verplichting om dergelijke biometrische gegevens te verzamelen en tijdelijk op te slaan met het oog op de vervaardiging van de documenten, vormt een beperking van zowel het recht op eerbiediging van het privéleven als het recht op bescherming van persoonsgegevens 15 .

    Beperkingen van deze rechten moeten bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten eerbiedigen. Bovendien kunnen dergelijke beperkingen, met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel, slechts worden gesteld indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen 16 .

    De beperkingen, alsmede de toepassingsvoorwaarden en het toepassingsgebied ervan, worden in de verordening omschreven. Het Hof heeft geoordeeld dat de beperking die voortvloeit uit de verplichting om twee vingerafdrukbeelden op het opslagmedium op te nemen, geen afbreuk doet aan de wezenlijke inhoud van de in de artikelen 7 en 8 van het Handvest neergelegde grondrechten, aangezien de door vingerafdrukken verstrekte informatie op zich geen inzage geeft in het privéleven en het familie- en gezinsleven van de betrokken personen 17 .

    Zoals het Hof heeft opgemerkt, zijn de door de verordening nagestreefde specifieke doelstellingen, namelijk de bestrijding van documentfraude en de interoperabiliteit van de systemen voor de verificatie van identiteitsdocumenten, door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang. Bovendien heeft het Hof geoordeeld dat de opneming van twee volledige vingerafdrukken geschikt is om deze doelstellingen van algemeen belang te verwezenlijken 18 . Wat de noodzaak van de opneming van vingerafdrukken betreft, heeft het Hof geoordeeld dat de beperkingen van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde grondrechten die voortvloeien uit de verplichting om twee volledige vingerafdrukken op het opslagmedium op te nemen, binnen de grenzen van het strikt noodzakelijke lijken te blijven 19 .

    Tot slot heeft het Hof geoordeeld dat de beperkingen die voortvloeien uit de opneming van twee vingerafdrukken — in het licht van de aard van de betrokken gegevens, de aard van de verwerkingen en de wijze waarop deze worden uitgevoerd, alsook de ingestelde vrijwaringsmechanismen — niet dermate ernstig lijken te zijn dat zij onevenredig zijn aan het belang van de verschillende doelstellingen die met de verordening worden nagestreefd. Een dergelijke maatregel moet dus worden geacht te zijn gebaseerd op een evenwichtige afweging tussen enerzijds deze doelstellingen en anderzijds de betrokken grondrechten. Bijgevolg heeft het Hof in het arrest Landeshauptstadt Wiesbaden geoordeeld dat de beperkingen op de uitoefening van de door de artikelen 7 en 8 van het Handvest gewaarborgde rechten niet in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel 20 .

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Unie.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Om een doeltreffende uitvoering van de geplande maatregelen te waarborgen en de resultaten ervan te monitoren, zal de Commissie nauw blijven samenwerken met relevante belanghebbenden bij de nationale autoriteiten en agentschappen van de Unie, zoals het Europees Grens- en kustwachtagentschap.

    De Commissie zal een programma voor monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening opstellen op basis van het overeenkomstig Verordening (EU) 2019/1157 vastgestelde monitoringprogramma 21 .

    De Commissie zal zes jaar nadat de verordening van toepassing is geworden, het tot stand gekomen rechtskader evalueren op zijn doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, coherentie en meerwaarde voor de EU. Dit zal ervoor zorgen dat er voldoende gegevens beschikbaar zijn voor de evaluatie.

    Artikelsgewijze toelichting

    In wezen is Verordening (EU) 2019/1157, zoals vastgesteld door het Parlement en de Raad, overgenomen in bijgaand voorstel. De Commissie is echter van mening dat de tekst van die verordening moet worden aangepast op de hieronder vermelde punten.

    Teneinde rekening te houden met het arrest Landeshauptstadt Wiesbaden, is er als rechtsgrondslag voor de verordening gekozen voor artikel 77, lid 3, VWEU.

    In de overwegingen van de verordening worden verwijzingen naar beleidsdocumenten die een aantal jaren geleden zijn aangenomen, geschrapt.

    De uitdrukkelijke verwijzing in de overwegingen naar de door Ierland afgegeven paspoortkaart wordt geschrapt, aangezien Ierland niet deelneemt aan de vaststelling van de verordening, tenzij het te kennen zou geven dat het wenst deel te nemen aan de vaststelling en de toepassing ervan. In dat geval is de door Ierland afgegeven paspoortkaart weliswaar een reisdocument dat in overeenstemming is met document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie betreffende machineleesbare reisdocumenten, maar dient hij niet voor identificatiedoeleinden in Ierland en moet hij derhalve niet worden geacht binnen het toepassingsgebied van de verordening te vallen.

    In de overwegingen van de verordening wordt een verwijzing toegevoegd naar het feit dat het Hof van Justitie heeft geoordeeld dat de verplichte opneming van vingerafdrukken op het opslagmedium verenigbaar is met de grondrechten inzake eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, zoals gewaarborgd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest.

    De overweging over de uitfasering van documenten die niet aan de vereisten van de verordening voldoen, wordt aangepast om rekening te houden met het feit dat de bij Verordening (EU) 2019/1157 vastgestelde termijnen van toepassing moeten blijven.

    Er worden overwegingen toegevoegd om rekening te houden met de respectieve optoutregelingen voor Ierland en Denemarken.

    De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming zal opnieuw worden geraadpleegd.

    Aangezien de Commissie geen kennisgeving overeenkomstig artikel 5, lid 3, punt b), van Verordening (EU) 2019/1157 heeft ontvangen, worden de verwijzingen naar dergelijke kennisgevingen geschrapt.

    Overeenkomstig artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2019/1157 zijn bepaalde verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2023. Aangezien deze datum in het verleden ligt, wordt in de verordening alleen bepaald dat dergelijke verblijfskaarten niet langer geldig zijn.

    Overeenkomstig artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) 2019/1157 mogen biometrische gegevens die worden opgeslagen op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten, namelijk de gezichtsopname en twee vingerafdrukken van de houder, alleen worden gebruikt door naar behoren gemachtigde personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten en agentschappen van de Unie. Gezien de elektronische handtekening op het opslagmedium van identiteitskaarten, is de identificatie van de houder door controle van de gegevens op het opslagmedium betrouwbaarder dan een visuele controle van het document, met name in het geval van identificatie op afstand. Burgers van de Unie kunnen daarom de gegevens op het opslagmedium van hun identiteitskaart, met inbegrip van de gezichtsopname, willen gebruiken om zich te identificeren bij particuliere entiteiten, zoals banken of luchtvaartmaatschappijen. De formulering van de bepaling wordt dus aangepast om aan te geven dat alleen naar behoren gemachtigde personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten en agentschappen van de Unie toegang hebben tot vingerafdrukken. Cryptografische beveiliging verhindert in elk geval dat onbevoegden toegang krijgen tot de vingerafdrukken op het opslagmedium.

    Om de rapportageverplichtingen voor de autoriteiten van de lidstaten in te perken, wordt de verplichting geschrapt om een lijst bij te houden en jaarlijks aan de Commissie mee te delen van de bevoegde autoriteiten die toegang hebben tot de op het opslagmedium opgeslagen biometrische gegevens.

    Om de rapportageverplichtingen voor de autoriteiten van de lidstaten in te perken, worden de regels inzake rapportage en evaluatie gestroomlijnd. In artikel 13 van de verordening wordt bepaald dat de Commissie, in plaats van de verordening om de zes jaar te evalueren, zes jaar na de inwerkingtreding van de verordening één enkele evaluatie uitvoert, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan een aantal elementen die binnen het toepassingsgebied van de verordening vallen.

    Aangezien de lidstaten Verordening (EU) 2019/1157 reeds toepassen, hoeft de toepassing van deze verordening niet te worden uitgesteld. De verordening moet dus van toepassing worden zodra zij in werking treedt.

    2024/0187 (CNS)

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 3,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Parlement 22 ,

    Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Overeenkomstig het Verdrag van de Europese Unie (VEU) is de Unie vastbesloten het vrije verkeer van personen te vergemakkelijken en tegelijkertijd tevens de veiligheid en zekerheid van hun volkeren te waarborgen, door een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht tot stand te brengen, overeenkomstig het bepaalde in het VEU en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU).

    (2)Met het burgerschap van de Unie wordt iedere burger van de Unie het recht van vrij verkeer verleend, mits bepaalde beperkingen en voorwaarden in acht worden genomen. Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad 23 geeft uitvoering aan dat recht. Artikel 45 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (“het Handvest”) voorziet eveneens in het recht van vrijheid van verkeer en van verblijf. Vrijheid van verkeer houdt het recht in om lidstaten te verlaten en binnen te komen met een geldige identiteitskaart of een geldig paspoort.

    (3)Overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG verstrekken lidstaten hun burgers overeenkomstig hun nationale recht een identiteitskaart of een paspoort en hernieuwen zij deze bescheiden. Voorts is in deze richtlijn bepaald dat lidstaten Unieburgers en hun familieleden de verplichting kunnen opleggen zich bij de bevoegde autoriteiten te laten inschrijven. De lidstaten moeten burgers van de Unie een verklaring van inschrijving verstrekken op de in die richtlijn vastgestelde voorwaarden. Op grond van deze richtlijn moeten lidstaten familieleden van een burger van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, ook verblijfskaarten verstrekken en, op verzoek, documenten ter staving van duurzaam verblijf en kaarten voor duurzaam verblijf verstrekken.

    (4)In Richtlijn 2004/38/EG is bepaald dat de lidstaten de nodige maatregelen kunnen nemen om een in die richtlijn neergelegd recht in geval van rechtsmisbruik of fraude te ontzeggen, te beëindigen of in te trekken. Vervalsing van documenten of een onjuiste voorstelling van feiten betreffende de voorwaarden voor het verblijfsrecht zijn in het kader van deze richtlijn genoemd als typische gevallen van fraude.

    (5)Vóór de vaststelling van regels op Unieniveau bestonden er aanzienlijke verschillen tussen de beveiligingsniveaus van nationale identiteitskaarten en verblijfsdocumenten voor burgers van de Unie en hun familieleden die in een andere lidstaat verblijven. Die verschillen doen het risico op vervalsing en documentfraude toenemen, en leiden eveneens tot praktische moeilijkheden voor burgers bij de uitoefening van hun recht op vrij verkeer.

    (6)Beveiligde reis- en identiteitsdocumenten spelen een cruciale rol wanneer het erop aankomt de identiteit van een persoon onomstotelijk vast te stellen. Een hoog niveau van documentbeveiliging is belangrijk om misbruik en bedreigingen voor de interne veiligheid, met name in verband met terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit, te voorkomen. Onvoldoende beveiligde nationale identiteitskaarten behoorden in het verleden tot de meest ontdekte valse documenten die werden gebruikt om binnen de Unie te reizen.

    (7)Om identiteitsfraude tegen te gaan, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de vervalsing en namaak van identiteitsdocumenten en het gebruik van dergelijke vervalste of nagemaakte documenten op passende wijze wordt bestraft krachtens hun nationale recht.

    (8)De afgifte van authentieke en beveiligde identiteitskaarten vereist een betrouwbaar proces voor identiteitsregistratie en beveiligde onderliggende documenten ter ondersteuning van het aanvraagproces. Gezien het toegenomen gebruik van valse onderliggende documenten blijven de Commissie, de lidstaten en de desbetreffende agentschappen van de Unie zich gezamenlijk inzetten om onderliggende documenten minder gevoelig voor fraude te maken.

    (9)Door de onderhavige verordening wordt van lidstaten niet verlangd dat zij identiteitskaarten of verblijfsdocumenten invoeren wanneer het nationale recht daarin niet voorziet, noch wordt daardoor afbreuk gedaan aan de bevoegdheid van de lidstaat om op grond van het nationale recht andere verblijfsdocumenten uit te geven buiten het toepassingsgebied van het Unierecht, zoals verblijfskaarten die worden afgegeven voor alle ingezetenen op hun grondgebied, ongeacht hun nationaliteit. Voorts doet deze verordening geen afbreuk aan het uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie voortvloeiende beginsel dat het recht van vrij verkeer en verblijf met alle bewijsmiddelen kan worden aangetoond.

    (10)Deze verordening belet de lidstaten niet om op een niet-discriminerende manier andere documenten dan reisdocumenten, zoals rijbewijzen, voor identificatiedoeleinden te aanvaarden.

    (11)Identiteitsdocumenten die zijn afgegeven aan burgers wier rechten van vrij verkeer overeenkomstig het recht van de Unie of het nationaal recht zijn beperkt, en waarop expliciet staat vermeld dat zij niet als reisdocumenten kunnen worden gebruikt, mogen niet worden geacht binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

    (12)Reisdocumenten die in overeenstemming zijn met document 9303 van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) betreffende machineleesbare reisdocumenten (“ICAO-document 9303”) en die niet dienen voor identificatiedoeleinden in de lidstaten van afgifte, mogen niet worden geacht binnen het toepassingsgebied van deze verordening te vallen.

    (13)Deze verordening laat het gebruik door lidstaten van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten met eID-functie voor andere doeleinden onverlet, noch doet zij afbreuk aan de regels die zijn vastgesteld in Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad 24 , die voorziet in Uniebrede wederzijdse erkenning van elektronische identificatiemiddelen bij de toegang tot overheidsdiensten en die burgers die naar een andere lidstaat verhuizen, helpt door de wederzijdse erkenning van elektronische identificatiemiddelen op te leggen onder voorbehoud van bepaalde voorwaarden. Verbeterde identiteitskaarten moeten identificatie eenvoudiger maken en bijdragen tot een betere toegang tot diensten.

    (14)Goede verificatie van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten vereist dat lidstaten voor elk type onder deze verordening vallend document de correcte titel gebruiken. Om de controle van onder deze verordening vallende documenten in andere lidstaten te vergemakkelijken, moet de titel van het document ook ten minste in één aanvullende, officiële taal van de Unie worden vermeld. Wanneer lidstaten voor identiteitskaarten reeds ingeburgerde benamingen gebruiken anders dan de titel “identiteitskaart”, moet hen worden toegestaan deze in hun officiële taal of talen te blijven gebruiken. Er mogen in de toekomst echter geen nieuwe benamingen worden ingevoerd.

    (15)Beveiligingskenmerken zijn noodzakelijk om te verifiëren of een document authentiek is en om de identiteit van een persoon vast te stellen. De vaststelling van minimumbeveiligingsnormen en de integratie van biometrische gegevens in identiteitskaarten en in verblijfskaarten van familieleden die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat, zijn belangrijke stappen om het gebruik ervan in de Unie veiliger te maken. Het opnemen van dergelijke biometrische kenmerken moet Unieburgers in staat stellen ten volle te profiteren van hun recht van vrij verkeer.

    (16)De opslag van een gezichtsopname en twee vingerafdrukken (“biometrische gegevens”) op identiteitskaarten en verblijfskaarten, waarin reeds wordt voorzien bij biometrische paspoorten voor burgers van de Unie en verblijfsvergunningen voor onderdanen van derde landen, vormt een passende combinatie van betrouwbare identificatie en authenticatie met een lagere fraudegevoeligheid, waarmee identiteitskaarten en verblijfskaarten beter kunnen worden beveiligd. Zoals het Hof van Justitie heeft bevestigd, is de verplichte opneming van vingerafdrukken op het opslagmedium verenigbaar met de grondrechten inzake eerbiediging van het privéleven en bescherming van persoonsgegevens, zoals gewaarborgd in de artikelen 7 en 8 van het Handvest.

    (17)Als algemene praktijk moeten lidstaten voor de verificatie van de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder, primair de gezichtsopname verifiëren en, indien dit nodig is om de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder zonder enige twijfel te bevestigen, moeten de lidstaten ook de vingerafdrukken verifiëren.

    (18)De lidstaten moeten waarborgen dat in gevallen waar een verificatie van de biometrische gegevens de authenticiteit van het document of de identiteit van de houder ervan niet bevestigt, een verplichte manuele controle door gekwalificeerd personeel plaatsvindt.

    (19)Deze verordening voorziet niet in een rechtsgrond voor het opzetten of bijhouden van nationale databanken voor de opslag van biometrische gegevens in de lidstaten; dit is een kwestie van nationale wetgeving die moet voldoen aan het Unierecht inzake gegevensbescherming, met inbegrip van de vereisten inzake noodzakelijkheid en evenredigheid. De verordening voorziet evenmin in een rechtsgrond voor het opzetten of bijhouden van een gecentraliseerde databank op Unieniveau.

    (20)Biometrische gegevens moeten worden verzameld en opgeslagen op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten, zodat de authenticiteit van het document en de identiteit van de houder kunnen worden geverifieerd. Gezien de elektronische handtekening op het opslagmedium van identiteitskaarten, is de identificatie van de houder aan de hand van het opslagmedium, dat dezelfde biografische gegevens bevat als die welke op het document worden gedrukt, betrouwbaarder dan een visuele controle van het document. Burgers van de Unie moeten de op het opslagmedium van hun identiteitskaart opgeslagen gegevens dus kunnen gebruiken om zich bij particuliere entiteiten te identificeren. De verificatie van de op het opslagmedium opgeslagen vingerafdrukken mag echter alleen worden verricht door naar behoren gemachtigd personeel en alleen wanneer de afgifte van een identiteitskaart of verblijfsvergunning wettelijk vereist is.

    (21)Biometrische kenmerken die met het oog op de personalisering van identiteitskaarten of verblijfsdocumenten worden opgeslagen, moeten op een zeer veilige manier worden bewaard en slechts tot de datum waarop het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte van het document. Na deze periode moeten deze biometrische kenmerken onmiddellijk worden gewist en vernietigd. Dit mag geen afbreuk doen aan eventuele andere verwerking van deze gegevens overeenkomstig het Unie- of nationaal recht inzake gegevensbescherming.

    (22)Voor de toepassing van deze verordening moet rekening worden gehouden met de specificaties van ICAO-document 9303 die mondiale interoperabiliteit garanderen onder meer voor machineleesbaarheid en het gebruik van visuele inspectie.

    (23)De lidstaten moeten kunnen besluiten of zij op een onder deze verordening vallend document het gender van een persoon willen vermelden. Indien een lidstaat het gender van een persoon op een dergelijk document vermeldt, moeten in voorkomend geval de specificaties van ICAO-document 9303 “F”, “M” of “X” worden gebruikt, of de corresponderende letters in de taal of talen van die lidstaat.

    (24)Om ervoor te zorgen dat terdege rekening wordt gehouden met de toekomstige beveiligingsnormen en technische specificaties die zijn vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad 25 , waar van toepassing, voor identiteitskaarten en verblijfskaarten, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 26 . Met het oog daarop moet de Commissie worden bijgestaan door het comité dat is opgericht bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad 27 . Indien noodzakelijk moet het mogelijk zijn dat de vastgestelde uitvoeringshandelingen geheim blijven, teneinde het risico op namaak en vervalsing tegen te gaan.

    (25)De lidstaten moeten ervoor zorgen dat passende en doeltreffende procedures voor de verzameling van biometrische kenmerken zijn vastgesteld en die procedures stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van de Raad van Europa en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de belangen van het kind tijdens de verzamelingsprocedure te allen tijde voorop staan. Daartoe moet gekwalificeerd personeel een passende opleiding krijgen op het gebied van kindvriendelijke methoden voor de verzameling van biometrische kenmerken.

    (26)Wanneer zich moeilijkheden voordoen bij het verzamelen van biometrische kenmerken, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat passende procedures voorhanden zijn om de waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen. Derhalve moet rekening worden gehouden met specifieke overwegingen in verband met gender, alsook met de specifieke behoeften van kinderen en kwetsbare personen.

    (27)De invoering van minimumnormen voor de beveiliging en het model van identiteitskaarten moet lidstaten in staat stellen op de authenticiteit van die documenten te vertrouwen wanneer Unieburgers hun rechten van vrij verkeer uitoefenen. De invoering van aangescherpte beveiligingsnormen moet overheidsinstanties en private entiteiten voldoende garanties bieden om te vertrouwen op de authenticiteit van de identiteitskaarten wanneer deze door Unieburgers voor identificatiedoeleinden worden gebruikt.

    (28)Een onderscheidingsteken in de vorm van de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, omringd door twaalf gele sterren en negatief afgedrukt in een blauwe rechthoek, bevordert de visuele controle van het document, met name wanneer de houder het recht van vrij verkeer uitoefent.

    (29)Hoewel de mogelijkheid om aanvullende nationale kenmerken op te nemen behouden blijft, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat die kenmerken geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de gemeenschappelijke beveiligingskenmerken of ongunstig uitwerken op de grensoverschrijdende compatibiliteit van de identiteitskaarten, zoals de geschiktheid dat de identiteitskaarten kunnen worden gelezen door machines die in gebruik zijn in andere lidstaten dan die van afgifte.

    (30)De vaststelling van beveiligingsnormen voor identiteitskaarten en voor verblijfskaarten van familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, mag niet leiden tot onevenredige stijging van de kosten voor Unieburgers of onderdanen van derde landen. De lidstaten moeten met dit beginsel rekening houden wanneer zij een aanbesteding organiseren.

    (31)De lidstaten moeten alle noodzakelijke maatregelen nemen om te waarborgen dat biometrische gegevens op correcte wijze de persoon identificeren aan wie een identiteitskaart wordt verstrekt. Hiertoe kunnen lidstaten overwegen om biometrische kenmerken, met name de gezichtsopname, te verzamelen door middel van een persoonlijke verschijning van de aanvrager bij de nationale autoriteiten die de identiteitskaarten afgeven.

    (32)De lidstaten moeten dergelijke informatie met elkaar delen, aangezien deze nodig is voor de toegang, authenticatie en verificatie van de op het veilige opslagmedium opgeslagen informatie. De formaten die voor het veilige opslagmedium worden gebruikt, moeten interoperabel zijn en moeten ook bruikbaar zijn bij geautomatiseerde grenspassage.

    (33)Richtlijn 2004/38/EG betreft de situatie waarin Unieburgers, of familieleden van Unieburgers die geen onderdaan van een lidstaat zijn, die niet over de vereiste reisdocumenten beschikken, binnen redelijke grenzen in de gelegenheid moeten worden gesteld om op andere wijze te bewijzen dat zij het recht van vrij verkeer genieten. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om identiteitsdocumenten die voorlopig worden verstrekt en verblijfskaarten voor dergelijke familieleden.

    (34)Deze verordening neemt de verplichtingen in acht die zijn verankerd in het Handvest en in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap. De lidstaten worden hiertoe aangemoedigd samen te werken met de Commissie aan de integratie van aanvullende kenmerken die identiteitskaarten toegankelijker en gebruiksvriendelijker maken voor mensen met een handicap, zoals visueel gehandicapte personen. De lidstaten moeten de toepassing van oplossingen onderzoeken, zoals mobiele aanvraagapparatuur, met het oog op de afgifte van identiteitskaarten aan personen die niet in staat zijn zelf langs te gaan bij de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identiteitskaarten.

    (35)Verblijfsdocumenten die aan burgers van de Unie worden afgegeven, moeten specifieke informatie bevatten om ervoor te zorgen dat zij als dusdanig in alle lidstaten worden geïdentificeerd. Een en ander moet de erkenning van het recht van vrij verkeer van de mobiele Unieburger en van de aan het gebruik van dat recht inherente rechten vergemakkelijken, maar harmonisatie mag niet verder gaan dan hetgeen passend is om de zwakke punten van bestaande documenten aan te pakken. De lidstaten hebben de vrijheid om het formaat te kiezen waarin deze documenten worden afgegeven, en kunnen deze afgeven in een formaat dat voldoet aan de specificaties van ICAOdocument 9303.

    (36)Wat betreft verblijfsdocumenten afgegeven aan familieleden die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat, is het wenselijk gebruik te maken van hetzelfde model en dezelfde beveiligingskenmerken als die waarin is voorzien door Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954 van het Europees Parlement en de Raad 28 . Niet alleen vormen die documenten een bewijs van het verblijfsrecht, zij stellen de houders ervan voor wie anders een visumplicht zou gelden, eveneens vrij van de verplichting om een visum te verkrijgen wanneer zij de burger van de Unie op het grondgebied van de Unie begeleiden of zich bij hem voegen.

    (37)In Richtlijn 2004/38/EG is bepaald dat documenten die worden afgegeven aan familieleden die niet de nationaliteit bezitten van een lidstaat, “Verblijfskaart van een familielid van een burger van de Unie” moeten worden genoemd. Om hun identificatie te vergemakkelijken moeten op verblijfskaarten van een familielid van een burger van de Unie een gestandaardiseerde titel en code worden vermeld.

    (38)Rekening houdende met zowel het veiligheidsrisico als de kosten die lidstaten moeten maken, moeten identiteitskaarten en verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet aan de vereisten van deze verordening voldoen, worden uitgefaseerd. Voor documenten die belangrijke beveiligingskenmerken missen of niet machineleesbaar zijn, is een kortere uitfaseringsperiode om veiligheidsredenen noodzakelijk.

    (39)Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 29 is van toepassing op de persoonsgegevens die in het kader van de toepassing van deze verordening moeten worden verwerkt. Voorts moeten er verdere waarborgen worden gespecificeerd die gelden voor de verwerkte persoonsgegevens, en in het bijzonder voor gevoelige gegevens, zoals biometrische gegevens. De betrokkenen moeten er op worden gewezen dat hun documenten een opslagmedium met hun biometrische gegevens bevatten, die ook contactloos toegankelijk zijn, alsmede op alle gevallen waarin de in hun identiteitskaarten en verblijfsdocumenten opgenomen gegevens worden gebruikt. Hoe dan ook moeten de betrokkenen toegang hebben tot persoonsgegevens die in hun identiteitskaarten en verblijfsdocumenten zijn verwerkt en moeten zij het recht hebben deze te laten aanpassen door de afgifte van een nieuw document, indien deze gegevens incorrect of incompleet zijn. Het opslagmedium moet aan de hoogste veiligheidseisen voldoen en moet de erop opgeslagen persoonsgegevens doeltreffend tegen ongeoorloofde toegang beschermen.

    (40)De lidstaten moeten, overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679, verantwoordelijk zijn voor de correcte verwerking van biometrische gegevens, vanaf de verzameling tot aan de opname van de gegevens op het opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet.

    (41)De lidstaten moeten uiterste voorzichtigheid betrachten wanneer zij samenwerken met een externe dienstverlener. Een dergelijke samenwerking mag geen uitsluiting inhouden van de aansprakelijkheid van de lidstaten die voortvloeit uit het Unierecht of nationaal recht voor schendingen van bepalingen met betrekking tot persoonsgegevens.

    (42)In deze verordening moet de grondslag voor het verzamelen en het opslaan van gegevens op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten nader worden vermeld. In overeenstemming met het Unierecht of het nationaal recht en met inachtneming van de beginselen van noodzakelijkheid en proportionaliteit, moeten de lidstaten gegevens kunnen opslaan op een opslagmedium voor elektronische diensten of voor andere doeleinden met betrekking tot de identiteitskaart of het verblijfsdocument. De verwerking van dergelijke gegevens, met inbegrip van het verzamelen ervan, en de doelstellingen waarvoor deze kunnen worden gebruikt, moeten worden toegestaan door het Unierecht of het nationale recht. Alle nationale gegevens moeten fysiek of logisch gescheiden worden van de in deze verordening bedoelde biometrische gegevens en moeten worden verwerkt overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679.

    (43)Overeenkomstig het Interinstitutioneel akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 30 moet de Commissie, niet eerder dan zes jaar na de datum waarop deze verordening van toepassing wordt, voor deze verordening een evaluatie uitvoeren, onder meer op basis van via specifieke monitoringregelingen verzamelde informatie om de daadwerkelijke effecten van deze verordening en de behoefte aan verdere acties na te gaan. De lidstaten moeten, met het oog op de monitoring, statistische gegevens verzamelen over het aantal door hen afgegeven identiteitskaarten en verblijfsdocumenten.

    (44)Daar de doelstellingen van deze verordening, namelijk het versterken van beveiliging en het vergemakkelijken van het vrij verkeer voor burgers van de Unie en hun familieleden, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang en de gevolgen van het optreden beter door de Unie kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 VEU neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken.

    (45)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is op deze lidstaat.

    (46)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, dat aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is gehecht, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze verordening, die derhalve niet bindend is voor, noch van toepassing is in deze lidstaat.

    (47)Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest, waaronder de menselijke waardigheid, de eerbiediging van het recht op lichamelijke integriteit, het verbod op onmenselijke of vernederende behandeling, het recht op gelijkheid voor de wet en non-discriminatie, de rechten van kinderen en ouderen, de eerbiediging van het privéleven en het familie- en gezinsleven, het recht op de bescherming van persoonsgegevens, het recht van vrij verkeer en het recht op een doeltreffende voorziening in rechte. De lidstaten moeten bij de uitvoering van deze verordening het Handvest naleven.

    (48)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 31 en heeft op XXXX een advies uitgebracht 32 ,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Hoofdstuk I
    Onderwerp, toepassingsgebied en definities

    Artikel 1
    Onderwerp

    Deze verordening versterkt de beveiligingsnormen die gelden voor identiteitskaarten die lidstaten aan hun onderdanen afgeven, en voor verblijfsdocumenten die lidstaten afgeven aan burgers van de Unie en hun familieleden wanneer deze(n) hun recht op vrij verkeer uitoefenen.

    Artikel 2
    Toepassingsgebied

    Deze verordening is van toepassing op:

    a)identiteitskaarten die lidstaten aan hun eigen onderdanen afgeven als bedoeld in artikel 4, lid 3, van Richtlijn 2004/38/EG;

    b)verklaringen van inschrijving afgegeven overeenkomstig artikel 8 van Richtlijn 2004/38/EG aan burgers van de Unie die langer dan drie maanden in een gastland verblijven en documenten ter staving van duurzaam verblijf op verzoek afgegeven aan burgers van de Unie overeenkomstig artikel 19 van Richtlijn 2004/38/EG;

    c)verblijfskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/38/EG aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten en duurzame verblijfskaarten afgegeven overeenkomstig artikel 20 van Richtlijn 2004/38/EG aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten.

    Deze verordening is niet van toepassing op identiteitsdocumenten die tijdelijk worden afgegeven en die een geldigheidsduur van minder dan zes maanden hebben.

    Hoofdstuk II
    Nationale identiteitskaarten

    Artikel 3
    Beveiligingsnormen/model/specificaties

    1.Identiteitskaarten die lidstaten afgeven, worden geproduceerd in het ID-1-model en bevatten een machineleesbare zone. Zij zijn gebaseerd op de specificaties en de minimumbeveiligingsnormen van ICAO-document 9303 en voldoen aan de bepalingen die zijn opgenomen onder de punten c), d), f) en g) van de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

    2.De gegevenselementen die op de identiteitskaarten worden vermeld voldoen aan de in deel vijf van ICAO-document 9303 vastgelegde specificaties.

    In afwijking van de eerste alinea mag het documentnummer in zone I worden vermeld, terwijl de vermelding van het geslacht van een persoon optioneel is.

    3.Het document draagt als titel “Identiteitskaart” of een andere goed ingeburgerde benaming in de officiële taal of talen van de afgevende lidstaat, en de woorden “identiteitskaart” in ten minste één andere officiële taal van de Unie.

    4.De identiteitskaart bevat, aan de voorzijde, de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek.

    5.De identiteitskaart bevat een opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet en dat een gezichtsopname en twee vingerafdrukbeelden van de houder van de kaart bevat, in een digitaal formaat. Voor het verzamelen van biometrische gegevens passen de lidstaten de technische specificaties toe die zijn vastgesteld bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 33 van de Commissie zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 3726 34 van de Commissie.

    6.Het opslagmedium heeft voldoende capaciteit en is voldoende geschikt om de integriteit, de authenticiteit en de vertrouwelijkheid van de gegevens te garanderen. De gegevens zijn contactloos toegankelijk en zijn beveiligd zoals bepaald in Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 3726. De lidstaten wisselen onderling de informatie uit die nodig is voor de authenticatie van het opslagmedium en voor de toegang tot en verificatie van de in lid 5 vermelde biometrische gegevens.

    7.Kinderen onder de twaalf jaar kunnen worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

    Kinderen onder de zes jaar zijn vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

    Personen bij wie het nemen van vingerafdrukken fysiek onmogelijk is, worden vrijgesteld van de verplichting om vingerafdrukken te laten nemen.

    8.Indien dit noodzakelijk is voor en in verhouding staat tot het nagestreefde doel kunnen de lidstaten bijzonderheden en opmerkingen opnemen voor nationaal gebruik, zoals vereist in overeenstemming met hun nationale bepalingen. De efficiëntie van de minimumbeveiligingsnormen en de grensoverschrijdende compatibiliteit van de identiteitskaarten mogen hierdoor niet worden aangetast.

    9.Wanneer de lidstaten een dual interface of een afzonderlijk opslagmedium opnemen in de identiteitskaart, voldoet het aanvullende opslagmedium aan de desbetreffende ISO-normen en interfereert het niet met het in lid 5 genoemde opslagmedium.

    10.Wanneer de lidstaten gegevens voor elektronische diensten zoals eoverheid en ebusiness in de identiteitskaart opnemen, zijn dergelijke nationale gegevens fysiek of logisch gescheiden van de in lid 5 genoemde biometrische gegevens.

    11.Wanneer de lidstaten aanvullende beveiligingskenmerken opnemen in de identiteitskaarten, mag de grensoverschrijdende compatibiliteit van die identiteitskaarten en de efficiëntie van de minimumbeveiligingsnormen niet afnemen.

    Artikel 4
    Geldigheidsduur

    1.Identiteitskaarten hebben een minimale geldigheidsduur van vijf jaar en een maximale geldigheidsduur van tien jaar.

    2.In afwijking van lid 1 kan een lidstaat voorzien in een geldigheidsduur van:

    a)minder dan vijf jaar, voor identiteitskaarten die aan minderjarigen worden verstrekt;

    b)in uitzonderlijke gevallen, minder dan vijf jaar, voor identiteitskaarten die worden verstrekt aan personen in speciale of anderszins strikt gelimiteerde omstandigheden en waarvan de geldigheidsduur beperkt is in overeenstemming met het Unie- en nationaal recht;

    c)meer dan tien jaar, voor identiteitskaarten die worden verstrekt aan personen van zeventig jaar en ouder.

    3.Indien er tijdelijk van geen enkele vinger een afdruk kan worden gemaakt om een fysieke reden, kunnen de lidstaten een identiteitskaart afgeven met een geldigheidsduur van twaalf maanden of minder.

    Artikel 5
    Uitfasering

    1.Identiteitskaarten die niet aan de vereisten van artikel 3 voldoen, zijn niet langer geldig bij de einddatum van hun geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2031.

    2.In afwijking van lid 1:

    a)zijn identiteitskaarten die niet aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen of die geen functionele MRZ als gedefinieerd in lid 3 bevatten, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2026;

    b)zijn identiteitskaarten van personen die op 2 augustus 2021 zeventig jaar of ouder zijn, die aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen en die een functionele MRZ als gedefinieerd in lid 3 bevatten, niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid.

    3.Voor de toepassing van lid 2 wordt onder een functionele MRZ verstaan:

    a)een machineleesbare zone die voldoet aan ICAO-document 9303;

    b)enige andere machineleesbare zone waarvoor de lidstaat van afgifte de regels bekend maakt die gelden voor het uitlezen en weergeven van de hierin opgenomen informatie.

    Hoofdstuk III
    Verblijfsdocumenten voor burgers van de unie

    Artikel 6
    Minimaal te vermelden informatie

    Wanneer verblijfsdocumenten door lidstaten worden afgeven aan burgers van de Unie is hierop ten minste het volgende aangegeven:

    a)de titel van het document in de officiële talen of talen van de betrokken lidstaat en in ten minste één andere officiële taal van de Unie;

    b)een duidelijke vermelding dat het document is afgegeven aan een burger van de Unie in overeenstemming met Richtlijn 2004/38/EG;

    c)het documentnummer;

    d)de naam (achternaam en voornaam/voornamen) van de houder;

    e)de geboortedatum van de houder;

    f)de informatie die moet worden opgenomen in registratiecertificaten en documenten ter staving van duurzaam verblijf, die worden afgegeven in overeenstemming met respectievelijk de artikelen 8 en 19 van Richtlijn 2004/38/EG;

    g)de afgevende autoriteit;

    h)aan de voorzijde, de uit twee letters bestaande landencode van de lidstaat die het document afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek.

    Indien een lidstaat besluit om vingerafdrukken af te nemen, is artikel 3, lid 7, van dienovereenkomstige toepassing.

    Hoofdstuk IV
    Verblijfskaart voor familieleden die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten

    Artikel 7
    Uniform model

    1.Wanneer lidstaten verblijfskaarten afgeven aan familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat bezitten, gebruiken zij hetzelfde model als dat wat is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954 en ten uitvoer gelegd bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 zoals gewijzigd bij Uitvoeringsbesluit C(2021) 3726.

    2.In afwijking van lid 1 heeft een kaart als titel respectievelijk, “Verblijfskaart” of “Kaart duurzaam verblijf”. De lidstaten geven aan dat deze documenten zijn afgegeven aan een familielid van een burger van de Unie overeenkomstig Richtlijn 2004/38/EG. Hiertoe gebruiken de lidstaten de gestandaardiseerde code “Familielid EU Art 10 RL 2004/38/EG” of “Familielid EU Art 20 RL 2004/38/EG” in gegevensveld [10], als bedoeld in de bijlage bij Verordening (EG) nr. 1030/2002 zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

    3.De lidstaten mogen gegevens voor nationaal gebruik invoeren overeenkomstig het nationale recht. Wanneer lidstaten dergelijke gegevens invoeren en opslaan, nemen zij de voorwaarden in acht die zijn vastgesteld in artikel 4, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad zoals gewijzigd bij Verordening (EU) 2017/1954.

    Artikel 8
    Uitfasering van bestaande verblijfskaarten

    1.Verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, die niet aan de vereisten van artikel 7 voldoen, zijn niet langer geldig bij de einddatum van geldigheid of, wanneer dit vroeger valt, uiterlijk op 3 augustus 2026.

    2.In afwijking van lid 1 zijn verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie die niet de nationaliteit van een lidstaat hebben, die niet aan de minimumbeveiligingsvereisten van deel 2 van ICAO-document 9303 voldoen of die geen functionele MRZ die voldoet aan deel 3 van ICAO-document 9303 bevatten, ongeldig.

    Hoofdstuk V
    Gemeenschappelijke bepalingen

    Artikel 9
    Contactpunt

    1.Elke lidstaat wijst voor de toepassing van deze verordening ten minste één centrale autoriteit als contactpunt aan. Wanneer een lidstaat meer dan een centrale autoriteit heeft aangewezen, geeft hij aan welke van deze autoriteiten als contactpunt voor de tenuitvoerlegging van deze verordening zal fungeren. De lidstaat deelt de naam van die autoriteit aan de Commissie en aan de overige lidstaten mee. Indien een lidstaat de door hem aangewezen autoriteit verandert, stelt hij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat de contactpunten bekend zijn met de relevante informatie- en ondersteuningsdiensten op Unieniveau, die zijn opgenomen in één digitale toegangspoort als bedoeld in Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad 35 , en in staat zijn met deze diensten samen te werken.

    Artikel 10
    Verzameling van biometrische gegevens

    1.De biometrische gegevens worden uitsluitend verzameld door gekwalificeerd en naar behoren gemachtigd personeel dat door de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de afgifte van identiteitskaarten of verblijfskaarten, is aangewezen met als doel te worden geïntegreerd in het in artikel 3, lid 5, voor identiteitskaarten, en artikel 7, lid 1, voor verblijfskaarten bedoelde opslagmedium dat aan de hoogste veiligheidseisen voldoet. Bij wijze van afwijking op de eerste zin worden vingerafdrukken uitsluitend verzameld door gekwalificeerd en naar behoren gemachtigd personeel van deze autoriteiten, behalve in het geval van aanvragen die zijn ingediend bij de diplomatieke of consulaire autoriteiten van de lidstaat.

    Om te waarborgen dat de biometrische gegevens consistent zijn met de identiteit van de aanvrager, verschijnt de aanvrager tijdens het proces van afgifte voor iedere aanvraag ten minste een maal in persoon.

    2.De lidstaten zorgen ervoor dat passende en doeltreffende procedures voor de verzameling van biometrische gegevens zijn vastgesteld en dat procedures stroken met de rechten en beginselen zoals verankerd in het Handvest, het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind.

    Wanneer zich moeilijkheden voordoen bij het verzamelen van biometrische gegevens, zorgen de lidstaten ervoor dat passende procedures voorhanden zijn om de waardigheid van de betrokken persoon te eerbiedigen.

    3.Tenzij dit met het oog op verwerking in overeenstemming met het Unie- en nationaal recht vereist is, worden biometrische gegevens die met het oog op de personalisering van identiteitskaarten of verblijfsdocumenten worden opgeslagen, op een zeer veilige manier bewaard en slechts tot de datum waarop het document wordt afgehaald en in geen geval langer dan 90 dagen na de dag van afgifte van het document. Na deze periode worden deze biometrische gegevens onmiddellijk gewist en vernietigd.

    Artikel 11
    Bescherming van persoonsgegevens en aansprakelijkheid

    1.Onverminderd Verordening (EU) 2016/679 dragen de lidstaten zorg voor de beveiliging, integriteit, authenticiteit en vertrouwelijkheid van de voor de toepassing van deze verordening verzamelde en opgeslagen gegevens.

    2.Voor de toepassing van deze verordening worden de voor de afgifte van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten verantwoordelijke autoriteiten beschouwd als de verwerkingsverantwoordelijke als bedoeld in artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679 en zijn zij verantwoordelijk voor de verwerking van persoonsgegevens.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat toezichthoudende autoriteiten hun taken als bedoeld in Verordening (EU) 2016/679 volledig kunnen vervullen, en onder meer toegang hebben tot alle persoonsgegevens en alle vereiste informatie, evenals toegang tot alle bedrijfsruimten of uitrusting voor gegevensverwerking van de bevoegde autoriteiten.

    4.Samenwerking met externe dienstverleners mag geen uitsluiting inhouden van de aansprakelijkheid van een lidstaat, die voortvloeit uit het Unierecht of nationaal recht in verband met schendingen van bepalingen met betrekking tot persoonsgegevens.

    5.Informatie in machineleesbaar formaat wordt alleen op een identiteitskaart of verblijfsdocument vermeld in overeenstemming met deze verordening en het nationaal recht van de afgevende lidstaat.

    6.Biometrische gegevens die worden opgeslagen op het opslagmedium van identiteitskaarten en verblijfsdocumenten worden, in overeenstemming met Unierecht en nationaal recht alleen gebruikt voor het verifiëren van:

    a)de authenticiteit van de identiteitskaart of het verblijfsdocument;

    b)de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare en vergelijkbare kenmerken wanneer het overleggen van een identiteitskaart of verblijfsdocument wettelijk vereist is.

    De twee op het opslagmedium opgeslagen vingerafdrukken zijn alleen toegankelijk voor naar behoren gemachtigde personeelsleden van de bevoegde nationale autoriteiten en agentschappen van de Unie.

    Artikel 12
    Monitoring

    1.Uiterlijk [één jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] stelt de Commissie een gedetailleerd programma op voor de monitoring van de outputs, resultaten en effecten van deze verordening, met inbegrip van de gevolgen van de verordening voor de grondrechten.

    2.In het monitoringprogramma wordt vermeld met welke middelen en op welke tijdstippen gegevens en andere noodzakelijke bewijsstukken moeten worden verzameld. In het programma wordt tevens nader aangegeven welke actie de Commissie en de lidstaten moeten ondernemen om de gegevens en andere bewijsstukken te verzamelen en te analyseren.

    3.De lidstaten verschaffen de Commissie de voor deze monitoring noodzakelijke gegevens en andere bewijsstukken.

    Artikel 13
    Evaluatie

    1.Ten vroegste [zes jaar na de inwerkingtreding van deze verordening] voert de Commissie een evaluatie van deze verordening uit en brengt zij over de belangrijkste bevindingen verslag uit aan het Europees Parlement, de Raad en het Europees Economisch en Sociaal Comité. In het verslag wordt met name aandacht besteed aan:

    a)de gevolgen van deze verordening voor de grondrechten;

    b)de mobiliteit van burgers van de Unie;

    c)de doeltreffendheid van biometrische verificatie bij het waarborgen van de beveiliging van reisdocumenten;

    d)mogelijke verdere harmonisering van identiteitskaarten.

    2.De lidstaten en de Unie-agentschappen die op dit gebied actief zijn, verstrekken de Commissie de informatie die nodig is om deze verslagen op te stellen.

    Artikel 14
    Aanvullende technische specificaties

    1.Om er in voorkomend geval voor te zorgen dat de in artikel 2, punten a) en c), bedoelde identiteitskaarten en verblijfsdocumenten overeenstemmen met de toekomstige minimumbeveiligingsnormen, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen aanvullende technische specificaties vast met betrekking tot het volgende:

    a)aanvullende beveiligingskenmerken en -vereisten, met inbegrip van strengere normen ter voorkoming van vervalsing en namaak;

    b)technische specificaties voor het opslagmedium waarop de biometrische gegevens worden opgeslagen als bedoeld in artikel 3, lid 5, en voor de beveiliging daarvan, waaronder het voorkomen van ongeoorloofde toegang en het faciliteren van validatie;

    c)kwaliteitseisen en gemeenschappelijke technische normen inzake gezichtsopname en vingerafdrukken.

    Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 15, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

    2.Overeenkomstig de in artikel 15, lid 2, bedoelde procedure kan worden besloten dat de in dit artikel bedoelde specificaties geheim zijn en niet worden bekendgemaakt. Zij worden in dergelijk geval uitsluitend verstrekt aan de door de lidstaten aangewezen organisaties die verantwoordelijk zijn voor het drukken en aan door een lidstaat of de Commissie naar behoren gemachtigde personen.

    3.Iedere lidstaat wijst één instantie aan die verantwoordelijk is voor het drukken van identiteitskaarten en één instantie die verantwoordelijk is voor het drukken van verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie, en geeft de namen van deze instanties door aan de Commissie en aan de andere lidstaten. De lidstaten hebben het recht dergelijke aangewezen instanties te veranderen en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan dienovereenkomstig in kennis.

    De lidstaten mogen ook één enkele instantie aanwijzen die verantwoordelijk is voor het drukken van zowel identiteitskaarten als verblijfskaarten van familieleden van burgers van de Unie, en geven de naam van deze instantie door aan de Commissie en aan de andere lidstaten.

    Twee of meer lidstaten kunnen ook besluiten om één enkele instantie voor deze doeleinden aan te wijzen en stellen de Commissie en de andere lidstaten daarvan dienovereenkomstig in kennis.

    Artikel 15
    Comitéprocedure

    1.De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1683/95 ingestelde comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

    2.Wanneer naar dit punt wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing. Indien er door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

    Artikel 16
    Inwerkingtreding

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De voorzitter

    (1)     COM(2018) 212 final .
    (2)    Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen (PB L 188 van 12.7.2019, blz. 67, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/1157/oj ).
    (3)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251.
    (4)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punt 124.
    (5)    Verordening (EU) 2017/458 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/399 inzake het aanscherpen van de controles aan de hand van relevante databanken aan de buitengrenzen (PB L 74 van 18.3.2017, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/458/oj ).
    (6)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punt 51.
    (7)    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2004/38/oj ).
    (8)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punt 54.
    (9)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punten 59, 60 en 61.
    (10)    Voor een meer gedetailleerde beschrijving van de situatie vóór de vaststelling van Verordening (EU) 2019/1157, zie SWD(2018) 110 final .
    (11)    Zie het arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251.
    (12)     COM(2018) 212 final .
    (13)     SWD(2018) 110 final .
    (14)    Verslag van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Verordening (EU) 2019/1157 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de versterking van de beveiliging van identiteitskaarten van burgers van de Unie en van verblijfsdocumenten afgegeven aan burgers van de Unie en hun familieleden die hun recht van vrij verkeer uitoefenen ( COM(2023) 538 final ).
    (15)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punten 73 en 74.
    (16)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punt 76.
    (17)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punten 80 en 81.
    (18)    Zie in die zin arrest van 17 oktober 2013, Schwarz, C-291/12, EU:C: 2013:670, punten 36, 37 en 38; arrest van 3 oktober 2019, A e.a., C-70/18, EU:C:2019:823, punt 46 en de aldaar aangehaalde rechtspraak, en arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punten 87, 88 en 89.
    (19)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punt 105.
    (20)    Arrest van 21 maart 2024, C-61/22, Landeshauptstadt Wiesbaden, ECLI:EU:C:2024:251, punten 123 en 124.
    (21)    SWD(2021) 45 final.
    (22)    PB C […] van […], blz. […].
    (23)    Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2004/38/oj ).
    (24)    Verordening (EU) nr. 910/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende elektronische identificatie en vertrouwensdiensten voor elektronische transacties in de interne markt en tot intrekking van Richtlijn 1999/93/EG (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 73, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2014/910/oj ).
    (25)    Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2002/1030/oj ).
    (26)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/182/oj ).
    (27)    Verordening (EG) nr. 1683/95 van de Raad van 29 mei 1995 betreffende de invoering van een uniform visummodel (PB L 164 van 14.7.1995, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/1995/1683/oj ).
    (28)    Verordening (EU) 2017/1954 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1030/2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (PB L 286 van 1.11.2017, blz. 9, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/1954/oj ).
    (29)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad n 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/679/oj ).
    (30)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/agree_interinstit/2016/512/oj .
    (31)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1725/oj ).
    (32)    PB C […] van […], blz. […].
    (33)    Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 van de Commissie van 30 november 2018 tot vastlegging van de technische specificaties betreffende een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen en tot intrekking van Besluit C(2002) 3069.
    (34)    Uitvoeringsbesluit C(2021) 3726 van de Commissie van 4 juni 2021 tot wijziging van bijlage III bij Uitvoeringsbesluit C(2018) 7767 wat betreft de lijst van referentienormen.
    (35)    Verordening (EU) 2018/1724 van het Europees Parlement en de Raad van 2 oktober 2018 tot oprichting van één digitale toegangspoort voor informatie, procedures en diensten voor ondersteuning en probleemoplossing en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1724/oj ).
    Top