EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52024PC0023

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD inzake de screening van buitenlandse investeringen in de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad

COM/2024/23 final

Brussel, 24.1.2024

COM(2024) 23 final

2024/0017(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de screening van buitenlandse investeringen in de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad

{SWD(2024) 23 final} - {SWD(2024) 24 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

1.1.Motivering en doel van het voorstel

Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (“de verordening”) is in 2019 vastgesteld en op 11 oktober 2020 van toepassing geworden. De verordening kwam tegemoet aan de groeiende bezorgdheid over bepaalde buitenlandse investeerders die zeggenschap proberen te verwerven over bedrijven in de EU die kritieke technologieën, infrastructuur of inputs leveren of gevoelige informatie bezitten en waarvan de activiteiten van cruciaal belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde op EU-niveau. De verordening had tot doel bij te dragen tot het in kaart brengen en aanpakken van risico’s voor de veiligheid of de openbare orde in verband met buitenlandse directe investeringen die gevolgen hebben voor ten minste twee lidstaten of de EU in haar geheel, omdat de hoge mate van integratie van de interne markt inhoudt dat een buitenlandse directe investering in een EU-bedrijf een risico kan opleveren buiten de grenzen van de lidstaat die de buitenlandse directe investering ontvangt. Om dit doel te bereiken, staat de verordening lidstaten toe om buitenlandse directe investeringen op hun grondgebied te onderzoeken om redenen van veiligheid of openbare orde, en om informatie uit te wisselen met de Commissie en de andere lidstaten, en machtigt zij hen om maatregelen te nemen om specifieke risico’s aan te pakken. Bovendien heeft de verordening een samenwerkingsmechanisme tot stand gebracht tussen de Europese Commissie en de screeningautoriteiten van de lidstaten voor afzonderlijke buitenlandse directe investeringen. Dit mechanisme heeft het mogelijk gemaakt informatie uit te wisselen, waardoor zowel de Commissie als de andere lidstaten de aandacht kunnen vestigen op mogelijke risico’s voor de veiligheid of de openbare orde van andere lidstaten of kritieke programma’s op EU-niveau die voortvloeien uit een buitenlandse directe investering. Dit heeft de beoordeling van buitenlandse directe investeringen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten versterkt en de uiteindelijke beslissing van de lidstaat “van ontvangst” over het al dan niet toestaan van de transactie en, indien de transactie wordt toegestaan, over de vraag of bepaalde voorwaarden noodzakelijk zijn, vergemakkelijkt.

Sinds de vaststelling van de verordening is de kwestie rond veiligheid en openbare orde belangrijker geworden. De COVID-19-pandemie, de Russische aanvalsoorlog tegen Oekraïne en andere geopolitieke spanningen hebben de noodzaak benadrukt om risico’s voor kritieke activa in de EU in kaart te kunnen brengen en deze beter te kunnen beschermen tegen bepaalde investeringen. Dit heeft ook bijgedragen tot de aanzienlijke toename van het aantal lidstaten dat een nationaal screeningmechanisme heeft ingevoerd, en tot de uitbreiding door sommige lidstaten van het aantal sectoren dat moet worden gescreend 1 . Een aanzienlijk deel van de buitenlandse directe investeringen in de EU gaat echter nog steeds naar lidstaten die niet over een screeningmechanisme beschikken 2 , waardoor kwetsbaarheden blijven bestaan omdat potentieel kritieke buitenlandse directe investeringen onopgemerkt blijven.

De samenwerking tussen alle nationale autoriteiten en de Commissie heeft niettemin een belangrijke rol gespeeld op het gebied van bewustmaking en bij het inventariseren en aanpakken van risicovolle buitenlandse directe investeringen die anders onopgemerkt zouden zijn gebleven 3 . Het beheer van kennisgevingen in meerdere rechtsgebieden (d.w.z. transacties waarbij dezelfde onderneming in verschillende lidstaten is betrokken) was echter een uitdaging en zorgde voor problemen met de efficiëntie (met name voor buitenlandse investeerders, EU-doelondernemingen en screeningautoriteiten).

Krachtens artikel 15, lid 1, van de verordening moet de Commissie het functioneren en de doeltreffendheid van de verordening toetsen en uiterlijk op 12 oktober 2023 (d.w.z. uiterlijk drie jaar na de volledige uitvoering ervan) een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad.

Op basis van de bevindingen van het evaluatieverslag dat dit wetgevingsvoorstel vergezelt, is het dienstig een herziening van de verordening voor te stellen om ervoor te zorgen dat alle lidstaten beschikken over een screeningmechanisme waarmee transacties kunnen worden beoordeeld voordat zij zijn voltooid, en om de belangrijkste tekortkomingen in de doeltreffendheid en efficiëntie van het samenwerkingsmechanisme die bij de evaluatie zijn vastgesteld, aan te pakken.

1.2.Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel heeft tot doel de veiligheid en de openbare orde in de EU te beschermen in de context van buitenlandse investeringen. Dit is in overeenstemming met de algemene beleidsdoelstellingen van de EU zoals vastgelegd in artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie, met name het handhaven van de waarden en belangen van de EU in haar betrekkingen met de rest van de wereld, en het bijdragen tot de bescherming van haar burgers, vrede, veiligheid en vrije en eerlijke handel.

Het voorstel is volledig in overeenstemming met de mededeling over economische veiligheid 4 van 2023, waarin werd benadrukt dat de screening van buitenlandse directe investeringen een van de instrumenten is die de EU inzet om zich te beschermen tegen vaak vastgestelde risico’s die van invloed zijn op haar economische veiligheid. In die gezamenlijke mededeling herhaalde de Commissie de oproep aan de lidstaten die nog geen nationale mechanismen voor de screening van buitenlandse directe investeringen hadden ingevoerd, om dit onverwijld te doen. Zij kondigde ook een wetgevingsvoorstel tot herziening van de verordening inzake de screening van buitenlandse directe investeringen aan.

De voorgestelde verordening biedt een passend evenwicht tussen enerzijds de doelstelling om in te gaan op de terechte bezorgdheid over bepaalde buitenlandse investeringen en anderzijds de behoefte om een open en gastvrije regeling voor dergelijke investeringen in de EU te handhaven, in volledige overeenstemming met het EU-recht en de internationale verbintenissen.

1.3.Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

De voorgestelde verordening zal een aanvulling vormen op, is in overeenstemming met en heeft geen gevolgen voor andere beleidsmaatregelen en -initiatieven van de EU. Voor bepaalde transacties kunnen op EU- of nationaal niveau andere toelatingsprocedures gelden, maar er bestaan geen afwijkingen tussen het voorstel en deze instrumenten, waarvan het doel verschilt van dat van het voorstel. Er is veeleer sprake van een zekere mate van complementariteit tussen de voorgestelde verordening en de EU-instrumenten die van toepassing zijn op sectoren of maatregelen die relevant zijn voor de veiligheid of de openbare orde.

Vrij verkeer van kapitaal en vrijheid van vestiging

De voorgestelde verordening is van toepassing op investeringen die een duurzame economische band tussen een buitenlandse investeerder en de EU-doelonderneming tot stand brengen of handhaven. Dit omvat bijvoorbeeld het verwerven van een meerderheids- of volledige deelneming, alsook het verwerven van aandelen die de buitenlandse investeerder rechten verlenen om zeggenschap uit te oefenen over de activiteiten van de EU-doelonderneming of deze te beïnvloeden, of het opzetten van installaties in de EU (greenfieldinvesteringen). Wanneer dergelijke investeringen betrekking hebben op het verkeer binnen de EU, vallen zij dus meestal onder de vrijheid van vestiging. De bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) inzake de vrijheid van vestiging zijn vervat in de artikelen 49 tot en met 55 VWEU. In deze bepalingen is het algemene beginsel vastgelegd dat beperkingen van de vrijheid van vestiging verboden zijn, tenzij zij gerechtvaardigd zijn om specifieke redenen van openbare orde, veiligheid of gezondheid, zoals uiteengezet in artikel 52, lid 1, VWEU. Lidstaten kunnen redenen van openbare orde en openbare veiligheid alleen aanvoeren om investeringen te beperken in geval van een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, en indien minder beperkende maatregelen onvoldoende zijn om die dreiging het hoofd te bieden. Het Hof van Justitie heeft verduidelijkt dat het begrip openbare veiligheid zowel de interne als de externe veiligheid van de staat omvat.

Deze bepalingen zijn echter alleen van toepassing op natuurlijke personen en rechtspersonen uit EU-lidstaten en zijn daarom niet relevant wanneer het gaat om buitenlandse directe investeringen vanuit een niet-EU-land naar de EU. De disciplines voor de screening van buitenlandse directe investeringen uit een niet-EU-land in de EU, zoals uiteengezet in de voorgestelde verordening, worden derhalve niet beheerst door de bepalingen inzake de vrijheid van vestiging.

Bij de voorgestelde verordening wordt ook het toepassingsgebied van de huidige verordening uitgebreid tot bepaalde investeringen binnen de EU die betrekking hebben op investeringen waarover investeerders van buiten de EU zeggenschap hebben. Zoals later uiteengezet, is deze uitbreiding belangrijk om een specifieke groep van dergelijke investeringen onder het toepassingsgebied van de verordening te brengen, wanneer zij een duurzame economische band tussen de investeerder van buiten de EU en de EU-doelonderneming tot stand brengen of handhaven. Deze investeringen worden uitgevoerd door een EU-entiteit, maar deze entiteit staat onder zeggenschap van de investeerder van buiten de EU en de beslissingsbevoegdheid over de investering blijft berusten bij de investeerder van buiten de EU. Het is daarom dienstig ervoor te zorgen dat de behandeling van deze transacties — en met name de elementen die van invloed kunnen zijn op een beslissing om de transactie te screenen of verdere maatregelen te nemen om de gevolgen voor de veiligheid te beperken of bezorgdheid over de openbare orde te verminderen — zoveel mogelijk in overeenstemming is met die van de buitenlandse directe investeringen, om te voorkomen dat investeringen met vergelijkbare risico’s voor de EU, voor de toepassing van de voorgestelde verordening, anders worden behandeld.

In dit verband moet bij de beoordeling van het waarschijnlijke risico voor de veiligheid en de openbare orde voldoende flexibiliteit blijven om rekening te kunnen houden met het specifieke karakter en de structuur van investeringen binnen de EU die door EU-dochterondernemingen van buitenlandse investeerders worden gedaan. Het bestaan van een duidelijke band met een buitenlandse investeerder wijst, in combinatie met de andere specifieke criteria van de verordening met betrekking tot de reikwijdte van de bestreken transacties (met inbegrip van de specifieke lijst van gebieden waar de investering wordt gedaan of de bijzondere aandacht die wordt besteed aan de aanwezigheid van de overheid in de eigendomsstructuur van de buitenlandse investeerder, alsook het feit dat de buitenlandse investeerder kan worden gescreend omdat hij aan EU-sancties onderworpen is), op specifieke kenmerken van de investering die zich kunnen vertalen in specifieke problemen voor de veiligheid en de openbare orde en die op EU-niveau moeten worden opgelost. Dergelijke problemen komen veel voor bij buitenlandse directe investeringen en investeringen binnen de EU wanneer de EU-entiteit onder zeggenschap staat van een investeerder van buiten de EU. Zij worden echter niet automatisch in verband gebracht met andere investeringen binnen de EU waarbij geen buitenlandse investeerders zijn betrokken, en het moet mogelijk zijn (indien gerechtvaardigd en evenredig) dit verschil uit het oogpunt van veiligheid en openbare orde in aanmerking te nemen bij de beoordeling van de investering.

Op basis hiervan kan een onderscheid worden gemaakt tussen de toepassing van de vrijheden van de interne markt op investeringen binnen de EU wanneer de EU-entiteit onder zeggenschap staat van een investeerder uit een niet-EU-land en situaties zuiver binnen de EU. Bijgevolg kunnen beperkingen op transacties waarbij een niet-EU-land is betrokken op grond van het Verdrag op verschillende overwegingen berusten. Dit is ook dienstig gezien het feit dat deze transacties worden gescreend in het kader van een Uniebreed samenwerkingsmechanisme.

Om de consistentie en voorspelbaarheid van de beoordeling in de lidstaten te waarborgen, is het ook dienstig dat de criteria en elementen die moeten worden gebruikt voor de beoordeling van buitenlandse investeringen worden vastgesteld aan de hand van EU-maatregelen door middel van de huidige verordening.

De Verdragsbepalingen inzake het vrije verkeer van kapitaal zijn slechts relevant voor een marginale reeks transacties, zoals hierboven uiteengezet, mede in het licht van de uitdrukkelijke uitsluiting van beleggingen in effecten van het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening. In elk geval gelden de bovenstaande overwegingen met betrekking tot de mogelijke grondslag voor de beperking van het vrije verkeer van kapitaal, die zijn neergelegd in artikel 65, lid 1, punt b), VWEU en die betrekking hebben op de openbare veiligheid, de openbare orde of de volksgezondheid. In die zin is het ook belangrijk ervoor te zorgen dat de basis voor de screening van transacties die uiteindelijk bedoeld zijn om duurzame betrekkingen met een investeerder buiten de EU tot stand te brengen, consequent wordt behandeld (vanuit het oogpunt van de bescherming van de veiligheid en de openbare orde) en dat bij de beoordeling van de investering rekening wordt gehouden met eventuele specifieke zorgen die kunnen ontstaan wanneer bij de transactie een buitenlandse investeerder is betrokken (zelfs wanneer die transactie wordt verricht via een in de EU gevestigde entiteit die onder zeggenschap staat van een buitenlandse investeerder).

Deze overwegingen doen geen afbreuk aan de mogelijkheid voor de lidstaten om buitenlandse investeringen verder te beperken dan de criteria en het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening, mits deze verdere beperkingen in overeenstemming zijn met artikel 65, lid 1, punt b), of artikel 52, lid 1, VWEU (naargelang het geval).

De EU-concentratieverordening

Buitenlandse directe investeringen kunnen de vorm aannemen van fusies, overnames of joint ventures die concentraties vormen die binnen het toepassingsgebied van de EU-concentratieverordening 5 vallen. Krachtens artikel 21, lid 4, van de EU-concentratieverordening kunnen de lidstaten in verband met dergelijke concentraties passende maatregelen nemen ter bescherming van gewettigde belangen, op voorwaarde dat die maatregelen verenigbaar zijn met de algemene beginselen en de overige bepalingen van het EU-recht. In dat verband worden de bescherming van de openbare veiligheid, de pluraliteit van de media en de toezichtsregels in artikel 21, lid 4, tweede alinea, expliciet erkend als gewettigde belangen. Uit hoofde van de voorgestelde verordening genomen screeningbesluiten ter bescherming van die belangen hoeven overeenkomstig artikel 21, lid 4, derde alinea, niet aan de Commissie te worden meegedeeld, op voorwaarde dat zij verenigbaar zijn met de algemene beginselen en de overige bepalingen van het EU-recht. Wanneer een lidstaat daarentegen voornemens is een screeningbesluit uit hoofde van de voorgestelde verordening te nemen met het oog op de bescherming van andere openbare belangen, moet die lidstaat dit, indien het besluit betrekking heeft op een concentratie die binnen het toepassingsgebied van de EU-concentratieverordening valt, overeenkomstig artikel 21, lid 4, derde alinea, aan de Commissie meedelen. De Commissie zal de consistente toepassing van de voorgestelde verordening en artikel 21, lid 4, waarborgen 6 . Voor zover bij de respectieve toepassingsgebieden van de twee verordeningen sprake is van overlapping moeten de waarschijnlijke gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde die zijn bepaald op basis van de overwegingen in artikel 13 van de voorgestelde verordening en het begrip “gewettigde belangen” in de zin van artikel 21, lid 4, derde alinea, van de EU-concentratieverordening op een samenhangende wijze worden geïnterpreteerd en zonder vooruit te lopen op de beoordeling van de verenigbaarheid van de op de bescherming van die belangen gerichte nationale maatregelen met de algemene beginselen en de overige bepalingen van het EU-recht.

De verordening buitenlandse subsidies

Hoewel bij de risicobeoordeling in het kader van de screening van buitenlandse directe investeringen rekening kan worden gehouden met de vraag of de buitenlandse investeerder direct of indirect onder zeggenschap staat van de overheid van een niet-EU-land (onder meer via eigendomsstructuur of aanzienlijke financiering), heeft deze beoordeling tot doel vast te stellen of een buitenlandse directe investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de veiligheid of de openbare orde in de EU. Buitenlandse subsidies lijken de interne markt van de EU de afgelopen jaren echter te hebben verstoord en, tot de verordening buitenlandse subsidies 7 , was er geen instrument om de gevolgen van buitenlandse subsidies voor de eerlijke concurrentie op de interne markt te beoordelen en tegen te gaan. Door niet-EU-landen verleende subsidies werden niet gecontroleerd, terwijl subsidies die door de lidstaten werden verleend in het kader van de EU-staatssteunregels aan een strikte controle werden onderworpen — waarbij een verbod de regel en toelating de uitzondering is.

Door de verordening buitenlandse subsidies worden dergelijke verstoringen aangepakt en wordt een lacune in de regelgeving opgevuld, terwijl de interne markt open blijft voor handel en investeringen.

In het kader van de verordening buitenlandse subsidies is de Commissie bevoegd om onderzoek te doen naar financiële bijdragen van overheden van buiten de EU aan ondernemingen die actief zijn in de EU. Indien de Commissie van oordeel is dat dergelijke financiële bijdragen verstorende subsidies vormen, kan zij maatregelen opleggen om de verstorende effecten ervan ongedaan te maken. Bij de verordening buitenlandse subsidies worden drie procedures ingevoerd:

·een op kennisgevingen gebaseerde procedure voor het onderzoeken van concentraties waarbij financiële bijdragen van overheden van buiten de EU zijn betrokken — waarbij de verworven vennootschap, een van de fuserende partijen of de joint venture een EU-omzet van ten minste 500 miljoen EUR genereert en de partijen in de afgelopen drie jaar buitenlandse financiële bijdragen van meer dan 50 miljoen EUR hebben ontvangen;

·een op kennisgevingen gebaseerde procedure voor het onderzoeken van inschrijvingen op openbare aanbestedingsprocedures waarbij financiële bijdragen van overheden van buiten de EU zijn betrokken — waarbij de geraamde waarde van de opdracht ten minste 250 miljoen EUR bedraagt en de inschrijving betrekking heeft op een buitenlandse financiële bijdrage van ten minste 4 miljoen EUR per niet-EU-land in de afgelopen drie jaar; en

·een initiatiefprocedure om alle andere marktsituaties te onderzoeken, waarbij de Commissie op eigen initiatief een toetsing kan uitvoeren.

Wanneer de Commissie besluit een voorlopig onderzoek te openen om na te gaan of de onderzochte financiële bijdrage een buitenlandse subsidie vormt en of deze de interne markt verstoort, dan licht zij de lidstaten in die de Commissie in kennis hebben gesteld van een nationale procedure overeenkomstig de verordening.

Voor zover de respectieve toepassingsgebieden van de twee verordeningen elkaar overlappen, mogen de in artikel 1 van de verordening genoemde redenen voor screening geen afbreuk doen aan de beoordeling van de Commissie op grond van de verordening buitenlandse subsidies of de onderzochte financiële bijdrage een buitenlandse subsidie vormt en of deze de interne markt verstoort.

Weerbaarheid van kritieke entiteiten

Richtlijn 2008/114/EG van de Raad 8 voorziet in een procedure voor het aanwijzen van Europese kritieke infrastructuren in de sectoren energie en vervoer, waarvan de ontwrichting of vernietiging aanzienlijke grensoverschrijdende gevolgen zou hebben voor ten minste twee lidstaten, maar is alleen gericht op de bescherming van kritieke infrastructuur in deze twee sectoren. Gezien de noodzaak van een alomvattende aanpak van de weerbaarheid van kritieke entiteiten (d.w.z. entiteiten die door de lidstaten op hun grondgebied als kritieke entiteiten zijn aangemerkt), heeft de richtlijn betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten 9 (CER-richtlijn) een overkoepelend kader gecreëerd betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten ten aanzien van alle gevaren, d.w.z. zowel natuurrampen als rampen die, accidenteel of opzettelijk, door de mens worden veroorzaakt. Op grond van de CER-richtlijn moeten de lidstaten specifieke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat diensten die essentieel zijn voor de instandhouding van vitale maatschappelijke functies of economische activiteiten in elf sectoren zonder belemmeringen op de interne markt worden verleend. De CER-richtlijn is op 16 januari 2023 in werking getreden en de lidstaten hebben tot en met 17 oktober 2024 de tijd om de voorschriften ervan in nationaal recht om te zetten.

Voor zover het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening samenvalt met de CER-richtlijn, moet de aanmerking van een EU-doelonderneming als een kritieke entiteit in overweging worden genomen bij de beoordeling van buitenlandse investeringen voor de toepassing van de voorgestelde verordening.

Cyberbeveiliging

De in 2016 ingevoerde EU-regels inzake cyberbeveiliging 10 zijn geactualiseerd bij de richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (de NIS 2-richtlijn) 11 , waarbij het bestaande rechtskader, om gelijke tred te houden met de toegenomen digitalisering en het veranderende dreigingslandschap op het gebied van cyberbeveiliging, is gemoderniseerd door middel van een breder toepassingsgebied, duidelijkere regels en sterkere toezichtinstrumenten. Bij de NIS 2-richtlijn wordt het toepassingsgebied van de cyberbeveiligingsregels uitgebreid naar nieuwe sectoren en entiteiten en wordt een duidelijke omvangsdrempel ingevoerd, wat betekent dat in de regel alle middelgrote en grote ondernemingen in de geselecteerde sectoren in het toepassingsgebied zullen worden opgenomen. Bij de NIS 2-richtlijn worden ook de beveiligings- en verslagleggingsverplichtingen voor publieke en private entiteiten versterkt en gestroomlijnd door een risicobeheermethode op te leggen.

De NIS 2-richtlijn heeft betrekking op de beveiliging van toeleveringsketens en leveranciersrelaties door entiteiten binnen het toepassingsgebied ervan te verplichten cyberbeveiligingsrisico’s in hun toeleveringsketens en leveranciersrelaties aan te pakken. Op het niveau van de EU beoogt de richtlijn een betere cyberbeveiliging van de toeleveringsketen voor essentiële informatie- en communicatietechnologieën. De NIS-samenwerkingsgroep 12 kan, in samenwerking met de Commissie en het Agentschap van de Europese Unie voor cyberbeveiliging, gecoördineerde beveiligingsrisicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens op Unieniveau uitvoeren. De NIS 2-richtlijn is op 16 januari 2023 in werking getreden en de lidstaten hebben tot en met 17 oktober 2024 de tijd om de voorschriften ervan in nationaal recht om te zetten.

Voor zover het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening samenvalt met de NIS 2-richtlijn, moet bij de beoordeling van buitenlandse investeringen voor de toepassing van de voorgestelde verordening rekening worden gehouden met het feit dat een EU-doelonderneming ook binnen het toepassingsgebied van de NIS 2-richtlijn valt, alsook met de resultaten van gecoördineerde beveiligingsrisicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens op EU-niveau overeenkomstig artikel 22 van Richtlijn (EU) 2022/2555.

Energie

In de loop van de jaren heeft de EU wetgeving vastgesteld om de voorzieningszekerheid van de EU en haar lidstaten op energiegebied te verbeteren. De richtlijnen inzake elektriciteit en gas 13 vereisen dat de gevolgen voor de voorzieningszekerheid niet alleen voor de afzonderlijke lidstaten worden beoordeeld, maar ook voor de EU in haar geheel, indien het gas- of elektriciteitstransmissiesysteem van een lidstaat wordt gecontroleerd door een exploitant van buiten de EU. Bovendien wordt in de verordening betreffende de gasleveringszekerheid in de EU 14 specifiek ingegaan op de bezorgdheid over de voorzieningszekerheid en zijn de lidstaten krachtens die verordening verplicht om op nationaal en regionaal niveau alle mogelijke risico’s voor het gassysteem te beoordelen (met inbegrip van risico’s in verband met de controle van infrastructuur die relevant is voor de voorzieningszekerheid door entiteiten uit derde landen) en uitgebreide preventieve actieplannen en noodplannen op te stellen met maatregelen om die risico’s te beperken. De verordening inzake risicoparaatheid in de elektriciteitssector 15 bevat soortgelijke bepalingen voor de elektriciteitssector. Bepaalde entiteiten in de energiesector zijn ook uitdrukkelijk opgenomen in het toepassingsgebied van de richtlijn betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten.

Wanneer een buitenlandse investering wordt gevolgd door een verzoek om certificering overeenkomstig artikel 10 van de elektriciteitsrichtlijn of de gasrichtlijn, mag de toepassing van de voorgestelde verordening geen afbreuk doen aan de toepassing van de desbetreffende richtlijn. Voor zover de respectieve toepassingsgebieden van de twee regels elkaar overlappen, moeten de in artikel 1 van de voorgestelde verordening genoemde gronden voor screening en het begrip energievoorzieningszekerheid consequent worden uitgelegd en zonder afbreuk te doen aan de beoordeling overeenkomstig de desbetreffende richtlijn van de vraag of de controle door een persoon of personen uit een niet-EU-land of niet-EU-landen de energievoorzieningszekerheid van de EU in gevaar zal brengen.

Luchtvervoer

Bij Verordening (EG) nr. 1008/2008 16 zijn gemeenschappelijke regels vastgesteld voor de exploitatie van luchtvervoersdiensten in de EU, met inbegrip van de verlening van exploitatievergunningen aan luchtvaartmaatschappijen in de EU en prijstransparantie. De verordening vereist, als een van de voorwaarden voor het verlenen van een exploitatievergunning aan een onderneming die tegen vergoeding of als chartervlucht passagiers, post of vracht door de lucht mag vervoeren, dat lidstaten of ingezetenen van lidstaten voor meer dan 50 % eigenaar zijn van de onderneming en er daadwerkelijk controle over uitoefenen, tenzij “anders is bepaald in een overeenkomst met een niet-EU-land waarbij de Gemeenschap partij is” (artikel 4).

De voorgestelde verordening is van toepassing op buitenlandse investeringen die onder de in Verordening (EG) nr. 1008/2008 vastgestelde drempel liggen. Derhalve kan worden beoordeeld of een buitenlandse investering in een EU-onderneming die luchtdiensten verstrekt in de EU waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben. Wanneer een buitenlandse investering onder de voorgestelde verordening valt, mag de toepassing van de voorgestelde verordening geen afbreuk doen aan de toepassing van Verordening (EG) nr. 1008/2008.

Prudentiële beoordeling van verwervingen en verhogingen van gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector

De EU-wetgeving machtigt bevoegde autoriteiten in de financiële sector om een prudentiële beoordeling van verwervingen en verhogingen van deelnemingen in financiële instellingen (d.w.z. kredietinstellingen, beleggingsondernemingen en betalingsinstellingen) uit te voeren. Deze bepalingen hebben tot doel de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de financiële instellingen en de goede werking van de financiële sector te waarborgen.

Niettemin is de financiële sector, zoals erkend in de mededeling van de Commissie van 2021 “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren” 17 , ook van cruciaal belang voor de economische veiligheid en veerkracht van de economie van de EU. Uit hoofde van de voorgestelde verordening, waarin het belang van het financiële stelsel voor de veiligheid en de openbare orde wordt erkend, moeten alle lidstaten buitenlandse investeringen screenen door een lijst op te stellen van entiteiten zoals bedoeld in bijlage II en de andere lidstaten en de Commissie in kennis stellen van transacties die voldoen aan de criteria van artikel 5, lid 1, en artikel 5, lid 2, van de voorgestelde verordening.

De in bijlage II genoemde financiële entiteiten zijn van cruciaal belang voor een soepele clearing en afwikkeling van financiële transacties (betalingen, effecten en derivaten) die interne en externe handel mogelijk maken en een basis vormen voor de internationale rol van de euro. Bovendien vervullen de in bijlage II vermelde financiële entiteiten essentiële functies voor de samenleving en verrichten zij doorgaans grensoverschrijdende activiteiten, waardoor zij risico’s voor de veiligheid of de openbare orde van meer dan één lidstaat kunnen inhouden.

De voorgestelde verordening zal niet van invloed zijn op de EU-regels inzake de prudentiële toetsing van gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector, die een afzonderlijke procedure zal blijven en een ander doel dient dan het beoordelen van risico’s voor de veiligheid en de openbare orde.

Controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik

Producten voor tweeërlei gebruik zijn goederen, materialen, software en technologie die voor zowel civiele als militaire toepassingen kunnen worden gebruikt. De EU controleert de uitvoer, de doorvoer, de tussenhandel en de technische bijstand van deze producten, zodat de EU kan bijdragen tot de internationale vrede en veiligheid en de verspreiding van massavernietigingswapens kan voorkomen. De verordening tot instelling van uitvoercontroles voor producten van tweeërlei gebruik 18 is in 2021 herzien om de risico’s in verband met de zich snel ontwikkelende veiligheids-, technologie- en handelsomgeving beter te kunnen aanpakken, met een specifieke focus op de uitvoer van gevoelige, opkomende technologieën. De screening van investeringen vormt een aanvulling op de controle op de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik. Beide zijn belangrijke instrumenten voor strategische handels- en investeringscontroles om de veiligheid in de EU te waarborgen.

Op grond van de voorgestelde verordening moeten de lidstaten buitenlandse investeringen screenen en ter kennis geven aan het samenwerkingsmechanisme, waarbij de EU-doelonderneming de bevoegdheid heeft om te besluiten producten uit het douanegebied van de EU uit te voeren.

De voorgestelde verordening zal niet van invloed zijn op nationale bepalingen en besluiten die gevolgen hebben voor de uitvoer van producten voor tweeërlei gebruik, die een afzonderlijke procedure met specifieke doelstellingen zal blijven.

Antidwanginstrument

Het antidwanginstrument 19 is een andere belangrijke bouwsteen voor de economische veiligheid van de EU. Het stelt de EU in staat te reageren op economische dwang en zo haar belangen en die van haar lidstaten beter te verdedigen op het wereldtoneel.

Het antidwanginstrument is in de eerste plaats bedoeld om elke mogelijke economische dwang te ontmoedigen. Als toch gebruik wordt gemaakt van economische dwang, biedt het antidwanginstrument een structuur om het niet-EU-land door middel van dialoog en overleg ertoe te bewegen de dwangmaatregelen te beëindigen. Maar als overleg niet tot resultaten leidt, dan biedt het instrument de EU ook een breed scala aan mogelijke tegenmaatregelen tegen een land dat dwang gebruikt. Deze maatregelen omvatten de instelling van rechten, de oplegging van beperkingen op de handel in diensten en van beperkingen op de toegang tot buitenlandse directe investeringen of overheidsopdrachten.

Indien de voorgestelde verordening zou worden toegepast op buitenlandse investeerders uit niet-EU-landen die onderworpen zijn aan tegenmaatregelen op grond van het antidwanginstrument, zou de beoordeling van de vraag of een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben, moeten worden uitgevoerd zonder afbreuk te doen aan het begrip dwang, behalve wanneer de veiligheid of de openbare orde in gevaar zou komen als gevolg van dwang. Voorts mogen de screeningbesluiten van de lidstaten om redenen van veiligheid of openbare orde geen afbreuk doen aan mogelijke EU-maatregelen om economische dwang te bestrijden.

Beperkende maatregelen van de EU (sancties)

De voorgestelde verordening is in overeenstemming met de beperkende maatregelen (sancties) van de EU, die op grond van artikel 215 VWEU boven andere EU-verordeningen gaan en die het toestaan van investeringen door bepaalde niet-EU-landen of ingezetenen van niet-EU-landen kunnen verbieden of verhinderen.

Beperkende maatregelen van de EU zijn van toepassing op een reeks entiteiten, met inbegrip van alle personen binnen of buiten het grondgebied van de EU die onderdanen zijn van een lidstaat, op alle rechtspersonen, entiteiten of lichamen, binnen of buiten het grondgebied van de EU, die volgens het recht van een lidstaat zijn erkend of opgericht, en op alle rechtspersonen, entiteiten of lichamen ten aanzien van alle geheel of gedeeltelijk binnen de EU verrichte zakelijke activiteiten.

Beperkende maatregelen van de EU kunnen de vorm aannemen van specifieke maatregelen voor ondernemingen, groepen, organisaties of personen (bv. bevriezing van activa en een verbod op het beschikbaar stellen van tegoeden of economische middelen), of van sectorale maatregelen.

De Commissie is van mening dat de bevriezing van activa en verboden op het beschikbaar stellen van tegoeden zich uitstrekken tot de activa van een niet-aangewezen entiteit die eigendom is of onder zeggenschap staat van een aangewezen persoon of entiteit, tenzij kan worden aangetoond dat de betrokken activa in feite geen eigendom zijn of niet onder zeggenschap staan van de aangewezen persoon of entiteit.

Het is belangrijk nauwlettend en strikt toezicht uit te oefenen op pogingen van aangewezen of anderszins aan sancties onderworpen personen om direct of indirect zeggenschap over EU-ondernemingen te verwerven. Het is daarom van cruciaal belang dat deze regel ook van toepassing is wanneer de investeerder niet rechtstreeks aan sancties is onderworpen, maar eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van een dergelijke persoon of entiteit. Op grond van de voorgestelde verordening zouden de lidstaten derhalve verplicht zijn andere lidstaten en de Commissie in kennis te stellen van alle buitenlandse investeringen op hun grondgebied die worden gedaan door investeerders die onderworpen zijn aan alle soorten beperkende maatregelen van de EU, alsook door andere partijen die eigendom zijn van of onder zeggenschap staan van, of handelen namens of op aanwijzing van een dergelijke persoon of entiteit.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

2.1.Rechtsgrondslag

Buitenlandse directe investeringen zijn uitdrukkelijk opgenomen in de werkingssfeer van de gemeenschappelijke handelspolitiek van de EU, die valt onder artikel 207 VWEU. Voorts moet artikel 114 VWEU als aanvullende rechtsgrondslag worden gebruikt, dat voorziet in de vaststelling van maatregelen om de totstandbrenging en de werking van de interne markt te waarborgen. Op grond daarvan kunnen maatregelen worden genomen voor de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die de totstandbrenging en de werking van de interne markt betreffen. Het is de juiste rechtsgrondslag voor een optreden waarbij de lidstaten worden verplicht bepaalde investeringen binnen de interne markt te screenen en om verschillen tussen de screeningmechanismen van de lidstaten aan te pakken, die een belemmering kunnen vormen voor de fundamentele vrijheden en rechtstreeks van invloed kunnen zijn op de werking van de interne markt.

Er bestaan verschillen tussen de nationale wetgevingen en deze worden steeds groter, aangezien een aantal lidstaten al over screeningmechanismen beschikt, terwijl andere lidstaten bezig zijn met het opzetten van dergelijke mechanismen, die zich uitstrekken tot investeringen binnen de EU. In deze situatie is sprake van versnipperde regelgeving, voor zover de nationale screeningmechanismen van elkaar verschillen met betrekking tot specifieke elementen, zoals het toepassingsgebied ervan (de soorten activiteiten en sectoren waarop zij betrekking hebben), de termijnen (duur van de beoordeling en het besluit van de nationale autoriteit), de procedurele vereisten en de criteria die worden toegepast voor het waarschijnlijke negatieve gevolg voor de veiligheid of de openbare orde. Dit is des te relevanter gezien de mate van integratie van de interne markt, die ertoe kan leiden dat één enkele transactie gevolgen heeft voor meerdere lidstaten in de hele EU.

Een dergelijke versnippering vormt een belemmering voor de vrijheid van vestiging en zal waarschijnlijk toenemen naarmate meer lidstaten over een screeningmechanisme beschikken. De voorgestelde geharmoniseerde maatregelen zijn erop gericht i) een gelijk speelveld tussen de lidstaten tot stand te brengen; ii) de bestaande nalevingskosten voor buitenlandse investeerders te verminderen; en iii) het ontstaan van extra belemmeringen op de interne markt voor investeringen te voorkomen.

In overeenstemming met de doelstelling van de interne markt bevat dit voorstel de bepaling dat bepaalde buitenlandse investeringen moeten worden gescreend, ongeacht de lidstaat of lidstaten waar de doelonderneming is gevestigd. Daarnaast wordt voorgesteld dat buitenlandse investeringen worden beoordeeld aan de hand van geharmoniseerde normen en tijdschema’s. In het licht van het bovenstaande is een grotere mate van harmonisatie op het niveau van de Unie noodzakelijk, en derhalve is artikel 114 VWEU een relevante rechtsgrondslag voor dit initiatief.

Het gebruik van artikel 114 VWEU maakt het mogelijk bepaalde investeringen binnen de EU op te nemen in het toepassingsgebied van de voorgestelde verordening. Het doel hiervan is ervoor te zorgen dat de risico’s voor de veiligheid en de openbare orde die dergelijke transacties met zich meebrengen, worden aangepakt. De voorgestelde verordening zou met name beperkt blijven tot investeringen binnen de EU die:

i)worden gedaan door een dochteronderneming van een buitenlandse investeerder in de Unie indien de dochteronderneming direct of indirect onder zeggenschap staat van een buitenlandse investeerder. Entiteiten zonder deelneming van derde landen, of met alleen deelneming zonder zeggenschap van een buitenlandse investeerder (beleggingen in effecten), vallen niet onder de voorgestelde verordening;

ii)tot doel hebben duurzame betrekkingen tussen de buitenlandse investeerder en de EU-doelonderneming te vestigen.

Deze uitbreiding van het toepassingsgebied van de huidige verordening inzake buitenlandse directe investeringen heeft tot doel een specifieke reeks buitenlandse investeringen te omvatten die worden gedaan via EU-dochterondernemingen die onder zeggenschap staan van investeerders buiten de EU. Zij vormt een aanvulling op en uitbreiding van de bestaande bepalingen op grond waarvan dergelijke investeringen kunnen worden gedekt wanneer de gekozen structuur wordt gebruikt om de screening van buitenlandse directe investeringen in de EU te omzeilen. Dit zorgt voor een coherente aanpak van risico’s voor de veiligheid en de openbare orde die voortvloeien uit investeringen die uiteindelijk leiden tot zeggenschap en beslissingsbevoegdheid van een investeerder uit een derde land, ongeacht of zij direct van buiten de EU worden gedaan of indirect via een entiteit die in de EU is gevestigd, maar onder zeggenschap van een buitenlandse investeerder staat.

Deze uitbreiding zal niettemin leiden tot de screening van transacties die worden verricht via rechtmatig in de EU gevestigde entiteiten. Dit is een extra stap in vergelijking met het begrip omzeiling in de huidige verordening, dat alleen van toepassing is wanneer de transactie binnen de EU wordt verricht door middel van kunstmatige regelingen die niet de economische realiteit weerspiegelen. Deze uitbreiding vereist het gebruik van artikel 114 VWEU als rechtsgrondslag om rekening te houden met het feit dat investeringen binnen de EU onder de voorgestelde verordening zouden vallen.

De rechtsgrondslag van de voorgestelde verordening zou derhalve de artikelen 207 en 114 VWEU omvatten.

2.2.Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

Volgens het subsidiariteitsbeginsel (artikel 5, lid 3, VEU), treedt de EU slechts op indien en voor zover de doelstellingen van het overwogen optreden niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen beter door de EU kunnen worden bereikt.

Aangezien het toepassingsgebied, de inhoud en het effect van de screeningmechanismen van de lidstaten uiteenlopen, kan een versnipperd regelgevingskader van nationale voorschriften worden waargenomen dat nog meer versnipperd dreigt te raken, vooral wat de screening van buitenlandse investeringen binnen de EU betreft. Hierbij wordt de interne markt ondermijnd doordat een ongelijk speelveld en onnodige kosten ontstaan voor entiteiten die een economische activiteit willen verrichten in sectoren die relevant zijn voor de veiligheid of de openbare orde.

Alleen maatregelen op het niveau van de Unie kunnen deze problemen oplossen, aangezien voorschriften op nationaal niveau reeds belemmeringen opwerpen voor investeringen die binnen de EU worden gedaan. Daarentegen zouden de gevolgen van maatregelen die op grond van het nationale recht worden genomen beperkt blijven tot één enkele lidstaat en dreigen te worden omzeild of met betrekking tot buitenlandse investeerders moeilijk te controleren zijn. Bovendien overwegen sommige lidstaten momenteel wetgevingsinitiatieven op het gebied van de screening van investeringen. Dit kan alleen met maatregelen op het niveau van de Unie die op consistente wijze worden toegepast in de gehele interne markt. De invoering van gemeenschappelijke en evenredige normen voor het screenen van investeringen binnen de EU met buitenlandse zeggenschap is van essentieel belang om ervoor te zorgen dat dergelijke maatregelen in alle lidstaten op samenhangende wijze worden vastgesteld met inachtneming van alle grondrechten. Een gemeenschappelijke en gecoördineerde EU-aanpak waarbij de nationale screeningsystemen op elkaar worden afgestemd, zal potentiële investeerders zekerheid bieden met betrekking tot kritieke infrastructuur, technologie en inputs, door hen vooraf de gemeenschappelijke regels te laten kennen die de Commissie en de lidstaten gebruiken om risico’s in verband met veiligheid en openbare orde te beoordelen en aan te pakken.

Tot slot is de screening van buitenlandse investeringen in de EU een transnationale kwestie met grensoverschrijdende gevolgen die op het niveau van de Unie moeten worden aangepakt. Een buitenlandse investering in een lidstaat kan gevolgen hebben buiten de grenzen van die lidstaat, in een andere lidstaat of op het niveau van de EU. Het uitblijven van maatregelen op EU-niveau kan ertoe leiden dat de lidstaten minder goed in staat zijn hun belangen op het gebied van veiligheid of openbare orde in verband met buitenlandse investeringen te beschermen, met name in gevallen waarin de buitenlandse investering die waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor hun veiligheid of openbare orde op het grondgebied van een andere lidstaat wordt gedaan. Uit de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van de verordening blijkt dat het onwaarschijnlijk is dat de lidstaten het eens zullen worden over op elkaar afgestemde normen en procedures voor het screenen van buitenlandse investeringen om redenen van veiligheid en openbare orde, of voor het versterken van het systematische Uniebrede samenwerkingsmechanisme voor de uitwisseling van informatie met elkaar en met de Commissie.

Er is dan ook een sterk argument voor maatregelen op EU-niveau om deze nationale kaders op elkaar af te stemmen en te harmoniseren om investeringen voorspelbaarder te maken in de interne markt, met name in transacties in meerdere rechtsgebieden, de rechtszekerheid van de screening van investeringen in de EU te vergroten, de administratieve lasten te verminderen, bij te dragen tot een gelijk speelveld in alle lidstaten waar investeringen worden gedaan, en een doeltreffendere en efficiëntere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie mogelijk te maken met betrekking tot grensoverschrijdende risico’s voor de veiligheid en de openbare orde in verband met buitenlandse investeringen.

2.3.Evenredigheid

De voorgestelde verordening heeft tot doel de veiligheid en de openbare orde in de EU te beschermen met betrekking tot buitenlandse investeringen.

Zij bevat geen regels die gelijkwaardig zijn aan een nationaal screeningmechanisme, omdat een dergelijk mechanisme voorwaarden kan opleggen aan een transactie en, als laatste redmiddel, de voltooiing ervan kan verbieden. De voorgestelde verordening zou het definitieve besluit over een investering overlaten aan de lidstaat waar de transactie wordt gepland of is voltooid. Het doel van de voorgestelde verordening is veeleer het inventariseren en aanpakken van risico’s voor de veiligheid en de openbare orde die gevolgen hebben voor ten minste twee lidstaten of de EU in haar geheel, door middel van een samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten en de Commissie. Dit samenwerkingsmechanisme biedt een officieel kanaal voor de uitwisseling van vertrouwelijke informatie en voor bewustmaking van de specifieke omstandigheden waarin een buitenlandse directe investering gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de openbare orde. Het biedt de Commissie en andere lidstaten tevens de mogelijkheid om maatregelen aan te bevelen aan de lidstaat waar de buitenlandse directe investering wordt gepland of reeds is voltooid, om de vastgestelde specifieke problemen aan te pakken.

Uit de evaluatie van de verordening is gebleken dat de doeltreffendheid van het EU-kader voor de screening van investeringen aanzienlijk wordt verminderd door i) het ontbreken in sommige lidstaten van screeningmechanismen die het mogelijk maken transacties door te lichten voordat zij worden voltooid; en ii) de beperkte dekking van nationale mechanismen voor de screening van investeringen 20 . Dit kan overloopeffecten hebben op de belangen op het gebied van veiligheid of openbare orde in andere lidstaten en op projecten of programma’s van Uniebelang.

Bij het ontbreken van een gemeenschappelijk toepassingsgebied van aan screening onderworpen transacties of andere manieren om de voorwaarden die aanleiding moeten geven tot screening op nationaal niveau te harmoniseren, zullen het aantal en het toepassingsgebied van de kennisgevingen die het samenwerkingsmechanisme uit de lidstaten ontvangt, waarschijnlijk sterk uiteenlopen. Bovendien kunnen sommige buitenlandse investeerders blijven profiteren van rechtsgebieden in de EU die geen mechanisme voor de screening van buitenlandse directe investeringen hebben of waarvan het mechanisme niet van toepassing is op de betrokken sector.

De maatregelen in de voorgestelde verordening tot instelling van een samenwerkingsmechanisme en tot vaststelling van bepaalde procedurele en materiële vereisten voor nationale screeningmechanismen zijn evenredig, omdat zij ervoor zorgen dat de doelstelling van de voorgestelde verordening wordt verwezenlijkt en de lidstaten tegelijkertijd in staat worden gesteld in hun screeningmechanismen nationale bijzonderheden in aanmerking te nemen en het definitieve besluit over eventuele buitenlandse investeringen te nemen.

Hoewel de voorgestelde verordening ondernemingen verplicht om samen te werken met de nationale screeningautoriteiten, zullen de administratieve kosten voor ondernemingen redelijk en evenredig zijn dankzij het gestandaardiseerde formulier voor kennisgevingen aan het samenwerkingsmechanisme.

2.4.Keuze van het instrument

Dit is een voorstel tot herziening van een bestaande verordening, waardoor het legitiem lijkt de huidige vorm van het instrument (d.w.z. als verordening) te behouden.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

3.1.Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het wetgevingsvoorstel gaat vergezeld van een werkdocument van de diensten van de Commissie waarin de verordening wordt beoordeeld op basis van de vijf criteria voor “betere regelgeving” (doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, coherentie en meerwaarde voor de EU).

3.2.Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft tussen 14 juni en 21 juli 2023 een gerichte raadpleging en een verzoek om input gepubliceerd. De Commissie heeft 47 reacties op de raadpleging 21 en tien bijdragen aan het verzoek om input ontvangen 22 .

De Commissie heeft de lidstaten en belanghebbenden (advocatenkantoren, bedrijfsverenigingen en bedrijven) met aantoonbare ervaring met de uitvoering van de EU-regels inzake screening van buitenlandse directe investeringen uitgenodigd om verdere schriftelijke input te leveren op basis van een vragenlijst. Deze antwoorden werden verzameld tussen 3 augustus en 1 september 2023. Een samenvatting van de antwoorden is te vinden in bijlage V bij het evaluatieverslag bij het wetgevingsvoorstel.

3.3.Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie heeft een beroep gedaan op een externe contractant om haar te helpen de evaluatie van de verordening inzake de screening van buitenlandse directe investeringen uit te voeren. Het secretariaat van de OESO (de afdeling Investeringen van het directoraat Financial and Enterprise Affairs) heeft een studie uitgevoerd naar de doeltreffendheid en efficiëntie van de verordening inzake screening van buitenlandse directe investeringen en heeft conclusies getrokken en algemene aanbevelingen gedaan over de wijze waarop de in de studie vastgestelde tekortkomingen kunnen worden aangepakt 23 . Deze studie werd medegefinancierd door de Commissie en werd uitgevoerd tussen oktober 2021 en juni 2022.

3.4.Effectbeoordeling

Het wetgevingsvoorstel wordt niet ondersteund door een effectbeoordeling. Dit is in overeenstemming met de toolbox voor betere regelgeving, waarin is bepaald dat een effectbeoordeling wellicht niet nodig is voor “beleidsinitiatieven waarmee beperkte wijzigingen worden voorgesteld op basis van een grondige evaluatie, waarin duidelijk is aangegeven welke wijzigingen in beleid of wetgeving nodig zijn” 24 . De Commissie is van mening dat de voorgestelde verordening en het evaluatieverslag bij dit wetgevingsvoorstel aan deze criteria voldoen.

3.5.Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

Dit initiatief maakt deel uit van het werkprogramma van de Commissie voor 2023 25 . Het maakt geen deel uit van bijlage II (Refit-initiatieven).

De voorgestelde verordening houdt een verbetering in van het vermogen van de Commissie en de lidstaten om buitenlandse investeringen die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in de EU zullen hebben, te inventariseren en aan te pakken. Het voorstel verplicht alle lidstaten buitenlandse investeringen te screenen, wat de administratieve last voor bedrijven kan vergroten, omdat buitenlandse investeringen in de EU aan controle zullen worden onderworpen in meer rechtsgebieden dan de 21 lidstaten die momenteel over een screeningmechanisme beschikken. Het voorstel zal naar verwachting echter leiden tot potentiële kostenbesparingen als gevolg van de vereenvoudiging en onderlinge afstemming van de huidige voorschriften en regelingen op EU- en nationaal niveau. De vereenvoudiging betreft de onderlinge afstemming van de nationale screeningtermijnen, waarbij de samenwerking op EU-niveau op het gebied van screening van buitenlandse directe investeringen wordt toegespitst op de potentieel kritieke transacties (in tegenstelling tot alle transacties die in een lidstaat formeel worden gescreend) en de procedurele transparantie van het samenwerkingsmechanisme van de EU wordt vergroot.

3.6.Grondrechten

Het voorstel is in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en neemt de vrijheid van ondernemerschap in acht. De voorgestelde verordening laat de screening van investeringen over aan de lidstaten (met inbegrip van het definitieve besluit over specifieke transacties), maar de vereisten voor nationale screeningmechanismen helpen de lidstaten ervoor te zorgen dat de grondrechten op een eerlijk proces en goed bestuur volledig worden geëerbiedigd.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Om de doelstellingen van dit initiatief op doeltreffende wijze te verwezenlijken, moet een aantal acties op het niveau van de Commissie worden gefinancierd. De jaarlijkse uitgaven voor personele middelen zullen ongeveer 5,162 miljoen EUR per jaar bedragen, waarmee moet worden voorzien in in totaal 29 ambtenaren (in voltijdequivalenten) bij de Commissie. Andere administratieve uitgaven hebben betrekking op de vergoeding van de reiskosten van de lidstaten voor reizen naar de vergaderingen van de deskundigengroep (artikel 5) en het comité (artikel 21). Deze kosten zullen naar verwachting 0,032 miljoen EUR per jaar bedragen. De operationele uitgaven, die zullen worden gebruikt voor de financiering van de noodzakelijke IT-infrastructuur ter ondersteuning van de rechtstreekse samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten via beveiligde communicatiekanalen, zullen ongeveer 0,25-0,29 miljoen EUR per jaar bedragen. De Commissie is voornemens een externe studie uit te voeren met een budget van 0,25 miljoen EUR ter ondersteuning van haar beoordeling van de naleving door de lidstaten na afloop van de overgangsperiode. De Commissie zal overwegen een tweede studie te starten ter ondersteuning van de vijfjaarlijkse evaluatie van de voorgestelde verordening door de Commissie.

Een gedetailleerd overzicht van de betrokken kosten is te vinden in het financieel memorandum bij dit initiatief.

5.OVERIGE ELEMENTEN

5.1.Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en verslaglegging

Monitoring, verslaglegging en evaluatie vormen een belangrijk onderdeel van het voorstel.

Monitoring zal doorlopend gebeuren en gebaseerd zijn op operationele doelstellingen en specifieke indicatoren. De volgende belangrijke aspecten zullen aan bod komen bij de regelmatige en voortdurende monitoring:

i)het aantal transacties dat aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis wordt gegeven; en

ii)het aantal transacties dat waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de veiligheid of de openbare orde in meer dan één lidstaat of via een project of programma van Uniebelang.

Daarnaast kan de Commissie de ontwikkelingen in verband met de definitieve besluiten die door de lidstaten op vertrouwelijke basis aan de Commissie worden meegedeeld, monitoren.

Op grond van de voorgestelde verordening blijven de lidstaten verplicht om elk jaar op vertrouwelijke basis verslag uit te brengen aan de Commissie over de activiteiten in het kader van hun screeningmechanisme voor het vorige kalenderjaar. De lidstaten zullen ook een jaarverslag moeten publiceren met informatie over relevante ontwikkelingen op wetgevingsgebied en de activiteiten van de screeningautoriteit, met inbegrip van geaggregeerde gegevens over de gevallen die zijn gescreend en de genomen screeningbesluiten. De Commissie zal jaarlijks verslag over de uitvoering van de voorgestelde verordening blijven uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag zal openbaar gemaakt blijven worden.

De voorgestelde verordening zou worden beoordeeld in het kader van een evaluatie vijf jaar na de datum van volledige inwerkingtreding ervan. Indien nodig kan een herzieningsclausule worden geactiveerd op grond waarvan de Commissie passende maatregelen kan nemen, waaronder wetgevingsvoorstellen.

5.2.Artikelsgewijze toelichting van de voorgestelde verordening

Hoofdstuk 1 bevat algemene bepalingen, zoals het onderwerp en toepassingsgebied van de voorgestelde verordening (artikel 1). In de voorgestelde verordening wordt een EU-kader vastgesteld voor de screening door de lidstaten van investeringen op hun grondgebied om redenen van veiligheid of openbare orde. Het bevat ook een samenwerkingsmechanisme om de lidstaten en de Commissie in staat te stellen informatie over investeringen uit te wisselen, de mogelijke gevolgen ervan voor de veiligheid en de openbare orde te beoordelen en mogelijke problemen in kaart te brengen die de lidstaat die de investering screent, zou moeten aanpakken. De redenen voor de screening van investeringen worden bepaald in overeenstemming met de relevante vereisten voor het opleggen van beperkende maatregelen om redenen van veiligheid of openbare orde zoals bepaald in de Overeenkomst tot oprichting van de Wereldhandelsorganisatie (met inbegrip van met name artikel XIV, punt a), en artikel XIV bis van de Algemene Overeenkomst inzake de handel in diensten) en in andere handels- en investeringsovereenkomsten of -regelingen waarbij de EU of haar lidstaten partij zijn.

Artikel 2 bevat een aantal toepasselijke definities. Er wordt met name verduidelijkt dat de voorgestelde verordening betrekking heeft op investeringen die ofwel buitenlandse directe investeringen zijn, ofwel investeringen binnen de EU met buitenlandse deelneming. Voor de toepassing van deze voorgestelde verordening valt onder buitenlandse directe investeringen een breed scala van investeringen waarmee duurzame en directe betrekkingen worden gevestigd of gehandhaafd tussen investeerders uit niet-EU-landen en ondernemingen die een economische activiteit uitoefenen in een lidstaat. Buitenlandse directe investeringen omvatten investeringen van een buitenlandse investeerder in een EU-doelonderneming, waarbij de EU-doelonderneming een dochteronderneming is van een buitenlandse doelonderneming waarin de investering wordt gedaan. Investeringen binnen de EU met buitenlandse deelneming hebben betrekking op een breed scala aan investeringen die door een buitenlandse investeerder via de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de EU worden gedaan om duurzame en directe betrekkingen tussen de buitenlandse investeerder en een EU-doelonderneming te vestigen of te handhaven teneinde een economische activiteit in een lidstaat te verrichten. De voorgestelde verordening heeft geen betrekking op beleggingen in effecten.

Hoofdstuk 2 bevat regels voor nationale screeningmechanismen. Artikel 3 verplicht alle lidstaten een screeningmechanisme op te zetten en in stand te houden dat voldoet aan de vereisten van de voorgestelde verordening en de Commissie van dit mechanisme in kennis te stellen. Op basis van deze kennisgevingen moet de Commissie een lijst van nationale screeningmechanismen publiceren. Artikel 4 bevat bepaalde vereisten voor nationale screeningmechanismen. Deze mechanismen moeten met name ten minste betrekking hebben op i) investeringen in EU-ondernemingen die deelnemen aan projecten of programma’s van EU-belang zoals omschreven in bijlage I bij de voorgestelde verordening; en ii) investeringen in EU-ondernemingen die actief zijn op gebieden die van bijzonder belang zijn voor de belangen op het gebied van veiligheid of openbare orde van de EU zoals omschreven in bijlage II bij de voorgestelde verordening; (“ter kennis te geven investeringen”). Voorts bevat het een aantal vereisten om de doeltreffendheid van screeningmechanismen te waarborgen.

Hoofdstuk 3 voorziet in een samenwerkingsmechanisme dat de lidstaten en de Commissie in staat stelt informatie uit te wisselen en maatregelen voor te stellen indien een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de veiligheid of de openbare orde in meer dan één lidstaat, of via een project of programma van Uniebelang. De artikelen 5 en 6 bevatten regels en procedures met betrekking tot de kennisgeving van buitenlandse investeringen, met inbegrip van een specifieke procedure voor buitenlandse investeringen die gelijktijdig door meerdere lidstaten worden gescreend (“transacties in meerdere landen”). In artikel 7 worden de voorwaarden beschreven die van toepassing zijn op opmerkingen van de lidstaten en adviezen van de Commissie naar aanleiding van de beoordeling van een ter kennis gegeven buitenlandse investering. Het artikel biedt de lidstaten de mogelijkheid opmerkingen in te dienen bij de lidstaat waar de buitenlandse investering plaatsvindt indien die buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor hun veiligheid of openbare orde, of indien zij over informatie beschikken die relevant is voor de screening van die buitenlandse investering. De Commissie mag, om redenen van veiligheid of openbare orde, een advies uitbrengen aan de lidstaat waar de buitenlandse investering plaatsvindt indien zij van oordeel is dat die buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de veiligheid of de openbare orde van meer dan één lidstaat, of voor projecten of programma’s van Uniebelang. De Commissie kan ook een advies uitbrengen indien zij over informatie beschikt die relevant is voor de screening van de buitenlandse investering of indien meerdere buitenlandse investeringen vergelijkbare risico’s voor de veiligheid of de openbare orde inhouden. Bovendien worden in artikel 7 gedetailleerde procedures vastgesteld om informatie over het door de kennisgevende lidstaat genomen screeningbesluit te verstrekken aan de betrokken lidstaten en de Commissie. In artikel 8 worden de termijnen en procedures vastgesteld voor het indienen van opmerkingen en adviezen, ook in het geval van transacties in meerdere landen. Artikel 9 voorziet in een mechanisme dat de lidstaten en de Commissie in staat stelt samen te werken op het gebied van buitenlandse investeringen die niet ter kennis zijn gegeven door de lidstaat waar de geplande buitenlandse investering zal plaatsvinden. Artikel 10 bevat vereisten voor de informatie die moet worden verstrekt en die kan worden opgevraagd met betrekking tot buitenlandse investeringen die onder het samenwerkingsmechanisme vallen. De Commissie moet krachtens dit artikel een uitvoeringsverordening vaststellen om te voorzien in een gestandaardiseerd formulier voor de kennisgeving van buitenlandse investeringen. Artikel 11 bevat gemeenschappelijke vereisten voor nationale screeningmechanismen om hun daadwerkelijke deelname aan het samenwerkingsmechanisme te waarborgen. Artikel 12 bevat regels om de vertrouwelijkheid van de uitwisselingen tussen de lidstaten en de Commissie te waarborgen.

Hoofdstuk 4 bevat regels voor de lidstaten en de Commissie voor het vaststellen van de waarschijnlijke gevolgen van een buitenlandse investering voor de veiligheid of de openbare orde (artikel 13) en voor screeningbesluiten van de lidstaten (artikel 14).

Hoofdstuk 5 bevat de slotbepalingen. Artikel 14 biedt een rechtsgrondslag voor samenwerking met de verantwoordelijke autoriteiten van niet-EU-landen met betrekking tot kwesties in verband met de screening van investeringen om redenen van veiligheid en openbare orde. Deze samenwerking is niet bedoeld om informatie uit te wisselen over transacties die onder het samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten en de Commissie vallen. Om de transparantie van screeningmechanismen en de EU-samenwerking op het gebied van de screening van buitenlandse investeringen te waarborgen, moeten de lidstaten op grond van artikel 16 jaarlijks aan het publiek verslag uitbrengen over hun screeningactiviteiten en screeningbesluiten door geaggregeerde en geanonimiseerde gegevens te publiceren. De Commissie moet ook jaarlijks een verslag over de uitvoering van de verordening publiceren. Tot slot bevat hoofdstuk 5 regels voor de verwerking van persoonsgegevens (artikel 17), evaluatie (artikel 18), gedelegeerde handelingen (artikel 19), uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie (artikel 20) en de comitéprocedure voor uitvoeringshandelingen (artikelen 21 en 22). In artikel 22 is bepaald dat Verordening (EU) 2019/452 wordt ingetrokken en in artikel 24 is bepaald dat de voorgestelde verordening na een overgangsperiode van 15 maanden in werking moet treden. In de overgangsperiode blijft Verordening (EU) 2019/452 van kracht en blijft deze van toepassing.

Bijlage I bevat een lijst van projecten en programma’s van Uniebelang. Dit zijn projecten of programma’s die onder het EU-recht vallen en die voorzien in de ontwikkeling, het onderhoud of de verwerving van kritieke infrastructuur, kritieke technologieën of kritieke inputs die van essentieel belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde. Wanneer de EU-doelonderneming deel uitmaakt van of deelneemt aan een project of programma van Uniebelang, moeten de lidstaten de betrokken buitenlandse investering screenen en de Commissie en de andere lidstaten daarvan in kennis stellen.

Bijlage II bevat een lijst van de technologieën, activa, faciliteiten, uitrusting, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde. Wanneer de EU-doelonderneming economisch actief is op een in bijlage II vermeld gebied, zijn de lidstaten verplicht de buitenlandse investering te screenen. De kennisgeving van deze buitenlandse investering aan het samenwerkingsmechanisme is vereist indien de buitenlandse investeerder of de EU-doelonderneming voldoet aan een van de in de verordening vastgestelde risicogebaseerde voorwaarden. Dit risicogebaseerde filter is geschikt om ervoor te zorgen dat het EU-samenwerkingsmechanisme uitsluitend gericht is op buitenlandse investeringen die vanuit veiligheidsoogpunt van potentieel belang zijn en het brengt geen onnodige lasten voor nationale overheden en bedrijven met zich mee.

2024/0017 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

inzake de screening van buitenlandse investeringen in de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 114 en 207,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 26 ,

Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 27 ,

Gezien het advies van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming van [datum], die is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 28 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Investeringen in de Unie dragen bij tot de groei van de Unie door haar concurrentievermogen te verbeteren, banen te scheppen en schaalvoordelen te creëren, en kapitaal, technologieën, innovatie en expertise aan te trekken.

(2)Artikel 3, lid 5, van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) bepaalt dat de Unie in haar betrekkingen met de rest van de wereld haar waarden en belangen moet handhaven en zich ervoor moet inzetten, en moet bijdragen tot de bescherming van haar burgers. Bovendien hebben de Unie en de lidstaten een open investeringsklimaat dat is vastgelegd in het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en is ingebed in de internationale verplichtingen van de Unie en haar lidstaten.

(3)In het kader van de internationale verplichtingen die zijn aangegaan in de Wereldhandelsorganisatie (WTO), in de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) en in de met derde landen gesloten handels- en investeringsovereenkomsten kunnen de Unie en de lidstaten onder bepaalde voorwaarden aan buitenlandse directe investeringen beperkingen opleggen om redenen van veiligheid of openbare orde.

(4)Overeenkomstig Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad 29 is een kader opgezet voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie door de lidstaten. Die verordening voorziet met name in een samenwerkingsmechanisme dat de lidstaten en de Commissie in staat stelt informatie over buitenlandse directe investeringen uit te wisselen en bezorgdheid te uiten over risico’s voor de veiligheid of de openbare orde. In het kader van dat samenwerkingsmechanisme moest de lidstaat waar de buitenlandse directe investering werd gepland of voltooid naar behoren rekening houden met de opmerkingen van andere lidstaten en het door de Commissie in haar screeningbesluit afgegeven advies.

(5)Met het overeenkomstig Verordening (EU) 2019/452 opgezette kader is de doelstelling ervan verwezenlijkt om te voorzien in een formeel mechanisme voor de lidstaten en de Commissie om informatie over buitenlandse directe investeringen uit te wisselen en het bewustzijn over grensoverschrijdende risico’s voor de veiligheid of de openbare orde die voortvloeien uit bepaalde buitenlandse directe investeringen te vergroten.

(6)Er is echter een nieuw wetgevingsinstrument nodig om de efficiëntie en doeltreffendheid van Verordening (EU) 2019/452 te versterken en een hogere mate van harmonisatie in de hele Unie te waarborgen.

(7)Bepaalde investeringen die niet onder Verordening (EU) 2019/452 vallen, kunnen risico’s opleveren voor de veiligheid en de openbare orde van de Unie. Het gaat hierbij met name om bepaalde investeringen die worden gedaan in lidstaten die niet over een screeningmechanisme beschikken, investeringen die worden gedaan in lidstaten die beschikken over een screeningmechanisme dat niet op bepaalde gevoelige investeringen van toepassing is, en investeringen die door buitenlandse investeerders worden gedaan via een in de Unie gevestigde dochteronderneming en die mogelijk dezelfde risico’s voor de veiligheid of de openbare orde inhouden als directe investeringen vanuit derde landen.

(8)Een aanzienlijke meerderheid van de lidstaten, maar niet alle lidstaten, beschikt over een wetgevingsinstrument dat voorziet in een mechanisme voor het screenen van buitenlandse directe investeringen. In veel lidstaten heeft de nationale wetgeving ook betrekking op de screening van investeringen binnen de Unie. Tussen de lidstaten bestaan er aanzienlijke verschillen wat betreft het toepassingsgebied, de drempels en de criteria die worden gebruikt om te beoordelen of een investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben. Er bestaan ook verschillen in de screeningprocessen. In bepaalde lidstaten kan de investering worden gedaan voordat daarvoor goedkeuring is verkregen met betrekking tot de gevolgen voor de veiligheid en de openbare orde. Andere lidstaten vereisen echter dat de investering pas wordt voltooid nadat deze in het kader van het screeningmechanisme is toegestaan. Dergelijke verschillen vormen een probleem voor de soepele werking van de interne markt. Zo creëren zij een ongelijk speelveld en zorgen zij voor hogere nalevingskosten voor investeerders die transacties in meer dan één lidstaat ter kennis willen geven. Deze verordening draagt bij tot het verkleinen van de verschillen tussen de belangrijkste elementen van de mechanismen die op nationaal niveau worden toegepast. Dit is van cruciaal belang om investeerders voorspelbaarheid te bieden met betrekking tot de toepasselijke nationale regelingen en de kenmerken ervan, waardoor de daarmee verband houdende nalevingskosten worden verminderd. Dit is des te relevanter gezien de mate van integratie van de interne markt, die ertoe kan leiden dat één enkele transactie gevolgen heeft voor meerdere lidstaten in de EU. Zo kan het gebeuren dat een transactie die bedoeld is voor de verwerving van een doelonderneming in één lidstaat ook gevolgen heeft voor de veiligheid en de openbare orde in een andere lidstaat, als gevolg van de structuur van de toeleveringsketen of van andere economische elementen die de doelonderneming verbinden met andere ondernemingen die in een andere lidstaat zijn gevestigd. Om deze problemen op de interne markt aan te pakken en te zorgen voor meer samenhang en voorspelbaarheid, is het dienstig dat de criteria en elementen die voor de beoordeling van buitenlandse investeringen moeten worden gebruikt via maatregelen op het niveau van de Unie worden vastgesteld.

(9)Om een samenhangende aanpak van de screening van buitenlandse investeringen in de hele Unie te waarborgen, moeten alle lidstaten worden verplicht om buitenlandse investeringen te screenen om redenen van veiligheid of openbare orde. Daarom moeten de belangrijkste elementen van de nationale screeningmechanismen worden geharmoniseerd. Die minimale harmonisatie heeft betrekking op het toepassingsgebied van de te screenen investeringen, de belangrijkste kenmerken van de screeningprocedure, en de interactie tussen het nationale mechanisme en het samenwerkingsmechanisme van de Unie. Daarnaast moeten de lidstaten het toepassingsgebied van hun nationale screeningmechanisme ook kunnen uitbreiden tot andere soorten buitenlandse investeringen, buitenlandse investeringen in andere sectoren, aanvullende EU-doelondernemingen of economische activiteiten die de betrokken lidstaat van cruciaal belang acht voor zijn veiligheid of openbare orde. Wanneer zij dat doen, moet een dergelijke screening ook in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening.

(10)Verordening (EU) 2019/452 heeft alleen betrekking op buitenlandse directe investeringen vanuit derde landen in de Unie. Het is echter ook noodzakelijk het toepassingsgebied van het samenwerkingsmechanisme uit te breiden tot investeringen die tussen lidstaten worden gedaan en waarbij de investeerder in één lidstaat direct of indirect onder zeggenschap staat van een buitenlandse entiteit, ongeacht of de uiteindelijke eigenaar in de Unie of elders is gevestigd. Dit uitgebreide toepassingsgebied is met name dienstig om ervoor te zorgen dat investeringen die duurzame betrekkingen tussen de buitenlandse investeerder en de EU-doelonderneming tot stand brengen consequent in aanmerking worden genomen en beoordeeld, ongeacht of zij rechtstreeks door een buitenlandse investeerder worden uitgevoerd of via een in de Unie gevestigde entiteit die onder zeggenschap van een buitenlandse investeerder staat. Dit moet de consistentie en voorspelbaarheid van de screeningregels in alle lidstaten bevorderen, wat op zijn beurt zal zorgen voor lagere nalevingskosten voor buitenlandse investeerders en minder stimulansen om een investering te richten op lidstaten waar dergelijke transacties buiten het toepassingsgebied van die regels vallen.

(11)Investeringen in doelondernemingen in de Unie die door buitenlandse investeerders worden gedaan, met inbegrip van investeringen die via een gecontroleerde entiteit in de Unie worden uitgevoerd, kunnen specifieke risico’s inhouden voor de veiligheid en de openbare orde in de Unie en haar lidstaten. Dergelijke met investeerders verband houdende risico’s zullen wellicht niet bestaan en hoeven derhalve niet te worden aangepakt voor een investering waarbij alleen entiteiten zijn betrokken die geen eigendom zijn van, onder zeggenschap staan van, banden hebben met of worden beïnvloed door buitenlandse investeerders, noch wanneer een buitenlandse investeerder zonder meerderheidsbelang in de entiteit in de Unie deelneemt. Om een samenhangend kader voor de screening van investeringen en het controlemechanisme van de Unie te waarborgen, moeten verschillen tussen de regels die van toepassing zijn op de behandeling van buitenlandse investeringen worden vermeden, ongeacht of zij rechtstreeks van buiten de Unie of via een reeds in de Unie gevestigde entiteit worden gedaan. Dit kader weerspiegelt het belang van de bescherming van de veiligheid en de openbare orde en is uitsluitend gericht op risico’s die kunnen voortvloeien uit investeringen waarbij buitenlandse entiteiten zijn betrokken. Daarom moeten de lidstaten ten minste zorgen voor de screening van buitenlandse investeringen die verband houden met projecten of programma’s van Uniebelang of waarbij de EU-doelonderneming actief is op gebieden waar een buitenlandse investering gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de openbare orde in meer dan één lidstaat. De lidstaten moeten ook andere buitenlandse investeringen kunnen screenen. Wanneer zij dat doen, moet die screening ook in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze verordening. Transacties zonder betrokkenheid van buitenlandse investeerders of waarbij de mate van betrokkenheid niet leidt tot directe of indirecte zeggenschap over de entiteit in de Unie, vallen niet onder deze verordening.

(12)Buitenlandse investeringen moeten in overeenstemming met deze verordening worden gescreend, waarbij rekening wordt gehouden met alle beschikbare feitelijke informatie en het evenredigheidsbeginsel en andere in de Verdragen verankerde beginselen worden geëerbiedigd. Bovendien moet de screening van buitenlandse investeringen die worden uitgevoerd via in de Unie gevestigde dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder in alle gevallen voldoen aan de vereisten die voortvloeien uit het Unierecht, en met name aan de Verdragsbepalingen inzake de vrijheid van vestiging en het vrije verkeer van kapitaal, zoals uitgelegd in de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie, in overeenstemming met de doelstelling om een open en inclusieve interne markt in stand te houden. Alle beperkingen van de vrijheid van vestiging en van het vrije verkeer van kapitaal in de Unie, met inbegrip van de screening en maatregelen die voortvloeien uit de screening, zoals risicobeperkende maatregelen en verboden, moeten zijn gebaseerd op een werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving, en moeten dienstig en noodzakelijk zijn, zoals bepaald in de rechtspraak van het Hof van Justitie. Tegelijkertijd kunnen bij het beoordelen van de rechtvaardiging en evenredigheid van een beperking de bijzonderheden van investeringen binnen de Unie die via een dochteronderneming van een buitenlandse investeerder worden verricht in aanmerking worden genomen bij het beoordelen van beperkingen van de vrijheid van vestiging of van het vrije verkeer van kapitaal, in voorkomend geval ook in een advies van de Commissie dat op grond van deze verordening wordt goedgekeurd. Hierbij moet rekening worden gehouden met de integratie van de regelingen van de lidstaten in een Uniebreed samenwerkingsmechanisme.

(13)Om ervoor te zorgen dat het in deze verordening vastgestelde samenwerkingsmechanisme efficiënt en doeltreffend kan functioneren, moet een minimaal gemeenschappelijk toepassingsgebied worden vastgesteld voor buitenlandse investeringen die alle lidstaten aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis moeten geven. Het moet de lidstaten vrijstaan buitenlandse investeringen ter kennis te geven die buiten het toepassingsgebied van deze verordening vallen.

(14)Ook moet ervoor worden gezorgd dat de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid meer verantwoording moet afleggen aan de Commissie en aan de lidstaten die naar behoren gemotiveerde bezorgdheid uiten over hun openbare orde of veiligheid of die van de Unie.

(15)Het in deze verordening vastgestelde gemeenschappelijk kader mag geen afbreuk doen aan de exclusieve verantwoordelijkheid van de lidstaten om hun nationale veiligheid te waarborgen, zoals bepaald in artikel 4, lid 2, VEU. Het mag evenmin afbreuk doen aan de bescherming van hun wezenlijke veiligheidsbelangen overeenkomstig artikel 346 VWEU.

(16)Buitenlandse investeringen waarmee duurzame en directe betrekkingen worden gevestigd of gehandhaafd tussen investeerders uit derde landen (met inbegrip van staatsentiteiten) en EU-doelondernemingen die een economische activiteit in een lidstaat uitoefenen, moeten binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen. Dit moet gelden wanneer die investeringen rechtstreeks worden uitgevoerd vanuit derde landen of door een entiteit in de Unie met buitenlandse zeggenschap. Het kader dient echter niet van toepassing te zijn op de verwerving van effecten van vennootschappen met uitsluitend doel te beleggen, zonder invloed op het bestuur van en de zeggenschap over de onderneming te willen uitoefenen (beleggingen in effecten). De herstructurering van een groep ondernemingen of de fusie van meer dan één juridische entiteit tot één juridische entiteit vormt geen buitenlandse investering, op voorwaarde dat er geen sprake is van een grotere participatie van de buitenlandse investeerders, of de transactie niet resulteert in aanvullende rechten die kunnen leiden tot een wijziging in de daadwerkelijke deelneming van een of meer buitenlandse investeerders in het beheer van of de zeggenschap over een doelonderneming in de Unie.

(17)Er is sprake van buitenlandse greenfieldinvesteringen wanneer de buitenlandse investeerder of een dochteronderneming van een buitenlandse investeerder in de Unie nieuwe installaties of een nieuwe onderneming in de Unie opricht. Buitenlandse greenfieldinvesteringen moeten binnen het toepassingsgebied van deze verordening vallen voor zover zij door een lidstaat relevant worden geacht voor de screening van buitenlandse investeringen omdat zij duurzame en directe betrekkingen tussen een buitenlandse investeerder en dergelijke installaties of ondernemingen tot stand brengen. Daarnaast kan een buitenlandse investeerder door het opzetten van nieuwe installaties de veiligheid en de openbare orde beïnvloeden, ook wanneer dat risico betrekking heeft op essentiële economische inputs. De lidstaten worden daarom aangemoedigd om buitenlandse greenfieldinvesteringen op te nemen in het toepassingsgebied van transacties die onder hun screeningmechanismen vallen, met name wanneer die investeringen plaatsvinden in sectoren die relevant zijn voor hun veiligheid of openbare orde of wanneer zij kenmerken zoals omvang of fundamenteel karakter vertonen om relevant te zijn voor hun veiligheid of openbare orde.

(18)Om samenhangende en voorspelbare screeningprocessen te waarborgen, is het dienstig de belangrijkste kenmerken van de door de lidstaten in te voeren screeningmechanismen vast te stellen. Die kenmerken moeten ten minste betrekking hebben op het toepassingsgebied van de transacties die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn, op de termijnen voor de screening en op de mogelijkheid voor ondernemingen waarop het screeningbesluit van toepassing is om tegen dergelijke besluiten in beroep te gaan. De voorschriften en procedures voor screeningmechanismen moeten transparant zijn en mogen geen onderscheid tussen derde landen maken.

(19)Het in Verordening (EU) 2019/452 vastgestelde samenwerkingsmechanisme stelt de lidstaten in staat om samen te werken en elkaar te helpen wanneer een buitenlandse directe investering in één lidstaat gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de openbare orde van andere lidstaten of voor projecten of programma’s van Uniebelang. Dit mechanisme is tot dusver zeer nuttig gebleken en moet derhalve worden gehandhaafd en versterkt in het kader van deze verordening.

(20)Om ervoor te zorgen dat buitenlandse investeringen die waarschijnlijk negatieve gevolgen zullen hebben voor de veiligheid of de openbare orde in de Unie naar behoren worden geïnventariseerd, moeten de lidstaten buitenlandse investeringen screenen wanneer de EU-doelonderneming deel uitmaakt van of deelneemt aan een project of programma van Uniebelang of wanneer de economische activiteiten van de EU-doelonderneming betrekking hebben op technologie, activa, installaties, uitrusting, netwerken, systemen of diensten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde. Naast deze criteria kunnen screeningmechanismen van toepassing zijn op andere sectoren, EU-doelondernemingen of economische activiteiten die de betrokken lidstaat van cruciaal belang acht voor zijn veiligheid of openbare orde.

(21)Om ervoor te zorgen dat het samenwerkingsmechanisme uitsluitend gericht is op buitenlandse investeringen waarbij de kenmerken van de buitenlandse investeerder of de EU-doelonderneming waarschijnlijk gevolgen hebben voor de veiligheid of de openbare orde, is het dienstig risicogebaseerde voorwaarden vast te stellen voor de kennisgeving aan de andere lidstaten en de Commissie van buitenlandse investeringen die in een lidstaat worden gescreend. Wanneer een buitenlandse investering aan geen enkele van de voorwaarden voldoet, kan de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gescreend de andere lidstaten en de Commissie in kennis stellen van de buitenlandse investering, ook wanneer de EU-doelonderneming aanzienlijke activiteiten in andere lidstaten heeft, of behoort tot een concern met meerdere ondernemingen in verschillende lidstaten.

(22)Om ervoor te zorgen dat het waarschijnlijke effect van een buitenlandse investering op de veiligheid of de openbare orde van een of meer lidstaten naar behoren wordt vastgesteld, moeten de lidstaten opmerkingen kunnen indienen bij een lidstaat waarin een buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, zelfs indien die lidstaat die buitenlandse investering niet screent of indien de buitenlandse investering wel wordt gescreend maar niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven. Verzoeken om informatie, antwoorden en opmerkingen van lidstaten moeten tegelijkertijd ter kennis aan de Commissie worden gegeven.

(23)Om ervoor te zorgen dat het waarschijnlijke effect van een buitenlandse investering op de veiligheid of de openbare orde van meer dan één lidstaat of de Unie in haar geheel naar behoren wordt vastgesteld, moet de Commissie een advies in de zin van artikel 288 VWEU kunnen uitbrengen aan de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, zelfs indien die buitenlandse investering niet in die lidstaat wordt gescreend of indien die buitenlandse investering wel wordt gescreend maar niet aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven.

(24)Om de veiligheid of de openbare orde te kunnen beschermen wanneer het waarschijnlijke effect het gevolg is van een buitenlandse investering in een EU-doelonderneming die voorziet in de ontwikkeling, het onderhoud of de verwerving van infrastructuur, technologieën of inputs die van kritiek belang zijn voor de Unie in haar geheel, moet de Commissie bovendien de mogelijkheid hebben een advies uit te brengen. Dit zou de Commissie een instrument bieden om projecten en programma’s te beschermen die de Unie in haar geheel dienen en een belangrijke bijdrage leveren aan de veiligheid of de openbare orde van de Unie. Alle lidstaten moeten in kennis worden gesteld van een advies van de Commissie waarin de waarschijnlijke gevolgen voor projecten of programma’s van Uniebelang worden vastgesteld om redenen van veiligheid of openbare orde.

(25)Voorts moet de Commissie een tot alle lidstaten gericht advies kunnen uitbrengen indien zij meerdere buitenlandse investeringen vaststelt die samen waarschijnlijk gevolgen zullen hebben voor de veiligheid of de openbare orde in de Unie. Dit kan met name het geval zijn wanneer meerdere buitenlandse investeringen vergelijkbare kenmerken vertonen. Dit geldt ook wanneer de buitenlandse investeringen door dezelfde buitenlandse investeerder worden gedaan, of wanneer buitenlandse investeerders vergelijkbare risico’s vertonen, of wanneer meerdere buitenlandse investeringen betrekking hebben op de doelonderneming of dezelfde infrastructuur, met inbegrip van trans-Europese infrastructuur voor vervoer, energie en communicatie. De lidstaten en de Commissie moeten de risicoanalyse en de mogelijke manieren om de in het advies vastgestelde risico’s aan te pakken, bespreken.

(26)Om de veiligheid of de openbare orde te beschermen en investeerders tegelijkertijd meer zekerheid te bieden, moeten de lidstaten opmerkingen kunnen indienen en moet de Commissie advies kunnen uitbrengen over buitenlandse investeringen die zijn voltooid maar waarvan tot 15 maanden na de voltooiing van de buitenlandse investering geen kennisgeving is gedaan.

(27)Met het oog op meer duidelijkheid, moet de lijst van projecten of programma’s van Uniebelang in bijlage I worden opgenomen. Deze lijst moet alle buitenlandse investeringen in de trans-Europese netwerken voor vervoer, energie en communicatie bevatten, alsook programma’s voor de financiering van onderzoek en ontwikkeling voor activiteiten die relevant zijn voor de veiligheid of de openbare orde in de Unie. Gezien het belang van deze projecten en programma’s voor de veiligheid en de openbare orde in de Unie, moeten de lidstaten zorgen voor de screening van buitenlandse investeringen in ondernemingen in de Unie die deel uitmaken van of deelnemen aan deze projecten of programma’s, met inbegrip van die welke financiering van de Unie ontvangen.

(28)Om ervoor te zorgen dat het waarschijnlijke effect van een buitenlandse investering op de veiligheid of de openbare orde van een of meer lidstaten adequaat wordt aangepakt, moeten lidstaten die naar behoren gemotiveerde opmerkingen van andere lidstaten of een advies van de Commissie ontvangen de grootst mogelijke aandacht besteden aan dergelijke opmerkingen of adviezen, ook wanneer zij van mening zijn dat hun eigen veiligheid of openbare orde geen gevolgen ondervindt. De lidstaat moet zo nodig overleg plegen met de Commissie en de betrokken lidstaten en hun schriftelijke feedback geven over het genomen besluit en de wijze waarop de opmerkingen en het advies zo goed mogelijk in aanmerking zijn genomen. Het definitieve besluit over buitenlandse investeringen moet uitsluitend de verantwoordelijkheid blijven van de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid.

(29)Om de doeltreffende werking van het samenwerkingsmechanisme te waarborgen, is het belangrijk te eisen dat de lidstaat die de buitenlandse investering aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis geeft in gestandaardiseerde vorm een minimale hoeveelheid informatie verstrekt. Indien de samenwerking betrekking heeft op een buitenlandse investering die niet aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven, moet de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid ten minste dezelfde minimale hoeveelheid informatie kunnen verstrekken. De Commissie en de lidstaten kunnen de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid om aanvullende informatie verzoeken. Een dergelijk verzoek om aanvullende informatie moet naar behoren worden gemotiveerd, beperkt blijven tot de informatie die de lidstaten nodig hebben om opmerkingen in te dienen of op basis waarvan de Commissie een advies kan uitbrengen en in verhouding staan tot het doel van het verzoek, en mag niet onnodig belastend zijn voor de kennisgevende lidstaat.

(30)Om ervoor te zorgen dat de samenwerking is gebaseerd op volledige en nauwkeurige informatie, moet een buitenlandse investeerder of een onderneming alle relevante informatie verstrekken die wordt gevraagd door de lidstaat waar hij is gevestigd of de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid. In uitzonderlijke omstandigheden, wanneer een lidstaat ondanks alle mogelijke inspanningen de door een andere lidstaat of de Commissie gevraagde informatie niet kan verkrijgen, moet hij die lidstaat of de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen. In dat geval moeten de opmerkingen van een andere lidstaat of de adviezen van de Commissie die in het kader van het samenwerkingsmechanisme zijn ingediend c.q. uitgebracht, worden gebaseerd op de informatie waarover zij beschikken.

(31)Om ervoor te zorgen dat het samenwerkingsmechanisme alleen wordt gebruikt om de veiligheid of de openbare orde te beschermen, moeten de lidstaten elk verzoek om informatie over een specifieke buitenlandse investering in een andere lidstaat en eventuele opmerkingen die zij aan die lidstaat richten naar behoren motiveren. Dezelfde vereisten gelden wanneer de Commissie informatie over een bepaalde buitenlandse investering opvraagt of een advies uitbrengt aan een lidstaat.

(32)De lidstaten of de Commissie, naargelang het geval, kunnen rekening houden met relevante informatie van economische actoren, maatschappelijke organisaties of sociale partners (zoals vakbonden) over een buitenlandse investering die waarschijnlijk nadelige gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben.

(33)Een lidstaat waarin een buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, kan andere lidstaten of de Commissie daarvan in kennis stellen indien hij wenst dat zij een of meer aspecten van een buitenlandse investering die door het samenwerkingsmechanisme wordt beoordeeld, nader analyseren, of wanneer hem nieuwe informatie of nieuwe omstandigheden ter kennis komen die gevolgen kunnen hebben voor de beoordeling van de buitenlandse investering. De andere lidstaten en de Commissie kunnen dan extra tijd krijgen om hun beoordeling van de buitenlandse investering aan te vullen.

(34)Om de efficiëntie en doeltreffendheid van het samenwerkingsmechanisme te waarborgen, moeten de termijnen en procedures op elkaar worden afgestemd wanneer meerdere buitenlandse investeringen in verband met dezelfde bredere transactie in verschillende lidstaten worden gescreend. Bij dergelijke transacties in meerdere landen moet de aanvrager de verschillende verzoeken om toelating gelijktijdig in de betrokken lidstaten indienen. Bovendien moeten die lidstaten de verzoeken gelijktijdig aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis geven. Om een efficiënte behandeling van deze transacties in meerdere landen te waarborgen, moeten de betrokken lidstaten samenwerken en overeenstemming bereiken over de vraag of de buitenlandse investeringen ter kennis moeten worden gegeven en wanneer zij ter kennis moeten worden gegeven. Bovendien moeten de betrokken lidstaten ook overleg plegen over het definitieve besluit. Indien de betrokken lidstaten voornemens zijn de buitenlandse investering onder voorwaarden toe te staan, moeten zij ervoor zorgen dat deze voorwaarden onderling verenigbaar zijn en dat grensoverschrijdende risico’s onder deze voorwaarden adequaat worden aangepakt. Voordat de betrokken lidstaten een buitenlandse investering verbieden, moeten zij nagaan of een voorwaardelijke toelating met gecoördineerde maatregelen en de gecoördineerde handhaving daarvan niet volstaat om de waarschijnlijke gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde aan te pakken. De Commissie moet aan deze coördinatie kunnen deelnemen.

(35)Om een consistente aanpak van de screening van investeringen in de hele Unie te waarborgen, is het van essentieel belang dat de normen en criteria die worden gebruikt om de waarschijnlijke risico’s voor de veiligheid en de openbare orde te beoordelen, de normen en criteria zijn die bij deze verordening op het niveau van de Unie worden vastgesteld. Die normen en criteria moeten betrekking hebben op de gevolgen voor de veiligheid, integriteit en werking van kritieke infrastructuur, de beschikbaarheid van kritieke technologieën (inclusief sleuteltechnologieën) en de voortdurende levering van kritieke inputs voor de veiligheid of de openbare orde, waarvan de verstoring, het falen, het verlies of de vernietiging aanzienlijke gevolgen zou hebben voor de veiligheid en de openbare orde in een of meer lidstaten of voor de Unie in haar geheel. In dat verband moeten de lidstaten en de Commissie ook rekening houden met de context en de omstandigheden van de buitenlandse investering. Hierbij moet met name worden nagegaan of een investeerder direct of indirect, bijvoorbeeld via aanzienlijke financiering, onder zeggenschap staat van de overheid van een derde land of betrokken is bij het nastreven van beleidsdoelstellingen van derde landen om hun militaire vermogens te bevorderen. In dit verband moeten de lidstaten en de Commissie, indien van toepassing, ook nagaan waarom de buitenlandse investeerder, zijn begunstigde eigenaar of een van zijn dochterondernemingen of een persoon die namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder handelt, onderworpen is aan beperkende maatregelen van de Unie op grond van artikel 215 VWEU.

(36)Wanneer de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid van oordeel is dat een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in de Unie zal hebben, is het dienstig die lidstaat ertoe te verplichten passende maatregelen te nemen om de risico’s te beperken, en indien dergelijke maatregelen beschikbaar zijn en door de lidstaat afdoende worden geacht, daarbij zoveel mogelijk rekening te houden met de opmerkingen van andere lidstaten en het advies van de Commissie, indien van toepassing. Buitenlandse investeringen mogen alleen bij wijze van uitzondering worden verboden, en indien andere risicobeperkende maatregelen of maatregelen uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht dan het screeningmechanisme ontoereikend zijn om de gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde te beperken.

(37)Om de uitvoering van het samenwerkingsmechanisme te ondersteunen en de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten te bevorderen, moet de krachtens Verordening (EU) 2019/452 opgerichte deskundigengroep voor de screening van buitenlandse investeringen in stand worden gehouden.

(38)De lidstaten moeten de Commissie in kennis stellen van hun screeningmechanismen en van eventuele wijzigingen daarvan. Zij moeten jaarlijks verslag uitbrengen aan het publiek over de toepassing van hun screeningmechanismen op relevante wetgevingsontwikkelingen en de activiteiten van de screeningautoriteit, met inbegrip van geaggregeerde gegevens over de gescreende transacties, de resultaten van de screeningprocedures, de nationaliteiten van de partijen bij buitenlandse investeringen en de economische sectoren waarin die transacties hebben plaatsgevonden.

(39)Om de doeltreffendheid van het coördinatiemechanisme te waarborgen, moeten de door de lidstaten en de Commissie opgezette contactpunten een passende plaats binnen de respectieve bestuursdiensten krijgen. De contactpunten moeten over gekwalificeerd personeel en over de nodige bevoegdheden beschikken om hun werkzaamheden in het kader van het coördinatiemechanisme uit te voeren en te zorgen voor een deugdelijke behandeling van vertrouwelijke informatie.

(40)De lidstaten en de Commissie moeten worden aangespoord om met de bevoegde autoriteiten van gelijkgestemde derde landen samen te werken inzake vraagstukken in verband met de screening van buitenlandse investeringen die gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zouden kunnen hebben. Die administratieve samenwerking moet ertoe strekken het kader voor het screenen van buitenlandse investeringen door de lidstaten en de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie overeenkomstig deze verordening doeltreffender te maken. De Commissie moet op de hoogte worden gehouden van dergelijke bilaterale contacten voor zover deze betrekking hebben op systemische kwesties in verband met de screening van investeringen. Het moet voor de Commissie ook mogelijk zijn om de ontwikkelingen inzake screeningmechanismen in derde landen te monitoren.

(41)De lidstaten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij uit hoofde van deze verordening verstrekken of ontvangen, overeenkomstig het nationale recht en het Unierecht. Wanneer de ongeoorloofde openbaarmaking van informatie de belangen van de Europese Unie of van een of meer van de lidstaten in meerdere of mindere mate zou schaden, moet de opsteller van de informatie de desbetreffende informatie rubriceren overeenkomstig het nationale recht en het Unierecht. Bij het beantwoorden van verzoeken om toegang tot documenten die op grond van deze verordening worden behandeld, coördineren en bieden de lidstaten en de Commissie ten minste de mate van bescherming van de beschermde belangen die wordt geboden uit hoofde van artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 30 , teneinde het doel van onderzoeken te beschermen. De Commissie moet alle nodige maatregelen nemen om de bescherming van vertrouwelijke informatie te waarborgen, zulks met inachtneming van met name Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie 31 en Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie 32 . Evenzo moeten de lidstaten en de Commissie alle nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie 33 in acht wordt genomen. Dit omvat met name het verbod gerubriceerde informatie een lagere rubriceringsgraad te geven of te derubriceren zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller. Niet-gerubriceerde gevoelige informatie of informatie die op vertrouwelijke basis wordt verstrekt, moet door de autoriteiten als dusdanig worden behandeld.

(42)Indien op grond van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, moeten de toepasselijke voorschriften inzake de bescherming van persoonsgegevens in acht worden genomen. De verwerking van persoonsgegevens door de contactpunten en andere entiteiten binnen de lidstaten moet conform Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 34 verlopen. De verwerking van persoonsgegevens door de Commissie moet conform Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 35 verlopen.

(43)De Commissie moet jaarlijks een verslag over de uitvoering van deze verordening opstellen en indienen bij het Europees Parlement en de Raad. Met het oog op meer transparantie moet het verslag openbaar worden gemaakt. Het verslag moet onder meer gebaseerd zijn op verslagen die door alle lidstaten op vertrouwelijke basis bij de Commissie zijn ingediend, met gepaste inachtneming van de noodzaak om de bescherming van de vertrouwelijkheid van bepaalde informatie te waarborgen, met name wanneer de bekendmaking van gegevens gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie of de commerciële vertrouwelijkheid in gevaar kan brengen.

(44)De Commissie moet het functioneren en de doeltreffendheid van deze verordening vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening en daarna om de vijf jaar toetsen en een verslag indienen bij het Europees Parlement en de Raad. In dat verslag moet worden beoordeeld of deze verordening gewijzigd moet worden. Wanneer in het verslag wordt voorgesteld deze verordening te wijzigen, kan het vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

(45)De uitvoering van deze verordening door de Unie en de lidstaten moet voldoen aan de toepasselijke voorschriften voor het opleggen van beperkingsmaatregelen om redenen van veiligheid en openbare orde zoals bepaald in de WTO-overeenkomsten, met name in artikel XIV, punt a), en artikel XIV bis van de Algemene Overeenkomst betreffende de handel in diensten 36 (GATS). Ook moet de uitvoering voldoen aan de Verdragen van de Unie en sporen met de toezeggingen in het kader van andere handels- en investeringsovereenkomsten waarbij de Unie of lidstaten partij zijn en handels- en investeringsregelingen waarbij de Unie of lidstaten zich hebben aangesloten.

(46)Wanneer een buitenlandse investering een concentratie vormt die binnen het toepassingsgebied van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad 37 valt, moet de toepassing van deze verordening de toepassing van artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004 onverlet laten. Deze verordening en artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 139/2004 moeten op een consistente wijze worden toegepast. Voor zover bij het respectieve toepassingsgebied van die twee verordeningen sprake is van overlapping moeten de in artikel 12 van deze verordening vastgestelde redenen voor screening en het begrip “gewettigde belangen” in de zin van artikel 21, lid 4, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 139/2004 op een samenhangende wijze worden geïnterpreteerd, zonder vooruit te lopen op de beoordeling van de verenigbaarheid van de op de bescherming van die belangen gerichte nationale maatregelen met de algemene beginselen en de overige bepalingen van het Unierecht.

(47)Deze verordening mag geen gevolgen hebben voor de Unieregels inzake de prudentiële beoordeling van gekwalificeerde deelnemingen in de financiële sector, die zijn neergelegd in de Richtlijnen 2009/138/EG 38 , 2013/36/EU 39 en 2014/65/EU 40 van het Europees Parlement en de Raad, die een afzonderlijke procedure met een specifieke doelstelling blijft.

(48)De toepassing van deze verordening moet stroken met en mag geen afbreuk doen aan andere kennisgevings- en toelatingsprocedures van het Unierecht. De Commissie moet de door de lidstaten aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis gegeven informatie kunnen gebruiken om toezicht te kunnen houden op de toepassing van het recht van de Unie overeenkomstig artikel 17 VEU.

(49)Om rekening te houden met ontwikkelingen in verband met projecten of programma’s van Uniebelang en om de lijst aan te passen van technologieën, activa, installaties, apparatuur, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden verleend om overeenkomstig artikel 290 VWEU handelingen vast te stellen ten aanzien van wijzigingen van de bijlagen bij deze verordening. De in bijlage I opgenomen lijst van projecten en programma’s van Uniebelang moet betrekking hebben op projecten of programma’s die onder het EU-recht vallen en die voorzien in de ontwikkeling, het onderhoud of de verwerving van kritieke infrastructuur, kritieke technologieën of kritieke inputs die van essentieel belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde. De in bijlage II opgenomen lijst van technologieën, activa, installaties, uitrusting, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde, moet betrekking hebben op gebieden waar een buitenlandse investering gevolgen kan hebben voor de veiligheid of de openbare orde in meer dan één lidstaat of in de Unie in haar geheel via een EU-doelonderneming, die niet deelneemt aan of geen middelen ontvangt uit een project of programma van Uniebelang. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden tot passende raadplegingen overgaat, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen gebeuren in overeenstemming met de beginselen die zijn vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven 41 . Met name om te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde tijdstip als de deskundigen van de lidstaten, en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van de gedelegeerde handelingen.

(50)Om eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van deze verordening te waarborgen, vooral met betrekking tot het formulier dat moet worden gebruikt om minimale informatie over buitenlandse investeringen te verstrekken, moeten aan de Commissie uitvoeringsbevoegdheden worden toegekend. Die bevoegdheden moeten worden uitgeoefend in overeenstemming met Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad 42 .

(51)Verordening (EU) 2019/452 moet worden ingetrokken. Om de lidstaten en entiteiten voldoende tijd te geven om zich voor te bereiden op de uitvoering, moet deze verordening van toepassing zijn met ingang van [datum toevoegen: 15 maanden na de inwerkingtreding]. In de overgangsperiode tussen de inwerkingtreding en de toepassing van deze verordening moet Verordening (EU) 2019/452 van toepassing blijven,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.Deze verordening strekt tot vaststelling van een Uniekader voor de screening door de lidstaten van buitenlandse investeringen op hun grondgebied om redenen van veiligheid of openbare orde.

2.Deze verordening stelt een samenwerkingsmechanisme in om de lidstaten en de Commissie in staat te stellen informatie over buitenlandse investeringen uit te wisselen, de potentiële gevolgen ervan voor de veiligheid of de openbare orde te beoordelen en mogelijke problemen in kaart te brengen die moeten worden aangepakt door de lidstaat die de buitenlandse investering screent.

3.De lidstaten kunnen nationale bepalingen vaststellen of handhaven op gebieden die bij deze verordening niet worden gecoördineerd.

4.Deze verordening doet geen afbreuk aan de uitsluitende verantwoordelijkheid die elke lidstaat heeft voor zijn nationale veiligheid, als bepaald in artikel 4, lid 2, VEU, noch aan het recht van elke lidstaat om zijn wezenlijke veiligheidsbelangen te verdedigen overeenkomstig artikel 346 VWEU.

5.Deze verordening doet geen afbreuk aan de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van de Verdragen, en met name de artikelen 49 en 63 VWEU. De lidstaten zorgen ervoor dat alle in het kader van deze verordening genomen maatregelen aan die verplichtingen voldoen. Deze verordening doet geen afbreuk aan de bevoegdheden van de Commissie uit hoofde van artikel 258 VWEU om de naleving van het Unierecht te waarborgen.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1)“buitenlandse investering”: een buitenlandse directe investering of een investering binnen de Unie met buitenlandse zeggenschap die de daadwerkelijke deelname aan het beheer van of de zeggenschap over een doelonderneming in de Unie mogelijk maakt;

2)“buitenlandse directe investering”: elke soort investering door een buitenlandse investeerder die gericht is op het vestigen of handhaven van duurzame directe betrekkingen tussen de buitenlandse investeerder en een bestaande of nog op te richten doelonderneming in de Unie, waaraan de buitenlandse investeerder kapitaal beschikbaar stelt om in een lidstaat een economische activiteit uit te oefenen;

3)investering binnen de Unie met buitenlandse zeggenschap”: elk soort investering die door een buitenlandse investeerder via de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de Unie wordt uitgevoerd en die tot doel heeft duurzame en directe betrekkingen te vestigen of te handhaven tussen de buitenlandse investeerder en een bestaande of nog op te richten doelonderneming in de Unie, waaraan de buitenlandse investeerder kapitaal beschikbaar stelt om in een lidstaat een economische activiteit uit te oefenen;

4)“verzoek om toelating”: de indiening, in het kader van een overeenkomstig artikel 3 ingesteld screeningmechanisme, van een verzoek om toelating van buitenlandse investeringen die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn;

5)“ter kennis te geven investering”: een buitenlandse investering die voldoet aan ten minste één van de voorwaarden van artikel 5;

6)“buitenlandse investeerder”:

a)een natuurlijke persoon uit een derde land; of

b)een naar het recht van een derde land gevestigde of anderszins georganiseerde onderneming of entiteit;

7)“dochteronderneming van een buitenlandse investeerder in de Unie”: een economisch actieve onderneming die is opgericht naar het recht van een lidstaat en voldoet aan de voorwaarden van artikel 22, lid 1, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 43 en die direct of indirect onder zeggenschap van een buitenlandse investeerder staat;

8)doelonderneming in de Unie”: een naar het recht van een lidstaat opgerichte onderneming;

9)“doelonderneming in de Unie die economisch actief is op een in bijlage II vermeld gebied”: een doelonderneming in de Unie die actief is of voornemens is actief te zijn op het gebied van technologieën, activa, installaties, uitrusting, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde, zoals vermeld in bijlage II, onder meer via de eigendom, het gebruik, de productie of de levering daarvan;

10)“aanvrager van een toelating”: de partij of partijen bij een buitenlandse investeringstransactie die toelating aanvraagt of aanvragen bij de bevoegde screeningautoriteit;

11)“derde land”: een rechtsgebied dat geen lid is van de Unie;

12)“screening”: een procedure aan de hand waarvan een lidstaat buitenlandse investeringen kan beoordelen, onderzoeken, toestaan, toestaan onder voorbehoud van risicobeperkende maatregelen, verbieden of afwikkelen om redenen van veiligheid of openbare orde;

13)“screeningmechanisme”: een algemeen toepasselijk instrument, bijvoorbeeld wet- of regelgeving, en begeleidende administratieve voorschriften, uitvoeringsvoorschriften of richtsnoeren waarin de voorwaarden en procedures voor de screening van buitenlandse investeringen om redenen van veiligheid of openbare orde worden vastgesteld;

14)“screeningbesluit”: een maatregel die door een screeningautoriteit wordt vastgesteld in het kader van de uitvoering van een screeningmechanisme en die leidt tot de toelating, de toelating onder voorbehoud van risicobeperkende maatregelen, het verbod op of de afwikkeling van een buitenlandse investering;

15)“screeningautoriteit” of “screeningautoriteiten”: de autoriteit of autoriteiten die door een lidstaat zijn aangewezen voor het screenen van buitenlandse investeringen;

16)“voltooiing”: het tijdstip waarop aan de laatste voorwaarde met betrekking tot een investeringsbesluit van de partijen bij een buitenlandse investeringstransactie is voldaan;

17)“samenwerkingsmechanisme”: de samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie op het gebied van buitenlandse investeringen uit hoofde van deze verordening;

18)“projecten of programma’s van Uniebelang”: onder het Unierecht vallende projecten of programma’s die voorzien in de ontwikkeling, het onderhoud of de verwerving van kritieke infrastructuur, kritieke technologieën of kritieke inputs die van essentieel belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde en die zijn opgenomen in bijlage I;

19)“kennisgevende lidstaat”: een lidstaat die een ter kennis te geven investering aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis heeft gegeven overeenkomstig artikel 5;

20)“transactie in meerdere landen”: een buitenlandse investering die in verschillende lidstaten aan screeningmechanismen is onderworpen;

21)“kennisgeving in meerdere landen”: een ter kennis te geven investering die verschillende lidstaten aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis moeten geven;

22)“risicobeperkende maatregel”: elke voorwaarde om de waarschijnlijke negatieve gevolgen van de buitenlandse investering voor de veiligheid of de openbare orde weg te nemen;

23)“contactpunt”: de persoon of entiteit die door een lidstaat is aangewezen om namens de screeningautoriteit ter kennis te geven investeringen bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis te geven en alle communicatie met betrekking tot onder deze verordening vallende buitenlandse investeringen te ontvangen en naar het samenwerkingsmechanisme te sturen.

HOOFDSTUK 2
NATIONALE SCREENINGMECHANISMEN

Artikel 3

Instelling van screeningmechanismen

1.De lidstaten stellen overeenkomstig deze verordening een screeningmechanisme in.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat het in lid 1 bedoelde screeningmechanisme ten minste van toepassing is op investeringen die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn overeenkomstig artikel 4, lid 4.

3.Elke lidstaat stelt de Commissie uiterlijk op [datum: 15 maanden na de inwerkingtreding] in kennis van de overeenkomstig lid 1 vastgestelde maatregelen. De lidstaten stellen de Commissie vervolgens in kennis van elke wijziging van hun screeningmechanisme binnen dertig dagen na de vaststelling van de wijziging.

4.De Commissie maakt een lijst van de screeningmechanismen van de lidstaten bekend, uiterlijk drie maanden na ontvangst van alle in lid 3 bedoelde kennisgevingen of uiterlijk op [datum: 21 maanden na de inwerkingtreding], naargelang wat het eerst plaatsvindt. Deze lijst wordt door de Commissie geactualiseerd.

Artikel 4

Minimumvereisten

1.De regels en procedures met betrekking tot screeningmechanismen en de maatregelen die op grond van die regels en procedures worden genomen, moeten in overeenstemming zijn met het Unierecht, transparant zijn en mogen geen onderscheid maken tussen derde landen of tussen de lidstaten waar de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de Unie is gevestigd.

2.De lidstaten zorgen ervoor dat hun screeningmechanismen aan de volgende vereisten voldoen:

a)er wordt voorzien in adequate procedures voor de screeningautoriteit om te bepalen of zij bevoegd is voor een buitenlandse investering waarvoor toelating is aangevraagd, en om een eerste beoordeling uit te voeren, zo nodig gevolgd door een diepgaand onderzoek om vast te stellen of die buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben. Het diepgaande onderzoek heeft met name tot doel na te gaan of een screeningbesluit als bedoeld in artikel 14, lid 1, passend is, en de inhoud ervan te bepalen;

b)de screeningautoriteit monitort en waarborgt de naleving van het screeningmechanisme en de screeningbesluiten. Zij voert met name passende procedures in om omzeiling van het screeningmechanisme en de screeningbesluiten op te sporen en te voorkomen;

c)de screeningautoriteit is bevoegd om op eigen initiatief te beginnen met het screenen van buitenlandse investeringen gedurende ten minste 15 maanden na de voltooiing van een buitenlandse investering die niet aan toelatingsvereisten onderworpen is, indien de screeningautoriteit redenen heeft om aan te nemen dat de buitenlandse investering gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde kan hebben;

d)vertrouwelijke informatie, met inbegrip van commercieel gevoelige informatie, die ter beschikking wordt gesteld van de lidstaat die de screening uitvoert, wordt beschermd;

e)buitenlandse investeerders, dochterondernemingen van buitenlandse investeerders in de Unie via welke de buitenlandse investering wordt uitgevoerd en ondernemingen waarop een screeningbesluit van toepassing is, hebben de mogelijkheid om tegen dat screeningbesluit beroep in te stellen;

f)er wordt een jaarverslag openbaar gemaakt dat informatie bevat over relevante ontwikkelingen op wetgevingsgebied in de lidstaat alsook geaggregeerde en geanonimiseerde gegevens over de gescreende investeringen, met inbegrip van het resultaat van screeningbesluiten, de nationaliteiten of het land van vestiging, naargelang het geval, van partijen bij de investeringen die aan de screeningautoriteit ter kennis zijn gegeven, en de economische sectoren waarin die transacties hebben plaatsgevonden;

g)buitenlandse investeringen die aan toelatingsvereisten onderworpen zijn zoals bedoeld in lid 4, worden door de aanvrager van de toelating bij de screeningautoriteit ingediend en worden gescreend voordat de buitenlandse investering wordt voltooid;

h)de screeningautoriteit is bevoegd om risicobeperkende maatregelen op te leggen, buitenlandse investeringen die onderworpen zijn aan toelatingsvereisten als bedoeld in lid 4 die niet zijn ingediend of die na voltooiing zijn ingediend, te verbieden of af te wikkelen en, in voorkomend geval, de gevolgen van de niet-naleving van de risicobeperkende maatregelen doeltreffend aan te pakken;

i)er wordt voorzien in adequate procedures voor de kennisgeving van ter kennis te geven investeringen aan het samenwerkingsmechanisme overeenkomstig artikel 5.

3.Voordat de lidstaten besluiten om een buitenlandse investering die onderworpen is aan risicobeperkende maatregelen toe te staan of om een buitenlandse investering te verbieden, delen zij het besluit en de redenen daarvoor mee aan de aanvrager van een toelating, onder voorbehoud van de bescherming van informatie waarvan de openbaarmaking in strijd zou zijn met de belangen op het gebied van de veiligheid of de openbare orde van de EU of van een of meer van de lidstaten en onverminderd het Unierecht en het nationale recht inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. De lidstaten bieden de buitenlandse investeerder de mogelijkheid zijn standpunt kenbaar te maken alvorens een dergelijk besluit te nemen.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat hun screeningmechanismen toelatingsvereisten opleggen aan buitenlandse investeringen wanneer de op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie:

a)deel uitmaakt van of deelneemt aan een van de in bijlage I vermelde projecten of programma’s van Uniebelang, onder meer als ontvanger van middelen zoals omschreven in artikel 2, punt 53, van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad 44 ; of

b)economisch actief is op een van de in bijlage II genoemde gebieden.

HOOFDSTUK 3
HET SAMENWERKINGSMECHANISME VAN DE UNIE VOOR BUITENLANDSE INVESTERINGEN DIE WAARSCHIJNLIJK NEGATIEVE GEVOLGEN VOOR DE VEILIGHEID OF DE OPENBARE ORDE ZULLEN HEBBEN

Artikel 5

Kennisgeving van buitenlandse investeringen

1.De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten via het samenwerkingsmechanisme in kennis van alle buitenlandse investeringen in een op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie die:

a)voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 4, punt a); of

b)voldoen aan de voorwaarden van artikel 4, lid 4, punt b), en aan een van de volgende voorwaarden:

i)de buitenlandse investeerder of de dochteronderneming van de buitenlandse investeerder in de Unie staat direct of indirect onder zeggenschap van de overheid, met inbegrip van overheidsinstanties, regionale of lokale overheden of strijdkrachten, van een derde land, onder meer via eigendomsstructuur, aanzienlijke financiering, speciale rechten of door de staat benoemde bestuurders of managers;

ii)de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder, is onderworpen aan beperkende maatregelen van de Unie overeenkomstig artikel 215 VWEU; of

iii) de buitenlandse investeerder of een van zijn dochterondernemingen was betrokken bij een buitenlandse investering die eerder door een lidstaat was gescreend en niet was toegestaan of slechts onder voorwaarden was toegestaan; om dit te bepalen, baseert de kennisgevende lidstaat zich op de informatie waarover hij beschikt, met inbegrip van de informatie in de beveiligde databank die overeenkomstig artikel 7, lid 10, is opgezet en de informatie die de buitenlandse investeerder hierover heeft verstrekt.

2.De lidstaten stellen de Commissie en de andere lidstaten in kennis van elke buitenlandse investering in een op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie wanneer zij in het kader van hun screeningprocedures een diepgaand onderzoek starten. Voorts stellen de lidstaten de Commissie en de andere lidstaten in kennis van elke buitenlandse investering in een op hun grondgebied gevestigde doelonderneming in de Unie wanneer zij, in uitzonderlijke gevallen, voornemens zijn zonder diepgaand onderzoek een risicobeperkende maatregel op te leggen of de transactie te verbieden.

3.De lidstaten kunnen buitenlandse investeringen die niet aan de voorwaarden van de leden 1 en 2 voldoen ter kennis geven indien de lidstaat waar de doelonderneming in de Unie is gevestigd van oordeel is dat een buitenlandse investering vanuit het oogpunt van veiligheid of openbare orde van belang kan zijn voor de andere lidstaten en de Commissie, ook wanneer de doelonderneming in de Unie aanzienlijke activiteiten in andere lidstaten heeft, of deel uitmaakt van een concern met meerdere ondernemingen in verschillende lidstaten die economisch actief zijn op een van de in bijlage II vermelde gebieden.

Wanneer een lidstaat voornemens is kennis te geven van een buitenlandse investering op zijn grondgebied die deel uitmaakt van een transactie in meerdere landen overeenkomstig artikel 6, lid 2, pleegt hij overleg met de andere lidstaten die het verzoek om toelating hebben ontvangen. De respectieve lidstaten geven de transactie in meerdere landen ter kennis en streven ernaar hun kennisgevingen op dezelfde dag aan het samenwerkingsmechanisme te doen toekomen.

Artikel 6

Inhoud en procedures voor de kennisgeving van buitenlandse investeringen

1.De lidstaten zorgen ervoor dat een kennisgeving overeenkomstig artikel 5 de in artikel 10, lid 1, bedoelde informatie bevat en via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem naar de Commissie en de andere lidstaten wordt gestuurd:

a)binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van het respectieve verzoek om toelating voor buitenlandse investeringen die voldoen aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 1 of 3;

b)binnen 60 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek om toelating voor buitenlandse investeringen die aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, voldoen.

2.De volgende procedures zijn van toepassing op transacties in meerdere landen:

a)aanvragers van een toelating dienen hun verzoeken om toelating in alle betrokken lidstaten op dezelfde dag in en in elk verzoek om toelating wordt verwezen naar de andere aanvragen;

b)wanneer een lidstaat een verzoek om toelating ontvangt dat aan de voorwaarden van punt a) voldoet, pleegt hij overleg met de andere betrokken lidstaten, onder meer om te bepalen of punt c) of punt d) van dit lid van toepassing is; de Commissie kan op verzoek van een of meer lidstaten aan dit overleg deelnemen;

c)indien de verzoeken om toelating betrekking hebben op een buitenlandse investering die aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 1, voldoet, sturen de respectieve lidstaten hun kennisgevingen op dezelfde dag en binnen de in lid 1, punt a), van dit artikel vastgestelde termijn naar het samenwerkingsmechanisme;

d)indien de verzoeken om toelating betrekking hebben op een buitenlandse investering die aan de voorwaarden van artikel 5, lid 2, voldoet, streven de respectieve lidstaten ernaar hun kennisgevingen op dezelfde dag naar het samenwerkingsmechanisme te sturen.

Artikel 7

Opmerkingen van de lidstaten en adviezen van de Commissie over ter kennis gegeven buitenlandse investeringen

1.Elke lidstaat kan naar behoren gemotiveerde opmerkingen richten aan de kennisgevende lidstaat via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem. Een lidstaat kan dergelijke opmerkingen maken indien hij:

a)van mening is dat een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zijn veiligheid of openbare orde zal hebben; of

b)over informatie beschikt die relevant is voor de screening van die buitenlandse investering.

De lidstaat die de opmerkingen maakt, zendt zijn opmerkingen tegelijkertijd toe aan de Commissie en deelt alle andere lidstaten via het samenwerkingsmechanisme mee dat er opmerkingen zijn ingediend.

2.De Commissie kan via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem een met redenen omkleed advies aan de kennisgevende lidstaat richten. De Commissie kan een dergelijk advies uitbrengen indien:

a)zij van mening is dat een dergelijke buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde van meer dan één lidstaat zal hebben;

b)zij van mening is dat een dergelijke buitenlandse investering waarschijnlijk nadelige gevolgen voor projecten en programma’s van Uniebelang zal hebben om redenen van veiligheid of openbare orde;

of

c)zij beschikt over relevante informatie met betrekking tot die buitenlandse investering.

De Commissie kan een advies uitbrengen, ongeacht of de lidstaten opmerkingen hebben ingediend.

3.De Commissie kan een met redenen omkleed advies richten tot alle lidstaten indien zij van mening is dat meerdere buitenlandse investeringen of andere soortgelijke investeringen, indien zij zouden worden uitgevoerd, samen en gezien de kenmerken ervan, gevolgen zouden kunnen hebben voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie. Nadat de Commissie een advies heeft uitgebracht, kan zij in voorkomend geval met de lidstaten bespreken hoe de vastgestelde risico’s kunnen worden aangepakt.

4.De Commissie:

a)zendt adviezen die voldoen aan de voorwaarden van lid 2, punten a) en c), toe aan alle lidstaten die opmerkingen hebben ingediend en deelt de andere lidstaten via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem mee dat een advies is uitgebracht;

b)zendt adviezen die voldoen aan de voorwaarden van lid 2, punt b), en adviezen die voldoen aan de voorwaarden van lid 3, toe aan alle lidstaten via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem.

5.Wanneer een lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, een opmerking van een andere lidstaat ontvangt overeenkomstig lid 1, of een advies van de Commissie ontvangt overeenkomstig lid 2 of 3, houdt hij zoveel mogelijk rekening met die opmerking of dat advies.

6.Na ontvangst van een opmerking overeenkomstig lid 1 belegt de lidstaat een vergadering met de lidstaten die opmerkingen hebben ingediend, om te bespreken hoe de vastgestelde risico’s het best kunnen worden aangepakt. Indien de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid het niet eens is met de vastgestelde risico’s of, indien van toepassing, de met de opmerking voorgestelde maatregel, streeft de lidstaat ernaar met alternatieve oplossingen te komen. Indien de opmerking betrekking heeft op een transactie in meerdere landen, worden ook de andere lidstaten die de buitenlandse investering ter kennis hebben gegeven uitgenodigd teneinde te bespreken of de beoogde resultaten onderling verenigbaar zijn en, in voorkomend geval, de vastgestelde grensoverschrijdende risico’s met de beoogde voorwaarden adequaat kunnen worden aangepakt. De Commissie wordt op dergelijke vergaderingen uitgenodigd.

7.Na ontvangst van een advies overeenkomstig lid 2 of 3 is de procedure van lid 6 van overeenkomstige toepassing.

8.Na ontvangst van een advies overeenkomstig lid 2 of 3 zal de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid:

a)zijn screeningbesluit ter kennis geven aan de respectieve lidstaten en de Commissie via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem, uiterlijk drie kalenderdagen nadat het aan de respectieve partijen bij de buitenlandse investering is toegezonden;

b)uiterlijk zeven kalenderdagen na de kennisgeving van het screeningbesluit overeenkomstig punt a) via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem een schriftelijke toelichting verstrekken aan de respectieve lidstaten en de Commissie over:

i)de mate waarin hij naar behoren rekening heeft gehouden met de opmerkingen van de lidstaten of het advies van de Commissie; of

ii)de reden waarom hij het niet eens is met de opmerkingen van de lidstaten of het advies van de Commissie.

9.Indien de lidstaten of de Commissie aangeven dat in het in lid 8, punt a), van dit artikel bedoelde screeningbesluit niet ten volle rekening wordt gehouden met hun overeenkomstig lid 1 ingediende opmerkingen of het overeenkomstig lid 2 of 3 verstrekte advies, belegt de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid een vergadering om de ondervonden belemmeringen of de redenen voor het oneens zijn toe te lichten en streeft de lidstaat ernaar met oplossingen te komen voor het geval zich in de toekomst een soortgelijke situatie voordoet. Indien het screeningbesluit betrekking heeft op een kennisgeving in meerdere landen, worden ook de andere lidstaten uitgenodigd die de buitenlandse investering aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis hebben gegeven. De Commissie wordt uitgenodigd voor alle vergaderingen die overeenkomstig dit lid worden georganiseerd.

10.De Commissie zet een voor alle lidstaten toegankelijke beveiligde databank op met informatie over de buitenlandse investeringen die door het samenwerkingsmechanisme zijn beoordeeld en de resultaten van de beoordelingen in het kader van de nationale screeningmechanismen, met inbegrip van informatie over de relevante screeningbesluiten. De Commissie uploadt de informatie waarover zij sinds 12 oktober 2020 beschikt in die databank. Uiterlijk op [datum van toepassing van deze verordening] uploaden de lidstaten de informatie waarover zij beschikken over de resultaten van de desbetreffende procedure in het kader van hun eigen screeningmechanismen in die databank. Zij kunnen ook aanvullende toelichtingen verstrekken.

11.Bij het indienen van opmerkingen of het uitbrengen van een advies overeenkomstig dit artikel overwegen de lidstaten en de Commissie, naargelang het geval, of dergelijke opmerkingen of adviezen gerubriceerde informatie moeten zijn en welk rubriceringsniveau daarop moet worden toegepast, in overeenstemming met het Unierecht en het respectieve nationale recht inzake gerubriceerde informatie.

Artikel 8

Termijnen en procedures voor het indienen van opmerkingen en het uitbrengen van adviezen over ter kennis gegeven buitenlandse investeringen

1.Voordat een lidstaat opmerkingen maakt of de Commissie advies uitbrengt overeenkomstig artikel 7, geldt de volgende procedure:

a)De lidstaten delen de kennisgevende lidstaat via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem mee dat zij zich het recht voorbehouden uiterlijk 15 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig artikel 5 opmerkingen te maken;

b)de Commissie deelt de kennisgevende lidstaat via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem mee dat zij zich het recht voorbehoudt uiterlijk 20 kalenderdagen na ontvangst van de kennisgeving overeenkomstig artikel 5 advies uit te brengen.

2.Wanneer de lidstaten en de Commissie zich het recht voorbehouden opmerkingen te maken of een advies uit te brengen, kunnen zij de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoeken. Elk verzoek om aanvullende informatie wordt naar behoren gemotiveerd, blijft beperkt tot de informatie die de lidstaten nodig hebben om opmerkingen in te dienen of op basis waarvan de Commissie een advies kan uitbrengen, staat in verhouding tot het doel van het verzoek en is niet onnodig belastend voor de kennisgevende lidstaat. Wanneer een lidstaat de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoekt, zendt hij die verzoeken tegelijkertijd naar de Commissie.

3.Voor het indienen van opmerkingen door de lidstaten en het uitbrengen van adviezen van de Commissie als bedoeld in artikel 7 gelden de volgende termijnen:

a)indien een lidstaat zich het recht voorbehoudt opmerkingen in te dienen over een ter kennis gegeven buitenlandse investering zonder de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie te verzoeken, worden de respectieve opmerkingen uiterlijk 35 kalenderdagen na ontvangst van de volledige kennisgeving van de buitenlandse investering via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem tot de kennisgevende lidstaat gericht;

b)indien de Commissie zich het recht voorbehoudt een advies uit te brengen over een ter kennis gegeven buitenlandse investering zonder de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie te verzoeken, wordt het respectieve advies uiterlijk 45 kalenderdagen na ontvangst van de volledige kennisgeving van de buitenlandse investering via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem tot de kennisgevende lidstaat gericht;

c)indien een lidstaat zich het recht voorbehoudt opmerkingen in te dienen over een ter kennis gegeven buitenlandse investering en de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoekt, worden de respectieve opmerkingen uiterlijk 20 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvullende informatie via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem tot de kennisgevende lidstaat gericht;

d)indien de Commissie zich het recht voorbehoudt een advies uit te brengen en de kennisgevende lidstaat om aanvullende informatie verzoekt, wordt het respectieve advies uiterlijk 30 kalenderdagen na ontvangst van de volledige aanvullende informatie via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem aan de kennisgevende lidstaat toegezonden.

De kennisgevende lidstaat neemt zijn screeningbesluit pas nadat de onder de punten a) tot en met d) bedoelde termijnen zijn verstreken.

4.De kennisgevende lidstaat stelt de Commissie en de andere lidstaten via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem in kennis van alle belangrijke nieuwe informatie of omstandigheden die relevant zijn voor de beoordeling van een buitenlandse investering die reeds ter kennis is gegeven overeenkomstig artikel 5. Indien deze informatie vóór het verstrijken van de in lid 3 vastgestelde termijnen beschikbaar wordt gesteld, trachten de kennisgevende lidstaat, de Commissie en de andere lidstaten het eens te worden over een wederzijds aanvaardbare verlenging van de termijn. Indien de in lid 3 vastgestelde termijnen voor de beoordeling van de eerste kennisgeving zijn verstreken, gaan zij verder overeenkomstig de in lid 3, punten c) en d), vastgestelde termijnen.

5.De kennisgevende lidstaat verstrekt de volledige aanvullende informatie waarom de Commissie of andere lidstaten overeenkomstig lid 2 hebben verzocht, onverwijld via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem. Indien de kennisgevende lidstaat aanvullende informatie aan een lidstaat verstrekt, wordt die aanvullende informatie tegelijkertijd aan de Commissie toegezonden.

6.Indien de kennisgevende lidstaat meerdere verzoeken om aanvullende informatie over dezelfde ter kennis te geven investering ontvangt, verstrekt hij alle gevraagde aanvullende informatie gelijktijdig.

7.Indien meerdere kennisgevende lidstaten verzoeken om aanvullende informatie over een bepaalde kennisgeving in meerdere landen ontvangen, gaan de in lid 3 vastgestelde termijnen in op de datum van ontvangst van de laatste volledige aanvullende informatie. De Commissie deelt deze datum en de termijn mee aan de respectieve lidstaten.

8.Indien de kennisgevende lidstaat als gevolg van uitzonderlijke omstandigheden van oordeel is dat zijn veiligheid of openbare orde vereist dat een screeningbesluit vóór het verstrijken van de in lid 3 bedoelde termijnen wordt genomen, stelt hij de andere lidstaten en de Commissie van zijn voornemen in kennis en motiveert hij naar behoren waarom een onmiddellijk optreden noodzakelijk is. De andere lidstaten dienen met bekwame spoed opmerkingen in en de Commissie brengt met bekwame spoed een advies uit. Deze procedure mag niet worden toegepast om louter de commerciële belangen van de aanvrager van een toelating te dienen.

9.Alle in dit artikel vastgestelde termijnen worden opgeschort tussen 25 december en 1 januari en worden op 2 januari hervat.

Artikel 9

Initiatiefprocedure

1.Een lidstaat die van mening is dat een buitenlandse investering op het grondgebied van een andere lidstaat die niet ter kennis van het samenwerkingsmechanisme is gegeven waarschijnlijk negatieve gevolgen voor zijn veiligheid of openbare orde zal hebben, kan een initiatiefprocedure met betrekking tot die buitenlandse investering openen. Alvorens de procedure in te leiden, gaat de lidstaat na of de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid niet voornemens is de buitenlandse investering ter kennis van het samenwerkingsmechanisme te geven.

2.De lidstaten krijgen ten minste 15 maanden nadat de buitenlandse investering is voltooid de tijd om de in lid 1 bedoelde procedure in te leiden, op voorwaarde dat de betrokken buitenlandse investering ondertussen niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven.

3.De Commissie kan een initiatiefprocedure openen wanneer zij van oordeel is dat een buitenlandse investering op het grondgebied van een lidstaat die niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven, onder artikel 7, lid 2, valt. Alvorens de procedure in te leiden, gaat de Commissie na of de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid niet voornemens is de buitenlandse investering ter kennis van het samenwerkingsmechanisme te geven.

4.De Commissie krijgt ten minste 15 maanden nadat de buitenlandse investering is voltooid de tijd om de in lid 3 bedoelde procedure in te leiden, op voorwaarde dat de betrokken buitenlandse investering ondertussen niet bij het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven.

5.De lidstaten of de Commissie leiden de in de leden 1 en 3 bedoelde initiatiefprocedure in door via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem een naar behoren gemotiveerd verzoek om informatie toe te zenden aan de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid. Elk verzoek om informatie overeenkomstig dit lid wordt naar behoren gemotiveerd, blijft beperkt tot de informatie die de lidstaten nodig hebben om opmerkingen in te dienen of op basis waarvan de Commissie een advies kan uitbrengen, staat in verhouding tot het doel van het verzoek en is niet onnodig belastend voor de kennisgevende lidstaat. Wanneer het verzoek om informatie door een lidstaat wordt ingediend, zendt die lidstaat het verzoek tegelijkertijd toe aan de Commissie.

6.De lidstaat waarin de investering wordt gepland of is voltooid, verstrekt de volledige informatie waarom de andere lidstaten of de Commissie overeenkomstig lid 5 hebben verzocht onverwijld via het in artikel 12, lid 4, bedoelde beveiligde en versleutelde systeem. Indien de kennisgevende lidstaat aanvullende informatie aan een lidstaat verstrekt, wordt die aanvullende informatie tegelijkertijd aan de Commissie toegezonden.

7.Na ontvangst van de in lid 6 bedoelde informatie kunnen de lidstaten opmerkingen indienen en kan de Commissie een advies verstrekken aan de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid. De regels en procedures van artikel 7 en 8 zijn van overeenkomstige toepassing, zij het met de volgende wijzigingen:

a)de opmerkingen van de lidstaten of het advies van de Commissie worden uiterlijk 35 kalenderdagen na ontvangst van de overeenkomstig lid 5 gevraagde volledige informatie toegezonden;

b)voor overeenkomstig lid 1 ingeleide procedures krijgt de Commissie 15 extra kalenderdagen de tijd om een advies uit te brengen nadat de in punt a) van dit lid vastgestelde termijn voor de lidstaat is verstreken.

Artikel 10

Vereisten voor de informatie

1.De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie die wordt verstrekt in de in artikel 5 bedoelde kennisgeving en in het kader van het in artikel 9, lid 5, bedoelde verzoek om informatie het volgende omvat:

a)de naam van de investeerder, de uiteindelijke eigenaar van de investeerder en van de doelonderneming in de Unie, de eigendomsstructuur van de investeerder en, in voorkomend geval, van het concern waarvan de investeerder deel uitmaakt;

b)een uitgebreide beschrijving van de investering, de waarde ervan en informatie over de eigendom van de doelonderneming in de Unie, vóór en na de buitenlandse investering, over de financiering van de investering en de bron ervan, op basis van de beste informatie waarover de lidstaat beschikt;

c)de naam en het adres van de doelonderneming in de Unie, zijn activiteiten en alternatieve aanbieders, de eigendomsstructuur van de doelonderneming in de Unie en, in voorkomend geval, van het concern waarvan de doelonderneming in de Unie deel uitmaakt;

d)indien van toepassing, informatie over de andere juridische entiteiten van hetzelfde concern als de doelonderneming in de Unie die in andere lidstaten zijn gevestigd;

e)de activiteiten van de buitenlandse investeerder, diens naam en adres; en

f)de datum of de geplande datum van voltooiing van de buitenlandse investering.

2.De Commissie stelt door middel van uitvoeringshandelingen overeenkomstig artikel 21, die vóór de in artikel 24, lid 2, bedoelde datum van toepassing van deze verordening moeten worden vastgesteld, het formulier vast dat moet worden gebruikt om de krachtens lid 1 vereiste soort informatie te verstrekken.

3.Indien de Commissie of de lidstaten overeenkomstig artikel 8, lid 1, of artikel 9, lid 5, de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid om aanvullende informatie verzoeken, stelt die lidstaat alles in het werk om die informatie, indien beschikbaar, aan de verzoekende lidstaten en de Commissie te verstrekken.

4.Indien nodig kan de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid de aanvrager van een toelating of een andere relevante onderneming verzoeken de in de leden 1 en 3 bedoelde informatie te verstrekken. Het verzoek om informatie kan betrekking hebben op informatie die de lidstaat nodig heeft om te bepalen of aan een van de voorwaarden van artikel 5, lid 1, is voldaan. De betrokken onderneming verstrekt de gevraagde informatie binnen 15 kalenderdagen na ontvangst van het verzoek aan de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid.

5.De lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid en de Commissie kunnen andere lidstaten verzoeken informatie in te winnen bij ondernemingen op hun grondgebied, op voorwaarde dat deze informatie relevant en strikt noodzakelijk is voor de beoordeling van een buitenlandse investering overeenkomstig artikel 13. De lidstaat die het verzoek om informatie in te winnen ontvangt, verzoekt de onderneming onverwijld die informatie te verstrekken en stelt de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid en de Commissie daarvan in kennis overeenkomstig de procedure van artikel 8, lid 2, en artikel 9, lid 6, naargelang het geval.

6.Indien een lidstaat er in uitzonderlijke omstandigheden ondanks al zijn inspanningen niet in slaagt de in de lid 3, 4 of 5 bedoelde informatie te verstrekken, stelt hij de Commissie en de andere betrokken lidstaten daarvan in kennis. Die lidstaat motiveert naar behoren waarom hij de informatie niet kan verstrekken.

7.Wanneer geen of onvolledige informatie wordt verstrekt, kunnen de opmerkingen van de lidstaten of de adviezen van de Commissie worden gebaseerd op de informatie waarover zij beschikken.

8.Wanneer de in de leden 1 tot en met 6 bedoelde informatie afkomstig is van een onderneming, gaat de lidstaat die de informatie van de onderneming ontvangt na of de informatie volledig is en neemt hij redelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de informatie juist is alvorens deze aan de Commissie en de andere lidstaten te verstrekken.

Artikel 11

Gemeenschappelijke vereisten voor screeningmechanismen om een doeltreffend samenwerkingsmechanisme te waarborgen

1.De lidstaten voorzien in de nodige juridische en administratieve middelen om op efficiënte en doeltreffende wijze aan het samenwerkingsmechanisme te kunnen deelnemen.

2.Elke lidstaat en de Commissie wijzen een contactpunt aan voor de toepassing van het samenwerkingsmechanisme.

3.De lidstaten zorgen ervoor dat de in hun screeningmechanismen vastgestelde termijnen en procedures hen in staat stellen volledige antwoorden te geven op verzoeken om aanvullende informatie van de Commissie of andere lidstaten.

4.De lidstaten zorgen ervoor dat hun screeningmechanismen voldoende tijd en middelen bieden om de opmerkingen van andere lidstaten en de adviezen van de Commissie te beoordelen en zoveel mogelijk in acht te nemen voordat een screeningbesluit wordt genomen. Dit houdt in dat zij over alle nodige juridische instrumenten en bevoegdheden moeten beschikken om in hun screeningbesluit of in enig ander relevant instrument waarover zij beschikken rekening te houden met door een andere lidstaat of de Commissie geuite bezorgdheid of door een andere lidstaat of de Commissie vastgestelde waarschijnlijke effecten. Indien de Commissie en de andere lidstaten overeenkomstig artikel 5 in kennis worden gesteld van een buitenlandse investering, staan de screeningmechanismen de lidstaten niet toe hun screeningbesluit te nemen voordat de in artikel 8, lid 3, vastgestelde termijnen voor het indienen van opmerkingen door de lidstaten en het uitbrengen van adviezen door de Commissie zijn verstreken.

5.De lidstaten zorgen ervoor dat hun nationale wetgeving toestaat dat de in artikel 7, leden 5 tot en met 9, vastgestelde verplichtingen kunnen worden nagekomen.

6.De screeningautoriteiten zijn bevoegd om buitenlandse investeringen die overeenkomstig artikel 9, lid 7, onder hun aandacht zijn gebracht te onderzoeken, te beoordelen, te monitoren en daarover een besluit te nemen.

7.Wanneer risicobeperkende maatregelen in een screeningbesluit naleving door in andere lidstaten gevestigde ondernemingen vereist, werken de lidstaten die een screeningbesluit hebben genomen met de andere betrokken lidstaat of lidstaten samen bij de monitoring en uitvoering van het screeningbesluit. De lidstaten zorgen ervoor dat zij over alle nodige juridische instrumenten en bevoegdheden beschikken om de gevolgen van niet-naleving van de in een screeningbesluit vastgestelde risicobeperkende maatregelen doeltreffend aan te pakken.

Artikel 12

Vertrouwelijkheid van in het kader van het samenwerkingsmechanisme uitgewisselde informatie

1.Overeenkomstig de procedures van de artikelen 5, 7 en 9 ontvangen informatie mag alleen worden gebruikt voor het doel waarvoor zij werd gevraagd, tenzij:

a)de opsteller van de informatie uitdrukkelijk instemt met een ander gebruik; of

b)het Hof van Justitie van de Europese Unie of een rechtbank van de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, verzoekt om dergelijke informatie met het oog op een gerechtelijke procedure.

2.De lidstaten en de Commissie waarborgen de vertrouwelijkheid van de informatie die zij uit hoofde van deze verordening verstrekken of ontvangen, overeenkomstig het nationale recht en het Unierecht. Bij de behandeling van verzoeken om toegang tot documenten die uit hoofde van deze verordening zijn verstrekt of ontvangen, maken de lidstaten en de Commissie geen informatie bekend die het doel van de uit hoofde van deze verordening uitgevoerde onderzoeken zou ondermijnen.

3.De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat op grond van deze verordening verstrekte of uitgewisselde gerubriceerde informatie geen lagere rubriceringsgraad krijgt of gederubriceerd wordt zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de opsteller.

4.De Commissie voorziet in een beveiligd en versleuteld systeem dat de uitwisseling van informatie tussen de contactpunten moet ondersteunen.

HOOFDSTUK 4
BUITENLANDSE INVESTERINGEN DIE WAARSCHIJNLIJK NEGATIEVE GEVOLGEN VOOR DE VEILIGHEID OF DE OPENBARE ORDE ZULLEN HEBBEN

Artikel 13

Bepaling van waarschijnlijkheid van negatieve gevolgen voor de veiligheid en de openbare orde

1.Met het oog op het nemen van een screeningbesluit overeenkomstig artikel 14 of het indienen van een naar behoren gemotiveerde opmerking overeenkomstig artikel 7, lid 1, of artikel 9, lid 7, bepalen de lidstaten of een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben.

2.Met het oog op het uitbrengen van een met redenen omkleed advies overeenkomstig artikel 7, lid 2 of 3, of artikel 9, lid 7, bepaalt de Commissie of een buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben.

3.Bij het bepalen of een investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben, gaan de lidstaten of de Commissie met name na of de betrokken investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor:

a)de veiligheid, de integriteit en het functioneren van kritieke infrastructuur, zowel fysiek als virtueel; in dat verband wordt op basis van de beschikbare informatie ook beoordeeld of de buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen zal hebben voor de weerbaarheid van de kritieke entiteiten die zij op grond van Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad 45 hebben geïdentificeerd, alsook van entiteiten die onder Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad 46 vallen. Ook de resultaten van de overeenkomstig artikel 22, lid 1, van Richtlijn (EU) 2022/2555 uitgevoerde en op Unieniveau gecoördineerde beveiligingsrisicobeoordelingen van kritieke toeleveringsketens worden in aanmerking genomen;

b)de beschikbaarheid van kritieke technologieën;

c)de continuïteit van de levering van kritieke inputs;

d)de bescherming van gevoelige informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, vooral met betrekking tot het vermogen van de buitenlandse investeerder om dergelijke persoonsgegevens te raadplegen, te controleren en anderszins te verwerken; of

e)de vrijheid en pluriformiteit van de media, met inbegrip van onlineplatforms die kunnen worden gebruikt voor grootschalige desinformatie of criminele activiteiten.

4.Bij het bepalen of een investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zal hebben, houden de lidstaten of de Commissie ook rekening met informatie over de buitenlandse investeerder, waaronder:

a)of de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder, betrokken was bij een buitenlandse investering die eerder door een lidstaat was gescreend en niet was toegestaan of slechts onder voorwaarden was toegestaan; om dit te bepalen, baseren de lidstaten en de Commissie zich op de informatie waarover zij beschikken, met inbegrip van de informatie in de beveiligde databank die overeenkomstig artikel 7, lid 10, is opgezet;

b)in voorkomend geval, de redenen om de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van de buitenlandse investeerder, te onderwerpen aan beperkende maatregelen overeenkomstig artikel 215 VWEU;

c)of de buitenlandse investeerder of een van zijn dochterondernemingen reeds betrokken is geweest bij activiteiten die negatieve gevolgen hebben voor de veiligheid of de openbare orde in een lidstaat;

d)of de buitenlandse investeerder of een van zijn dochterondernemingen betrokken is geweest bij illegale of criminele activiteiten, waaronder omzeiling van beperkende maatregelen van de Unie uit hoofde van artikel 215 VWEU;

e)of de buitenlandse investeerder, een natuurlijke persoon of entiteit die zeggenschap heeft over de buitenlandse investeerder, de begunstigde eigenaar van de buitenlandse investeerder, een van de dochterondernemingen van de buitenlandse investeerder of een andere partij die eigendom is van of onder zeggenschap staat van, of handelt namens of op aanwijzing van die buitenlandse investeerder, waarschijnlijk beleidsdoelstellingen van een derde land zal nastreven of de ontwikkeling van de militaire vermogens van een derde land zal vergemakkelijken.

Artikel 14

Screeningbesluiten over buitenlandse investeringen die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zullen hebben

1.Wanneer de lidstaat waarin de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, rekening houdend met de criteria van artikel 13 en, in voorkomend geval, in het licht van opmerkingen die door andere lidstaten zijn ingediend overeenkomstig artikel 7, lid 1, of artikel 9, lid 7, of een advies dat door de Commissie is uitgebracht overeenkomstig artikel 7, lid 2, of 3, of artikel 9, lid 7, concludeert dat de buitenlandse investering waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in een of meer lidstaten zal hebben, onder meer wanneer het een project of programma van Uniebelang betreft, neemt hij een screeningbesluit om:

a)de buitenlandse investering met toepassing van risicobeperkende maatregelen toe te staan; of

b)de buitenlandse investering te verbieden.

Het screeningbesluit is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en in het screeningbesluit wordt rekening gehouden met alle omstandigheden van de buitenlandse investering.

2.Indien de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid van oordeel is dat andere maatregelen uit hoofde van het Unierecht of het nationale recht beschikbaar zijn en passend zijn om de gevolgen van de buitenlandse investering voor de veiligheid en de openbare orde aan te pakken, wordt de buitenlandse investering zonder voorwaarden toegestaan.

HOOFDSTUK 5
SLOTBEPALINGEN

Artikel 15

Internationale samenwerking

De lidstaten en de Commissie kunnen met de bevoegde autoriteiten van derde landen samenwerken op het gebied van vraagstukken in verband met de screening van investeringen om redenen van veiligheid en openbare orde.

Artikel 16

Jaarlijkse verslaglegging op het niveau van de Unie

1.Uiterlijk op 31 maart van elk jaar vanaf [datum toevoegen: eerste jaar van toepassing] brengen de lidstaten op vertrouwelijke basis aan de Commissie verslag uit over hun activiteiten in het kader van hun screeningmechanisme en het samenwerkingsmechanisme voor het vorige kalenderjaar. Dit verslag bevat informatie over:

a)het aantal buitenlandse investeringen dat is gescreend na een verzoek om toelating en na een initiatiefprocedure;

b)het aantal buitenlandse investeringen dat met en zonder voorwaarden is goedgekeurd;

c)het aantal verboden buitenlandse investeringen, het aantal ingetrokken buitenlandse investeringen;

d)het aantal buitenlandse investeringen dat aan het samenwerkingsmechanisme ter kennis is gegeven, en het aantal opmerkingen dat door de lidstaat in kwestie is ingediend;

e)de herkomst van de buitenlandse investeerders en de activiteitensector van de doelondernemingen van de toegestane of verboden gescreende buitenlandse investeringen;

f)een geaggregeerde presentatie van de risico’s en kwetsbaarheden die zijn vastgesteld in de buitenlandse investeringen die tot een screeningbesluit hebben geleid.

2.De Commissie dient op basis van de overeenkomstig lid 1 ontvangen informatie en van haar beoordeling van trends en ontwikkelingen jaarlijks een verslag over de uitvoering van deze verordening in bij het Europees Parlement en de Raad. Dat verslag wordt openbaar gemaakt.

Artikel 17

Verwerking van persoonsgegevens

1.Indien op grond van deze verordening persoonsgegevens worden verwerkt, geschiedt dit overeenkomstig Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725, en slechts wanneer dit noodzakelijk is voor het screenen van buitenlandse investeringen door de lidstaten en voor het waarborgen van de doeltreffendheid van de samenwerking waarin deze verordening voorziet.

2.Persoonsgegevens die verband houden met de uitvoering van deze verordening worden niet langer bewaard dan nodig is om de doeleinden waarvoor ze werden verzameld, te verwezenlijken.

Artikel 18

Evaluatie

1.De Commissie toetst het functioneren en de doeltreffendheid van deze verordening vijf jaar na de datum van toepassing van deze verordening en daarna om de vijf jaar en dient een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad. De lidstaten worden hierbij betrokken en verstrekken de Commissie indien nodig extra informatie voor de opstelling van dat verslag.

2.Wanneer in het verslag van de Commissie wordt aanbevolen deze verordening te wijzigen, kan het vergezeld gaan van een wetgevingsvoorstel.

Artikel 19

Gedelegeerde handelingen

1.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, indien nodig, de in bijlage I opgenomen lijst van projecten of programma’s van Uniebelang te wijzigen teneinde rekening te houden met de vaststelling en wijziging van Unierecht met betrekking tot projecten of programma’s van Uniebelang op het gebied van veiligheid of openbare orde.

2.De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 20 gedelegeerde handelingen vast te stellen om, indien nodig, de in bijlage II opgenomen lijst van technologieën, activa, installaties, apparatuur, netwerken, systemen, diensten en economische activiteiten die van bijzonder belang zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde, te wijzigen teneinde rekening te houden met veranderingen in de omstandigheden die relevant zijn voor de belangen van de Unie op het gebied van veiligheid of openbare orde. Deze overwegingen omvatten met name het volgende:

a)de weerbaarheid van toeleveringsketens die van bijzonder belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie;

b)de weerbaarheid van infrastructuur die van bijzonder belang is voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie;

c)de vooruitgang van technologieën die van bijzonder belang zijn voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie;

d)kwetsbaarheden die zich voordoen in verband met de toegang tot of andere vormen van verwerking van gevoelige informatie, met inbegrip van persoonsgegevens, voor zover zij waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie zullen hebben; en

e)het ontstaan van een geopolitieke situatie die van bijzonder belang is voor de veiligheid of de openbare orde van de Unie.

Artikel 20

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van [datum van inwerkingtreding van de basiswetgevingshandeling].

3.De bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.Een overeenkomstig artikel 19 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben meegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 21

Comitéprocedure voor uitvoeringshandelingen

1.De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen tot vaststelling van de formulieren die moeten worden gebruikt om de in artikel 10, lid 1, bedoelde informatie te verstrekken.

2.De in lid 1 bedoelde uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 22, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure vastgesteld.

Artikel 22

Comité

1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 23

Intrekking

Verordening (EU) 2019/452 wordt ingetrokken met ingang van [datum: 15 maanden na de inwerkingtreding].

Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 24

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [datum: 15 maanden na de inwerkingtreding].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

FINANCIEEL MEMORANDUM

1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

1.4.4.Prestatie-indicatoren

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaten zou zijn gecreëerd.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

1.7.Wijze(n) van uitvoering van de begroting

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

3.2.5.Bijdragen van derden

3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

1.
KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

1.1.Benaming van het voorstel/initiatief

Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de screening van buitenlandse investeringen in de Unie en tot intrekking van Verordening (EU) 2019/452.

1.2.Betrokken beleidsterrein(en)

Gemeenschappelijke handelspolitiek/interne markt.

1.3.Het voorstel/initiatief betreft:

 een nieuwe actie

 een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 47

 de verlenging van een bestaande actie

 de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie

1.4.Doelstelling(en)

1.4.1.Algemene doelstelling(en)

De algemene doelstelling van de voorgestelde verordening is de veiligheid en de openbare orde in de EU te verbeteren in de context van buitenlandse directe investeringen en investeringen door buitenlandse investeerders via een in de EU gevestigde onderneming (“buitenlandse investeringen”).

1.4.2.Specifieke doelstelling(en)

1. Rechtszekerheid bieden voor nationale screeningmechanismen om redenen van veiligheid en openbare orde, voor zover zij betrekking hebben op buitenlandse investeringen zoals gedefinieerd in de voorgestelde verordening.

2. De samenhang tussen de nationale screeningmechanismen vergroten, een efficiëntere en doeltreffendere screening van transacties in de hele EU mogelijk maken en versnippering van de interne markt als gevolg van de aanzienlijke verschillen tussen de nationale screeningmechanismen voorkomen.

3. Alle lidstaten verplichten een mechanisme in te voeren en in stand te houden dat hen in staat stelt buitenlandse investeringen doeltreffend te screenen om redenen van openbare orde of veiligheid.

4. De efficiëntie en doeltreffendheid verbeteren van het samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten en de Commissie op het gebied van buitenlandse investeringen die onder de voorgestelde verordening vallen.

1.4.3.Verwacht(e) resulta(a)t(en) en gevolg(en)

Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.

Bij de voorgestelde verordening wordt het bij Verordening (EU) 2019/452 ingestelde samenwerkingsmechanisme tussen de lidstaten en de Commissie herzien en verbeterd. De nieuwe regels zijn bedoeld om de EU beter in staat te stellen buitenlandse investeringen op te sporen die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde zullen hebben. De voorgestelde verordening zal naar verwachting ook zorgen voor een efficiëntere en doeltreffendere procedure voor het beoordelen van transacties die in meer dan één lidstaat moeten worden gescreend om te worden toegestaan.

De voorgestelde verordening zal alle lidstaten verplichten een screeningmechanisme in stand te houden dat hen in staat stelt buitenlandse investeringen doeltreffend te screenen om redenen van openbare orde of veiligheid. Deze screeningmechanismen moeten de deelname van de lidstaten aan het samenwerkingsmechanisme ondersteunen, onder meer via het vermogen van de lidstaten om bij hun screeningbesluiten rekening te houden met de veiligheidskwesties van andere lidstaten en de Commissie.

De voorgestelde verordening moet de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten blijven vergemakkelijken, onder meer tijdens vergaderingen van de deskundigengroep van de Commissie op het gebied van de screening van buitenlandse directe investeringen in de EU. Dit moet de afstemming van de nationale screeningregels en de uitvoering ervan verder verbeteren.

De voorgestelde verordening moet de internationale samenwerking met niet-EU-landen in verband met kwesties op het gebied van de screening van buitenlandse directe investeringen blijven ondersteunen, met inachtneming van de vertrouwelijkheid van transacties en de daarmee verband houdende screeningonderzoeken.

In het algemeen zal de voorgestelde verordening naar verwachting de veiligheid en de openbare orde vergroten zonder buitenlandse investeringen in de EU te ontmoedigen.

1.4.4.Prestatie-indicatoren

Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten

Het aantal lidstaten met een screeningmechanisme dat voldoet aan de vereisten van de voorgestelde verordening.

Het aantal transacties dat per jaar door het samenwerkingsmechanisme wordt beoordeeld.

Het aandeel transacties waarover de lidstaten opmerkingen hebben ingediend en/of de Commissie een advies heeft uitgebracht aan de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid (de “lidstaat van ontvangst”).

Het aantal en het soort maatregelen dat de lidstaten nemen met betrekking tot transacties die waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde van de ontvangende lidstaat of andere lidstaten zullen hebben, of voor projecten of programma’s van Uniebelang om redenen van veiligheid of openbare orde.

Door het ontbreken van passende methoden of macro-economische modellen is het niet mogelijk om de gevolgen van de voorgestelde verordening (of de screening van buitenlandse directe investeringen in het algemeen) voor de instroom van investeringen in de EU te meten.

De voorgestelde verordening voorziet in een jaarlijks verslag van de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad over de uitvoering van de verordening.

1.5.Motivering van het voorstel/initiatief

1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief

De voorgestelde verordening zal rechtstreeks toepasselijk zijn, maar zal naar verwachting ook wetgevende maatregelen op nationaal niveau vereisen. Tegen de tijd dat de voorgestelde verordening volledig van toepassing is (d.w.z. 15 maanden na de inwerkingtreding), moeten alle lidstaten doeltreffende procedures voor de uitvoering ervan invoeren, met name voor de screening van buitenlandse investeringen op hun grondgebied en hun deelname aan het samenwerkingsmechanisme. Voorts moeten alle lidstaten over een rechtsgrondslag beschikken om rekening te houden met de veiligheidskwesties van andere lidstaten en de Commissie en, in voorkomend geval, maatregelen te nemen om deze aan te pakken.

De voorgestelde verordening zal binnen vijf jaar na de inwerkingtreding ervan worden getoetst. Bij de toetsing zal met name worden nagegaan of en in welke mate de voorgestelde verordening heeft bijgedragen tot de bescherming van de veiligheid en de openbare orde in de EU.

1.5.2.Toegevoegde waarde van de deelname van de Unie (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de deelname van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die door een optreden van alleen de lidstaten zou zijn gecreëerd.

Redenen voor optreden op EU-niveau (ex ante):

De voorgestelde verordening zal naar verwachting:

meer toegevoegde waarde genereren dan de lidstaten afzonderlijk zouden kunnen genereren;

de veiligheid en de openbare orde doeltreffender tegen de risico’s van bepaalde buitenlandse directe investeringen beschermen dan de lidstaten afzonderlijk zouden kunnen doen;

alle lidstaten verplichten een screeningmechanisme op te zetten en ervoor te zorgen dat hun nationale screeningmechanismen op elkaar worden afgestemd. Zonder een kader op EU-niveau zou dit niet gebeuren.

Verwachte toegevoegde waarde EU (ex post):

Het bevorderen van de vaststelling en modernisering van nationale screeningmechanismen om redenen van veiligheid en openbare orde.

Het verstrekken van voor de veiligheid relevante informatie aan de lidstaten die zij zonder het samenwerkingsmechanisme niet zouden hebben.

Van invloed zijn op het besluit van de lidstaat die een transactie screent.

Het bevorderen van convergentie tussen de lidstaten met betrekking tot wat een risico voor de veiligheid of de openbare orde kan vormen en de vraag hoe risico’s voor de veiligheid of de openbare orde worden beoordeeld.

Het mogelijk maken van een doeltreffend onderzoek naar transacties die in meer dan één lidstaat moeten worden toegestaan. De administratieve lasten voor bedrijven in verband met screeningprocedures met het oog op toelating moeten daarom lager zijn en de termijnen van de desbetreffende nationale besluiten moeten beter op elkaar worden afgestemd. Dit moet de voorspelbaarheid en rechtszekerheid vergroten voor buitenlandse investeerders en ondernemingen die een buitenlandse investering ontvangen.

1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan

De voorgestelde verordening strekt tot intrekking en vervanging van de huidige Verordening (EU) 2019/452. Zij gaat vergezeld van een evaluatieverslag met een samenvatting van de lessen die uit de uitvoering van de huidige verordening zijn getrokken.

1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarig financieel kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten

Het initiatief kan volledig worden gefinancierd door middelen binnen de relevante rubrieken van het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 te herschikken. De financiële gevolgen voor de kredieten zullen volledig worden gedekt door de toewijzingen in het MFK 2021-2027 voor de uitvoering van Verordening (EU) 2019/452.

De uitvoering van de voorgestelde verordening zal in overeenstemming zijn met en geen afbreuk doen aan andere kennisgevings- of toelatingsprocedures van het EU-recht. De verordening is in overeenstemming met beperkende maatregelen (sancties) van de EU die, op grond van artikel 215 VWEU, voorrang hebben op andere EU-verordeningen en het toestaan van buitenlandse directe investeringen door bepaalde derde landen of onderdanen van derde landen kunnen verbieden of verhinderen.

Bij de beoordeling van transacties zal de Commissie gebruik blijven maken van de bestaande deskundigheid binnen haar diensten in verband met de sectoren die onder de verordening vallen.

1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking

Niet van toepassing.

1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief

 beperkte geldigheidsduur

   van kracht vanaf [DD/MM]JJJJ tot en met [DD/MM]JJJJ

   financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten.

 onbeperkte geldigheidsduur

uitvoering met een opstartperiode vanaf 2026,

gevolgd door een volledige uitvoering.

1.7.Wijze(n) van uitvoering van de begroting 

 Direct beheer door de Commissie

door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;

   door de uitvoerende agentschappen;

 Gedeeld beheer met de lidstaten

 Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken toe te vertrouwen aan:

derde landen of de door hen aangewezen organen;

internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);

de EIB en het Europees Investeringsfonds;

de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;

publiekrechtelijke organen;

privaatrechtelijke organen met een openbaredienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die zijn voorzien van voldoende financiële garanties;

organen waaraan of personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.

Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.

Opmerkingen

Het definitieve besluit over een buitenlandse investering zal de verantwoordelijkheid blijven van de lidstaat waar de investering wordt gepland of is voltooid. De Commissie moet er daarom voor zorgen dat de lidstaten de voorgestelde verordening naleven, maar de lidstaat waar de buitenlandse investering wordt gepland of is voltooid, blijft verantwoordelijk voor het ter kennis geven van de transacties aan het samenwerkingsmechanisme en voor het onderhouden van contacten met de kennisgevende partijen die betrokken zijn bij de screeningprocedure (met inbegrip van het inwinnen van de informatie die nodig is voor de beoordeling van de transactie door andere lidstaten en de Commissie). Bovendien blijven de lidstaten verantwoordelijk voor het besluit over individuele buitenlandse investeringen (toelating, voorwaardelijke toelating of verbod) en voor de monitoring en uitvoering van hun screeningbesluiten.

2.BEHEERSMAATREGELEN

2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen

Vermeld frequentie en voorwaarden.

Op grond van de verordening moet de Commissie jaarlijks verslag over de uitvoering van de verordening uitbrengen aan het Europees Parlement en de Raad.

De verordening zal vijf jaar na de inwerkingtreding ervan worden getoetst en herzien. Bij de toetsing zal met name worden nagegaan of en in welke mate de specifieke doelstellingen hebben bijgedragen tot de bescherming van de veiligheid en de openbare orde in de EU. De Commissie moet over de bevindingen aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen. Indien in het verslag wordt aanbevolen de verordening te wijzigen, kan het vergezeld gaan van een passend wetgevingsvoorstel.

2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)

2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie

Niet van toepassing.

2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het (de) systeem (systemen) voor interne controle dat is (die zijn) opgezet om die risico’s te beperken

Niet van toepassing.

2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting).

Niet van toepassing.

2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden

Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.

Niet van toepassing.

3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF

3.1.Rubriek(en) van het meerjarig financieel kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven

·Bestaande begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soort uitgave

Bijdrage

Nummer

GK/NGK 48

van EVA-landen 49

van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten 50

van andere derde landen

andere bestemmingsontvangsten

6

14.20.04.02

GK.

NEE

NEE

NEE

NEE

·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen

In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Begrotingsonderdeel

Soortuitgave

Bijdrage

Nummer

GK/NGK

van EVA-landen

van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten

van andere derde landen

andere bestemmingsontvangsten

Niet van toepassing

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

JA/NEE

3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten

3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Rubriek van het meerjarig financieel kader

Nummer

6: Nabuurschap en de wereld

DG: HANDEL

2026

2027

TOTAAL

 Beleidskredieten

14.200402 — Externe handelsbetrekkingen en hulp voor handel (Aid for Trade)

Vastleggingen

(1a)

0,493

0,250

0,743

Betalingen

(2a)

0,247

0,372

0,619

n.v.t.

Vastleggingen

(1b)

Betalingen

(2b)

Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 51  

n.v.t.

(3)

TOTAAL kredietenvoor DG TRADE

Vastleggingen

=1a+1b +3

0,493

0,250

0,743

Betalingen

=2a+2b

+3

0,247

0,372

0,619



 TOTAAL beleidskredieten

Vastleggingen

(4)

0,493

0,250

0,743

Betalingen

(5)

0,247

0,372

0,619

 TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten

(6)

TOTAAL kredieten 
voor RUBRIEK <TRADE> 
van het meerjarig financieel kader

Vastleggingen

=4+ 6

0,493

0,250

0,743

Betalingen

=5+ 6

0,247

0,372

0,619

Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere beleidsrubrieken, herhaal bovenstaand deel:

 TOTAAL beleidskredieten (alle beleidsrubrieken)

Vastleggingen

(4)

0,493

0,250

0,743

Betalingen

(5)

0,247

0,372

0,619

TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken)

(6)

TOTAAL kredieten 
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 6van het meerjarig financieel kader(referentiebedrag)

Vastleggingen

=4+ 6

0,493

0,250

0,743

Betalingen

=5+ 6

0,247

0,372

0,619



Rubriek van het meerjarig 
financieel kader

7

“Administratieve uitgaven”

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2026

2027

TOTAAL

DG: TRADE HQ

• Personele middelen

2,670

2,670

5,340

• Andere administratieve uitgaven

0,032

0,032

0,064

TOTAAL

Kredieten

2,702

2,702

5,404

2026

2027

TOTAAL

DG: TRADE-DEL

• Personele middelen

0,356

0,356

0,712

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,356

0,356

0,712

2026

2027

TOTAAL

DG: CNECT

• Personele middelen

0,356

0,356

0,712

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,356

0,356

0,712

2026

2027

TOTAAL

DG: DEFIS

• Personele middelen

0,356

0,356

0,712

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,356

0,356

0,712

2026

2027

TOTAAL

DG: GROW

• Personele middelen

0,356

0,356

0,712

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,356

0,356

0,712

2026

2027

TOTAAL

DG: FISMA

• Personele middelen

0,178

0,178

0,356

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,178

0,178

0,356

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

TOTAAL

DG: RTD

• Personele middelen

0,178

0,178

0,356

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,178

0,178

0,356

2026

2027

TOTAAL

DG: Juridische Dienst

• Personele middelen

0,178

0,178

0,356

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,178

0,178

0,356

2026

2027

TOTAAL

DG: JRC

• Personele middelen

0,178

0,178

0,356

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,178

0,178

0,356

2026

2027

TOTAAL

DG: EEAS

• Personele middelen

0,178

0,178

0,356

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,178

0,178

0,356

2026

2027

TOTAAL

DG: COMP

• Personele middelen

0,034

0,034

0,068

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,034

0,034

0,068

2026

2027

TOTAAL

DG: AGRI

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: ENER

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: HERA

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: JUST

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: SANTE

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: HOME

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: MOVE

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

2026

2027

TOTAAL

DG: SG

• Personele middelen

0,017

0,017

0,034

• Andere administratieve uitgaven

TOTAAL

Kredieten

0,017

0,017

0,034

TOTAAL kredietenvoor RUBRIEK 7
van het meerjarig financieel kader 

(totaal vastleggingen = totaal betalingen)

5,194

5,194

10,388

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

TOTAAL

TOTAAL kredieten
onder de RUBRIEKEN 1 tot en met 7
van het meerjarig financieel kader 

Vastleggingen

5,687

5,444

11,131

Betalingen

5,441

5,566

11,007

3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met beleidskredieten

Vastleggingskredieten, in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Vermeld doelstellingen en outputs

JaarN

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

TOTAAL

OUTPUTS

Soort 52

Gem. kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Aantal

Kosten

Totaal aantal

Totale kosten

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 1 53

- Output

- Output

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1

SPECIFIEKE DOELSTELLING NR. 2…

- Output

Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2

TOTAAL

3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

2026

2027

TOTAAL

RUBRIEK 7van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

5,162

5,162

10,324

Andere administratieve uitgaven

0,032

0,032

0,064

Subtotaal RUBRIEK 7van het meerjarig financieel kader

5,194

5,194

10,388

Buiten RUBRIEK 7 54 van het meerjarig financieel kader

Personele middelen

n.v.t.

Andere administratieve uitgaven

n.v.t.

Subtotaalbuiten RUBRIEK 7van het meerjarig financieel kader

n.v.t.

TOTAAL

5,194

5,194

10,388

De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften

   Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig

   Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:

Raming in voltijdequivalenten

2026

2027

• Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen)

20 01 02 01 (centrale diensten en vertegenwoordigingen van de Commissie)

27

27

20 01 02 03 (delegaties)

2

2

01 01 01 01 (onderzoek onder contract)

01 01 01 11 (eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 55

20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”)

20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties)

XX 01 xx yy zz 56

- centrale diensten

- delegaties

01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract)

01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek)

Ander begrotingsonderdeel (te vermelden)

TOTAAL

29

29

XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.

Voor de benodigde personele middelen zal een beroep worden gedaan op het personeel van het DG dat reeds voor het beheer van deze actie is toegewezen en/of binnen het DG is herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.

Beschrijving van de uit te voeren taken:

Ambtenaren en tijdelijk personeel

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen treden op als contactpunten en gaan per geval na of de door de lidstaten ter kennis gegeven investeringstransacties waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in meer dan één lidstaat of in het kader van gevoelige activa van de EU zullen hebben. Zij zullen toezicht moeten houden op fusies en verwervingen en greenfieldinvesteringen in de economische sector die onder de verantwoordelijkheid van hun DG’s vallen, en zullen DG Handel op de hoogte moeten brengen wanneer zij van mening zijn dat een transactie waarschijnlijk negatieve gevolgen voor de veiligheid of de openbare orde in meer dan één lidstaat of in het kader van gevoelige activa van de EU zal hebben.

Ambtenaren en tijdelijke functionarissen van DG Handel zullen worden belast met het beheer van de deskundigengroep van de Commissie op het gebied van de screening van buitenlandse directe investeringen in de EU en het bij de verordening opgerichte comité; monitoring van en verslaglegging over de uitvoering van de verordening (met inbegrip van het verwerken van de jaarverslagen van de lidstaten en het opstellen van het jaarverslag van de Commissie); samenwerking met niet-EU-landen op het gebied van horizontale kwesties in verband met de screening van investeringen; en monitoring van nationale ontwikkelingen op beleids- en wetgevingsgebied.

Extern personeel

Niet relevant.

3.2.4.Verenigbaarheid met het huidige meerjarig financieel kader

Het voorstel/initiatief:

   kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarig financieel kader (MFK).

   hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.

   hiervoor is een herziening van het MFK nodig.

3.2.5.Bijdragen van derden

Het voorstel/initiatief:

   voorziet niet in medefinanciering door derden

   voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:

Kredieten in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

JaarN 57

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Totaal

Medefinancieringsbron 

TOTAAL medegefinancierde kredieten

3.3.
Geraamde gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten

   Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:

   voor de eigen middelen

   voor overige ontvangsten

geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven    

in miljoenen euro’s (tot op drie decimalen)

Begrotingsonderdeel voor ontvangsten:

Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten

Gevolgen van het voorstel/initiatief 58

JaarN

JaarN+1

JaarN+2

JaarN+3

Vul zoveel jaren in als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6)

Artikel ………….

Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het (de) betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven.

Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).

(1)    Toen de Commissie haar wetgevingsvoorstel voor de verordening in september 2017 indiende, beschikten slechts 14 lidstaten (waaronder het Verenigd Koninkrijk) over een screeningmechanisme. In juni 2023 hadden nog eens acht lidstaten screeningmechanismen ingevoerd en hadden twee lidstaten met alleen sectorale mechanismen sectoroverschrijdende mechanismen ingevoerd.
(2)    22,7 % van de buitenlandse verwervingen en 20 % van de greenfieldprojecten vond plaats in lidstaten die geen screeningmechanisme voor investeringen hadden dat volledig van toepassing was. De Europese Rekenkamer schat in haar Speciaal verslag nr. 27/2023 (“Screening van buitenlandse directe investeringen in de EU — Eerste stappen genomen, maar nog steeds aanzienlijke beperkingen voor een doeltreffende aanpak van de risico’s voor de veiligheid en de openbare orde”) dat ongeveer 42 % van de buitenlandse directe investeringen naar deze lidstaten gaat (zie figuur 4 op blz. 27).
(3)    De Commissie en de betrokken autoriteiten van de lidstaten hebben sinds de start van het samenwerkingsmechanisme meer dan 1 100 transacties onderzocht.
(4)    Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Europese Raad en de Raad betreffende een “Strategie voor economische veiligheid van de EU” (JOIN(2023) 20 final).
(5)    Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 24 van 29.1.2004, blz. 1, ELI:  http://data.europa.eu/eli/reg/2004/139/oj ).
(6)    Om de soepele uitvoering van het samenwerkingsmechanisme overeenkomstig hoofdstuk 3 van de voorgestelde verordening en de procedure van artikel 21, lid 4, van de EU-concentratieverordening te waarborgen, kan het nuttig zijn dat de lidstaten aangeven of een transactie waarschijnlijk binnen het toepassingsgebied van de EU-concentratieverordening valt wanneer zij een transactie ter kennis geven overeenkomstig artikel 5 van de voorgestelde verordening.
(7)    Verordening (EU) 2022/2560 van het Europees Parlement en de Raad betreffende buitenlandse subsidies die de interne markt verstoren (PB 330 van 23.12.2022, blz. 1, ELI:  http://data.europa.eu/eli/reg/2022/2560/oj ).
(8)    Richtlijn 2008/114/EG van de Raad van 8 december 2008 inzake de identificatie van Europese kritieke infrastructuren, de aanmerking van infrastructuren als Europese kritieke infrastructuren en de beoordeling van de noodzaak de bescherming van dergelijke infrastructuren te verbeteren (PB 345 van 23.12.2008, blz. 75, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2008/114/oj ).
(9)    Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PB 333 van 27.12.2022, blz. 164, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2022/2557/oj ).
(10)    Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB 194 van 19.7.2016, blz. 1, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2016/1148/oj ).
(11)    Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) (PB 333 van 27.12.2022, blz. 80, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2022/2555/oj ).
(12)    Opgericht overeenkomstig artikel 14 van Richtlijn (EU) 2016/1148 van het Europees Parlement en de Raad van 6 juli 2016 houdende maatregelen voor een hoog gemeenschappelijk niveau van beveiliging van netwerk- en informatiesystemen in de Unie (PB 194 van 19.7.2016, blz. 1, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2016/1148/oj ).
(13)    Richtlijn (EU) 2019/944 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit en tot wijziging van Richtlijn 2012/27/EU (PB 158 van 14.6.2019, blz. 125), ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2019/944/oj ) en Richtlijn 2009/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor aardgas en tot intrekking van Richtlijn 2003/55/EG (PB 211 van 14.8.2009, blz. 94, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2009/73/oj ).
(14)    Verordening (EU) 2017/1938 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2017 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid en houdende intrekking van Verordening (EU) nr. 994/2010 (PB 280 van 28.10.2017, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2017/1938/oj ).
(15)    Verordening (EU) 2019/941 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juni 2019 betreffende risicoparaatheid in de elektriciteitssector en tot intrekking van Richtlijn 2005/89/EG (PB 158 van 14.6.2019, blz. 1, ELI:  http://data.europa.eu/eli/reg/2019/941/oj ).
(16)    Verordening (EG) nr. 1008/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 inzake gemeenschappelijke regels voor de exploitatie van luchtdiensten in de Gemeenschap (Herziening) (PB 293 van 31.10.2008, blz. 3,  http://data.europa.eu/eli/reg/2008/1008/oj ).
(17)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, de Europese Centrale Bank, het Europees Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren” (COM(2021) 32 final).
(18)    Verordening (EU) 2021/821 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot instelling van een Unieregeling voor controle op de uitvoer, de tussenhandel, de technische bijstand, de doorvoer en de overbrenging van producten voor tweeërlei gebruik (herschikking) (PB 206 van 11.6.2021, blz. 1, ELI:  http://data.europa.eu/eli/reg/2021/821/oj ).
(19)    Verordening (EU) 2023/2675 van het Europees Parlement en de Raad van 22 november 2023 betreffende de bescherming van de Unie en haar lidstaten tegen economische dwang door derde landen (PB 2023/2675 van 7.12.2023, ELI:  http://data.europa.eu/eli/reg/2023/2675/oj ).
(20)    Lidstaten die belangrijke gebieden uitsluiten van de toepassing van hun screeningmechanismen — onder meer door hun sectorale toepassingsgebied nauw af te bakenen of investeerders die verbonden zijn met bepaalde rechtsgebieden buiten de EU vrij te stellen — beschikken over beperkte middelen om risico’s in verband met buitenlandse investeringen in de EU op doeltreffende wijze te beheren.
(21)    Het samenvattend verslag van de gerichte raadpleging is beschikbaar op de website van de Commissie: https://policy.trade.ec.europa.eu/consultations/screening-foreign-direct-investments-fdi-evaluation-and-possible-revision-current-eu-framework_en .
(22)    De bijdragen aan het verzoek om input zijn beschikbaar op de website van de Commissie: https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13739-Screening-of-foreign-direct-investments-FDI-evaluation-and-revision-of-the-EU-framework/feedback_en?p_id=32186570 .
(23)    De studie is in november 2022 gepubliceerd: https://www.oecd.org/investment/investment-policy/oecd-eu-fdi-screening-assessment.pdf .
(24)    Toolbox voor “betere regelgeving” 2023, TOOL #7.
(25)    COM(2022) 548 final: https://eur-lex.europa.eu/resource.html?uri=cellar:413d324d-4fc3-11ed-92ed-01aa75ed71a1.0001.02/DOC_1&format=PDF .
(26)    PB C , , blz. .
(27)    PB C , , blz. .
(28)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1725/oj ).
(29)    Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79I van 21.3.2019, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2019/452/oj ).
(30)    Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB 145 van 31.5.2001, blz. 43, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2001/1049/oj ).
(31)    Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende veiligheid binnen de Commissie (PB 72 van 17.3.2015, blz. 41, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2015/443/oj ).
(32)    Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53, ELI: http://data.europa.eu/eli/dec/2015/444/oj ).
(33)    Overeenkomst tussen de lidstaten van de Europese Unie, in het kader van de Raad bijeen, betreffende de bescherming van in het belang van de Europese Unie uitgewisselde gerubriceerde informatie (PB 202 van 8.7.2011, blz. 13).
(34)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB 119 van 4.5.2016, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2016/679/oj ).
(35)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1725/oj ).
(36)    Besluit van de Raad van 22 december 1994 betreffende de sluiting, namens de Europese Gemeenschap voor wat betreft de onder haar bevoegdheid vallende aangelegenheden, van de uit de multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de Uruguay-Ronde (1986-1994) voortvloeiende overeenkomsten (PB 336 van 23.12.1994, blz. 1).
(37)    Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad van 20 januari 2004 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB 24 van 29.1.2004, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2004/139/oj ).
(38)    Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB 335 van 17.12.2009, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2009/138/oj ).
(39)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB 176 van 27.6.2013, blz. 338, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2013/36/oj ).
(40)    Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB 173 van 12.6.2014, blz. 349, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2014/65/oj ).
(41)    PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.
(42)    Verordening (EU) nr. 182/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 2011 tot vaststelling van de algemene voorschriften en beginselen die van toepassing zijn op de wijze waarop de lidstaten de uitoefening van de uitvoeringsbevoegdheden door de Commissie controleren (PB L 55 van 28.2.2011, blz. 13, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2011/182/oj ).
(43)    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB 182 van 29.6.2013, blz. 19, ELI: http://data.europa.eu/eli/dir/2013/34/oj ).
(44)    Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1, ELI: http://data.europa.eu/eli/reg/2018/1046/oj ).
(45)    Richtlijn (EU) 2022/2557 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende de weerbaarheid van kritieke entiteiten en tot intrekking van Richtlijn 2008/114/EG van de Raad (PB 333 van 27.12.2022, blz. 164, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2022/2557/oj ).
(46)    Richtlijn (EU) 2022/2555 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 910/2014 en Richtlijn (EU) 2018/1972 en tot intrekking van Richtlijn (EU) 2016/1148 (NIS 2-richtlijn) (PB 333 van 27.12.2022, blz. 80, ELI:  http://data.europa.eu/eli/dir/2022/2555/oj ).
(47)    In de zin van artikel 58, lid 2, punt a) of b), van het Financieel Reglement.
(48)    GK = gesplitste kredieten/NGK = niet-gesplitste kredieten.
(49)    EVA: Europese Vrijhandelsassociatie.
(50)    Kandidaat-lidstaten en, in voorkomend geval, aspirant-kandidaten van de Westelijke Balkan.
(51)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.
(52)    Outputs zijn de te verstrekken producten en diensten (bv. aantal gefinancierde studentenuitwisselingen, aantal km aangelegde wegen enz.).
(53)    Zoals beschreven in punt 1.4.2 “Specifieke doelstelling(en)…”.
(54)    Technische en/of administratieve bijstand en uitgaven ter ondersteuning van de uitvoering van programma’s en/of acties van de EU (vroegere “BA”-onderdelen), onderzoek onder contract, eigen onderzoek.
(55)    AC = Agent Contractuel (arbeidscontractant); AL = Agent Local (plaatselijk functionaris); END = Expert National Détaché (gedetacheerd nationaal deskundige); INT = Intérimaire (uitzendkracht); JPD = Junior Professionals in Delegations (jonge deskundige in delegaties).
(56)    Subplafond voor extern personeel uit beleidskredieten (vroegere “BA”-onderdelen).
(57)    Het jaar N is het jaar waarin met de uitvoering van het voorstel/initiatief wordt begonnen. Vervang “N” door het verwachte eerste jaar van uitvoering (bijvoorbeeld: 2021). Hetzelfde voor de volgende jaren.
(58)    Voor traditionele eigen middelen (douanerechten en suikerheffingen) moeten nettobedragen worden vermeld, d.w.z. na aftrek van 20 % aan inningskosten.
Top