EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 12.9.2023
COM(2023) 529 final
2023/0322(CNS)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN DE RAAD
inzake verrekenprijzen
{SWD(2023) 308-309}
This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52023PC0529
Proposal for a COUNCIL DIRECTIVE on transfer pricing
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake verrekenprijzen
Voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake verrekenprijzen
COM/2023/529 final
EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 12.9.2023
COM(2023) 529 final
2023/0322(CNS)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN DE RAAD
inzake verrekenprijzen
{SWD(2023) 308-309}
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Dit voorstel maakt deel uit van het pakket dat bekend staat als “Bedrijven in Europa: kader voor de belastingheffing van inkomsten”, of “Befit”. Het pakket omvat, in aanvulling op dit voorstel inzake verrekenprijzen — dat belangrijke verrekenprijsbeginselen in de EU-wetgeving integreert met als doel om bepaalde gemeenschappelijke benaderingen voor de lidstaten voor te stellen — een tweede afzonderlijk voorstel met een gemeenschappelijke reeks regels voor de berekening van de belastinggrondslag van grote groepen ondernemingen in de EU.
De term “verrekenprijzen” heeft betrekking op de vaststelling van prijzen voor transacties tussen geassocieerde ondernemingen (d.w.z. leden van dezelfde multinationale onderneming, of MNO) waarbij eigendom of diensten worden overgedragen. Een aanzienlijk deel van de wereldhandel bestaat uit internationale overdrachten van goederen en diensten, kapitaal en immateriële activa (zoals intellectuele eigendom) binnen een MNO; dergelijke overdrachten worden “transacties binnen een groep” genoemd.
De transacties binnen een groep vallen niet noodzakelijk onder marktwerking, maar kunnen in hoge mate beantwoorden aan de gemeenschappelijke belangen van de groep als geheel. Aangezien de berekeningen van de belastingen over het algemeen zijn gebaseerd op rekeningen op entiteitsniveau, zullen de prijzen of andere voorwaarden waaronder deze transacties binnen een groep plaatsvinden van invloed zijn op de inkomsten en/of uitgaven van de betrokken entiteiten met betrekking tot die transacties, en bijgevolg op het bedrag van de winst dat elke groepsentiteit voor belastingdoeleinden vastlegt. Een hogere prijs verhoogt het inkomen van de verkoper en verlaagt het inkomen van de koper. Een lagere prijs verlaagt het inkomen van de verkoper en verhoogt het inkomen van de koper. De verrekenprijs is derhalve van invloed op de belastinggrondslag in zowel het land van de verkoper als het land van de koper die betrokken is bij een grensoverschrijdende transactie.
Het is daarom belangrijk om de juiste prijs, de zogeheten “verrekenprijs”, vast te stellen voor overdrachten binnen een groep. De “verrekenprijs” is de algemene term voor het bepalen van de prijzen van transacties tussen verbonden partijen.
Volgens de huidige internationale normen, die zijn ontwikkeld door de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) 1 , moeten de prijzen van grensoverschrijdende transacties tussen gelieerde entiteiten van een multinationale groep op dezelfde basis worden vastgesteld als die van transacties tussen derden onder vergelijkbare omstandigheden. Dit staat bekend als het “zakelijkheidsbeginsel” en wordt tot uitdrukking gebracht in artikel 9 (inzake geassocieerde ondernemingen) van het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing 2 .
Artikel 9 bevat echter geen gedetailleerde verrekenprijsregels. In de loop der tijd heeft de OESO de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten 3 (OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen) ontwikkeld, waarin de betekenis en toepassing van het zakelijkheidsbeginsel nader worden toegelicht. Die richtlijnen zijn ontwikkeld als een niet-bindend instrument met als doel om MNO’s en belastingdiensten te helpen bij het vinden van oplossingen voor verrekenprijskwesties die conflicten tot een minimum beperken en het aantal geschillen beperken. De OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen zijn voor het eerst gepubliceerd in 1995 en worden regelmatig bijgewerkt.
Artikel 9 van het OESO-modelverdrag wordt niet geacht een binnenlandse verrekenprijsregeling in te stellen indien het zakelijkheidsbeginsel niet in het nationale recht is opgenomen. Algemeen erkend wordt dat artikel 9 geen rechtstreekse werking heeft wat de binnenlandse toepassing betreft. Rechtsgebieden beschikken normaliter echter over nationale wetgeving die een zekere harmonisatie van de basisbeginselen tot stand brengt, in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel, ook al is de toepassing niet overal ter wereld identiek. Voorts kunnen rechtsgebieden beschikken over hun eigen administratieve richtlijnen en/of voorschriften om de nationale bepalingen beter uit te leggen en richtlijnen te geven voor de interpretatie ervan.
De grondgedachte achter dit voorstel steunt op het feit dat bijna alle lidstaten ook lid van de OESO 4 zijn en zich er daarom toe hebben verbonden om de OESO-beginselen en -aanbevelingen te volgen. Ondanks de politieke verbintenis van de meeste lidstaten verschillen de status en rol van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen momenteel echter van lidstaat tot lidstaat. Bovendien worden de verrekenprijsregels op het niveau van de Unie momenteel niet geharmoniseerd door middel van wetgevingshandelingen, al hebben alle lidstaten nationale wetgeving die voorziet in een gemeenschappelijke benadering van de basisbeginselen. Van volledige afstemming is evenwel geen sprake. Het feit dat elke lidstaat beschikt over een ruime discretionaire bevoegdheid voor de interpretatie en toepassing van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen leidt tot complexiteit en een ongelijk speelveld voor bedrijven.
De nationale wetgevingen van de lidstaten verschillen bijvoorbeeld van elkaar wat betreft de definities van de begrippen “geassocieerde ondernemingen”, en, in het bijzonder, “zeggenschap”, waarvan de toepasselijkheid normaliter een voorafgaande voorwaarde voor het gebruik van verrekenprijzen is. Sommige lidstaten hanteren een drempel van 25 % van het eigen vermogen, terwijl andere een drempel van 50 % hanteren om te bepalen of aan het criterium van zeggenschap is voldaan. Dit zorgt ervoor dat bedrijven te maken hebben met fiscale onzekerheid, hoge nalevingskosten en veelvuldige en tijdrovende juridische geschillen, die onder andere leiden tot aanzienlijke juridische kosten, belemmeringen voor grensoverschrijdende activiteiten en een hoog risico op dubbele en/of te hoge belastingheffing.
Het risico dat bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn dubbel en te veel belasting betalen, leidt tot een gebrek aan fiscale zekerheid als gevolg van mogelijke belastinggeschillen 5 tussen belastingdiensten van verschillende lidstaten in gevallen waarin zij verschillende standpunten innemen over de behandeling van een specifieke transactie binnen hun vennootschapsbelastingstelsel. In een steeds meer geglobaliseerde en competitieve wereldeconomie is er een toenemende behoefte aan meer fiscale zekerheid in de eengemaakte markt. Om de fiscale zekerheid aangaande hun belastingzaken te vergroten, proberen sommige bedrijven van een belastingdienst fiscale rulings te verkrijgen met betrekking tot de behandeling van bepaalde transacties. Als de fiscale ruling echter unilateraal wordt vastgesteld, kunnen andere betrokken lidstaten de overeengekomen behandeling van dergelijke transacties nog steeds aanvechten. Ook wanneer een unilaterale fiscale ruling wordt verkregen, bestaat er dus een reëel risico op belastinggeschillen en mogelijke dubbele of te hoge belastingheffing.
De complexiteit van de verrekenprijsregels en de verschillende uitvoering ervan in de nationale wetgevingen van de lidstaten veroorzaakt een aantal andere problemen:
–Winstverschuiving en belastingontwijking 6 : verrekenprijzen kunnen gemakkelijk worden gemanipuleerd om winst te verschuiven en kunnen worden gebruikt in het kader van agressieve fiscale planningsregelingen.
–Geschillen 7 en dubbele belastingheffing 8 : verrekenprijzen zijn subjectiever dan andere aspecten van directe en indirecte belastingen en zijn daarom gevoelig voor geschillen, aangezien belastingdiensten niet altijd dezelfde belangen en interpretaties delen. De reden hiervoor is dat, om dubbele belastingheffing te voorkomen, een goed onderbouwde primaire (opwaartse) correctie door de ene belastingdienst idealiter gevolgd zou moeten worden door een corresponderende (neerwaartse) correctie door de andere. Dit impliceert dat de tweede belastingdienst zijn belastinggrondslag dienovereenkomstig zou moeten verlagen, een optie die een belastingdienst naar alle waarschijnlijkheid zal willen vermijden.
–Hoge nalevingskosten: Dubbele belastingheffing is nu al een aanzienlijke kostenpost voor bedrijven die grensoverschrijdend opereren. Daarnaast zijn ook de kosten voor de naleving van de belastingwetgeving 9 in verband met verrekenprijzen aanzienlijk. Deze kosten vloeien voort uit de verplichting voor bedrijven om te bepalen welke prijzen als zakelijk kunnen worden beschouwd, door studies uit te voeren en de bijbehorende documentatie samen te stellen en bij te houden/bij te werken.
Deze fiscale belemmeringen voor bedrijven hinderen de goede werking van de eengemaakte markt en hebben een negatieve invloed op het bereiken van de mogelijke efficiëntieverbeteringen die de eengemaakte markt zou kunnen opleveren. Als gevolg hiervan wordt het concurrentievermogen van de eengemaakte markt ondermijnd.
Dit voorstel heeft tot doel om belastingregels te vereenvoudigen en de fiscale zekerheid voor bedrijven in de EU te vergroten, waardoor het risico op geschillen en dubbele belastingheffing en de bijbehorende nalevingskosten worden verminderd en bijgevolg het concurrentievermogen en de efficiëntie van de eengemaakte markt worden verbeterd. Een duidelijk resultaat van zowel de gerichte als de openbare raadplegingen was dat het bedrijfsleven aangaf behoefte te hebben aan fiscale zekerheid, en meer in het algemeen, rechtszekerheid. Fiscale zekerheid heeft altijd een hoge prioriteit gehad voor het bedrijfsleven en wordt vaak beschouwd als een grotere zorg dan het belastingtarief. Dit is een steeds belangrijker probleem geworden vanwege het grote aantal ambitieuze hervormingen in de internationale vennootschapsbelasting dat de afgelopen jaren is doorgevoerd.
Deze doelstelling wordt bereikt door: 1) opneming van het zakelijkheidsbeginsel in het recht van de Unie; 2) harmonisatie van de belangrijkste verrekenprijsregels; 3) verduidelijking van de rol en status van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen; en 4) invoering van de mogelijkheid om binnen de Unie gemeenschappelijke bindende regels voor specifieke verrekenprijskwesties vast te stellen binnen het door de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen geboden kader.
Het voorstel zou zorgen voor een geleidelijke ontwikkeling van gemeenschappelijke en consistente benaderingen door de belastingautoriteiten van de lidstaten ten aanzien van de interpretatie en toepassing van de verrekenprijsregels, door het zakelijkheidsbeginsel op te nemen in het Unierecht en de rol en status van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen te verduidelijken. Bovendien zou het vooruitzicht dat er in het kader van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen met betrekking tot specifieke transacties gemeenschappelijke bindende regels voor de lidstaten worden vastgesteld, de veerkracht van bedrijven in de Unie moeten verbeteren, het aantal verstoringen moeten verminderen en moeten bijdragen aan een gelijk speelveld in de eengemaakte markt.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Dit voorstel voor een richtlijn is volledig in overeenstemming met het bestaande EU-beleid op het gebied van directe belastingen. Het voorstel borduurt voort op de inspanningen van de Commissie en de Unie in het kader van haar agenda voor het EU-belastingbeleid om een robuust, efficiënt en eerlijk belastingkader te creëren dat solide inkomsten genereert en groei bevordert, zoals in 2021 is uiteengezet in de mededeling over belastingheffing van ondernemingen in de 21e eeuw 10 . Dit beleidsinitiatief sluit aan bij de inspanningen om bedrijven fiscale zekerheid en een gelijk speelveld te bieden en er tegelijkertijd voor te zorgen dat nationale overheden toegang hebben tot eerlijke en stabiele inkomsten uit de vennootschapsbelasting.
In 2016 is de richtlijn bestrijding belastingontwijking (ATAD) 11 vastgesteld om te zorgen voor een gecoördineerde uitvoering in de lidstaten van belangrijke maatregelen tegen belastingontwijking die voortvloeien uit de interne acties van het BEPS-project en om een aantal specifieke en algemene regels tegen belastingmisbruik in te voeren. De richtlijn is in 2017 gewijzigd om verdere regels tegen belastingontwijking op te nemen in verband met mismatches tussen belastingstelsels 12 .
Tegelijkertijd is de richtlijn administratieve samenwerking op belastinggebied (DAC) 13 sinds de vaststelling ervan in 2011 herhaaldelijk herzien en uitgebreid teneinde een grootschalige en tijdige uitwisseling van belastinggerelateerde informatie tussen belastingdiensten in de hele Unie mogelijk te maken ter ondersteuning van de handhaving van de belastingwetgeving van de lidstaten.
Met name DAC3 14 en DAC6 15 zijn van specifiek belang voor dit voorstel, vanwege hun verband met verrekenprijzen. In het kader van DAC3 wisselen nationale bevoegde autoriteiten, onder meer, automatisch informatie uit met betrekking tot zogeheten voorafgaande verrekenprijsafspraken (Advance Price Agreement, APA) 16 . DAC6 regelt de automatische uitwisseling van informatie over meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies die zijn aangemeld door tussenpersonen of door de betrokken belastingplichtige. De meldingsplichtige grensoverschrijdende constructies worden geïdentificeerd op basis van een aantal “wezenskenmerken”, waaronder verschillende indicatoren van een mogelijk risico op belastingontwijking. De wezenskenmerken onder E hebben betrekking op regelingen die relevant zijn voor verrekenprijzen.
Het voorstel is ook in overeenstemming met de eerdere resultaten van het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen 17 , een deskundigengroep die in 2002 door de Commissie is opgericht om pragmatische, niet-wetgevende oplossingen voor praktische problemen ten gevolge van de verrekenprijspraktijken in de Unie voor te stellen. Het Forum werkte binnen het kader van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en op basis van consensus. Voortbouwend op het werk van het Forum, heeft de Commissie een reeks gecoördineerde maatregelen genomen, in de vorm van richtsnoeren of aanbevelingen, die vervolgens allemaal door de Raad zijn goedgekeurd. Een daarvan is de gedragscode inzake verrekenprijsdocumentatie voor geassocieerde ondernemingen in de Europese Unie (EU-TPD) 18 , die in grote lijnen door de lidstaten wordt gevolgd. Het mandaat van het Forum liep in maart 2019 af en is niet verlengd.
Het Arbitrageverdrag 19 is eveneens een aanvulling op het voorstel. Dit verdrag voorziet in een procedure voor de beslechting van geschillen wanneer er dubbele belastingheffing optreedt tussen ondernemingen in verschillende lidstaten als gevolg van een opwaartse correctie van de winst van een onderneming van een lidstaat. Hoewel de meeste bilaterale dubbelbelastingverdragen een bepaling inzake een corresponderende neerwaartse correctie van winsten van de betrokken geassocieerde onderneming bevatten, leggen zij de verdragsluitende staten over het algemeen geen bindende verplichting op om dubbele belastingheffing te voorkomen. Het Arbitrageverdrag voorziet in de voorkoming van dubbele belastingheffing door middel van een overeenkomst tussen de verdragsluitende staten, onder meer, indien nodig, door te verwijzen naar het advies van een onafhankelijk adviesorgaan. Het Arbitrageverdrag verbetert dus de voorwaarden voor grensoverschrijdende activiteiten in de interne markt.
Naast het Arbitrageverdrag kunnen belastingplichtigen zich beroepen op de nieuwe regels voor fiscale geschillenbeslechting die sinds 1 juli 2019 van toepassing zijn. Deze regels zijn vastgelegd in de richtlijn van de Raad betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie 20 en leiden tot een aanzienlijke verbetering van de beslechting van belastinggeschillen, aangezien zij ervoor zorgen dat bedrijven en burgers geschillen met betrekking tot de interpretatie en toepassing van belastingverdragen sneller en op effectievere wijze kunnen beslechten. De nieuwe regels hebben ook betrekking op kwesties die verband houden met dubbele belastingheffing die zich voordoet wanneer twee of meer landen aanspraak maken op het recht om dezelfde inkomsten of winsten van een bedrijf of persoon te belasten. Dit kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van een mismatch tussen nationale regels, of van verschillende interpretaties van de verrekenprijsregels in een bilateraal belastingverdrag.
Tot slot heeft de Commissie zich er in juli 2020 toe verbonden om samen met geïnteresseerde lidstaten een coöperatief EU-kader voor naleving te ontwikkelen, dat doorgaans de Europese aanpak van vertrouwen en samenwerking (European Trust and Cooperation Approach, Etaca) wordt genoemd 21 . Het doel van de ETACA is om een duidelijk, EU-breed kader voor een preventieve dialoog tussen belastingdiensten en zakelijke belastingplichtigen te bieden teneinde een preventieve dialoog te stimuleren die ertoe leidt dat de belastingdiensten een risicobeoordeling op hoog niveau van het verrekenprijsbeleid van grote MNO’s uitvoeren. Als gevolg hiervan krijgen bedrijven ondersteuning bij hun internationalisering om problemen met dubbele belastingheffing te voorkomen en de kosten van naleving van de belastingwetgeving te verlagen. Een proeffase van het programma is in maart 2023 afgerond, en de diensten van de Commissie evalueren momenteel of en hoe het programma op permanente basis kan worden voortgezet.
Tot slot blijft de Commissie de uitvoering van haar agenda voor eerlijke en eenvoudige belastingheffing, zoals de hierboven genoemde richtlijnen, ondersteunen via haar instrument voor technische ondersteuning 22 en andere programma’s van de Unie.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Dit voorstel voor een richtlijn is in overeenstemming met de mkb-strategie van de Commissie inzake belastingen en kleine en middelgrote ondernemingen 23 . De meeste kleine en middelgrote ondernemingen beschouwen belastingaangelegenheden als het meest belastende beleidsterrein dat hen aangaat. Kleine en middelgrote ondernemingen hebben diverse problemen in verband met belastingaangelegenheden, zoals met directe belastingen (inkomsten, kapitaal, dubbele belasting enz.), de kosten van naleving van belastingwetgeving, en de administratieve lasten die voortvloeien uit belastingregels. Aangezien dit voorstel is gericht op het creëren van een gemeenschappelijke benadering van verrekenprijzen, en daardoor van meer fiscale zekerheid op dit gebied in de hele Unie voor bedrijven, ongeacht hun omvang, zullen ook kleine en middelgrote ondernemingen profiteren van een meer geharmoniseerde aanpak die zou kunnen leiden tot een verlaging van de nalevingskosten en tot meer zekerheid vis-à-vis belastingdiensten in de verschillende lidstaten.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
De rechtsgrondslag voor wetgevingsinitiatieven op het gebied van belastingen is artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). Hoewel in dat artikel niet uitdrukkelijk wordt verwezen naar directe belastingen, wordt er wel verwezen naar het uitvaardigen van richtlijnen voor de onderlinge aanpassing van nationale wettelijke bepalingen die rechtstreeks van invloed zijn op de instelling of werking van de eengemaakte markt. Hieruit volgt dat richtlijnen krachtens artikel 115 VWEU het passende rechtsinstrument zijn voor de Unie op dit gebied zijn. Op basis van artikel 288 VWEU zijn richtlijnen verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor de lidstaten, maar wordt de keuze van vorm en middelen aan de nationale instanties gelaten.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel mag slechts op het niveau van de Unie worden opgetreden wanneer de beoogde doelstellingen niet voldoende door de lidstaten alleen kunnen worden verwezenlijkt, maar vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden beter door de Unie kunnen worden bereikt.
De grensoverschrijdende aard van het probleem vereist een gemeenschappelijk initiatief voor de hele eengemaakte markt. Aangezien verrekenprijzen naar hun aard grensoverschrijdend zijn, kunnen deze alleen worden geregeld door wetgeving op het niveau van de Unie. Dit initiatief is derhalve in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel, aangezien individueel ongecoördineerd optreden van de lidstaten de huidige versnippering van het rechtskader voor verrekenprijzen zou vergroten en niet tot de beoogde resultaten zou leiden. Een gemeenschappelijke aanpak voor alle lidstaten biedt de grootste kans om de beoogde doelstellingen te verwezenlijken.
Een wetgevingsinitiatief is daarom in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel zoals vastgelegd in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie.
•Evenredigheid
De voorgenomen maatregelen gaan niet verder dan het minimaal noodzakelijke beschermingsniveau voor de eengemaakte markt en zijn derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. De richtlijn zorgt voor een gemeenschappelijke aanpak met betrekking tot de belangrijkste beginselen voor verrekenprijzen en voorziet in gerichte regels voor specifieke transacties waarbij de meeste meerwaarde voor de Unie kan worden gecreëerd. Een gemeenschappelijk zakelijkheidsbeginsel en een meer geharmoniseerde benadering van verrekenprijzen zouden moeten resulteren in een minder gefragmenteerde toepassing en interpretatie van het zakelijkheidsbeginsel in de Unie, wat het aantal geschillen en rechtszaken en de totale nalevingskosten voor bedrijven die in de Unie actief zijn, zou moeten verminderen.
In dit licht bezien, gaat het voorstel voor een richtlijn niet verder dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken en is het derhalve in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
•Keuze van het instrument
Het voorstel betreft een richtlijn, het enige toegestane instrument zoals voorgeschreven in de rechtsgrondslag, artikel 115 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
Er bestaat nog geen Uniewetgeving op het gebied van verrekenprijzen, en daarom zijn er geen evaluaties of geschiktheidscontroles uitgevoerd.
•Raadpleging van belanghebbenden
Er is een verzoek om input gepubliceerd en een online-enquête over het bredere Befit-initiatief, die van 13 oktober 2022 tot en met 26 januari 2023 liep. In totaal werden als gevolg van deze raadplegingsactiviteiten 123 bijdragen ontvangen. Daaronder bevonden zich 46 feedbackbijdragen en 77 reacties op de openbare raadplegingsenquête, waarvan 29 met een schriftelijke bijdrage. Alle bijdragen van belanghebbenden zijn meegenomen in de effectbeoordeling.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Tijdens de voorbereiding van het voorstel heeft de Commissie uitvoerig overleg gepleegd en input uit verschillende bronnen ontvangen. De Commissie baseerde zich onder meer op openbaar beschikbare informatie, raadpleegde het OESO-secretariaat en ontving input van academici die gespecialiseerd zijn op het gebied van verrekenprijzen door een virtuele paneldiscussie te organiseren.
•Effectbeoordeling
Ter voorbereiding van het Befit-initiatief, waarvan dit voorstel deel uitmaakt, is een effectbeoordeling uitgevoerd. Het ontwerpeffectbeoordelingsverslag is op 26 april 2023 voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing van de Commissie. Na een bijeenkomst op 24 mei 2023 heeft de Raad voor regelgevingstoetsing op 26 mei 2023 een positief advies met voorbehouden uitgebracht, waarin enkele gebieden voor verdere verbetering werden voorgesteld met betrekking tot de kosten en baten van het hele Befit-initiatief. Verder zijn er geen specifieke gegevens bijgewerkt in verband met dit voorstel. De samenvatting bij de effectbeoordeling is gepubliceerd via de volgende link: [moet nog worden toegevoegd]
In de effectbeoordeling, zoals herzien na de aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing, zijn de basisoptie (dat wil zeggen: geen wijzigingen) en twee beleidsopties onderzocht:
Optie 1: opneming van het zakelijkheidsbeginsel en de richtlijnen voor verrekenprijzen van de OESO in het Unierecht
Deze optie omvat het harmoniseren van de normen voor verrekenprijzen binnen de Unie in de vorm van op beginselen gebaseerde wetgeving. Het zakelijkheidsbeginsel zou in het Unierecht worden geïntegreerd. Bovendien zou de wetgeving de status en rol van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen verduidelijken en voor de interpretatie van het zakelijkheidsbeginsel naar de laatste versie daarvan verwijzen. Feitelijk zouden de OESO-richtlijnen worden omgezet in een bindend instrument, maar dit zou uitsluitend betrekking hebben op de (meest recente) versie die in het Unierecht zou worden opgenomen, niet op herzieningen daarvan. Het doel zou zijn om ervoor te zorgen dat de lidstaten hetzelfde beginsel volgen en een gemeenschappelijke benadering van de toepassing van verrekenprijzen hanteren.
Optie 2: opneming van het zakelijkheidsbeginsel en de richtlijnen voor verrekenprijzen van de OESO in het Unierecht, naast de geleidelijke ontwikkeling van gemeenschappelijke benaderingen van de toepassing van verrekenprijzen.
Deze optie bouwt voort op optie 1 en heeft niet alleen tot doel ervoor te zorgen dat de EU-lidstaten hetzelfde beginsel toepassen, maar zou een stap verder gaan met de invoering van een mechanisme dat zou zorgen voor coördinatie van de standpunten en interpretaties van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen tussen de lidstaten.
Net als in optie 1 zou het zakelijkheidsbeginsel in het Unierecht worden opgenomen en zou de wetgeving de rol en status van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen verduidelijken, maar deze zouden ook worden aangevuld met een mechanisme voor de coördinatie van de interpretatie en toepassing ervan op het niveau van de Unie. Daarnaast omvat deze optie verschillende bepalingen waarin de kernregels inzake verrekenprijzen zijn vastgelegd. Deze optie zou voorts leiden tot specifieke regels om misbruik van verrekenprijzen te voorkomen. Ook zou een deskundigengroep moeten worden opgericht om de interpretatie van het zakelijkheidsbeginsel te bespreken en daarover overeenstemming te bereiken teneinde te zorgen voor een gecoördineerde interpretatie en aanpak van praktische problemen die voortvloeien uit verrekenprijspraktijken in de Unie.
De twee opties zijn met elkaar vergeleken aan de hand van de volgende criteria: doeltreffendheid, efficiëntie, samenhang en evenredigheid. In de effectbeoordeling is geconcludeerd dat optie 2 de voorkeursoptie is.
Dit voorstel sluit aan bij optie 2, zij het met kleine wijzigingen. In de eerste plaats bevat het voorstel geen specifieke antimisbruikregel. Toch behandelt het voorstel de kwestie van neerwaartse correcties als een systematische regel in overeenstemming met de benadering van het OESO-modelverdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing. In de tweede plaats is het nu de bedoeling dat op voorstel van de Commissie bindende regels voor bepaalde transacties worden uitgevaardigd in de vorm van uitvoeringshandelingen van de Raad.
De Commissie is van mening dat er een positief economisch effect zal optreden als gevolg van de lagere nalevingskosten, zowel op het niveau van de belastingdiensten als op het niveau van de belastingplichtigen, en een grotere fiscale zekerheid, hetgeen zal resulteren in minder belastinggeschillen. De sociale en milieueffecten zullen naar verwachting vrij beperkt zijn.
Grondrechten
De grondrechten, met name de vereisten in verband met de bescherming van persoonsgegevens krachtens de algemene verordening gegevensbescherming (“AVG”) 24 , worden gewaarborgd. De persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover en slechts zolang dat voor de bevoegde autoriteiten strikt noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat hun nationale belastingwetgeving wordt nageleefd en het risico van belastingfraude, -ontduiking of -ontwijking in de lidstaten wordt beperkt, met name door de correcte toepassing van de in deze richtlijn vastgelegde verrekenprijsregels te verifiëren.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
De belangrijkste budgettaire gevolgen van het initiatief voor de Commissie zijn onder meer extra personele middelen om de nieuwe taken uit te voeren en de oprichting van een deskundigengroep. Deze deskundigengroep zal bestaan uit deskundigen op het gebied van verrekenprijzen en zal de Commissie voorzien van de kennis en expertise die nodig zijn om af te wegen welke elementen moeten worden opgenomen in de uitvoeringshandelingen die zij aan de Raad zal voorstellen. Het financieel memorandum bevat details over de benodigde personele en administratieve middelen.
5.OVERIGE ELEMENTEN
•Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage
De Commissie zal de richtlijn vijf jaar nadat de nationale voorschriften tot omzetting van de richtlijn in werking zijn getreden en vervolgens om de vijf jaar evalueren.
Met het oog op het toezicht op en de evaluatie van de uitvoering van de richtlijn verstrekken de lidstaten de Commissie jaarlijks gegevens met relevante informatie over de werking van de richtlijn. De relevante informatie moet worden vastgesteld bij een uitvoeringshandeling in overeenstemming met de procedures zoals bepaald in artikel 17 van het voorstel.
•Artikelsgewijze toelichting
Het voorstel kan worden opgesplitst in drie delen: 1) in het eerste deel wordt ingegaan op het zakelijkheidsbeginsel en de mogelijke gevolgen van de toepassing van dit beginsel; 2) het tweede deel voorziet in kernelementen die relevant zijn voor de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel; en 3) het derde deel omvat een mechanisme om nadere gemeenschappelijke regels vast te stellen met betrekking tot een beperkt aantal onderwerpen, die voor belastingplichtigen zullen leiden tot een verdere vereenvoudiging en meer fiscale zekerheid bij de interpretatie en toepassing van het zakelijkheidsbeginsel.
i) Het zakelijkheidsbeginsel
Het beginsel
In artikel 4 wordt bepaald dat wanneer de voorwaarden voor grensoverschrijdende transacties binnen een groep niet op zakelijke basis zijn vastgesteld, deze moeten worden aangepast om de voorwaarden die tussen onafhankelijke partijen zouden zijn vastgesteld en de winsten die dienovereenkomstig zouden zijn belast weer te geven.
Voor de toepassing van deze richtlijn moet een vaste inrichting worden behandeld als een geassocieerde onderneming, en daarom is de algemene regel van artikel 4 ook relevant voor de toerekening van winst aan een vaste inrichting. Bijgevolg moeten de interne betrekkingen tussen het hoofdkantoor en de vaste inrichting worden bepaald in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel.
Volgens het zakelijkheidsbeginsel worden de prijzen van transacties tussen geassocieerde ondernemingen (“verrekenprijzen”) getest en kunnen deze worden aangepast om de prijzen van vergelijkbare vrijemarkttransacties te weerspiegelen.
Om binnen het toepassingsgebied van de algemene regel van artikel 4 te vallen, moet een transactie plaatsvinden tussen twee gelieerde entiteiten. Daarom is het absoluut noodzakelijk om binnen de Unie een gemeenschappelijke definitie van geassocieerde ondernemingen te hebben. Artikel 5 bevat de definitie van geassocieerde ondernemingen die de lidstaten moeten toepassen met het oog op de toepassing van de verrekenprijsregels die in dit voorstel voor een richtlijn zijn vastgelegd.
Correcties
Correcties van verrekenprijzen kunnen worden onderverdeeld in twee hoofdcategorieën: i) correcties die door een belastingdienst worden verricht nadat de belastingaangifte van de onderneming is ingediend, en die kunnen bestaan uit primaire correcties en overeenkomstige correcties, en ii) correcties die vrijwillig door de belastingplichtige zijn aangebracht voordat de belastingaangifte van de onderneming is ingediend, ook bekend als compenserende correcties.
Artikel 6 bevat regels voor de wijze waarop de lidstaten moeten omgaan met primaire en overeenkomstige correcties. Primaire correcties betreffen de verhoging van de belastbare winsten van een onderneming als gevolg van grensoverschrijdende transacties met een geassocieerde onderneming die niet op zakelijke basis zijn uitgevoerd. Overeenkomstige correcties worden aangebracht naar aanleiding van een primaire correctie en zijn bedoeld om elke dubbele belastingheffing die kan plaatsvinden als gevolg van een primaire correctie te voorkomen. Wanneer een belastingdienst de belastbare winsten van een onderneming in één fiscaal rechtsgebied verhoogt (door middel van een primaire correctie), kan een overeenkomstige correctie noodzakelijk zijn om de belastingsverplichting van die onderneming in het tweede betrokken fiscale rechtsgebied te verlagen.
De primaire doelstelling van artikel 6, lid 1, is ervoor te zorgen dat de lidstaten beschikken over een adequaat mechanisme om een overeenkomstige correctie door te voeren wanneer een primaire correctie in een ander rechtsgebied plaatsvindt. Als er geen overeenkomstige correctie plaatsvindt, zullen belastingplichtigen die grensoverschrijdend opereren waarschijnlijk te maken krijgen met dubbele belastingheffing, een situatie die moet worden vermeden. In dit verband zouden de lidstaten de mogelijkheid moeten hebben om overeenkomstige correcties te verrichten en zouden zij moeten overwegen om de toekenning van een dergelijke correctie niet te beperken in het kader van procedures voor onderling overleg, maar bijvoorbeeld ook als resultaat van een “versnelde” procedure wanneer er geen twijfel bestaat dat de primaire correctie gegrond is, of van gezamenlijke audits.
In sommige gevallen kunnen er legitieme redenen zijn waarom een overeenkomstige correctie niet wordt toegestaan. De lidstaten mogen geen overeenkomstige correcties toestaan indien: i) de primaire correctie wordt geacht niet in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel te zijn, ii) de primaire correctie niet leidt tot belasting van een bedrag aan winst in een ander rechtsgebied waarover de geassocieerde onderneming in de betrokken lidstaat al belasting moet betalen; iii) er geen dubbelbelastingverdrag bestaat wanneer er een rechtsgebied van een derde land bij betrokken is. Als er geen primaire correctie plaatsvindt, kan de lidstaat alleen een neerwaartse correctie verrichten indien i) de neerwaartse correctie in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel; ii) een bedrag gelijk aan de neerwaartse correctie wordt opgenomen in de winst van de geassocieerde onderneming in het andere rechtsgebied; iii) het voornemen om de neerwaartse correctie door te voeren is meegedeeld aan de relevante rechtsgebieden. Dit moet ervoor zorgen dat de lidstaten hun nationale belastingsoevereiniteit kunnen behouden en het recht behouden om te beoordelen of de primaire correctie op zakelijke basis plaatsvindt en er geen sprake is van dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing.
Een “compenserende correctie” wordt in de verklarende woordenlijst van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen gedefinieerd als een aanpassing waarbij de belastingplichtige een verrekenprijs voor belastingdoeleinden opgeeft die, naar het oordeel van de belastingplichtige, een zakelijke prijs is voor een concerntransactie, ook al verschilt deze prijs van het bedrag dat feitelijk tussen de geassocieerde ondernemingen in rekening wordt gebracht. Compenserende correcties zijn echter een oorzaak van dubbele belastingheffing, aangezien zij doorgaans niet in alle rechtsgebieden worden erkend omdat de belastingaangifte de daadwerkelijke transacties moet weergeven. Om geschillen te vermijden en een gemeenschappelijke aanpak van compenserende correcties binnen de Unie vast te stellen, bevat artikel 7 de voorwaarden waaronder de lidstaten een compenserende correctie moeten erkennen. Deze bepaling is geïnspireerd door en moet worden geïnterpreteerd in samenhang met het verslag JTPF/009/FINAL/2013/EN 25 over compenserende correcties dat in 2013 door het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen is goedgekeurd.
ii) Gemeenschappelijke kernelementen
Nauwkeurige afbakening van de commerciële en financiële relaties
In artikel 8 van de richtlijn wordt bepaald dat de resultaten van verrekenprijzen moeten worden vastgesteld in overeenstemming met het feitelijke gedrag van de gelieerde partijen in het kader van de contractuele voorwaarden van de transactie. Om dit doel te bereiken, vereist de bepaling een zorgvuldige afbakening van de feitelijke transactie tussen de geassocieerde ondernemingen op basis van een analyse van de contractuele betrekkingen tussen de partijen in combinatie met het gedrag van de partijen. In dit verband moet de cruciale eerste stap van de verrekenprijsanalyse bestaan uit een nauwkeurige omschrijving van de transacties tussen ondernemingen op basis van een analyse van hun economisch relevante kenmerken zoals die niet alleen tot uiting komen in de contracten tussen de partijen, maar ook in hun gedrag en andere relevante feiten. De contractuele voorwaarden moeten het uitgangspunt zijn voor de analyse, en voor zover het gedrag of andere feiten niet in overeenstemming zijn met de schriftelijke overeenkomst, moet het gedrag van de partijen (en niet de voorwaarden van de schriftelijke overeenkomst) worden beschouwd als het beste bewijs van de daadwerkelijk ondernomen transactie(s).
Verrekenprijsmethoden
In overeenstemming met hoofdstuk III van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen verwijst artikel 9 van het voorstel voor een richtlijn naar de volgende belangrijkste verrekenprijsmethoden.
In de “methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs” wordt de prijs die in rekening wordt gebracht voor onroerend goed of diensten die worden overgedragen in het kader van een concerntransactie vergeleken met de prijs die in het kader van een vergelijkbare vrijemarkttransactie in vergelijkbare omstandigheden in rekening wordt gebracht. Als er een verschil is tussen de twee prijzen, kan dit erop wijzen dat de voorwaarden van de commerciële en financiële betrekkingen van de geassocieerde ondernemingen niet zakelijk zijn en dat de prijs van de concerntransactie mogelijk moet worden vervangen door de prijs van de vrijemarkttransactie. De methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs kan worden toegepast op basis van transacties van de belastingplichtige met onafhankelijke ondernemingen (interne vergelijkingspunten), of op basis van transacties tussen andere onafhankelijke ondernemingen (externe vergelijkingspunten). Hoewel deze methode in potentie beschikbaar is voor alle soorten transacties, telt de vereiste van productvergelijkbaarheid om deze op een redelijk betrouwbare manier toe te passen bijzonder zwaar, omdat elk productverschil een wezenlijke invloed kan hebben op de prijs van de transactie, terwijl het vaak niet mogelijk is om redelijk nauwkeurige vergelijkbaarheidscorrecties voor dergelijke productverschillen vast te stellen.
De “methode van de wederverkoopprijs” begint met de prijs waartegen een product dat is gekocht bij een geassocieerde onderneming wordt doorverkocht aan een onafhankelijke onderneming. Deze prijs (de “wederverkoopprijs”) wordt vervolgens verlaagd met een passende brutomarge (de “wederverkoopprijsmarge”), die wordt bepaald op basis van de brutomarges in vergelijkbare vrijemarkttransacties, die het bedrag weergeven waarmee de wederverkoper zijn verkoop- en andere bedrijfskosten probeert te dekken en, in het licht van de uitgevoerde functies (rekening houdend met de gebruikte activa en de overgenomen risico’s), een passende winst probeert te maken. Wat overblijft na aftrek van de brutomarge kan, na correctie voor andere kosten in verband met de aankoop van het product (bv. douanerechten), worden beschouwd als een zakelijke prijs voor de oorspronkelijke eigendomsoverdracht tussen de geassocieerde ondernemingen.
De “kostprijs-plus-methode” gaat uit van de kosten die de leverancier van onroerend goed of diensten maakt in het kader van een concerntransactie voor het overdragen van onroerend goed of het verlenen van diensten aan een geassocieerde onderneming. Bij deze kosten wordt vervolgens een passende opslag opgeteld, die wordt bepaald op basis van de opslag die leveranciers hebben behaald in vergelijkbare vrijemarkttransacties, om tot een passende winst te komen in het licht van de uitgevoerde functies en de marktomstandigheden. Die opslag op zakelijke basis kan worden bepaald aan de hand van de opslag die dezelfde leverancier rekent in vergelijkbare vrijemarkttransacties (een intern vergelijkingspunt), of aan de hand van de opslag die zou zijn behaald in vergelijkbare transacties van een onafhankelijke onderneming (externe vergelijkingspunten). In het algemeen gebruikt de kostprijs-plus-methode marges die worden berekend op basis van directe en indirecte productie- of leveringskosten, maar vóór de bedrijfskosten van de onderneming (bv. overheadkosten).
In de “methode van de transactionele nettomarge” wordt de nettowinstmarge over een geschikte basis (bv. kosten, omzet, activa) die een belastingplichtige realiseert op basis van een concerntransactie (of van transacties die geschikt zijn om te aggregeren en gezamenlijk in aanmerking te nemen) vergeleken met de nettowinstmarge van vergelijkbare vrijemarkttransacties. De nettomarge op zakelijke basis van de belastingplichtige op basis van de concerntransactie(s) kan worden bepaald aan de hand van de nettomarge die dezelfde belastingplichtige verdient in vergelijkbare vrijemarkttransacties (interne vergelijkingspunten), of aan de hand van de nettomarge die wordt behaald in vergelijkbare transacties door een onafhankelijke onderneming (externe vergelijkingspunten). Wanneer de nettowinstmarge wordt afgewogen tegen kosten of omzet, werkt de methode van de transactionele nettomarge op dezelfde manier als respectievelijk de kostprijs-plus-methode en de methoden van de wederverkoopprijs, met dien verstande dat de nettowinstmarges die voortvloeien uit concern- en vrijemarkttransacties met elkaar worden vergeleken (nadat de relevante bedrijfskosten zijn afgetrokken), in plaats van een brutomarge op wederverkoop of een bruto-opslag op de kosten. Voor de toepassing van de methode van de transactionele nettomarge is functionele vergelijkbaarheid over het algemeen van groter belang dan de vergelijkbaarheid van producten.
In de “winstsplitsingsmethode” wordt de gecombineerde winst uit de concerntransacties waarbij de gelieerde ondernemingen betrokken zijn, eerst vastgesteld en vervolgens op een economisch geldige basis verdeeld over de geassocieerde ondernemingen, met als doel om te komen tot een benadering van de winstverdeling die op zakelijke basis zou zijn overeengekomen tussen onafhankelijke ondernemingen. Deze economisch geldige basis kan worden ondersteund door onafhankelijke marktgegevens (bv. overeenkomsten van een joint-venture op de vrije markt) of door interne gegevens. De soorten interne gegevens die relevant zijn voor de verdeling van de gecombineerde winst tussen de geassocieerde ondernemingen (“splitsingsfactor(en)”) zullen afhangen van de feiten en omstandigheden van het geval en kunnen bijvoorbeeld verdeelsleutels met betrekking tot de respectieve verkoop-, onderzoeks- en ontwikkelingskosten, bedrijfskosten, de activa of het personeelsbestand van de geassocieerde ondernemingen omvatten. De splitsingsfactor(en) moet(en) de respectieve bijdragen van de partijen aan het genereren van inkomsten uit de concerntransactie weerspiegelen en redelijk onafhankelijk zijn van de formulering van verrekenprijzen (d.w.z. dat ze moet(en) zijn gebaseerd op objectieve gegevens (zoals verkoop aan niet-verbonden partijen), niet op gegevens met betrekking tot de vergoeding van concerntransacties (zoals verkopen aan geassocieerde ondernemingen).
De gecombineerde winst kan worden verdeeld tussen de geassocieerde ondernemingen op basis van een residuele analyse of een bijdrageanalyse.
In de residuele analyse worden in een eerste stap de routinewinsten geïdentificeerd die kunnen worden toegeschreven aan bijdragen die betrouwbaar kunnen worden gebenchmarkt, d.w.z. de doorgaans minder complexe bijdragen waarvoor betrouwbare vergelijkbare gegevens kunnen worden gevonden, en vervolgens toegeschreven aan de geassocieerde ondernemingen. Gewoonlijk zou deze initiële vergoeding worden bepaald met behulp van een van de traditionele transactiemethoden of een methode van de transactionele nettomarge om de vergoeding voor vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke ondernemingen vast te stellen. In deze stap zal dus over het algemeen geen rekening worden gehouden met het rendement dat wordt gegenereerd door een tweede categorie bijdragen, die uniek en waardevol kunnen zijn en/of die zijn toe te schrijven aan een hoge mate van integratie of het delen van economisch significante risico’s. In een tweede stap zullen resterende winsten (of verliezen) die overblijven na het berekenen van de winsten die aan de eerste categorie bijdragen kunnen worden toegerekend, worden gebaseerd op een analyse van de relatieve waarde van de tweede categorie bijdragen door de partijen.
In de bijdrageanalyse wordt, anders dan in de residuele analyse, de gecombineerde winst in één keer verdeeld over alle geassocieerde ondernemingen op basis van de relatieve waarde van de bijdragen van elk van de geassocieerde ondernemingen die deelnemen aan de concerntransactie.
In dit voorstel wordt geen voorkeur uitgesproken voor een van de bovengenoemde erkende verrekenprijsmethoden. De regel van artikel 10 moet worden toegepast, en derhalve moet de meest geschikte methode worden gekozen gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
In artikel 9, lid 2, wordt voorts bepaald dat een andere verrekenprijsmethode dan de goedgekeurde methoden van lid 1 alleen kan worden toegepast wanneer kan worden aangetoond dat i) geen van de goedgekeurde methoden redelijkerwijs kan worden toegepast om voorwaarden op zakelijke basis voor de concerntransactie te bepalen, en ii) die andere methode een resultaat oplevert dat consistent is met het resultaat dat zou worden bereikt door onafhankelijke ondernemingen die onder vergelijkbare omstandigheden vergelijkbare vrijemarkttransacties uitvoeren. De belastingplichtige of de belastingdienst die een andere methode wil gebruiken dan de in lid 1 genoemde goedgekeurde methoden, draagt de last om aan te tonen dat aan de vereisten van artikel 9, lid 2, is voldaan.
Wanneer aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan en een economische waarderingstechniek wordt toegepast om een zakelijke prijs vast te stellen, wordt terdege rekening gehouden met de inhoud en aanbevelingen van het verslag JTPF/003/2017/FINAL/EN 26 over het gebruik van economische waarderingstechnieken in verband met verrekenprijzen, dat in 2017 is goedgekeurd door het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen. Het verslag bevat een uitgebreide beschrijving van waarderingstechnieken en de specifieke elementen waarmee rekening moet worden gehouden bij het gebruik van deze technieken voor verrekenprijsdoeleinden.
Selectie van de meest geschikte methode
In artikel 10 van de richtlijn wordt bepaald dat de keuze van een verrekenprijsmethode altijd moet zijn gericht op het vinden van de meest geschikte methode voor een specifiek geval.
Daartoe moet in het selectieproces rekening worden gehouden met de respectieve sterke en zwakke punten van de verrekenprijsmethoden; de geschiktheid van de onderzochte methode in het licht van de aard van de concerntransactie, met name bepaald aan de hand van een functionele analyse; de beschikbaarheid van betrouwbare informatie (met name vergelijkingsgegevens uit de vrije markt) die nodig is om de geselecteerde methode en/of andere methoden toe te passen; en de mate van vergelijkbaarheid tussen concern- en vrijemarkttransacties, met inbegrip van de betrouwbaarheid van de vergelijkbaarheidscorrecties die nodig kunnen zijn om materiële verschillen tussen beide transacties weg te nemen. Geen enkele methode is geschikt voor elke mogelijke situatie, en er hoeft ook niet te worden aangetoond dat een bepaalde methode in de gegeven omstandigheden niet geschikt is.
Over het algemeen is de methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs een geschikte methode voor het vaststellen van een zakelijke prijs voor a) de verkoop van goederen die op een markt worden verhandeld, op voorwaarde dat de concerntransactie en vergelijkbare vrijemarkttransactie(s) plaatsvinden in vergelijkbare omstandigheden, waaronder op hetzelfde niveau van de handelsketen (bv. verkoop aan een secundaire fabrikant, aan een distributeur, aan een detailhandelaar enz.), en b) enkele veelvoorkomende financiële transacties, zoals het uitlenen van geld. Voor dit soort transacties zijn mogelijk marktprijzen (zoals grondstoffenprijzen of rentetarieven) openbaar beschikbaar.
De methode van de wederverkoopprijs is vooral nuttig wanneer deze wordt toegepast op verkoop- en marketingactiviteiten zoals die doorgaans door een distributeur worden uitgevoerd. In sommige omstandigheden kan de wederverkoopprijsmarge van de wederverkoper in het kader van de concerntransactie worden bepaald aan de hand van de wederverkoopprijsmarge die dezelfde wederverkoper verdient op artikelen die zijn gekocht en verkocht in vergelijkbare vrijemarkttransacties (een intern vergelijkingspunt). In andere omstandigheden kan de wederverkoopprijsmarge worden bepaald aan de hand van de wederverkoopprijsmarge die onafhankelijke ondernemingen hebben behaald in vergelijkbare vrijemarkttransacties (externe vergelijkingspunten).
De kostprijs-plus-methode is vooral nuttig wanneer a) goederen worden verkocht door een fabrikant die geen waardevolle unieke immateriële activa inbrengt of ongebruikelijke risico’s op zich neemt in de concerntransactie, zoals het geval kan zijn bij een contract of een maakloonovereenkomst; of b) wanneer de concerntransactie bestaat uit het verlenen van diensten waarvoor de aanbieder geen waardevolle unieke immateriële activa inbrengt of ongebruikelijke risico’s op zich neemt.
De methode van de transactionele nettomarge werkt op eenzelfde manier als respectievelijk de kostprijs-plus- en methoden van de wederverkoopprijs, met dien verstande dat de nettowinstmarges met elkaar worden vergeleken, en is nuttig wanneer er geen of beperkte openbare betrouwbare brutomarge-informatie over derden beschikbaar is en de traditionele transactiemethoden bijgevolg moeilijk toe te passen zijn. In algemene zin wordt opgemerkt dat kostengebaseerde nettowinstmarge-indicatoren worden gebruikt voor productie- en dienstenactiviteiten, dat verkoopindicatoren worden gebruikt voor verkoopactiviteiten, en dat activagebaseerde indicatoren worden gebruikt voor activa-intensieve activiteiten. In ieder geval moet de geselecteerde financiële indicator er een zijn die: i) de waarde weergeeft van de functies die worden uitgevoerd door de geteste partij (d.w.z. de partij bij de concerntransactie waarvoor een financiële indicator wordt getest), rekening houdend met haar activa en risico’s; ii) redelijk onafhankelijk is van de formulering van verrekenprijzen, dat wil zeggen dat deze gebaseerd moet zijn op objectieve gegevens (zoals verkopen aan niet-verbonden partijen), niet op gegevens met betrekking tot de vergoeding van concerntransacties (zoals verkopen aan geassocieerde ondernemingen); en iii) op een redelijk betrouwbare en consistente manier kan worden gemeten op het niveau van de concerntransactie en van de vergelijkbare vrijemarkttransactie(s).
Eenzijdige methoden (wederverkoopprijs-, kostprijs-plus-, methode van de transactionele nettomarge) zijn niet betrouwbaar als elke partij bij een transactie unieke en waardevolle bijdragen levert aan de concerntransactie, of wanneer de partijen sterk met elkaar geïntegreerde activiteiten uitvoeren. In een dergelijk geval is de winstsplitsingsmethode de meest geschikte methode, aangezien onafhankelijke partijen de prijs van de transactie feitelijk zouden kunnen bepalen in verhouding tot hun respectieve bijdragen, waardoor een tweezijdige methode geschikter zou zijn. Aangezien die bijdragen uniek en waardevol zijn, zal er bovendien geen betrouwbare vergelijkbare informatie zijn die zou kunnen worden gebruikt om de prijs van een transactie op een betrouwbaardere manier vast te stellen door de toepassing van een andere methode.
Eenzijdige methoden zijn geschikt in gevallen waarin een van de partijen alle bij de concerntransactie betrokken unieke en waardevolle bijdragen levert terwijl de andere partij geen unieke en waardevolle bijdrage levert. In dat geval moet de geteste partij degene zijn op wie een verrekenprijsmethode op de meest betrouwbare manier kan worden toegepast en waarvoor de meest betrouwbare vergelijkbare gegevens kunnen worden gevonden. De partij die geen unieke en waardevolle bijdragen levert in verband met de transactie, is veelal de partij op wie een eenzijdige verrekenprijsmethode het betrouwbaarst kan worden toegepast.
Vergelijkbaarheidsanalyse
De vergelijkbaarheidsanalyse is de hoeksteen van de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel.
Om het zakelijkheidsbeginsel te kunnen toepassen, is het noodzakelijk om eerst een vergelijkbaarheidsanalyse uit te voeren, die in grote lijnen bestaat uit twee onderdelen: i) het identificeren van de commerciële of financiële betrekkingen tussen de geassocieerde ondernemingen en de daarmee samenhangende voorwaarden en economisch relevante omstandigheden; en ii) het vergelijken van de voorwaarden en economisch relevante omstandigheden van transacties tussen geassocieerde ondernemingen (concerntransacties) met die van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke ondernemingen (vergelijkbare vrijemarkttransacties).
Wat het eerste aspect betreft, voorziet artikel 11 in de vergelijkbaarheidsfactoren waarmee de lidstaten rekening moeten houden bij het identificeren van de omstandigheden van een concerntransactie. Deze factoren zijn de contractuele voorwaarden van de transactie, de functionele analyse (de functies die elke onderneming vervult gelet op de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s), de kenmerken van het product of de dienst waarop een transactie betrekking heeft, de economische omstandigheden en de bedrijfsstrategieën. Wanneer de omstandigheden van de concerntransactie eenmaal zijn vastgesteld, moet worden overgegaan tot de daadwerkelijke vergelijking en beoordeling of de transactie op zakelijke basis is verlopen. Daartoe moet de omvang van het voorwerp van vergelijking worden vastgesteld (d.w.z.: er moet een verrekenprijsmethode worden gekozen), en moet worden bepaald waarmee die zal worden vergeleken (d.w.z.: er moet een mogelijke vergelijkbare vrijemarkttransactie worden geïdentificeerd).
Een concerntransactie en een vrijemarkttransactie worden als vergelijkbaar beschouwd indien de economisch relevante kenmerken van de twee transacties en de omstandigheden eromheen voldoende vergelijkbaar zijn om als een betrouwbare maatstaf voor een zakelijk resultaat te dienen.
De twee transacties hoeven niet noodzakelijk identiek te zijn om vergelijkbaar te zijn. Wel is het zo dat geen van de verschillen tussen de twee transacties van wezenlijke invloed mag zijn op de zakelijke prijs of de zakelijke winst; indien er wezenlijke verschillen bestaan, moeten redelijk nauwkeurige correcties worden verricht om het effect ervan te elimineren.
Deze correcties (die “vergelijkbaarheidscorrecties” worden genoemd) moeten alleen worden uitgevoerd als het effect van de wezenlijke verschillen op de prijs of de winst voldoende nauwkeurig kan worden vastgesteld om de betrouwbaarheid van de resultaten te verbeteren.
In artikel 11 wordt voorts gespecificeerd dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat het zoeken naar vergelijkbare vrijemarkttransacties is gebaseerd op een transparantiebeginsel. Dit betekent dat belastingplichtigen de stappen van deze zoekacties tegenover de belastingdienst moeten verantwoorden en moeten documenteren, en andersom dat de belastingdienst de relevante informatie voor deze stappen aan de belastingplichtige moet verstrekken bij het voorbereiden of aanvechten van dergelijke zoekacties.
Bij het zoeken naar vergelijkbare vrijemarkttransacties moet terdege rekening worden gehouden met de aanbevelingen in het verslag JTPF/007/2016/FINAL/EN 27 over het gebruik van vergelijkbare transacties binnen de EU, dat in 2016 is goedgekeurd door het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen.
Vaststellen van de zakelijke bandbreedte
In sommige gevallen levert de toepassing van een verrekenprijsmethode één enkel resultaat op dat de meest betrouwbare maatstaf voor het zakelijke resultaat is. In andere gevallen kan de toepassing van een methode een aantal resultaten opleveren, waaruit een reeks betrouwbare resultaten kan worden afgeleid. In overeenstemming met de beste internationale praktijken wordt in artikel 12 voorgeschreven dat wanneer de toepassing van de meest geschikte methode een reeks cijfers oplevert, de zakelijke bandbreedte moet worden bepaald aan de hand van het interkwartielbereik. Het interkwartielbereik is het bereik van het 25e tot het 75e percentiel van de resultaten die zijn afgeleid uit de vergelijkbare vrijemarkttransacties.
Om geschillen tot een minimum te beperken en een gemeenschappelijke aanpak in de hele Unie te waarborgen, wordt in de bepaling verder voorgeschreven dat i) er voor een belastingplichtige geen correcties mogen worden doorgevoerd wanneer zijn resultaten binnen het interkwartielbereik vallen, tenzij de belastingdienst of de belastingplichtige aantoont dat een specifieke verschillende positionering in het bereik gerechtvaardigd is door de feiten en omstandigheden van het specifieke geval; ii) wanneer de resultaten van een concerntransactie buiten de zakelijke bandbreedte vallen, de belastingdiensten de mediaan van alle resultaten moeten corrigeren, tenzij de belastingplichtige of de belastingdienst aantoont dat een ander punt in het bereik in het specifieke geval een betrouwbaardere zakelijke prijs bepaalt.
Documentatie over verrekenprijzen
Een belangrijk onderdeel van de naleving van verrekenprijzen is de documentatie die aantoont dat de prijzen van de relevante transacties in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel zijn. Bijlage 2 bevat de basiselementen voor de documentatieregels en zal in een later stadium, in overeenstemming met de bepalingen van artikel 13, door de Commissie nader worden gespecificeerd om eventueel elementen toe te voegen, zoals standaardmodellen waarin het type en de inhoud van verrekenprijsinformatie, de te behandelen termijnen, taalvereisten en onder de documentatieplicht vallende belastingplichtigen zijn vastgelegd.
iii) Toepassing van het zakelijkheidsbeginsel en toekomstige gemeenschappelijke regels inzake specifieke onderwerpen
Om te zorgen voor een gemeenschappelijke toepassing van het zakelijkheidsbeginsel, zal de laatste versie van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen bindend zijn bij de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in de lidstaten. Aangezien de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen van tijd tot tijd zullen worden gewijzigd, zouden deze nieuwe richtlijnen het nieuwe bindende referentiekader moeten zijn. Om ervoor te zorgen dat deze nieuwe richtlijnen in de lidstaten worden nageleefd, moet de procedure overeenkomstig artikel 218, lid 9, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie van toepassing zijn. De Commissie kan bovendien ook een wijziging van deze richtlijn voorstellen om een wijziging van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen weer te geven.
Om de doelstelling van meer zekerheid voor belastingplichtigen te bereiken, wordt voorgesteld om door middel van uitvoeringshandelingen verdere gemeenschappelijke bindende regels op het gebied van verrekenprijzen vast te stellen. Deze uitvoeringshandelingen zullen belastingplichtigen een duidelijk beeld geven van wat de belastingdiensten in de Unie aanvaardbaar achten voor specifieke transacties en zullen ook voorzien in zogenoemde veilige havens die de regeldruk en het aantal geschillen zullen verminderen.
Gezien de gevoelige aard van dergelijke maatregelen, die betrekking hebben op nationale uitvoerende en handhavingsbevoegdheden op het gebied van directe belastingen, de uitoefening van belastingrechten die zijn toegekend in het kader van bilaterale of multilaterale belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing, en gezien de mogelijke financiële gevolgen voor de belastinggrondslagen van de lidstaten, moeten uitvoeringsbevoegdheden om besluiten op grond van deze richtlijn vast te stellen, worden toegekend aan de Raad op voorstel van de Commissie.
2023/0322 (CNS)
Voorstel voor een
RICHTLIJN VAN DE RAAD
inzake verrekenprijzen
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 115,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,
Gezien het advies van het Europees Parlement 28 ,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 29 ,
Handelend volgens een bijzondere wetgevingsprocedure,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)De term “verrekenprijzen” heeft betrekking op de vaststelling van prijzen voor grensoverschrijdende transacties tussen geassocieerde ondernemingen binnen een MNO-groep. Aangezien de berekeningen van belastingen doorgaans zijn gebaseerd op rekeningen op entiteitsniveau, zullen de prijzen waartegen, of andere omstandigheden waaronder deze grensoverschrijdende transacties tussen geassocieerde ondernemingen plaatsvinden van invloed zijn op de inkomsten en/of kosten van de betrokken entiteiten met betrekking tot die transacties, en bijgevolg op het bedrag van de winst dat elke groepsentiteit voor belastingdoeleinden registreert in het rechtsgebied waarbinnen zij actief is.
(2)De wereldwijd erkende norm voor het bepalen van de prijzen tussen geassocieerde ondernemingen voor belastingdoeleinden is het zogenaamde “zakelijkheidsbeginsel”. Het zakelijkheidsbeginsel schrijft voor dat individuele groepsleden van een MNO met elkaar moeten handelen alsof zij onafhankelijke derden zijn. Met andere woorden: de transacties tussen twee geassocieerde ondernemingen moeten een afspiegeling zijn van het resultaat dat zou zijn bereikt als de partijen niet gelieerd waren, d.w.z. als de partijen onafhankelijk van elkaar waren en de uitkomst (de prijs of de marges) werd bepaald door (open) marktwerking.
(3)Wanneer lidstaten het zakelijkheidsbeginsel verschillend toepassen of interpreteren, creëren zij situaties die schadelijk kunnen zijn voor de interne markt. Inconsistentie in de toepasselijke verrekenprijsregels kan niet alleen leiden tot dubbele belastingheffing, maar ook tot winstverschuivingen en belastingontwijking. Een dergelijke inconsistentie vormt een ernstig fiscaal obstakel voor bedrijven die grensoverschrijdend actief zijn, zal waarschijnlijk leiden tot economische verstoringen en inefficiënties en heeft negatieve gevolgen voor grensoverschrijdende investeringen en groei.
(4)Deze richtlijn bevat regels om te zorgen voor een gemeenschappelijke toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in de hele Unie, met als doel om de fiscale zekerheid te vergroten en het aantal gevallen van dubbele belastingheffing en dubbele niet-belastingheffing te verminderen.
(5)Om ervoor te zorgen dat het zakelijkheidsbeginsel overal in de Unie op uniforme wijze wordt toegepast, moeten de lidstaten een gemeenschappelijke definitie van “geassocieerde ondernemingen” toepassen. Om gelijke behandeling te waarborgen, moet een vaste inrichting voor de toepassing van deze richtlijn worden behandeld als een geassocieerde onderneming en moeten de interne betrekkingen tussen het hoofdkantoor en de vaste inrichting daarom worden bepaald in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel.
(6)Om dubbele belastingheffing te beperken, moeten de lidstaten beschikken over adequate mechanismen om, wanneer een primaire correctie plaatsvindt in een andere lidstaat of rechtsgebied van een derde land, een overeenkomstige correctie te kunnen doorvoeren. De lidstaten moeten met name de mogelijkheid hebben om overeenkomstige correcties uit te voeren en mogen de toekenning van een dergelijke correctie niet beperken in het kader van procedures voor onderling overleg (een POO), maar ook niet als gevolg van: i) een “versnelde” procedure die binnen 180 dagen moet worden afgerond zonder dat een POO hoeft te worden gestart wanneer er geen twijfel bestaat over de gegrondheid van de primaire correctie; of ii) gezamenlijke audits of andere vormen van internationale samenwerking, waaronder multilaterale risicobeoordelingsprogramma’s zoals de Europese aanpak van vertrouwen en samenwerking (Etaca) en het Internationaal programma voor nalevingsborging (ICAP).
(7)Er kunnen legitieme redenen zijn waarom een overeenkomstige correctie niet wordt toegestaan of kleiner is dan de primaire correctie. In het bijzonder dienen de lidstaten geen overeenkomstige correcties toe te staan indien: i) de primaire correctie wordt geacht niet in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel te zijn, ii) de primaire correctie niet leidt tot de belasting van een bedrag aan winst in een ander rechtsgebied waarover de geassocieerde onderneming in de betrokken lidstaat al belasting moet betalen, en iii) indien in het geval dat er een rechtsgebied van een derde land bij is betrokken, er geen belastingverdrag bestaat. Wanneer er geen primaire correctie plaatsvindt, mogen de lidstaten alleen een neerwaartse correctie aanbrengen indien: i) de neerwaartse correctie in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel, ii) een bedrag gelijk aan de neerwaartse correctie is opgenomen in de winst van de geassocieerde onderneming in het andere rechtsgebied en daar belasting moet worden betaald, en iii) een mededeling over het voornemen om een neerwaartse correctie door te voeren naar het desbetreffende rechtsgebied is gestuurd. Het doel van de vorige bepalingen is ervoor te zorgen dat: i) de lidstaten het recht behouden om te beoordelen of de primaire correctie op zakelijke basis plaatsvindt, en ii) er geen sprake is van dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing. De lidstaten mogen geen situaties van dubbele niet-belastingheffing creëren.
(8)Om een gemeenschappelijke aanpak van compenserende correcties binnen de Unie vast te stellen en geschillen te vermijden, bevat deze richtlijn de voorwaarden waaronder de lidstaten een compenserende correctie moeten erkennen. Deze bepaling moet worden uitgelegd in samenhang met het verslag van het door de Commissie opgerichte Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen over compenserende correcties van 2013 30 .
(9)Om ervoor te zorgen dat de resultaten van verrekenprijzen worden bepaald in overeenstemming met het feitelijke gedrag van verbonden partijen, vereist deze richtlijn een zorgvuldige afbakening van de feitelijke transactie tussen de geassocieerde ondernemingen door de contractuele betrekkingen tussen de partijen te analyseren in combinatie met het gedrag van de partijen. In dit verband moet de cruciale eerste stap van de verrekenprijsanalyse bestaan uit een nauwkeurige omschrijving van de transacties tussen bedrijven op basis van een analyse van hun economisch relevante kenmerken, zoals die niet alleen tot uiting komen in de contracten tussen de partijen, maar ook in hun gedrag en andere relevante feiten. De contractuele voorwaarden moeten het uitgangspunt zijn voor de analyse, en voor zover het gedrag of andere feiten niet in overeenstemming zijn met de schriftelijke overeenkomst, moet het gedrag van de partijen (en niet de voorwaarden van de schriftelijke overeenkomst) worden beschouwd als het beste bewijs van de daadwerkelijk ondernomen transactie(s).
(10)Verrekenprijsmethoden worden gebruikt om de zakelijke prijzen voor transacties tussen geassocieerde ondernemingen vast te stellen. De in deze richtlijn genoemde methoden zijn in overeenstemming met hoofdstuk III van de richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) uit 2022 (“OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen”). In deze richtlijn wordt geen voorkeur uitgesproken voor een van deze erkende verrekenprijsmethoden. In plaats daarvan moet de regel van de meest geschikte methode van deze richtlijn worden toegepast, zodat de meest geschikte methode moet worden gekozen gelet op de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. In deze richtlijn wordt verder bepaald dat een andere verrekenprijsmethode dan de door de OESO erkende methoden alleen mag worden toegepast wanneer kan worden aangetoond dat: i) geen van de door de OESO erkende methoden redelijkerwijs kan worden toegepast om zakelijke voorwaarden te bepalen voor de concerntransactie (d.w.z. de transactie tussen geassocieerde ondernemingen); en ii) die andere methode een resultaat oplevert dat in overeenstemming is met het resultaat dat zou worden bereikt door onafhankelijke ondernemingen die onder vergelijkbare omstandigheden vergelijkbare vrijemarkttransacties zouden uitvoeren. De belastingplichtige of de belastingdienst die een andere methode wil gebruiken dan een van de door de OESO erkende methoden draagt de last om aan te tonen dat aan de vereisten is voldaan. Wanneer aan de voorwaarden is voldaan en een economische waarderingstechniek wordt toegepast om een zakelijke prijs vast te stellen, moet terdege rekening worden gehouden met de inhoud en aanbevelingen van het verslag van het door de Commissie opgerichte Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van 2017 over het gebruik van economische waarderingstechnieken bij verrekenprijzen 31 .
11)De keuze van de verrekenprijsmethode moet altijd zijn gericht op het vinden van de meest geschikte methode voor een specifiek geval. Bij de selectie van de meest geschikte verrekenprijsmethode moet rekening worden gehouden met i) de respectieve sterke en zwakke punten van de verrekenprijsmethoden; ii) de geschiktheid van de onderzochte methode in het licht van de aard van de concerntransactie, met name bepaald aan de hand van een functionele analyse; iii) de beschikbaarheid van betrouwbare informatie (met name over vergelijkbare vrijemarkttransacties) die nodig is om de geselecteerde methode of andere methoden toe te passen; en iv) de mate van vergelijkbaarheid tussen concern- en vrijemarkttransacties, met inbegrip van de betrouwbaarheid van de vergelijkbaarheidscorrecties die nodig kunnen zijn om materiële verschillen tussen beide transacties weg te nemen. Geen enkele methode is geschikt voor elke mogelijke situatie, en er hoeft ook niet te worden aangetoond dat een bepaalde methode in bepaalde omstandigheden niet geschikt is. Opgemerkt zij dat eenzijdige methoden zoals de wederverkoopprijs-, kostprijs-plus-methoden en de methode van de transactionele nettomarge niet als betrouwbaar worden gezien als elke partij bij een transactie unieke en waardevolle bijdragen levert aan de concerntransactie of wanneer de partijen sterk met elkaar geïntegreerde activiteiten uitvoeren. In een dergelijk geval is de winstsplitsingsmethode de meest geschikte methode, aangezien onafhankelijke partijen de prijs van de transactie feitelijk zouden kunnen bepalen in verhouding tot hun respectieve bijdragen, in welk geval een tweezijdige methode geschikter zou zijn. Eenzijdige methoden zijn geschikt in gevallen waarin een van de partijen alle bij de concerntransactie betrokken unieke en waardevolle bijdragen levert terwijl de andere partij geen unieke en waardevolle bijdrage levert. In dat geval moet de geteste partij — oftewel de partij bij de concerntransactie waarvoor een financiële indicator wordt getest — degene zijn op wie een verrekenprijsmethode op de meest betrouwbare manier kan worden toegepast en waarvoor de meest betrouwbare vergelijkbare gegevens kunnen worden gevonden. De partij die geen unieke en waardevolle bijdragen levert in verband met de transactie, is veelal de partij op wie een eenzijdige verrekenprijsmethode het betrouwbaarst kan worden toegepast.
(12)Om het zakelijkheidsbeginsel te kunnen toepassen, is het noodzakelijk om eerst een vergelijkbaarheidsanalyse uit te voeren, die in grote lijnen bestaat uit twee onderdelen: i) het identificeren van de commerciële of financiële betrekkingen tussen de geassocieerde ondernemingen en de daarmee samenhangende voorwaarden en economisch relevante omstandigheden; en ii) het vergelijken van de voorwaarden en economisch relevante omstandigheden van transacties tussen geassocieerde ondernemingen (concerntransacties) met die van vergelijkbare transacties tussen onafhankelijke ondernemingen (vergelijkbare vrijemarkttransacties). De in aanmerking te nemen vergelijkbaarheidsfactoren zijn: i) de contractuele voorwaarden van de transactie, ii) de functionele analyse (de functies die elke onderneming vervult, gelet op de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s), iii) de kenmerken van het product of de dienst waarop een transactie betrekking heeft, iv) de economische omstandigheden en v) de bedrijfsstrategieën. Wanneer de omstandigheden van de concerntransactie zijn vastgesteld, zou moeten worden overgegaan tot de daadwerkelijke vergelijking en beoordeling of de transactie op zakelijke basis is verlopen. Daartoe moeten de voorwaarden van de onderzochte concerntransactie worden vergeleken met de voorwaarden van een vergelijkbare vrijemarkttransactie. Een concerntransactie en een vrijemarkttransactie worden als vergelijkbaar beschouwd indien de economisch relevante kenmerken van de twee transacties en de omstandigheden eromheen voldoende vergelijkbaar zijn om als een betrouwbare maatstaf voor een zakelijk resultaat te dienen. De twee transacties hoeven niet identiek te zijn om vergelijkbaar te zijn. Wel is het zo dat geen van de verschillen tussen de twee transacties van wezenlijke invloed mag zijn op de zakelijke prijs of de zakelijke winst; indien er wezenlijke verschillen bestaan, moeten redelijk nauwkeurige correcties worden verricht om het effect ervan te elimineren. Bij het zoeken naar vergelijkbare vrijemarkttransacties moet terdege rekening worden gehouden met de aanbevelingen in het verslag van het door de Commissie opgerichte Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen van 2016 over het gebruik van vergelijkbare transacties binnen de EU 32 .
(13)Om het aantal geschillen tot een minimum te beperken en een gemeenschappelijke aanpak in de hele Unie te waarborgen, wordt in deze richtlijn voorts bepaald dat er voor een belastingplichtige geen correcties mogen worden doorgevoerd wanneer zijn resultaten binnen het interkwartielbereik vallen, tenzij de belastingdienst of de belastingplichtige aantoont dat een specifieke verschillende positionering in het bereik gerechtvaardigd is door de feiten en omstandigheden van het specifieke geval. Wanneer de resultaten van een concerntransactie buiten de zakelijke bandbreedte vallen, moeten de belastingdiensten worden verplicht de mediaan van alle resultaten te corrigeren, tenzij de belastingplichtige of de belastingdienst aantoont dat in een specifiek geval een ander punt in het bereik een betrouwbaardere zakelijke prijs geeft.
(14)Om de regeldruk voor belastingplichtigen die binnen de Unie grensoverschrijdend actief zijn te verlagen, moet voorts een gemeenschappelijke aanpak van de documentatie over verrekenprijzen worden ingevoerd. Eén standaardmodel, regels inzake de inhoud en taalkundige regelingen, termijnen en de vaststelling welke belastingplichtigen onder de documentatieplicht vallen, zouden vereenvoudiging en potentiële kostenbesparingen opleveren, rekening houdend met hoofdstuk V over documentatie van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen en de gedragscode inzake verrekenprijsdocumentatie voor geassocieerde ondernemingen in de Europese Unie 33 .
(15)De regels van deze richtlijn moeten worden toegepast op een wijze die in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.
(16)Om belastingplichtigen meer zekerheid te bieden en het risico van dubbele belastingheffing te beperken, voorziet deze richtlijn in de mogelijkheid om via uitvoeringshandelingen verdere gemeenschappelijke bindende verrekenprijsregels vast te stellen. Deze uitvoeringshandelingen zullen belastingplichtigen een duidelijk beeld geven van wat de belastingdiensten in de Unie aanvaardbaar achten voor specifieke transacties, en zullen voorzien in zogenoemde “veilige havens” die regeldruk en het aantal geschillen zullen verminderen. Gezien de mogelijke impact van dergelijke maatregelen op de nationale uitvoerende en handhavingsbevoegdheden op het gebied van directe belastingen, de uitoefening van belastingrechten die zijn toegekend in het kader van bilaterale of multilaterale belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belastingheffing of dubbele niet-belastingheffing, en gezien de mogelijke gevolgen voor de belastinggrondslagen van de lidstaten, moeten uitvoeringsbevoegdheden om besluiten op grond van deze richtlijn vast te stellen, aan de Raad worden toegekend op voorstel van de Commissie.
(17) Om de doeltreffendheid van de nieuwe regels in deze richtlijn te beoordelen, moet de Commissie een evaluatie opstellen op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie en andere beschikbare gegevens.
(18)Om bedrijven in staat te stellen rechtstreeks de voordelen van de interne markt te genieten zonder onnodige extra administratieve lasten, moet informatie over de belastingbepalingen van deze richtlijn toegankelijk worden gemaakt via één digitale toegangspoort, overeenkomstig Verordening (EU) 2018/1724 34 . Deze digitale toegangspoort biedt een centraal loket voor grensoverschrijdende gebruikers voor de onlineverstrekking van informatie, procedures en ondersteuning die relevant zijn voor de werking van de interne markt.
19)De verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet voldoen aan Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 35 . De lidstaten kunnen in het kader van deze richtlijn persoonsgegevens verwerken met het oog op de oprichting van geassocieerde ondernemingen zoals bedoeld in artikel 5.
(20)De bewaartermijn van tien jaar is gerechtvaardigd om de lidstaten in staat te stellen te voldoen aan de meeste verjaringstermijnen. (21) Om de administratieve lasten voor belastingplichtigen te verminderen, moet aan de Commissie de bevoegdheid worden overgedragen om overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie handelingen vast te stellen met betrekking tot de verrekenprijsdocumentatie, door gemeenschappelijke modellen vast te leggen, taalkundige vereisten vast te stellen en te bepalen welk type belastingplichtige zich aan deze modellen moet houden en welke termijnen in acht moeten worden genomen. Het is van bijzonder belang dat de Commissie bij haar voorbereidende werkzaamheden passende raadplegingen houdt, onder meer op deskundigenniveau, en dat die raadplegingen worden uitgevoerd in overeenstemming met de beginselen van het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven. Om met name te zorgen voor gelijke deelname aan de voorbereiding van gedelegeerde handelingen, ontvangen het Europees Parlement en de Raad alle documenten op hetzelfde moment als de deskundigen van de lidstaten en hebben hun deskundigen systematisch toegang tot de vergaderingen van de deskundigengroepen van de Commissie die zich bezighouden met de voorbereiding van gedelegeerde handelingen.
(22)Aangezien de doelstelling van deze richtlijn niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt, maar vanwege het grensoverschrijdende karakter van de verrekenprijsregels en de noodzaak om de nalevingskosten in de interne markt als geheel te verminderen beter op het niveau van de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze richtlijn niet verder dan nodig is voor de verwezenlijking van deze doelstelling.
(23)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad en heeft op [invoegen] een advies uitgebracht,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Voorwerp
Deze richtlijn bevat regels om de verrekenprijsregels van de lidstaten te harmoniseren en te zorgen voor een gemeenschappelijke toepassing van het zakelijkheidsbeginsel binnen de Unie.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze richtlijn is van toepassing op belastingplichtigen die zijn geregistreerd in of belastingplichtig zijn in een of meer lidstaten, met inbegrip van vaste inrichtingen in een of meer lidstaten.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1)“zakelijkheidsbeginsel”: de internationale norm die voorschrijft dat geassocieerde ondernemingen met elkaar zaken moeten doen alsof zij onafhankelijke derden zijn. Met andere woorden: de transacties tussen twee geassocieerde ondernemingen moeten een afspiegeling zijn van het resultaat dat zou zijn bereikt als de partijen niet gelieerd waren, d.w.z. als de partijen onafhankelijk van elkaar waren en de uitkomst (de prijs of de marges) werd bepaald door (open) marktwerking.
2)“zakelijk resultaat”: het resultaat van een concerntransactie indien de voorwaarden die tussen de geassocieerde ondernemingen in hun commerciële of financiële betrekkingen zijn vastgesteld of opgelegd, de voorwaarden waren geweest die tussen onafhankelijke ondernemingen zouden zijn vastgesteld.
3) “zakelijke bandbreedte”: een reeks cijfers die aanvaardbaar is om vast te stellen of de voorwaarden van een concerntransactie zakelijke voorwaarden zijn en die zijn afgeleid van de toepassing van dezelfde verrekenprijsmethode op meerdere vergelijkbare gegevens;
4)“vaste inrichting”: een vaste bedrijfsvestiging, zoals gedefinieerd in het desbetreffende bilaterale verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing of, bij gebreke daarvan, in het nationale recht;
5)“onafhankelijke ondernemingen”: ondernemingen die geen geassocieerde ondernemingen in de zin van artikel 5 zijn;
6)“primaire correctie”: een opwaartse correctie van de belastbare winst van een onderneming door een belastingdienst in een eerste rechtsgebied als gevolg van de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel op transacties waarbij een geassocieerde onderneming in een tweede fiscale rechtsgebied betrokken is;
7) “overeenkomstige correctie”: een neerwaartse correctie van de belastbare winsten van een onderneming door de belastingdienst in een tweede rechtsgebied als gevolg van een primaire correctie door de belastingdienst in een eerste rechtsgebied, zodat de winstverdeling door de twee rechtsgebieden consistent is;
8) “compenserende correctie”: een aanpassing waarbij de belastingplichtige een verrekenprijs voor belastingdoeleinden opgeeft die, naar het oordeel van de belastingplichtige, een zakelijke prijs is voor een concerntransactie, ook al verschilt deze prijs van het bedrag dat feitelijk tussen de geassocieerde ondernemingen in rekening wordt gebracht;
9) “methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs”: een verrekenprijsmethode waarin een vergelijking wordt gemaakt tussen de prijs die voor onroerend goed of diensten die worden overgedragen in het kader van een concerntransactie in rekening wordt gebracht en de prijs die in het kader van een vergelijkbare vrijemarkttransactie in vergelijkbare omstandigheden in rekening wordt gebracht;
10) “methode van de wederverkoopprijs”: een verrekenprijsmethode op basis van de prijs waartegen een product dat is gekocht bij een geassocieerde onderneming wordt doorverkocht aan een onafhankelijke onderneming; de wederverkoopprijs minus de verkoopprijsmarge en het resultaat, met aftrek van de verkoopprijsmarge, kan, na correctie voor andere kosten in verband met de aankoop van het product, bv. douanerechten, worden beschouwd als een zakelijke prijs van de oorspronkelijke eigendomsoverdracht tussen de geassocieerde ondernemingen;
11)“kostprijs-plus-methode”: een verrekenprijsmethode waarbij wordt gebruikgemaakt van de kosten die de leverancier van goederen (of diensten) maakt in het kader van een concerntransactie; bij deze kosten wordt een passende opslag opgeteld om tot een passende winst te komen in het licht van de uitgevoerde functies (rekening houdend met de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s) en de marktomstandigheden; de prijs kan, na toevoeging van de opslag aan de juiste kostenbasis, worden beschouwd als een zakelijke prijs van de oorspronkelijke concerntransactie;
12)“methode van de transactionele nettomarge”: een transactionele winstmethode waarbij de nettowinstmarge wordt onderzocht in relatie tot een geschikte basis (bijvoorbeeld kosten, omzet, activa) die een belastingplichtige realiseert in een concerntransactie die geschikt is om te worden geaggregeerd;
13)“winstsplitsingsmethode”: een transactionele winstsplitsingsmethode waarbij de relevante winsten uit een concerntransactie (of uit concerntransacties die geschikt zijn om te worden geaggregeerd) voor de geassocieerde ondernemingen moeten worden gesplitst en waarbij die winsten vervolgens over de geassocieerde ondernemingen worden verdeeld op een economisch geldige basis die een benadering vormt van de winstverdeling die op zakelijke basis zou zijn overeengekomen;
14)“vergelijkbaarheidsanalyse”: een vergelijking van een concerntransactie met een vrijemarkttransactie;
15)“concerntransactie”: een transactie tussen twee geassocieerde ondernemingen;
16)“vergelijkbare vrijemarkttransactie”: een transactie tussen onafhankelijke ondernemingen die vergelijkbaar is met de concerntransactie die wordt onderzocht;
17) “groep van multinationale ondernemingen” (“MNO-groep”): een groep multinationale ondernemingen van geassocieerde ondernemingen met bedrijfsvestigingen in twee of meer rechtsgebieden;
18)“OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen”: de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen voor multinationale ondernemingen en belastingdiensten van 2022, zoals goedgekeurd door de Raad van de OESO op grond van de aanbeveling van de Raad inzake de bepaling van verrekenprijzen tussen geassocieerde ondernemingen [C(95)126 final], en zoals gewijzigd op 20 januari 2022 en opgenomen in bijlage I, en alle verdere wijzigingen van deze OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen die de Unie heeft goedgekeurd in het kader van het Comité voor fiscale zaken van de OESO via de bepaling van een standpunt van de Unie krachtens artikel 218, lid 9, VWEU;
19)“kostenbijdrageregeling”: een contractuele regeling tussen bedrijven voor het delen van de bijdragen en risico’s die gepaard gaan met de gezamenlijke ontwikkeling, productie of verkrijging van immateriële activa, materiële activa of diensten, met dien verstande dat dergelijke immateriële activa, materiële activa of diensten naar verwachting voordelen zullen opleveren voor de individuele bedrijven van elk van de deelnemers.
HOOFDSTUK II
VERREKENPRIJSREGELS
Artikel 4
Algemene regel voor de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel
1.De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een onderneming één of meer commerciële of financiële grensoverschrijdende transacties met een geassocieerde onderneming aangaat, die onderneming het bedrag van haar belastbare winst bepaalt op een wijze die in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat indien de voorwaarden die worden vastgesteld of opgelegd bij commerciële of financiële grensoverschrijdende transacties tussen geassocieerde ondernemingen niet in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel zijn, elk bedrag aan winst dat aan een van de ondernemingen zou zijn toegekomen en waarover die onderneming in een lidstaat belasting had moeten betalen indien de voorwaarden van de transacties in overeenstemming waren geweest met het zakelijkheidsbeginsel, maar dat vanwege de niet-zakelijke voorwaarden niet aan die onderneming is toegekomen, moet worden inbegrepen in de belastbare winst van die onderneming en dienovereenkomstig moet worden belast.
Artikel 5
Geassocieerde ondernemingen
1.Voor de toepassing deze richtlijn betekent “geassocieerde onderneming” een persoon die gelieerd is met een andere persoon op een van de volgende wijzen:
(a)een persoon neemt deel aan de leiding van een andere persoon waarbij hij invloed van betekenis kan uitoefenen op die andere persoon;
(b) een persoon neemt deel aan de zeggenschap over een andere persoon door middel van een deelneming van meer dan 25 % van de stemrechten;
(c)een persoon neemt deel in het kapitaal van een andere persoon door middel van een eigendomsrecht van, rechtstreeks of middellijk, meer dan 25 % van het kapitaal;
(d)een persoon heeft recht op 25 % of meer van de winsten van een andere persoon.
2.Indien meer dan één persoon deelneemt aan de leiding van of de zeggenschap over, of in het kapitaal of de winsten van dezelfde persoon zoals bedoeld in lid 1, worden alle betrokken personen als geassocieerde ondernemingen beschouwd.
3.Als dezelfde personen deelnemen aan de leiding, aan de zeggenschap, in het kapitaal of in de winst van meer dan één persoon als bedoeld in lid 1, worden alle betrokken personen als geassocieerde ondernemingen beschouwd.
4.Voor de toepassing van de leden 1 en 2 worden onder een persoon zowel rechtspersonen als natuurlijke personen verstaan. Een persoon die met betrekking tot de stemrechten of het kapitaalbezit van een entiteit samen met een andere persoon optreedt, wordt beschouwd als houder van een deelneming in alle stemrechten of het volledige kapitaalbezit dat die andere persoon in de genoemde entiteit heeft.
5.Bij middellijke deelneming wordt vastgesteld of aan de criteria van lid 1, punten b) en c), is voldaan door vermenigvuldiging van de deelnemingspercentages door de opeenvolgende niveaus. Een persoon die meer dan 50 % van de stemrechten bezit, wordt geacht 100 % van de stemrechten te bezitten.
6.Een natuurlijke persoon, zijn of haar echtgeno(o)t(e) of erkende partner, overeenkomstig de toepasselijke nationale wetgeving, en zijn of haar bloedverwanten in de rechte lijn en zijn of haar broers en zussen worden behandeld als één persoon.
7.Een vaste inrichting wordt beschouwd als een geassocieerde onderneming van de onderneming waarvan zij deel uitmaakt.
Artikel 6
Overeenkomstige correcties
1.Bij een primaire correctie zorgen de lidstaten ervoor dat zij een overeenkomstige correctie aanbrengen om dubbele belastingheffing te voorkomen, indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
(a)de lidstaat die is verzocht de overeenkomstige correctie uit te voeren, stemt ermee in dat de primaire correctie in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel, zowel in beginsel als wat het bedrag betreft;
(b)de primaire correctie leidt tot de belasting van een bedrag aan winst in een ander rechtsgebied waarover de geassocieerde onderneming in de lidstaat die is verzocht de overeenkomstige correctie uit te voeren, in die lidstaat al belasting moet betalen;
(c)wanneer een rechtsgebied van een derde land betrokken is, is er een belastingverdrag van kracht om economische dubbele belastingheffing te voorkomen.
2.De lidstaten kunnen een overeenkomstige correctie toestaan als gevolg van een procedure van onderling overleg in het kader van een dubbelbelastingverdrag op grond van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen van 1990 (“het Arbitrageverdrag”) 36 of op grond van Richtlijn (EU) 2017/1852 37 .
3.Niettegenstaande lid 2 zorgen de lidstaten ervoor dat een overeenkomstige correctie kan worden uitgevoerd naar aanleiding van een verzoek van een belastingplichtige met het oog op een primaire correctie in een ander rechtsgebied. De volgende procedure is van toepassing op de overeenkomstige correcties die op grond van dit lid worden uitgevoerd:
(a)Het verzoek van de belastingplichtige moet:
i)alle feitelijke en juridische omstandigheden aangeven die nodig zijn om, volgens het zakelijkheidsbeginsel, de primaire correctie in het andere rechtsgebied te beoordelen;
ii)een certificaat (of gelijkwaardig document) overleggen waaruit het definitieve karakter van de primaire correctie in het buitenland blijkt; indien de primaire correctie op de datum van indiening van het verzoek nog steeds niet definitief is, moet dit worden vermeld, samen met de voorwaarden waaronder de correcties definitief worden; het certificaat van het definitieve karakter van de primaire correctie wordt niettemin aan de betrokken lidstaat overgelegd voordat de overeenkomstige correctie wordt toegekend.
(b)De lidstaten verklaren het verzoek binnen 30 dagen ontvankelijk door middel van een kennisgeving aan de belastingplichtige indien alle in lid 3, punt a), bedoelde informatie is ingediend. In hetzelfde tijdsbestek stellen de lidstaten de belastingplichtige in kennis van het ontbreken van de nodige informatie en geven zij de belastingplichtige ten minste 30 dagen de tijd om deze te verstrekken. Indien de belastingplichtige de gevraagde informatie niet binnen de gestelde termijn verstrekt, kan het verzoek als niet-ontvankelijk worden afgewezen.
(c)De lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de dubbele belastingheffing het gevolg is van een primaire correctie in een andere lidstaat, de procedure binnen 180 dagen na ontvangst van het verzoek van de belastingplichtige wordt afgerond met een met redenen omklede akte van aanvaarding of afwijzing.
(d)In geval van aanvaarding delen de lidstaten de belastingdienst van het andere relevante rechtsgebied de erkenning van de overeenkomstige correctie mee.
(e)De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de overeenkomstige correctie niet wordt toegekend, de belastingplichtige nog steeds procedures voor onderlinge overeenstemming kan volgen in het kader van een dubbelbelastingverdrag, het Arbitrageverdrag of Richtlijn (EU) 2017/1852.
4.Niettegenstaande de leden 2 en 3 zorgen de lidstaten ervoor dat een overeenkomstige correctie kan worden doorgevoerd naar aanleiding van gezamenlijke belastingcontroles of andere vormen van internationale administratieve samenwerking wanneer is voldaan aan de volgende voorwaarden:
(a)de relevante belastingdiensten zijn het eens over de bepaling van de zakelijke prijs;
(b)de primaire en overeenkomstige correcties worden symmetrisch toegekend voor hetzelfde bedrag in alle relevante rechtsgebieden.
5.Niettegenstaande lid 1 mogen de lidstaten bij afwezigheid van een primaire correctie alleen een neerwaartse correctie aanbrengen indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
(a)de neerwaartse correctie is in beginsel en wat het bedrag betreft in overeenstemming met het zakelijkheidsbeginsel;
(b)een bedrag gelijk aan de neerwaartse correctie wordt opgenomen in de winst van de geassocieerde onderneming in het andere rechtsgebied en wordt zowel in de lidstaat als in het andere rechtsgebied belast en bijgevolg onderworpen aan dubbele belastingheffing;
(c)de lidstaat die is verzocht de neerwaartse correctie uit te voeren, heeft de belastingdienst van het betrokken rechtsgebied in kennis gesteld van het voornemen om een neerwaartse correctie uit te voeren, onder verstrekking van alle feitelijke en juridische omstandigheden die nodig zijn om de neerwaartse correctie te beoordelen volgens het zakelijkheidsbeginsel.
Artikel 7
Compenserende correctie
De lidstaten zorgen ervoor dat een compenserende correctie in de vorm van een door de belastingplichtige geïnitieerde aanpassing aan het einde van het jaar wordt aanvaard indien is voldaan aan de volgende voorwaarden:
(a)voordat de betrokken transactie, of reeks transacties, wordt geregistreerd, heeft de belastingplichtige redelijke inspanningen geleverd om tot een zakelijk resultaat te komen;
(b)de belastingplichtige voert de correctie symmetrisch uit in de bedragen in alle betrokken lidstaten;
(c)de belastingplichtige past in de tijd consequent dezelfde aanpak toe;
(d)de belastingplichtige voert de correctie uit voordat hij de belastingaangifte indient;
(e)de belastingplichtige kan uitleggen waarom zijn prognose niet overeenkwam met het behaalde resultaat.
Artikel 8
Identificatie van de commerciële of financiële betrekkingen
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel begint met de identificatie en nauwkeurige afbakening van enerzijds de commerciële en financiële betrekkingen van de geassocieerde ondernemingen, en anderzijds de feitelijke transactie of transacties tussen de geassocieerde ondernemingen.
2.De identificatie en nauwkeurige afbakening van de commerciële en financiële betrekkingen van de geassocieerde ondernemingen en de feitelijke transactie(s) wordt gebaseerd op de volgende aspecten:
(a)een beginnend, breed inzicht in de bedrijfstak waarin de geassocieerde ondernemingen actief zijn en in de factoren die van invloed zijn op de prestaties van ondernemingen die in die sector actief zijn;
(b)een analyse van de manier waarop elke geassocieerde onderneming werkt, om haar commerciële of financiële betrekkingen met geassocieerde ondernemingen vast te stellen;
(c)een analyse van de economisch relevante kenmerken van de concerntransacties, zowel wat vorm als inhoud betreft.
Artikel 9
Verrekenprijsmethoden
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de zakelijke prijs die in het kader van een concerntransactie tussen geassocieerde ondernemingen in rekening wordt gebracht, wordt bepaald met behulp van een van de volgende verrekenprijsmethoden:
(a)de methode van de vergelijkbare vrijemarktprijs;
(b)de methode van de wederverkoopprijs;
(c)de kostprijs-plus-methode;
(d)de methode van de transactionele nettomarge;
(e)de winstsplitsingsmethode.
2.Naast de in lid 1 genoemde methoden staan de lidstaten de toepassing toe van andere waarderingsmethoden en -technieken om de zakelijke prijs te schatten, uitsluitend indien op bevredigende wijze kan worden aangetoond dat:
(a)geen van de in lid 1 bedoelde methoden in de gegeven omstandigheden geschikt of werkbaar is;
(b)de gekozen waarderingsmethode of -techniek in overeenstemming is met het zakelijkheidsbeginsel en een betrouwbaarder schatting geeft van het zakelijke resultaat dan de in lid 1 genoemde methoden.
Artikel 10
De regel van de meest geschikte methode
1.De lidstaten zorgen ervoor dat de zakelijke prijs wordt bepaald door de in de omstandigheden van het geval meest geschikte verrekenprijsmethode toe te passen.
2.De meest geschikte verrekenprijsmethode wordt gekozen uit de in artikel 9 beschreven verrekenprijsmethoden, waarbij rekening wordt gehouden met de volgende criteria:
(a)de respectieve sterke en zwakke punten van de verrekenprijsmethoden;
(b)de geschiktheid van een verrekenprijsmethode in het licht van de aard van de concerntransactie, met name bepaald aan de hand van een analyse van de functies die elke onderneming bij de concerntransactie vervult, waarbij rekening wordt gehouden met de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s;
(c)de mate van vergelijkbaarheid tussen de concern- en vrijemarkttransacties, met inbegrip van de betrouwbaarheid van eventuele vergelijkbaarheidscorrecties die vereist kunnen zijn om verschillen tussen beide soorten transacties weg te nemen;
(d)de beschikbaarheid van betrouwbare informatie die nodig is om de geselecteerde verrekenprijsmethode toe te passen.
Artikel 11
Vergelijkbaarheidsanalyse
1.De lidstaten evalueren of een concerntransactie een zakelijk resultaat oplevert door de voorwaarden van de concerntransactie te vergelijken met de voorwaarden die zouden zijn vastgesteld indien de geassocieerde ondernemingen onafhankelijk waren geweest en onder vergelijkbare omstandigheden een vergelijkbare transactie hadden uitgevoerd.
2.De lidstaten zorgen ervoor dat de onderzochte transacties vergelijkbaar zijn. Om te bepalen of twee of meer transacties vergelijkbaar zijn, moeten de volgende factoren in aanmerking worden genomen voor zover zij economisch relevant zijn voor de feiten en omstandigheden van een transactie:
(a)de contractuele voorwaarden van de transactie;
(b)de functies die door elk van de partijen bij de transactie worden uitgeoefend, rekening houdend met de gebruikte activa en de op zich genomen risico’s, met inbegrip van de wijze waarop die functies verband houden met de meer algemene creatie van waarde door de MNO-groep waartoe de partijen behoren, de omstandigheden rond de transactie en de praktijken in de sector;
(c)de kenmerken van het overgedragen eigendom of van geleverde diensten;
(d)de economische omstandigheden van de partijen en van de markt waarop de partijen actief zijn;
(e)de bedrijfsstrategieën die door de partijen worden gevolgd.
3.Een vrijemarkttransactie is vergelijkbaar met een concerntransactie indien is voldaan aan een van de volgende voorwaarden:
(a)geen van de verschillen (indien aanwezig) tussen de transacties die worden vergeleken of tussen de ondernemingen die deze transacties uitvoeren, zou een wezenlijke invloed kunnen hebben op de prijs op de vrije markt;
(b)er kunnen redelijk nauwkeurige correcties worden verricht om de materiële effecten van dergelijke verschillen weg te nemen.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat het zoeken naar vergelijkbare vrijemarkttransacties transparant en reproduceerbaar is.
Artikel 12
Bepaling van de zakelijke bandbreedte
1.De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer de toepassing van de verrekenprijsmethoden een reeks waarden oplevert, de zakelijke bandbreedte wordt bepaald aan de hand van het interkwartielbereik van de resultaten van de vergelijkbare vrijemarkttransacties.
2.Het interkwartielbereik is het bereik van het 25e tot het 75e percentiel van de resultaten die zijn afgeleid uit de vergelijkbare vrijemarkttransacties.
3.De lidstaten zorgen ervoor dat er voor een belastingplichtige geen correcties worden verricht wanneer zijn resultaten binnen de zakelijke bandbreedte vallen, tenzij wordt aangetoond dat een specifieke verschillende positionering in het bereik gerechtvaardigd is door de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
4.De lidstaten zorgen ervoor dat indien de resultaten van een concerntransactie buiten de zakelijke bandbreedte vallen, de mediaan van alle resultaten wordt gecorrigeerd, tenzij wordt aangetoond dat een ander punt in het bereik een zakelijke prijs geeft, rekening houdend met de omstandigheden van het specifieke geval. De mediaan is het 50e percentiel van de reeks resultaten van vergelijkbare vrijemarkttransacties.
Artikel 13
Documentatie over verrekenprijzen
1.De lidstaten zorgen ervoor dat een belastingplichtige beschikt over voldoende informatie en analyses om te verifiëren dat de voorwaarden van zijn transacties met geassocieerde ondernemingen in overeenstemming zijn met artikel 4, lid 1, en dat die informatie en analyses ten minste de in de artikelen 8, 9, 10, 11 en 12 bedoelde elementen moeten omvatten.
2.De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 18 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van de in lid 1 bedoelde regel met betrekking tot de documentatie door gemeenschappelijke modellen vast te leggen, taalkundige vereisten vast te stellen en te bepalen welk type belastingplichtige zich aan deze modellen moet houden en welke termijnen in acht moeten worden genomen.
HOOFDSTUK III
ORGANISATIE
Artikel 14
Toepassing van het zakelijkheidsbeginsel
1.De lidstaten nemen in de nationale regels ter omzetting van de verrekenprijsregels van hoofdstuk II van deze richtlijn bepalingen op die ervoor zorgen dat die verrekenprijsregels worden toegepast op een wijze die in overeenstemming is met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen.
2.De Raad kan, in overeenstemming met de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen, nadere regels vaststellen voor de wijze waarop het zakelijkheidsbeginsel en de andere bepalingen van hoofdstuk II van deze richtlijn moeten worden toegepast bij specifieke transacties teneinde de fiscale zekerheid te vergroten en het risico van dubbele belastingheffing te beperken. Die specifieke transacties of verrichtingen zijn de volgende:
(a)de overdracht van immateriële activa of rechten op immateriële activa tussen geassocieerde ondernemingen, waaronder moeilijk te waarderen immateriële activa;
(b)het verlenen van diensten tussen geassocieerde ondernemingen, met inbegrip van marketing- en distributiediensten;
(c)kostenbijdrageregelingen tussen geassocieerde ondernemingen;
(d)transacties tussen geassocieerde ondernemingen in het kader van bedrijfsherstructureringen;
(e)financiële transacties;
(f)verrichtingen tussen het hoofdkantoor en vaste inrichtingen.
3.De in lid 2 bedoelde regels worden vastgesteld door middel van uitvoeringshandelingen van de Raad op basis van een voorstel van de Commissie.
HOOFDSTUK IV
SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
Evaluatie
1.De Commissie onderzoekt en evalueert de toepassing van deze richtlijn om de vijf jaar en legt een verslag over de evaluatie ervan voor aan het Europees Parlement en de Raad. Het eerste verslag wordt uiterlijk op 31 december 2031 ingediend.
2.De lidstaten verstrekken de Commissie overeenkomstig lid 3 relevante informatie voor de evaluatie van de richtlijn met het oog op het verbeteren van de toepassing van het zakelijkheidsbeginsel teneinde dubbele belastingheffing te voorkomen en fiscaal misbruik te bestrijden.
3.De Commissie specificeert door middel van uitvoeringshandelingen de informatie die de lidstaten overeenkomstig lid 2 met het oog op de evaluatie moeten verstrekken, alsmede het formaat en de voorwaarden voor de mededeling van die informatie. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 17 bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
4.De krachtens de lid 2 aan de Commissie verstrekte informatie wordt door de Commissie overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op de instellingen van de Unie en artikel 16 van deze richtlijn vertrouwelijk gehouden.
5.De krachtens lid 2 door een lidstaat aan de Commissie verstrekte informatie, alsmede alle door de Commissie opgestelde verslagen of bescheiden waarin van die informatie gebruik wordt gemaakt, kunnen aan andere lidstaten worden doorgegeven. De informatie valt onder de geheimhoudingsplicht en geniet de bescherming waarin het nationale recht van de ontvangende lidstaat met betrekking tot soortgelijke inlichtingen voorziet.
Artikel 16
Gegevensbescherming
1.De lidstaten mogen in het kader van deze richtlijn persoonsgegevens verwerken met het oog op de toepassing van artikel 5. Bij de verwerking van persoonsgegevens voor de doeleinden van deze richtlijn worden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten beschouwd als verwerkingsverantwoordelijken als bedoeld in artikel 4, lid 7, van Verordening (EU) 2016/679, binnen het toepassingsgebied van hun respectieve activiteiten uit hoofde van deze richtlijn.
2.Gegevens, met inbegrip van persoonsgegevens, die overeenkomstig deze richtlijn zijn verwerkt, worden niet langer bewaard dan nodig is om de doeleinden van deze richtlijn te verwezenlijken, in overeenstemming met de nationale wetgeving inzake verjaring van elke verwerkingsverantwoordelijke, maar in geen geval langer dan tien jaar.
Artikel 17
Comitéprocedure
1.De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2014 38 .
2.Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 18
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1.De bevoegdheid om de in artikel 13 bedoelde gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend overeenkomstig de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.De Raad kan de in artikel 13 neergelegde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
3.Vóór de vaststelling van de gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord over beter wetgeven van 13 april 2016.
4.Zodra de Commissie de gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan kennisgeving aan de Raad.
5.De overeenkomstig artikel 13 vastgestelde gedelegeerde handelingen treden onverwijld in werking en zijn van toepassing zolang de Raad geen bezwaar maakt. De Raad kan binnen twee maanden na kennisgeving van een gedelegeerde handeling bezwaar maken tegen die handeling. Die termijn kan op initiatief van de Raad met twee maanden worden verlengd. In dat geval trekt de Commissie de handeling onmiddellijk in na de kennisgeving van het besluit waarbij de Raad bezwaar maakt.
Artikel 19
Informatieverstrekking aan het Europees Parlement
Het Europees Parlement wordt door de Commissie in kennis gesteld van de vastgestelde gedelegeerde handelingen, van de bezwaren daartegen en van de intrekking van de bevoegdheidsdelegatie door de Raad.
6.
Artikel 20
Omzetting
1.De lidstaten dienen uiterlijk op [31 december 2025]de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.
Zij passen die bepalingen toe vanaf [1 januari 2026].
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2.De lidstaten doen de Commissie mededeling van de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 21
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 22
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Straatsburg,
Voor de Raad
De voorzitter
FINANCIEEL MEMORANDUM
1.KADER VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
1.1.Benaming van het voorstel/initiatief
Richtlijn inzake verrekenprijzen
1.2.Betrokken beleidsterrein(en)
Belastingbeleid
1.3.Het voorstel/initiatief betreft:
een nieuwe actie
een nieuwe actie na een proefproject/voorbereidende actie 39
de verlenging van een bestaande actie
de samenvoeging of ombuiging van een of meer acties naar een andere/een nieuwe actie
1.4.Doelstelling(en)
1.4.1.Algemene doelstelling(en)
Verhoging van de fiscale zekerheid; het voorstel beoogt de fiscale zekerheid te vergroten door een duidelijkere en meer gemeenschappelijke aanpak van verrekenprijzen in de EU in te voeren.
1.4.2.Specifieke doelstelling(en)
1) De opneming van het zakelijkheidsbeginsel in het recht van de Unie
2) Verduidelijking van de rol van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen
3) Zorgen voor een samenhangende toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in de hele Unie
4) Vermindering van dubbele belastingheffing en dubbele niet-belastingheffing
1.4.3.Verwachte resulta(a)t(en) en gevolg(en)
Vermeld de gevolgen die het voorstel/initiatief zou moeten hebben op de begunstigden/doelgroepen.
Duidelijkere en meer geharmoniseerde regels zouden ook kunnen leiden tot een vermindering van het aantal geschillen over verrekenprijzen in de EU en tot een vermindering van dubbele belastingheffing en dubbele niet-belastingheffing. Een meer gemeenschappelijke aanpak van verrekenprijzen kan leiden tot een verlaging van de kosten in verband met de naleving van verrekenprijsregels in de verschillende lidstaten.
1.4.4.Prestatie-indicatoren
Vermeld de indicatoren voor de monitoring van de voortgang en de beoordeling van de resultaten
1) Doelstelling: vermindering van het risico op dubbele belastingheffing en geschillen.
Indicatoren: aantal geschillen over dubbele belastingheffing tussen lidstaten, die als “nieuwe zaken” worden aangemerkt (nadat de richtlijn inzake verrekenprijzen van toepassing werd) in procedures voor onderling overleg (POO’s) en arbitrage.
Meetinstrumenten: gegevens verzameld door DG TAXUD over nieuwe POO’s en aantallen zaken in het kader van het Arbitrageverdrag en de richtlijn van de Raad betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie.
2) Doelstelling: verhoging van de fiscale zekerheid
Indicatoren: aantal geschillen over dubbele belastingheffing tussen lidstaten, die als “nieuwe zaken” worden aangemerkt (nadat de richtlijn inzake verrekenprijzen van toepassing werd) in procedures voor onderling overleg (POO’s) en arbitrage.
Meetinstrumenten: gegevens verzameld door DG TAXUD over nieuwe POO’s en aantallen zaken in het kader van het Arbitrageverdrag en de richtlijn van de Raad betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie.
1.5.Motivering van het voorstel/initiatief
1.5.1.Behoefte(n) waarin op korte of lange termijn moet worden voorzien, met een gedetailleerd tijdschema voor de uitrol van het initiatief
De Commissie streeft ernaar om ontwerpuitvoeringshandelingen voor te stellen met betrekking tot de meeste in artikel 14 vermelde transacties en om in de eerste vijf jaar van toepassing van de richtlijn verdere specificaties te geven met betrekking tot uniforme verrekenprijsdocumentatie zoals vermeld in artikel 13.
1.5.2.Toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de EU (deze kan het resultaat zijn van verschillende factoren, bijvoorbeeld coördinatiewinst, rechtszekerheid, grotere doeltreffendheid of complementariteit). Voor de toepassing van dit punt wordt onder “toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de Unie” verstaan de waarde die een optreden van de Unie oplevert bovenop de waarde die zou zijn gecreëerd indien alleen de lidstaat een maatregel had getroffen.
Redenen voor maatregelen op EU-niveau (ex ante)
Alle EU-lidstaten hebben het zakelijkheidsbeginsel opgenomen in hun nationale wetgeving. Niettemin vertonen de nationale wetgevingen van de lidstaten relevante onderlinge verschillen. Bovendien verschillen de status en rol van de OESO-richtlijnen voor verrekenprijzen van lidstaat tot lidstaat, waardoor uiteenlopende interpretaties van het zakelijkheidsbeginsel ontstaan.
Verwachte gegenereerde toegevoegde waarde van de Unie (ex post)
Vanwege het inherente grensoverschrijdende element van verrekenprijzen komt de toegevoegde waarde van de betrokkenheid van de Unie voort uit de mogelijkheid om een EU-brede gemeenschappelijke aanpak van verrekenprijzen vast te stellen die zal resulteren in grotere fiscale zekerheid; dit kan alleen op EU-niveau worden bereikt.
1.5.3.Nuttige ervaring die bij soortgelijke activiteiten in het verleden is opgedaan
Dit wetgevingsinitiatief is nieuw op EU-niveau. De verrekenprijsregels worden op EU-niveau niet geharmoniseerd door middel van wetgevingsbesluiten. In het verleden heeft de Commissie verrekenprijskwesties afgehandeld via het Gezamenlijk EU-Forum voor verrekenprijzen 40 , een deskundigengroep die in 2002 door de Commissie is opgericht om aan de Commissie pragmatische, niet-wetgevende oplossingen voor te stellen voor praktische problemen die voortvloeien uit de verrekenprijspraktijken in de EU. Het mandaat van het Forum liep in maart 2019 af en is niet verlengd.
1.5.4.Verenigbaarheid met het meerjarige financiële kader en eventuele synergie met andere passende instrumenten
Deze richtlijn weerspiegelt een van de acties die zijn vastgelegd in het “actieplan voor billijke en eenvoudige belastingheffing ter ondersteuning van de herstelstrategie”. Zorgen voor billijke belastingheffing vereist het voorkomen van fiscaal misbruik. In het voorstel zal gebruik worden gemaakt van vergelijkbare procedures, regelingen en IT-instrumenten als die welke reeds in het kader van de DAC zijn vastgesteld of worden ontwikkeld.
1.5.5.Beoordeling van de verschillende beschikbare financieringsopties, waaronder mogelijkheden voor herschikking
Om een uitvoeringshandeling voor te stellen, zal de Commissie moeten samenwerken met deskundigen op het gebied van verrekenprijzen en bijeenkomsten moeten organiseren om hun advies in te winnen. Mogelijk zal er een permanente deskundigengroep worden opgericht om de uitwisseling van expertise mogelijk te maken. De relevante kosten van deze bijeenkomsten worden gefinancierd uit de EU-begroting.
1.6.Duur en financiële gevolgen van het voorstel/initiatief
Beperkte geldigheidsduur
– van kracht vanaf JJJJ tot en met JJJJ
– financiële gevolgen vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor vastleggingskredieten en vanaf JJJJ tot en met JJJJ voor betalingskredieten
Onbeperkte geldigheidsduur
–uitvoering met een opstartperiode vanaf JJJJ tot en met JJJJ,
–gevolgd door een volledige uitvoering.
1.7.Wijze(n) van uitvoering van de begroting 41
Direct beheer door de Commissie
– door haar diensten, waaronder het personeel in de delegaties van de Unie;
– door de uitvoerende agentschappen.
Gedeeld beheer met de lidstaten
Indirect beheer door begrotingsuitvoeringstaken te delegeren aan:
– derde landen of de door hen aangewezen organen;
– internationale organisaties en hun agentschappen (geef aan welke);
– de EIB en het Europees Investeringsfonds;
– de in de artikelen 70 en 71 van het Financieel Reglement bedoelde organen;
– publiekrechtelijke organen;
– organen met een openbare dienstverleningstaak, voor zover zij zijn voorzien van voldoende financiële garanties;
– privaatrechtelijke organen van een lidstaat, waaraan de uitvoering van een publiek-privaat partnerschap is toevertrouwd en die voldoende financiële garanties bieden;
– organen of personen aan wie de uitvoering van specifieke maatregelen op het gebied van het GBVB in het kader van titel V van het VEU is toevertrouwd en die worden genoemd in de betrokken basishandeling.
–Verstrek, indien meer dan een beheersvorm is aangekruist, extra informatie onder “Opmerkingen”.
Opmerkingen
2.BEHEERSMAATREGELEN
2.1.Regels inzake het toezicht en de verslagen
Vermeld frequentie en voorwaarden.
De Commissie zal ervoor zorgen dat er regelingen zijn getroffen om de werking van de maatregel te monitoren en te evalueren en het resultaat ervan te toetsen aan de belangrijkste beleidsdoelstellingen.
De lidstaten dienen jaarlijks gegevens in bij de Commissie met de informatie die wordt vermeld in de bovenstaande tabel over prestatie-indicatoren die zullen worden gebruikt om toe te zien op de naleving van de richtlijn. Naarmate er meer monitoringgegevens beschikbaar zijn, en indien zulks nodig wordt geacht, zal de Commissie nagaan of bepaalde aspecten in de uitvoeringshandeling voor het rapportagesysteem moeten worden herzien.
Vijf jaar na de invoering van de richtlijn zal een evaluatie plaatsvinden, die de Commissie in staat zal stellen om de resultaten van het beleid te toetsen aan de doelstellingen, evenals de algemene effecten met betrekking tot het verbeteren van de uniforme toepassing van het zakelijkheidsbeginsel in de hele EU en ook het verminderen van dubbele belastingheffing en dubbele niet-belastingheffing.
2.2.Beheers- en controlesyste(e)m(en)
2.2.1.Rechtvaardiging van de voorgestelde beheersvorm(en), uitvoeringsmechanisme(n) voor financiering, betalingsvoorwaarden en controlestrategie
De uitvoering van het initiatief zal afhangen van de bevoegde autoriteiten (belastingdiensten) van de lidstaten.
Na de goedkeuring van de richtlijn zal de Commissie alleen betrokken zijn bij het opstellen van de regels door middel van uitvoeringshandelingen en zal zij alleen optreden in geval van inbreuken op de richtlijn.
2.2.2.Informatie over de geïdentificeerde risico’s en het systeem/de systemen voor interne controle dat is/die zijn opgezet om die risico’s te beperken
De belangrijkste elementen van de controlestrategie zijn de volgende:
Aanbestedingscontracten
De in het Financieel Reglement vastgestelde procedures voor de controle op overheidsopdrachten: opdrachten worden pas geplaatst nadat de diensten van de Commissie de standaardprocedure voor de verificatie van betalingen hebben verricht, rekening houdend met contractuele verplichtingen en goed financieel en algemeen beheer. In alle contracten die door de Commissie en de begunstigden worden gesloten, zullen fraudebestrijdingsmaatregelen (controles, rapporten enz.) worden opgenomen. Voor ieder contract wordt een afzonderlijk bestek opgesteld, dat als basis voor het contract zal dienen. Het opleveringsproces verloopt strikt volgens de TEMPO-methodologie van DG TAXUD: de op te leveren goederen of diensten worden geëvalueerd, indien nodig aangepast en ten slotte uitdrukkelijk aanvaard (of geweigerd). Facturen kunnen niet worden betaald zonder een “brief van aanvaarding”.
Technische verificatie bij opdrachten
DG TAXUD controleert de op te leveren goederen of diensten en oefent toezicht uit op de door de contractanten verrichte werkzaamheden of verleende diensten. DG TAXUD voert ook regelmatig kwaliteits- en veiligheidscontroles bij zijn contractanten uit. Bij kwaliteitscontroles wordt onderzocht of de contractanten daadwerkelijk handelen volgens de in hun kwaliteitsplannen vastgestelde regels en procedures. Bij veiligheidscontroles worden de specifieke processen, procedures en organisatie onderzocht.
Bovenop voornoemde controles verricht DG TAXUD ook de traditionele financiële controles:
Verificatie vooraf van vastleggingen
Alle vastleggingen bij DG TAXUD worden door het hoofd van de eenheid Financiën en HR Business Correspondent geverifieerd. Dit betekent dat 100 % van de vastgelegde kredieten aan verificatie vooraf wordt onderworpen. Deze procedure geeft een hoge mate van zekerheid ten aanzien van de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen.
Verificatie vooraf van betalingen
100 % van de betalingen wordt vooraf gecontroleerd. Bovendien wordt iedere week willekeurig ten minste één betaling (uit alle uitgavencategorieën) geselecteerd voor een extra verificatie vooraf door het hoofd van de eenheid Financiën en HR Business Correspondent. Wat de dekking van de verificatie betreft, is geen streefcijfer vastgesteld, omdat het de bedoeling is om de betalingen “willekeurig” te controleren teneinde na te gaan of alle betalingen zijn voorbereid volgens de regels. De overige betalingen worden op dagelijkse basis afgewikkeld volgens de geldende regels.
Verklaringen van de subgedelegeerde ordonnateurs
Alle subgedelegeerde ordonnateurs ondertekenen een verklaring bij het jaarlijkse activiteitenverslag voor het jaar in kwestie. Deze verklaringen dekken de verrichtingen in het kader van het programma. De subgedelegeerde ordonnateurs verklaren dat de verrichtingen met betrekking tot de uitvoering van de begroting hebben plaatsgevonden in overeenstemming met de beginselen van goed financieel beheer, dat de opgezette beheers- en controlesystemen voldoende zekerheid bieden ten aanzien van de wettigheid en de regelmatigheid van de verrichtingen, en dat de aan deze verrichtingen verbonden risico’s duidelijk zijn geïdentificeerd, deze zijn gerapporteerd en er maatregelen zijn genomen om ze te ondervangen.
2.2.3.Raming en motivering van de kosteneffectiviteit van de controles (verhouding van de controlekosten tot de waarde van de desbetreffende financiële middelen) en evaluatie van het verwachte foutenrisico (bij betaling en bij afsluiting)
Dankzij deze controles heeft DG TAXUD voldoende zekerheid omtrent de kwaliteit en de regelmatigheid van de uitgaven en wordt het risico van niet-naleving beperkt. De hierboven beschreven controlestrategie brengt de potentiële risico’s onder het streefcijfer van 2 % en bestrijkt alle begunstigden. Het nemen van nog andere extra maatregelen, om de risico’s verder te beperken, zou tot onevenredig hoge kosten leiden en zijn derhalve niet gepland. De totale kosten voor de uitvoering van de hierboven beschreven controlestrategie — voor alle uitgaven in het kader van het Fiscalis-programma — zijn beperkt tot 1,6 % van de totale verrichte betalingen. Zij zullen naar verwachting op dit niveau blijven voor dit initiatief. De controlestrategie voor het programma elimineert het risico van niet-naleving nagenoeg volledig en blijft in verhouding tot de risico’s die zich voordoen.
2.3.Maatregelen ter voorkoming van fraude en onregelmatigheden
Vermeld de bestaande en geplande preventie- en beschermingsmaatregelen, bijvoorbeeld in het kader van de fraudebestrijdingsstrategie.
Het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) kan, overeenkomstig de bepalingen en procedures van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad3 en Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad4, onderzoeken instellen, met inbegrip van controles en verificaties ter plaatse, om vast te stellen of er sprake is geweest van fraude, corruptie of andere onwettige activiteiten in verband met een subsidieovereenkomst of -besluit of een uit hoofde van deze verordening gefinancierd contract waardoor de financiële belangen van de Unie zijn geschaad.
3.GERAAMDE FINANCIËLE GEVOLGEN VAN HET VOORSTEL/INITIATIEF
3.1.Rubriek(en) van het meerjarige financiële kader en betrokken begrotingsonderde(e)l(en) voor uitgaven
·Bestaande begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarig financieel kader |
Begrotingsonderdeel |
Soort
|
Bijdrage |
||||
Nummer
|
GK/NGK 42 |
van EVA-landen 43 |
van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten 44 |
van andere derde landen |
andere bestemmingsontvangsten |
||
Verbetering van de werking van de belastingstelsels |
GK |
NEE |
NEE |
NEE |
NEE |
·Te creëren nieuwe begrotingsonderdelen
In volgorde van de rubrieken van het meerjarig financieel kader en de begrotingsonderdelen.
Rubriek van het meerjarig financieel kader |
Begrotingsonderdeel |
Soort
|
Bijdrage |
|||
Nummer
|
GK/NGK |
van EVA-landen |
van kandidaat-lidstaten en aspirant-kandidaten |
van andere derde landen |
andere bestemmingsontvangsten |
|
[XX.YY.YY.YY] |
GK |
JA/NEE |
JA/NEE |
JA/NEE |
JA/NEE |
3.2.Geraamde financiële gevolgen van het voorstel inzake kredieten
3.2.1.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de beleidskredieten
– Voor het voorstel/initiatief zijn geen beleidskredieten nodig
– Voor het voorstel/initiatief zijn beleidskredieten nodig, zoals hieronder nader wordt toegelicht:
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Rubriek van het meerjarig financieel kader |
Nummer |
03 04 0100 |
DG: TAXUD |
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
TOTAAL |
|||
□ Beleidskredieten |
||||||||||
Begrotingsonderdeel 46 |
Vastleggingen |
1a |
0,065 |
0,065 |
0,065 |
0,195 |
||||
Betalingen |
2a |
0,065 |
0,065 |
0,065 |
0,195 |
|||||
Begrotingsonderdeel |
Vastleggingen |
1b |
||||||||
Betalingen |
2b |
|||||||||
Uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten 47 |
||||||||||
Begrotingsonderdeel |
3 |
|||||||||
TOTAAL kredieten
|
Vastleggingen |
= 1a + 1b +3 |
0,065 |
0,065 |
0,065 |
0,195 |
||||
Betalingen |
=2a+2b +3 |
0,065 |
0,065 |
0,065 |
0,195 |
|
Vastleggingen |
4 |
||||||||
Betalingen |
5 |
|||||||||
□ TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten |
6 |
|||||||||
TOTAAL kredieten
|
Vastleggingen |
= 4 + 6 |
||||||||
Betalingen |
= 5 + 6 |
Wanneer het voorstel/initiatief gevolgen heeft voor meerdere beleidsrubrieken, herhaal bovenstaand deel:
□ Totaal beleidskredieten (alle beleidsrubrieken) |
Vastleggingen |
4 |
||||||||
Betalingen |
5 |
|||||||||
TOTAAL uit het budget van specifieke programma’s gefinancierde administratieve kredieten (alle beleidsrubrieken) |
6 |
|||||||||
TOTAAL kredieten voor
|
Vastleggingen |
= 4 + 6 |
||||||||
Betalingen |
= 5 + 6 |
|
7 |
“Administratieve uitgaven” |
Dit deel moet worden ingevuld aan de hand van de “administratieve begrotingsgegevens”, die eerst moeten worden opgenomen in de bijlage bij het financieel memorandum (bijlage 5 bij het besluit van de Commissie betreffende de interne uitvoeringsvoorschriften voor de afdeling “Commissie” van de algemene begroting van de Europese Unie), te uploaden in DECIDE met het oog op overleg tussen de diensten.
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) |
TOTAAL |
|||||
DG TAXUD |
||||||||||
□ Personele middelen |
1,026 |
1,026 |
1,026 |
3,078 |
||||||
□ Andere administratieve uitgaven |
0,052 |
0,052 |
0,52 |
0,156 |
||||||
TOTAAL DG TAXUD |
Kredieten |
1,078 |
1,078 |
1,078 |
3,234 |
TOTAAL kredieten
|
(totaal vastleggingen = totaal betalingen) |
1,078 |
1,078 |
1,078 |
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) |
TOTAAL |
|||||
TOTAAL kredieten voor
|
Vastleggingen |
1,143 |
1,143 |
1,143 |
3,429 |
|||||
Betalingen |
0,065 |
0,065 |
0,065 |
0,195 |
3.2.2.Geraamde output, gefinancierd met operationele kredieten
Vastleggingskredieten, in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Vermeld doelstellingen en outputs |
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) |
TOTAAL |
|||||||||||||
OUTPUTS |
|||||||||||||||||||
Type 49 |
Gem. kosten |
Aantal |
Kosten |
Aantal |
Kosten |
Aantal |
Kosten |
Aantal |
Kosten |
Aantal |
Kosten |
Aantal |
Kosten |
Aantal |
Kosten |
Totaal aantal |
Totale kosten |
||
SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 1 50 ... |
|||||||||||||||||||
- Output |
|||||||||||||||||||
- Output |
|||||||||||||||||||
- Output |
|||||||||||||||||||
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 1 |
|||||||||||||||||||
SPECIFIEKE DOELSTELLING nr. 2… |
|||||||||||||||||||
- Output |
|||||||||||||||||||
Subtotaal voor specifieke doelstelling nr. 2 |
|||||||||||||||||||
TOTAAL |
3.2.3.Samenvatting van de geraamde gevolgen voor de administratieve kredieten
– Voor het voorstel/initiatief zijn geen administratieve kredieten nodig
– Voor het voorstel/initiatief zijn administratieve kredieten nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) |
TOTAAL |
RUBRIEK 7
|
||||||||
Personele middelen |
1,026 |
1,026 |
1,026 |
3,078 |
||||
Andere administratieve uitgaven |
0,052 |
0,052 |
0,052 |
0,156 |
||||
Subtotaal RUBRIEK 7
|
1,078 |
1,078 |
1,078 |
3,234 |
Buiten RUBRIEK 7
52
|
||||||||
Personele middelen |
||||||||
Andere administratieve
|
||||||||
Subtotaal buiten
|
TOTAAL |
1,078 |
1,078 |
1,078 |
3,234 |
De benodigde kredieten voor personeel en andere administratieve uitgaven zullen worden gefinancierd uit de kredieten van het DG die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
3.2.3.1.Geraamde personeelsbehoeften
– Voor het voorstel/initiatief zijn geen personele middelen nodig
– Voor het voorstel/initiatief zijn personele middelen nodig, zoals hieronder nader wordt beschreven:
Raming in voltijdequivalenten
Jaar
|
Jaar
|
Jaar 2027 |
Jaar |
Jaar |
Jaar |
Totaal |
|||
□ Posten opgenomen in de lijst van het aantal ambten (ambtenaren en tijdelijke functionarissen) |
|||||||||
20 01 02 01 (zetel en vertegenwoordigingen van de Commissie) |
6 |
6 |
6 |
6 |
|||||
20 01 02 03 (delegaties) |
|||||||||
01 01 01 01 (onderzoek door derden) |
|||||||||
01 01 01 11 (eigen onderzoek) |
|||||||||
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) |
|||||||||
□ Extern personeel (in voltijdequivalenten: VTE) 53 |
|||||||||
20 02 01 (AC, END, INT van de “totale financiële middelen”) |
|||||||||
20 02 03 (AC, AL, END, INT en JPD in de delegaties) |
|||||||||
XX 01 xx yy zz 54 |
– bij de centrale diensten |
||||||||
– in delegaties |
|||||||||
01 01 01 02 (AC, END, INT – onderzoek onder contract) |
|||||||||
01 01 01 12 (AC, END, INT – eigen onderzoek) |
|||||||||
Ander begrotingsonderdeel (te vermelden) |
|||||||||
TOTAAL |
6 |
6 |
6 |
6 |
XX is het beleidsterrein of de begrotingstitel.
De benodigde personele middelen zullen worden gefinancierd uit de middelen die reeds voor het beheer van deze actie zijn toegewezen en/of binnen het DG zijn herverdeeld, eventueel aangevuld met middelen die in het kader van de jaarlijkse toewijzingsprocedure met inachtneming van de budgettaire beperkingen aan het beherende DG kunnen worden toegewezen.
Beschrijving van de uit te voeren taken:
Ambtenaren en tijdelijk personeel |
Voorbereiding van vergaderingen en correspondentie met de lidstaten, voorbereiding van uitvoeringshandelingen, organisatie van bijeenkomsten met deskundigen, deelname aan vergaderingen van de OESO. Momenteel beschikt DG TAXUD niet over de nodige middelen, zodat er extra vte’s zouden moeten worden toegevoegd aan de toekomstige begroting van DG TAXUD. |
Extern personeel |
3.2.4.Verenigbaarheid met het huidig meerjarig financieel kader
Het voorstel/initiatief:
– kan volledig worden gefinancierd door middel van herschikking binnen de relevante rubriek van het meerjarige financieel kader (MFK).
Zet uiteen welke herprogrammering nodig is, onder vermelding van de betrokken begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen. Verstrek een Excel-tabel in het geval van een omvangrijke herprogrammeringsexercitie.
– hiervoor moet een beroep worden gedaan op de niet-toegewezen marge in de desbetreffende rubriek van het MFK en/of op de speciale instrumenten zoals gedefinieerd in de MFK-verordening.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen, de desbetreffende bedragen en de voorgestelde instrumenten.
– hiervoor is een herziening van het MFK nodig.
Zet uiteen wat nodig is, onder vermelding van de betrokken rubrieken en begrotingsonderdelen en de desbetreffende bedragen.
3.2.5.Bijdragen van derden
Het voorstel/initiatief:
– voorziet niet in medefinanciering door derden
– voorziet in medefinanciering door derden, zoals hieronder wordt geraamd:
Kredieten in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) |
Totaal |
|||
Medefinancieringsbron |
||||||||
TOTAAL medegefinancierde kredieten |
3.3.Geraamde gevolgen voor de ontvangsten
– Het voorstel/initiatief heeft geen financiële gevolgen voor de ontvangsten
– Het voorstel/initiatief heeft de hieronder beschreven financiële gevolgen:
– voor de eigen middelen
– voor de overige inkomsten
– geef aan of de ontvangsten worden toegewezen aan de begrotingsonderdelen voor uitgaven
in miljoen EUR (tot op drie decimalen)
Begrotingsonderdeel voor ontvangsten: |
Voor het lopende begrotingsjaar beschikbare kredieten |
Gevolgen van het voorstel/initiatief 56 |
||||||
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Jaar
|
Zoveel jaren als nodig om de duur van de gevolgen weer te geven (zie punt 1.6) |
||||
Artikel …………. |
Vermeld voor de toegewezen ontvangsten het betrokken begrotingsonderdeel/de betrokken begrotingsonderdelen voor uitgaven.
Andere opmerkingen (bv. over de methode/formule voor de berekening van de gevolgen voor de ontvangsten of andere informatie).
EUROPESE COMMISSIE
Straatsburg, 12.9.2023
COM(2023) 529 final
BIJLAGE
bij Voorstel voor een richtlijn van de Raad
inzake verrekenprijzen
EMPTY