Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0366

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD betreffende betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt, houdende wijziging van Richtlijn 98/26/EG en houdende intrekking van Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG

    COM/2023/366 final

    Brussel, 28.6.2023

    COM(2023) 366 final

    2023/0209(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt, houdende wijziging van Richtlijn 98/26/EG en houdende intrekking van Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG

    (Voor de EER relevante tekst)

    {SEC(2023) 256 final} - {SWD(2023) 231 final} - {SWD(2023) 232 final}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    De tweede richtlijn betalingsdiensten (PSD2 1 ) voorziet in een rechtskader voor alle retailbetalingen in de EU, zowel in euro als in andere valuta’s en zowel binnenlands als grensoverschrijdend. Bij de eerste richtlijn betalingsdiensten (PSD1 2 ), die in 2007 werd vastgesteld, is een geharmoniseerd rechtskader voor de totstandbrenging van een geïntegreerde EU-markt voor betalingen gecreëerd. Voortbouwend op PSD1, heeft PSD2 belemmeringen voor nieuwe soorten betalingsdiensten weggenomen en de consumentenbescherming en -veiligheid verbeterd. De meeste regels van PSD2 gelden al sinds januari 2018, maar sommige regels, zoals die inzake sterke cliëntauthenticatie (SCA), zijn pas sinds september 2019 van toepassing.

    PSD2 bevat zowel regels voor het aanbieden van betalingsdiensten door betalingsdienstaanbieders als regels voor de vergunningverlening aan en het toezicht op één specifieke categorie betalingsdienstaanbieders, te weten betalingsinstellingen. De andere categorieën betalingsdienstaanbieders bestaan met name uit kredietinstellingen, die onder de bankwetgeving van de EU vallen 3 , en instellingen voor elektronisch geld, die in de richtlijn elektronisch geld geregeld zijn 4 .

    De mededeling van de Commissie van 2020 over een strategie voor retailbetalingen voor de EU 5 bevat de prioriteiten van de Commissie met betrekking tot de sector retailbetalingen voor de mandaatsperiode van het huidige college van commissarissen (2019-2024). Die mededeling ging vergezeld van een strategie voor het digitale geldwezen, waarin de prioriteiten voor de digitale agenda in de financiële sector met uitzondering van betalingen werden vastgesteld. In de strategie voor retailbetalingen werd aangekondigd dat “[de Commissie] eind 2021 [...] een uitgebreide evaluatie van de toepassing en het effect van PSD2 [zal] starten”. Die evaluatie is naar behoren uitgevoerd, grotendeels in 2022, en heeft geleid tot een besluit van de Commissie om wijzigingen van PSD2 voor te stellen teneinde de werking ervan te verbeteren. Die wijzigingen zijn vervat in twee voorstellen: het onderhavige voorstel voor een richtlijn betreffende betalingsdiensten en elektronischgelddiensten, waarin de nadruk ligt op de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen (en waarbij bepaalde andere richtlijnen worden gewijzigd), en een voorstel voor een verordening betreffende betalingsdiensten in de EU.

    De voorgestelde herziening van PSD2 is opgenomen in het werkprogramma van de Commissie voor 2023, samen met een gepland wetgevingsinitiatief inzake een kader voor de toegang tot financiële gegevens, waarbij de toegang tot en het gebruik van financiële gegevens worden uitgebreid van betaalrekeningen naar meer financiële diensten.

    Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    De bestaande beleidsbepalingen die relevant zijn voor dit initiatief zijn onder meer andere wetgeving op het gebied van retailbetalingen, andere wetgeving inzake financiële diensten die ook van toepassing is op betalingsdienstaanbieders en horizontaal toepasselijke Uniewetgeving die van invloed is op de sector retailbetalingen. Bij de voorbereiding van dit voorstel is alles in het werk gesteld om de samenhang met deze bepalingen te verzekeren.

    Andere wetgeving op het gebied van retailbetalingen, naast voornoemde wetgeving, is bijvoorbeeld de SEPA-verordening (Single Euro Payments Area, gemeenschappelijke betalingsruimte voor de euro) van 2012, waarbij de technische vereisten voor overmakingen en automatische afschrijvingen in euro zijn geharmoniseerd 6 . De Commissie heeft 26 oktober 2022 een wijziging van de SEPA-verordening voorgesteld teneinde het gebruik van instantbetalingen in euro in de EU te versnellen en te vergemakkelijken 7 . Met de verordening betreffende grensoverschrijdende betalingen zijn de vergoedingen voor binnenlandse en grensoverschrijdende overmakingen in euro gelijkgetrokken 8 . In de verordening betreffende interbancaire vergoedingen zijn maximumniveaus voor dergelijke vergoedingen vastgesteld 9 .

    Andere relevante wetgeving inzake financiële diensten omvat onder meer de finaliteitsrichtlijn 10 , waarvoor dit voorstel een gerichte wijziging bevat, de verordening betreffende markten in cryptoactiva (MiCA) 11 , de wet digitale operationele weerbaarheid inzake cyberbeveiliging (DORA) 12 en de antiwitwasrichtlijn, waarvoor een pakket met voorgestelde wijzigingen momenteel door de medewetgevers wordt besproken.

    Het initiatief is volledig in overeenstemming met andere initiatieven van de Commissie zoals beschreven in de EU-strategie voor het digitale geldwezen 13 van de Commissie, die samen met de strategie voor retailbetalingen werd vastgesteld en gericht is op het bevorderen van de digitale transformatie van het geldwezen en de economie van de EU en het tegengaan van versnippering van de digitale interne markt.

    Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

    Het initiatief is ook in overeenstemming met de mededeling van de Commissie van 2021 getiteld “Het Europese economisch-financieel bestel: openheid, kracht en veerkracht stimuleren” 14 , waarin nogmaals wordt gewezen op het belang van haar strategie voor retailbetalingen en van digitale innovatie in het geldwezen voor het versterken van de eengemaakte markt voor financiële diensten. In dezelfde mededeling werd bevestigd dat de Commissie en de diensten van de Europese Centrale Bank samen op technisch niveau een brede reeks beleidsmatige, juridische en technische kwesties zullen bezien die zich bij een mogelijke introductie van een digitale euro kunnen voordoen, steeds binnen de hun door de EU‑Verdragen toegewezen mandaten.

    De Commissie dient een voorstel in voor een EU-rechtskader inzake toegang tot financiële gegevens, dat samen met de twee voorstellen tot wijziging van PSD2 wordt ingediend; dat voorstel heeft betrekking op de toegang tot andere financiële gegevens dan betaalrekeninggegevens, die onder de betalingswetgeving blijven vallen.

    Meer algemene EU-wetgeving die relevant is, is onder meer de algemene verordening gegevensbescherming 15 .

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    De rechtsgrondslag van PSD2 is artikel 114 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), dat de EU-instellingen opdraagt bepalingen vast te stellen om de interne markt tot stand te brengen en de goede werking ervan te waarborgen overeenkomstig artikel 26 VWEU. Aangezien de richtlijn elektronisch geld 16 is gebaseerd op de artikelen 53 en 114 VWEU en die handeling in het onderhavige voorstel voor een richtlijn is opgenomen, volgt hieruit evenwel dat elke nieuwe rechtshandeling die regels bevat voor de vergunningverlening aan instellingen die elektronisch geld uitgeven eveneens een dergelijke dubbele rechtsgrondslag moet hebben.

    Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    Betalingsdienstaanbieders maken op grote schaal gebruik van de vrijheid van dienstverrichting en de vrijheid van vestiging. Om harmonieuze voorwaarden en een gelijk speelveld op de interne markt voor retailbetalingsdiensten te waarborgen, is regelgeving op EU-niveau nodig. Deze logica ligt ten grondslag aan de eerste en de tweede richtlijn betalingsdiensten en blijft van toepassing op dit voorstel.

    Evenredigheid

    Het voorstel bevat gerichte evenredigheidsmaatregelen, waaronder verschillende vereisten inzake aanvangskapitaal en eigen vermogen voor verschillende soorten betalingsdiensten. Het voorstel biedt de lidstaten ook de mogelijkheid om kleine betalingsinstellingen met een omzet van minder dan 3 miljoen EUR vrij te stellen van een aantal vergunningsvereisten. De voorgestelde nieuwe bepalingen inzake diensten voor het opnemen van contanten in winkels of voor geldopnamediensten die worden aangeboden door onafhankelijke exploitanten van geldautomaten (independent ATM deployers – IAD’s) zijn eveneens evenredig.

    Keuze van het instrument

    PSD2 is momenteel een richtlijn die wordt toegepast door middel van omzettingswetgeving in de lidstaten. Om de samenhang van de uitvoering in de lidstaten te vergroten, is het op verschillende gebieden van de EU-wetgeving inzake financiële diensten 17 evenwel passend bevonden om de regels voor financiële ondernemingen vast te leggen in een rechtstreeks toepasselijke verordening. In de evaluatie van PSD2 is geconcludeerd dat deze aanpak ook passend zou zijn in de betalingswetgeving, met als gevolg dat de voorgestelde wijzigingen van PSD2 zijn opgenomen in twee afzonderlijke wetgevingshandelingen: dit voorstel voor een richtlijn, dat met name regels bevat betreffende de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen, en een begeleidend voorstel voor een verordening, dat de regels bevat voor betalingsdienstaanbieders (met inbegrip van betalingsinstellingen en een aantal andere categorieën van betalingsdienstaanbieders) die betalings- en elektronischgelddiensten aanbieden. Een richtlijn is in dit geval passend, aangezien de vergunningverlening aan en het toezicht op financiële instellingen in het algemeen (waaronder betalingsinstellingen en andere categorieën van betalingsdienstaanbieders, zoals kredietinstellingen) nog steeds een nationale bevoegdheid van de lidstaten is en er geen vergunningverlening of toezicht op EU-niveau wordt voorgesteld.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

    Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

    In 2022 is een evaluatie van PSD2 verricht. Als input voor de evaluatie werd onder meer een verslag opgesteld door een onafhankelijke contractant en werden standpunten van belanghebbenden verzameld in diverse openbare raadplegingen. Het evaluatieverslag wordt gepubliceerd als bijlage bij de effectbeoordeling van het onderhavige voorstel 18 . In het evaluatieverslag wordt geconcludeerd dat PSD2 zijn doelstellingen met wisselend succes heeft bereikt. In algemene zin wordt in de evaluatie geconcludeerd dat het huidige PSD2-kader, ondanks bepaalde tekortkomingen, het bereiken van de doelstellingen van PSD2 dichterbij heeft gebracht en relatief doelmatig is geweest wat betreft de kosten ervan en het bieden van meerwaarde voor de EU.

    Raadpleging van belanghebbenden

    Om ervoor te zorgen dat in het voorstel van de Commissie rekening wordt gehouden met de standpunten van alle belanghebbenden, bestond de raadplegingsstrategie voor dit initiatief uit:

    ·een openbare raadpleging, die liep van 10 mei 2022 tot en met 2 augustus 2022 19 ;

    ·een gerichte (maar niettemin openbare en open) raadpleging, met meer gedetailleerde vragen dan de openbare raadpleging, die liep van 10 mei 2022 tot en met 5 juli 2022 20 ;

    ·een verzoek om input, dat openstond van 10 mei 2022 tot en met 2 augustus 2022 21 ;

    ·een gerichte raadpleging over de finaliteitsrichtlijn, die liep van 12 februari 2021 tot en met 7 mei 2021;

    ·raadpleging van belanghebbenden in een deskundigengroep van de Commissie, de deskundigengroep inzake de markt voor betalingssystemen;

    ·ad-hoccontacten met verschillende belanghebbenden, hetzij op hun initiatief, hetzij op initiatief van de Commissie;

    ·raadpleging van deskundigen van de lidstaten in de deskundigengroep banken, betalingen en verzekering van de Commissie.

    De resultaten van deze raadplegingen zijn samengevat in bijlage 2 bij de effectbeoordeling bij dit voorstel.

    Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    Bij de voorbereiding van dit initiatief is gebruikgemaakt van een aantal bronnen van informatie en expertise, waaronder:

    bewijsmateriaal dat in het kader van de verschillende bovengenoemde raadplegingen en op ad-hocbasis door belanghebbenden is aangeleverd;

    bewijsmateriaal dat door de Europese Bankautoriteit is verstrekt in haar advies 22 ;

    een door een contractant, Valdani Vicari & Associati Consulting, in september 2022 uitgebrachte studie getiteld “A study on the application and impact of Directive (EU) 2015/2366 on Payment Services (PSD2) 23 ;

    gegevens verkregen van marktdeelnemers uit de particuliere sector.

    Effectbeoordeling

    Dit voorstel (en het voorstel voor een verordening betreffende betalingsdiensten in de interne markt) gaat vergezeld van een effectbeoordeling, die op 1 maart 2023 is voorgelegd aan de Raad voor regelgevingstoetsing (RSB). De RSB heeft op 3 maart 2023 een positief advies met voorbehoud uitgebracht (de punten van voorbehoud zijn behandeld in de definitieve versie). Uit de effectbeoordeling is gebleken dat er vier grote problemen zijn op de betalingsmarkt van de EU, ondanks de resultaten van PSD2:

    consumenten lopen het risico op fraude en het ontbreekt aan vertrouwen in betalingen;

    de open banksector functioneert niet perfect;

    de bevoegdheden en verplichtingen van de toezichthouders in de EU-lidstaten zijn niet consistent;

    er is sprake van een ongelijk speelveld tussen banken en niet-bancaire betalingsdienstaanbieders.

    Die problemen hebben onder meer tot gevolg dat:

    gebruikers (consumenten, handelaren en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s)) blootgesteld blijven aan frauderisico’s en een beperkte keuze uit betalingsdiensten hebben, tegen hogere prijzen dan nodig;

    aanbieders van open bankieren worden geconfronteerd met belemmeringen bij het aanbieden van basisdiensten voor open bankieren en het moeilijker vinden om te innoveren;

    betalingsdienstaanbieders in onzekerheid verkeren over hun verplichtingen, terwijl niet-bancaire betalingsdienstaanbieders een concurrentienadeel hebben ten opzichte van banken;

    er sprake is van economische inefficiëntie en hogere kosten van commerciële activiteiten, wat nadelig is voor het concurrentievermogen van de EU;

    de interne markt voor betalingen versnipperd is en er aan “forumshopping” wordt gedaan.

    Het initiatief heeft vier specifieke doelstellingen, die aansluiten op de vastgestelde problemen:

    1. de bescherming van de gebruiker en het vertrouwen in betalingen versterken;

    2. het concurrentievermogen van open bankdiensten verbeteren;

    3. de handhaving en uitvoering in de lidstaten verbeteren;

    4. de (directe of indirecte) toegang tot betalingssystemen en bankrekeningen voor niet-bancaire betalingsdienstaanbieders verbeteren.

    In de effectbeoordeling wordt een pakket voorkeursopties gepresenteerd om de specifieke doelstellingen te bereiken (onderstaande lijst heeft betrekking op zowel de maatregelen van deze richtlijn als die van de bijbehorende verordening):

    voor specifieke doelstelling 1 gaat het om verbeteringen in de toepassing van sterke cliëntauthenticatie (SCA), een rechtsgrondslag voor de uitwisseling van informatie over fraude en een verplichting om klanten te informeren over fraude, uitbreiding van de IBAN-verificatie naar alle overmakingen, en de voorwaardelijke omkering van de aansprakelijkheid voor fraude met geautoriseerde push-betalingen; een verplichting voor betalingsdienstaanbieders om de toegankelijkheid van SCA te verbeteren voor gebruikers met een handicap, ouderen en andere mensen die moeilijkheden ondervinden bij het gebruik van SCA; maatregelen om de beschikbaarheid van contanten te verbeteren; verbetering van de gebruikersrechten en -informatie;

    Voor specifieke doelstelling 2 betreft het een vereiste voor rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders om een specifieke interface voor gegevenstoegang op te zetten; “toegangsrechtendashboards” waar gebruikers de aan hen verleende toegangsrechten voor open bankieren kunnen beheren; nadere specificaties van minimumvereisten voor gegevensinterfaces voor open bankieren;

    voor specifieke doelstelling 3 gaat het om het vervangen van het leeuwendeel van PSD2 door een rechtstreeks toepasselijke verordening; het versterken van de bepalingen inzake sancties; verduidelijkingen van elementen die dubbelzinnig zijn; het integreren van de vergunningstelsels voor betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld;

    voor specifieke doelstelling 4 betreft het de versterking van de rechten van betalingsinstellingen/instellingen voor elektronisch geld op een bankrekening; het toekennen van de mogelijkheid van rechtstreekse deelname van betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld aan alle betalingssystemen, ook die welke overeenkomstig de finaliteitsrichtlijn door de lidstaten zijn aangewezen, met aanvullende verduidelijkingen over toelatings- en risicobeoordelingsprocedures.

    Een aantal opties werd in de effectbeoordeling verworpen omdat de uitvoeringskosten te hoog waren en de voordelen onzeker. De kosten van de geselecteerde opties zijn voornamelijk eenmalige kosten en komen grotendeels ten laste van rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders (hoofdzakelijk banken). Bij open bankieren worden de kosten gecompenseerd door besparingen (zoals het schrappen van een permanente “fall-back”-interface en de procedure voor de vrijstelling daarvan) en door de vaststelling van evenredige maatregelen (mogelijke afwijkingen voor niche rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders). De kosten van een betere handhaving en uitvoering zullen voor de lidstaten beperkt zijn. De kosten van rechtstreekse toegang tot essentiële betalingssystemen voor betalingsinstellingen zullen beperkt zijn en ten laste komen van de betrokken betalingssystemen. De voordelen zullen daarentegen ten goede komen aan een breed scala van belanghebbenden, waaronder gebruikers van betalingsdiensten (consumenten, ondernemingen, handelaren en overheidsdiensten) en ook de betalingsdienstaanbieders zelf (in het bijzonder niet-bancaire betalingsdienstaanbieders in de fintech-sector). De voordelen zullen terugkerend zijn, terwijl de kosten voornamelijk eenmalige aanpassingskosten zullen zijn; bijgevolg zouden de cumulatieve voordelen na verloop van tijd hoger moeten zijn dan de totale kosten.

    Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Dit initiatief is geen initiatief in het kader van het programma voor gezonde en resultaatgerichte regelgeving (Refit). Toch werd in het kader van het evaluatie- en herzieningsproces gezocht naar mogelijkheden voor administratieve vereenvoudiging. Het belangrijkste voorbeeld van een dergelijke vereenvoudiging in het huidige initiatief is de integratie van de tweede richtlijn elektronisch geld in PSD2 en de grootschalige vermindering van de verschillen tussen de regelgevingsstelsels voor instellingen voor elektronisch geld en betalingsinstellingen (al blijven er enige verschillen bestaan, bijvoorbeeld met betrekking tot de eigenvermogensvereisten). Dit voorstel behelst de intrekking van de tweede richtlijn elektronisch geld.

    Grondrechten

    Het grondrecht waarop dit initiatief de meeste invloed heeft, is het recht op bescherming van persoonsgegevens. Voor zover de verwerking van persoonsgegevens noodzakelijk is voor de naleving van dit initiatief, moet de verwerking in overeenstemming zijn met de algemene verordening gegevensbescherming (AVG) 24 , die rechtstreeks van toepassing is op alle betalingsdiensten waarop dit voorstel betrekking heeft.

    Toepassing van het “one in, one out”-beginsel

    Dit initiatief behelst geen nieuwe administratieve kosten voor ondernemingen of consumenten, aangezien het niet zal leiden tot meer toezicht op betalingsdienstaanbieders of tot specifieke nieuwe rapportageverplichtingen die niet reeds vervat zijn in PSD2. Het initiatief leidt evenmin tot toezichtsvergoedingen en -heffingen. De Commissie is derhalve van mening dat dit initiatief geen administratieve kosten met zich meebrengt die volgens het “one in one out”-beginsel moeten worden gecompenseerd (hoewel het initiatief relevant is voor “one in one out” omdat het uitvoeringskosten met zich meebrengt). Er zij op gewezen dat de samenvoeging van de wettelijke regeling voor instellingen voor elektronisch geld en die voor betalingsinstellingen de administratieve kosten zal verlagen, bijvoorbeeld doordat de verplichting wegvalt om in bepaalde omstandigheden een nieuwe vergunning te verkrijgen.

    Klimaat en duurzaamheid

    Er zijn geen negatieve gevolgen van het initiatief vastgesteld voor het klimaat. Het initiatief zal bijdragen tot het behalen van doelstelling 8.2 van de VN-doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling: “de economische productiviteit verhogen door diversificatie, technologische modernisering en innovatie, onder meer door de nadruk te leggen op sectoren met een hoge toegevoegde waarde en arbeidsintensieve sectoren”.

    4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Het onderhavige voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

    Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Het voorstel voorziet in een herziening, die vijf jaar na de inwerkingtreding moet worden afgerond.

    Artikelsgewijze toelichting

    Dit voorstel voor een richtlijn betreffende de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen is grotendeels gebaseerd op titel II van PSD2 betreffende “Betalingsdienstaanbieders”, dat alleen van toepassing is op betalingsinstellingen. Met dit voorstel worden de bepalingen inzake betalingsinstellingen bijgewerkt en verduidelijkt en worden voormalige instellingen voor elektronisch geld opgenomen als subcategorie van betalingsinstellingen (en wordt de tweede richtlijn elektronisch geld (Richtlijn 2009/110/EG) dan ook ingetrokken). Dit voorstel bevat voorts bepalingen inzake geldopnamediensten die worden aangeboden door detailhandelaren (zonder aankoop) of door onafhankelijke exploitanten van geldautomaten en strekt tot wijziging van de finaliteitsrichtlijn (Richtlijn 98/26/EG).

    Onderwerp, toepassingsgebied en definities

    Dit voorstel heeft betrekking op de toegang tot het verrichten van betalingsdiensten en elektronischgelddiensten door betalingsinstellingen (niet door kredietinstellingen). Een aantal belangrijke definities worden verduidelijkt en afgestemd op het voorstel voor een verordening waarvan dit voorstel voor een richtlijn vergezeld.

    Vergunningverlening aan en toezicht op betalingsdienstaanbieders

    De procedures voor het aanvragen van een vergunning en voor controle van deelnemingen blijven grotendeels ongewijzigd ten opzichte van PSD2, met uitzondering van een nieuw vereiste om bij de aanvraag een afwikkelingsplan in te dienen, maar worden volledig consistent gemaakt voor instellingen die betalingsdiensten aanbieden en instellingen die elektronischgelddiensten aanbieden. Een van de wijzigingen is dat wordt erkend dat betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders aanvangskapitaal kunnen aanhouden in plaats van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, aangezien de ervaring leert dat het vereiste in de vergunningsfase over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering te beschikken soms moeilijk na te leven is. De vereisten voor aanvangskapitaal zijn sinds de vaststelling van PSD2 geactualiseerd op basis van de inflatie (behalve voor betalingsinitiatiedienstaanbieders, aangezien dit niet passend wordt geacht gezien de relatief korte tijd die zij actief zijn). De mogelijke methoden voor de berekening van het eigen vermogen worden niet gewijzigd, noch voor betalingsinstellingen die onder PSD2 vallen, noch voor voormalige instellingen voor elektronisch geld; bepaald wordt dat om het gelijke speelveld te verbeteren, een van de drie mogelijke methoden om het eigen vermogen te berekenen moet worden beschouwd als standaardoptie — maar dat uitzonderingen worden toegestaan voor specifieke bedrijfsmodellen.

    De beschermingsvoorschriften voor betalingsinstellingen blijven ongewijzigd, behalve dat de mogelijkheid van bescherming op een rekening van een centrale bank (naar goeddunken van die centrale bank) wordt ingevoerd teneinde de mogelijkheden voor betalingsdienstaanbieders in dit verband te verruimen, en dat betalingsinstellingen ernaar moeten streven om het risico van concentratie in veiliggestelde geldmiddelen te vermijden; in dit verband moeten technische reguleringsnormen van de EBA inzake het risicobeheer van beschermde geldmiddelen worden vastgesteld. Voor betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, worden de beschermingsregels volledig in overeenstemming gebracht met die welke van toepassing zijn op betalingsinstellingen die alleen betalingsdiensten aanbieden. Er worden meer gedetailleerde bepalingen inzake de interne governance van betalingsinstellingen ingevoerd, waaronder EBA-richtsnoeren.

    De bepalingen met betrekking tot agenten, bijkantoren en uitbesteding zijn niet gewijzigd ten opzichte van PSD2, maar er wordt een nieuwe definitie van distributeurs van elektronisch geld ingevoerd, met daarmee samenhangende bepalingen die nauw zijn afgestemd op de bepalingen inzake agenten.

    De bepalingen inzake grensoverschrijdende dienstverlening door betalingsinstellingen en het toezicht op dergelijke diensten blijven grotendeels ongewijzigd. Wat betreft de uitoefening van het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting wanneer betalingsinstellingen gebruikmaken van agenten, distributeurs en bijkantoren, worden specifieke bepalingen vastgesteld voor gevallen waarbij drie lidstaten betrokken zijn (de lidstaat van vestiging van de betalingsinstelling, die van de agent en een derde lidstaat waaraan de agent grensoverschrijdend diensten verleent), teneinde de duidelijkheid te vergroten.

    De lidstaten en de Europese Bankautoriteit zullen een register van vergunninghoudende betalingsinstellingen blijven bijhouden en zullen daarnaast een machineleesbare lijst van betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders ontwikkelen.

    Net als in PSD2 en in de richtlijn elektronisch geld, moeten de lidstaten bevoegde autoriteiten met passende bevoegdheden aanwijzen voor de vergunningverlening en het toezicht. Er worden bepalingen vastgesteld voor samenwerking tussen nationale bevoegde autoriteiten, waarbij de regels in dit verband worden verduidelijkt en waarbij de nationale bevoegde autoriteiten de mogelijkheid krijgen om de EBA om bijstand te verzoeken teneinde mogelijke onenigheid tussen andere nationale bevoegde autoriteiten weg te nemen.

    Net als in PSD2 geldt voor betalingsinstellingen die alleen rekeninginformatiediensten verrichten een registratieplicht en geen vergunningsplicht. In het voorstel is gespecificeerd welke documentatie bij de registratieaanvraag moet worden gevoegd. Rekeninginformatiedienstaanbieders blijven onder toezicht van de bevoegde autoriteiten staan. De facultatieve vrijstellingen van sommige bepalingen die de lidstaten aan kleine betalingsinstellingen kunnen verlenen, blijven ongewijzigd.

    Bepalingen inzake geldopname

    Exploitanten van detailhandelszaken zijn vrijgesteld van de vergunningsplicht voor betalingsinstellingen wanneer zij (op vrijwillige basis) diensten voor het opnemen van contanten zonder aankoop aanbieden, indien het bedrag van de verstrekte contanten niet meer dan 50 EUR bedraagt, in overeenstemming met de noodzaak om oneerlijke concurrentie met exploitanten van geldautomaten te voorkomen.

    Distributeurs van contanten via geldautomaten die geen betaalrekeningen aanbieden (de zogeheten “onafhankelijke exploitanten van geldautomaten”) zijn vrijgesteld van de vergunningsvereisten voor betalingsinstellingen en zijn alleen onderworpen aan een registratieplicht. De registratie moet vergezeld gaan van bepaalde documenten.

    Overgangsbepalingen

    Overgangsmaatregelen zijn dienstig voor bestaande activiteiten in het kader van PSD2, aangezien er een nieuw wettelijk vergunningstelsel wordt opgezet. Zo wordt de geldigheidsduur van bestaande vergunningen voor betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld verlengd tot dertig maanden na de inwerkingtreding (een jaar na de omzettingstermijn en het begin van de toepassing), op voorwaarde dat de aanvraag voor een vergunning uit hoofde van deze richtlijn uiterlijk 24 maanden na de inwerkingtreding wordt ingediend.

    Intrekkingen en wijzigingen van andere wetgeving

    De tweede richtlijn elektronisch geld (Richtlijn 2009/110/EG) wordt ingetrokken met ingang van de datum van toepassing van deze richtlijn.

    De tweede richtlijn betalingsdiensten (Richtlijn (EU) 2015/2366) wordt met ingang van dezelfde datum ingetrokken. Met het oog op de juridische continuïteit is in de bijlage een concordantietabel van artikelen met de overeenkomstige artikelen van PSD2 en EMD2 opgenomen.

    De finaliteitsrichtlijn (Richtlijn 98/26/EG) wordt gewijzigd om betalingsinstellingen toe te voegen aan de lijst van instellingen die rechtstreeks kunnen deelnemen aan overeenkomstig die richtlijn door een lidstaat aangewezen betalingssystemen (maar niet aan aangewezen effectenafwikkelingssystemen). Ook wordt de definitie van indirecte deelneming in de finaliteitsrichtlijn gewijzigd om terug te keren naar de definitie in de tekst van vóór 2019, toen die bij Richtlijn (EU) 2019/879 25 werd gewijzigd.

    Artikel 47 strekt tot wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828 om Verordening (EU) 20../…. betreffende de toegang tot financiële gegevens in de werkingssfeer van die richtlijn op te nemen. Deze wijziging moet het mogelijk maken om representatieve vorderingen in te stellen tegen inbreuken op genoemde verordening.

    Overige bepalingen

    De Commissie wordt de bevoegdheid verleend om middels gedelegeerde handelingen de bedragen van het eigen vermogen bij te werken teneinde rekening te houden met de inflatie. De richtlijn is een richtlijn ter volledige harmonisatie. De richtlijn zal in werking treden 20 dagen na de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. De termijn voor de omzetting van de richtlijn door de lidstaten en de datum van toepassing van de omzettingsmaatregelen is 18 maanden na de inwerkingtreding ervan (behalve voor wijzigingen van de finaliteitsrichtlijn, waarvoor een termijn van zes maanden geldt). Vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn moet een evaluatieverslag moeten worden ingediend waarin met name aandacht wordt besteed aan de geschiktheid van het toepassingsgebied van de richtlijn, de mogelijke uitbreiding ervan naar betalingssystemen en technische diensten en de effecten van het beschermen van geldmiddelen van betalingsinstellingen op de door de Commissie op 18 april 2023 voorgestelde regels 26 , die, indien zij worden aangenomen, een wijziging van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels zouden inhouden.

     

    2023/0209 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt, houdende wijziging van Richtlijn 98/26/EG en houdende intrekking van Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG

    (Voor de EER relevante tekst)

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name de artikelen 53 en 114,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 27 ,

    Gezien het advies van het Comité van de Regio’s 28 ,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Sinds de vaststelling van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad 29 heeft de markt voor retailbetalingsdiensten aanzienlijke veranderingen ondergaan, die grotendeels verband hielden met het toenemende gebruik van betaalkaarten en andere digitale betaalmiddelen, het afnemende gebruik van contant geld en de groeiende aanwezigheid van nieuwe spelers en diensten, waaronder digitale portemonnees en contactloos betalen. De COVID-19-pandemie en de veranderingen die deze met zich meebracht op het gebied van consumptie en betalingspraktijken, hebben het belang van veilige en efficiënte digitale betalingen vergroot.

    (2)In de mededeling van de Commissie over een strategie voor retailbetalingen voor de EU 30 werd een uitgebreide evaluatie van de toepassing en het effect van Richtlijn (EU) 2015/2366 aangekondigd, “die een algemene beoordeling moet omvatten van de vraag of de richtlijn nog geschikt is voor het beoogde doel, rekening houdend met de marktontwikkelingen”.

    (3)Richtlijn (EU) 2015/2366 was erop gericht om belemmeringen voor nieuwe soorten betalingsdiensten aan te pakken en de consumentenbescherming en -veiligheid te verbeteren. Bij het evalueren van het effect en de toepassing van Richtlijn (EU) 2015/2366 door de Commissie is gebleken dat Richtlijn (EU) 2015/2366 met betrekking tot veel van de doelstellingen ervan succesvol is geweest, maar zijn ook bepaalde gebieden vastgesteld waarvoor de doelstellingen van de richtlijn niet volledig zijn verwezenlijkt. De evaluatie bracht met name problemen aan het licht in verband met de uiteenlopende uitvoering en handhaving van Richtlijn (EU) 2015/2366, die rechtstreeks van invloed zijn geweest op de mededinging tussen betalingsdienstaanbieders, doordat zij tot verschillende daadwerkelijke regelgevingsvoorwaarden in de lidstaten hebben geleid vanwege de uiteenlopende interpretatie van de regels, wat regelgevingsarbitrage in de hand heeft gewerkt.

    (4)Er mag geen ruimte zijn voor “forumshopping”, waarbij betalingsdienstaanbieders die lidstaten waar de toepassing van de Unieregels inzake betalingsdiensten voor hen voordeliger is als land van herkomst kiezen en grensoverschrijdende diensten verlenen in andere lidstaten die de regels strikter interpreteren of een actiever handhavingsbeleid toepassen op aldaar gevestigde betalingsdienstaanbieders. Deze praktijk verstoort de mededinging. De Unieregels inzake betalingsdiensten moeten worden geharmoniseerd door regels inzake de verrichting van betalingsdiensten op te nemen in een verordening en deze los te koppelen van de regels inzake vergunningverlening aan en toezicht op betalingsinstellingen, die onder deze richtlijn (PSD3) moeten vallen – en niet langer onder de thans geldende richtlijn (PSD2).

    (5)Hoewel de uitgifte van elektronisch geld onder Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad 31 valt, wordt het gebruik van elektronisch geld om betalingstransacties te financieren voor een zeer groot deel geregeld in Richtlijn (EU) 2015/2366. De rechtskaders die van toepassing zijn op instellingen voor elektronisch geld en betalingsinstellingen zijn dus al, in het bijzonder wat de gedragsregels betreft, grotendeels op elkaar afgestemd. In de loop der jaren hebben de bevoegde autoriteiten die belast zijn met de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld praktische moeilijkheden ondervonden bij het duidelijk afbakenen van beide regelingen en bij het maken van onderscheid tussen elektronischgeldproducten en -diensten enerzijds en door betalingsinstellingen aangeboden betalings- en elektronischgelddiensten anderzijds. Dit heeft geleid tot bezorgdheid over regelgevingsarbitrage en een ongelijk speelveld, en over problemen in verband met de omzeiling van de vereisten van Richtlijn 2009/110/EG, waarbij betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven profiteren van de overeenkomsten tussen betalingsdiensten en elektronischgelddiensten en een vergunning als betalingsinstelling aanvragen. Het is dan ook passend om de vergunnings- en toezichtregeling die van toepassing is op instellingen voor elektronisch geld verder af te stemmen op de regeling voor betalingsinstellingen. De vergunningsvereisten, in het bijzonder die inzake het aanvangskapitaal en het eigen vermogen, en een aantal belangrijke basisbegrippen die van toepassing zijn op de sector voor elektronisch geld, waaronder de uitgifte, de distributie en de terugbetaalbaarheid van elektronisch geld, verschillen echter van de diensten die door betalingsinstellingen worden aangeboden. Het is daarom passend om deze specifieke kenmerken te behouden wanneer de bepalingen van Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG worden samengevoegd. 

    (6)Zoals blijkt uit de door de Commissie uitgevoerde evaluatie, en gelet op de ontwikkeling van de respectieve markten, ondernemingen en aan de activiteiten verbonden risico’s, moet de prudentiële regeling voor betalingsinstellingen — met inbegrip van die welke elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten aanbieden — worden bijgewerkt door één enkele vergunning te eisen voor aanbieders van betalingsdiensten en elektronischgelddiensten die geen deposito’s in ontvangst nemen. Aangezien in artikel 48, lid 2, van Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad 32 is bepaald dat e-money-tokens worden geacht elektronisch geld te zijn, moet het vergunningstelsel voor betalingsinstellingen, die de instellingen voor elektronisch geld zullen vervangen, ook worden toegepast op uitgevers van e-money-tokens. De prudentiële regeling die van toepassing is op betalingsinstellingen moet gebaseerd zijn op een aan een reeks strikte en alomvattende voorwaarden onderworpen vergunning voor rechtspersonen die betalingsdiensten aanbieden wanneer zij geen deposito’s in ontvangst nemen. De prudentiële regeling die van toepassing is op betalingsinstellingen moet ervoor zorgen dat in de gehele Unie dezelfde voorwaarden gelden voor het aanbieden van betalingsdiensten.

    (7)Het is passend om diensten waarmee contant geld van een betaalrekening kan worden opgenomen los te koppelen van de activiteit van het beheer van een betaalrekening, aangezien de aanbieders van diensten voor het opnemen van contanten mogelijk geen betaalrekeningen beheren. De diensten van uitgifte van betaalinstrumenten en acceptatie van betalingstransacties, die in punt 5 van de bijlage bij Richtlijn (EU) 2015/2366 nog samen worden vermeld, alsof de ene niet zonder de andere kon worden aangeboden, moeten als twee afzonderlijke betalingsdiensten worden gepresenteerd. De afzonderlijke vermelding van uitgifte- en acceptatiediensten moet, samen met afzonderlijke definities van elke dienst, duidelijk maken dat de uitgifte- en acceptatiediensten afzonderlijk door betalingsdienstaanbieders kunnen worden aangeboden.

    (8)Gelet op de snelle ontwikkeling van de markt voor retailbetalingen en het feit dat er voortdurend nieuwe betalingsdiensten en betalingsoplossingen worden aangeboden, is het passend om sommige definities van Richtlijn (EU) 2015/2366, zoals de definitie van betaalrekening, geldmiddelen en betaalinstrument, aan te passen aan de situatie op de markt teneinde ervoor te zorgen dat de Uniewetgeving geschikt blijft voor het beoogde doel en technologieneutraal blijft.

    (9)Gelet op de uiteenlopende standpunten die de Commissie in haar evaluatie van de tenuitvoerlegging van Richtlijn (EU) 2015/2366 heeft vastgesteld en waarop de Europese Bankautoriteit (EBA) in haar advies van 23 juni 2022 inzake de herziening van Richtlijn (EU) 2015/2366 heeft gewezen, moet de definitie van betaalrekening worden verduidelijkt. Het bepalende criterium om een rekening als betaalrekening aan te merken is de mogelijkheid om dagelijkse betalingstransacties te verrichten vanaf een dergelijke rekening. De mogelijkheid om van een rekening betalingstransacties aan derden te verrichten of om dergelijke transacties van derden te ontvangen is een wezenlijk kenmerk van het begrip betaalrekening. Een betaalrekening moet daarom worden gedefinieerd als een rekening die wordt gebruikt om geldmiddelen naar derden te verzenden en van derden te ontvangen. Elke rekening die deze kenmerken bezit, moet als betaalrekening worden beschouwd en moet toegankelijk zijn voor het verlenen van betalingsinitiatie- en rekeninginformatiediensten. Situaties waarin een andere tussenrekening nodig is om betalingstransacties van of naar derden te verrichten, mogen niet onder de definitie van betaalrekening vallen. Spaarrekeningen worden niet gebruikt voor het ontvangen en verzenden van geldmiddelen van of naar een derde en zijn dus uitgesloten van de definitie van betaalrekening.

    (10)Gelet op de opkomst van nieuwe soorten betaalinstrumenten en de onzekerheid op de markt over de juridische kwalificatie van die instrumenten, moet in de definitie van “betaalinstrument” nader worden gespecificeerd wat al dan niet een betaalinstrument is, rekening houdend met het beginsel van technologieneutraliteit.

    (11)Hoewel Near-Field Communication (NFC) het mogelijk maakt om betalingstransacties te initiëren, zou het enige problemen opleveren als NFC als volwaardig “betaalinstrument” zou worden beschouwd, bijvoorbeeld voor de toepassing van sterke cliëntauthenticatie voor contactloze betalingen in het verkooppunt en de aansprakelijkheidsregeling voor betalingsdienstaanbieders. NFC moet daarom eerder worden beschouwd als een functionaliteit van een betaalinstrument en niet als betaalinstrument als zodanig.

    (12)In de definitie van “betaalinstrument” in Richtlijn (EU) 2015/2366 werd verwezen naar “gepersonaliseerd(e) instrument(en)”. Aangezien er prepaidkaarten bestaan waarbij de naam van de houder van het instrument niet op de kaart is gedrukt, zouden die kaarten buiten het toepassingsgebied van de definitie van betaalinstrument vallen. De definitie van “betaalinstrument” moet daarom worden gewijzigd opdat zij verwijst naar “geïndividualiseerde” in plaats van naar “gepersonaliseerde” instrumenten, waarbij moet worden gespecificeerd dat prepaidkaarten waarbij de naam van de houder van het instrument niet op de kaart is gedrukt betaalinstrumenten zijn.

    (13)Zogenaamde digitale “pass-through wallets”, waarbij bestaande betaalinstrumenten, waaronder betaalkaarten, worden getokeniseerd, moeten als technische diensten worden beschouwd en derhalve worden uitgesloten van de definitie van betaalinstrument, aangezien een token op zichzelf niet als betaalinstrument kan worden beschouwd, maar alleen als betalingsapplicatie in de zin van artikel 2, punt 21, van Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad 33 . Sommige andere categorieën van digitale portemonnees, met name prepaid elektronische portemonnees, zoals “staged wallets”, waar gebruikers geld kunnen opslaan voor toekomstige onlinetransacties, moeten echter wel als betaalinstrument worden beschouwd, en de uitgifte ervan moet als betalingsdienst worden beschouwd.

    (14)Geldtransfers zijn een betalingsdienst, doorgaans op basis van contanten die, zonder dat er een betaalrekening op naam van de betaler of de begunstigde wordt geopend, door een betaler worden verstrekt aan een betalingsdienstaanbieder die het overeenkomstige bedrag overmaakt aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder. In sommige lidstaten bieden supermarkten, handelaren en andere detailhandelaren het publiek een dienst aan die cliënten in staat stelt hun rekeningen van nutsbedrijven en andere terugkerende huishoudelijke rekeningen te voldoen. Deze diensten voor het betalen van rekeningen moeten worden behandeld als geldtransferdiensten.

    (15)De definitie van geldmiddelen moet betrekking hebben op alle vormen van centralebankgeld dat voor retailgebruik wordt uitgegeven, waaronder bankbiljetten en munten, evenals eventuele toekomstige digitale centralebankmunten, elektronisch geld en commerciëlebankgeld. Centralebankgeld dat is uitgegeven voor gebruik tussen de centrale bank en commerciële banken, bv. voor wholesalegebruik, mag niet onder deze definitie vallen.

    (16)In Verordening (EU) 2023/1114 van 31 mei 2023 is bepaald dat e-money-tokens worden geacht elektronisch geld te zijn. E-money-tokens moeten daarom als elektronisch geld in de definitie van geldmiddelen worden opgenomen.

    (17)Uit de evaluatie van de uitvoering van Richtlijn (EU) 2015/2366 is niet gebleken dat de voorwaarden voor het verlenen en handhaven van vergunningen als betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld zoals voorgeschreven bij respectievelijk Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad 34 en Richtlijn 2015/2366/EU, enerzijds, en Richtlijn 2009/110/EG, anderzijds, aanzienlijk moesten worden gewijzigd. Die voorwaarden omvatten nog steeds prudentiële vereisten die in verhouding staan tot de operationele en financiële risico’s die betalingsinstellingen, met inbegrip van instellingen die elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten aanbieden, lopen bij de uitoefening van hun bedrijfsactiviteit. Het is passend om aan de vereiste documentatie ter ondersteuning van een aanvraag voor een vergunning als betalingsinstelling een afwikkelingsplan voor een eventueel faillissement toe te voegen, dat in verhouding moet staan tot het bedrijfsmodel van de toekomstige betalingsinstelling; dat afwikkelingsplan moet geschikt zijn om een gecontroleerde afwikkeling van de activiteiten op grond van het toepasselijke nationale recht te ondersteunen, met inbegrip van de continuïteit of het herstel van kritieke activiteiten die worden uitgevoerd door dienstverleners, agenten of distributeurs waaraan die activiteiten zijn uitbesteed. Om te vermijden dat vergunningen worden verleend voor diensten die niet daadwerkelijk door een betalingsinstelling worden verricht, moet worden gespecificeerd dat een betalingsinstelling niet verplicht mag worden een vergunning te verkrijgen voor betalingsdiensten die zij niet voornemens is te verrichten.

    (18)In de collegiale toetsing van de EBA inzake vergunningen uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/2366 35 , die in januari 2023 is gepubliceerd, is geconcludeerd dat tekortkomingen in het vergunningsproces hebben geleid tot een situatie waarin aanvragers in de hele Unie worden onderworpen aan uiteenlopende toezichtverwachtingen ten aanzien van de vereisten voor vergunning als betalingsinstelling of instelling voor elektronisch geld, en dat het proces voor het verlenen van een vergunning soms buitensporig lang duurt. Om een gelijk speelveld en een geharmoniseerd proces voor het verlenen van een vergunning aan ondernemingen die een vergunning als betalingsinstelling aanvragen te garanderen, is het passend om de bevoegde autoriteiten te binden aan een maximumtermijn van drie maanden na ontvangst van alle voor het besluit vereiste informatie waarbinnen de vergunningsprocedure moet worden afgerond.

    (19)Om voor meer samenhang in de aanvraagprocedure voor betalingsinstellingen te zorgen, is het passend om de EBA te machtigen tot het ontwikkelen van ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake vergunningverlening, onder meer met betrekking tot de gegevens die in een vergunnings- of registratieaanvraag voor betalingsinstellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt, een gebruikelijke methode voor de beoordeling van de vergunningverlening of registratie, wat kan worden beschouwd als een met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering vergelijkbare waarborg, en met betrekking tot de criteria die moeten worden toegepast bij het vaststellen van het minimumbedrag dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of de vergelijkbare waarborg moet dekken. De EBA moet daarbij rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van haar richtsnoeren over de gegevens die in een vergunnings- of registratieaanvraag door aanvragende betalingsdienstaanbieders aan de nationale bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt, en van haar richtsnoeren inzake de toepassing van de criteria voor de vaststelling van het minimumgeldbedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of andere vergelijkbare waarborg. 

    (20)Het prudentiële kader dat van toepassing is op betalingsinstellingen moet blijven berusten op de premisse dat het deze instellingen verboden is om deposito’s van betalingsdienstgebruikers te aanvaarden en dat zij van betalingsdienstgebruikers ontvangen geldmiddelen alleen mogen gebruiken om betalingsdiensten te verlenen. De prudentiële vereisten voor betalingsinstellingen moeten derhalve weerspiegelen dat betalingsinstellingen meer gespecialiseerde en beperktere activiteiten ontplooien dan kredietinstellingen, waardoor zij onderhevig zijn aan geringere en makkelijker te volgen en te controleren risico’s dan die welke aan het hele gamma van activiteiten van kredietinstellingen verbonden zijn.

    (21)Bevoegde autoriteiten moeten bij de behandeling van aanvragen voor een vergunning als betalingsinstelling bijzondere aandacht besteden aan het governanceplan dat in het kader van die aanvraag wordt ingediend. Betalingsinstellingen moeten de mogelijk schadelijke gevolgen van onvolkomen vormgegeven governanceregelingen voor een degelijk risicobeheer aanpakken door op alle niveaus een gezonde risicocultuur toe te passen. Bevoegde autoriteiten moeten toezien op de toereikendheid van interne governanceregelingen. Het is passend dat de EBA richtsnoeren inzake interne governanceregelingen vaststelt, rekening houdend met de verschillen in omvang en in bedrijfsmodel tussen betalingsinstellingen en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel.

    (22)Hoewel de vergunningsvereisten specifieke regels inzake ICT-beveiligingscontroles en risicobeperking met het oog op het verkrijgen van een vergunning voor het verrichten van betalingsdiensten bevatten, moeten deze vereisten worden afgestemd op de vereisten van Verordening (EU) 2022/2554 van het Europees Parlement en de Raad 36 .

    (23)Betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders die deze diensten aanbieden, houden geen geldmiddelen van de cliënt aan. Bijgevolg zou het niet evenredig zijn om aan deze marktspelers eigenvermogensvereisten op te leggen. Niettemin is het belangrijk ervoor te zorgen dat betalingsinitiatiedienstaanbieders en rekeninginformatiedienstaanbieders aan hun verplichtingen in verband met hun activiteiten kunnen voldoen. Om te verzekeren dat de risico’s die zijn verbonden aan betalingsinitiatie- of rekeninginformatiediensten naar behoren zijn gedekt, is het passend om van betalingsinstellingen die deze diensten aanbieden te verlangen dat zij beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering of een vergelijkbare waarborg en om nader te specificeren welke risico’s moeten worden gedekt, gelet op de bepalingen inzake aansprakelijkheid in Verordening XXX [verordening betalingsdiensten]. Gelet op de problemen waarmee de aanbieders van rekeninginformatiediensten en betalingsinitiatiediensten worden geconfronteerd bij het afsluiten van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering die de risico’s van hun activiteit dekt, is het passend om te voorzien in de mogelijkheid voor deze instellingen om, in plaats van een beroepsaansprakelijkheidsverzekering, te opteren, zij het uitsluitend in de vergunnings- of registratiefase, voor het aanhouden van 50 000 EUR aan aanvangskapitaal. Die flexibiliteit voor rekeninginformatie- en betalingsinitiatiedienstaanbieders in de vergunnings- of registratiefase mag geen afbreuk doen aan de verplichting voor die aanbieders om, nadat zij hun vergunning of registratie hebben verkregen, onverwijld een beroepsaansprakelijkheidsverzekering af te sluiten.

    (24)Om de risico’s van de verwerving van een gekwalificeerde deelneming in een betalingsinstelling in de zin van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 37 aan te pakken, is het passend om te vereisen dat de betrokken bevoegde autoriteit van de verwerving in kennis wordt gesteld.

    (25)Om de risico’s van hun activiteiten te ondervangen, moeten betalingsinstellingen naast hun eigen vermogen voldoende aanvangskapitaal aanhouden. Gelet op de mogelijkheid dat betalingsinstellingen een brede waaier aan onder deze richtlijn vallende activiteiten kunnen uitvoeren, is het passend om het niveau van het aanvangskapitaal voor individuele diensten aan te passen aan de risico’s die aan deze diensten verbonden zijn.

    (26)Gelet op het feit dat de initiële vereisten voor betalingsinstellingen niet meer zijn aangepast sinds de vaststelling van Richtlijn 2007/64/EG, is het passend om deze vereisten te corrigeren voor inflatie. Aangezien de kapitaalvereisten voor betalingsinstellingen die alleen betalingsinitiatiediensten aanbieden pas sinds de inwerkingtreding van Richtlijn (EU) 2015/2366 worden toegepast en er geen aanwijzingen zijn dat deze vereisten ongeschikt zouden zijn, mogen deze vereisten niet worden gewijzigd.

    (27)De grote verscheidenheid aan bedrijfsmodellen in de sector voor retailbetalingen rechtvaardigt de mogelijkheid om verschillende methoden toe te passen voor de berekening van het eigen vermogen, dat echter niet lager mag zijn dan het desbetreffende aanvangskapitaal.

    (28)In deze richtlijn wordt dezelfde aanpak gevolgd als in Richtlijn (EU) 2015/2366, die de mogelijkheid bood verschillende methoden te gebruiken om de gecombineerde eigenvermogensvereisten te berekenen, met een zekere marge voor de toezichthouders teneinde te garanderen dat alle betalingsdienstaanbieders ten aanzien van dezelfde risico’s dezelfde behandeling kregen. Het gebruik van het betalingsvolume van de betalingsinstelling gedurende het voorgaande jaar om de eigenvermogensvereisten voor die instelling te berekenen, is voor de meeste bedrijfsmodellen de meest passende en vaakst toegepaste methode om het eigen vermogen te berekenen. Daarom, en om de samenhang te vergroten en een gelijk speelveld te waarborgen, is het passend om van de nationale bevoegde autoriteiten te verlangen dat zij het gebruik van die methode voorschrijven. De nationale bevoegde autoriteiten moeten echter van dat beginsel kunnen afwijken en kunnen verlangen dat betalingsinstellingen andere methoden toepassen voor bedrijfsmodellen die resulteren in een beperkt aantal transacties die evenwel een hoge waarde hebben. Om de rechtszekerheid te waarborgen en zo veel mogelijk duidelijkheid te bieden met betrekking tot dergelijke bedrijfsmodellen, is het dienstig om de EBA op te dragen ontwerpen van technische reguleringsnormen te ontwikkelen.

    (29)Onverminderd de doelstelling om de prudentiële vereisten voor betalingsinstellingen die respectievelijk betalingsdiensten en elektronischgelddiensten aanbieden op elkaar af te stemmen, is het passend om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de uitgifte van elektronisch geld en het verrichten van activiteiten op het gebied van elektronisch geld als werkzaamheden, en om betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten verlenen de mogelijkheid te bieden een geschiktere methode voor de berekening van hun eigenvermogensvereisten toe te passen.

    (30)Wanneer een betalingsinstelling een betalingstransactie uitvoert voor zowel de betaler als de begunstigde en aan de betaler een kredietlijn wordt verleend, is het passend om, zodra de geldmiddelen een vordering van de begunstigde ten opzichte van de betalingsinstelling vormen, deze middelen ten voordele van de begunstigde te beschermen.

    (31)Gelet op de problemen waarmee betalingsinstellingen worden geconfronteerd bij het openen en aanhouden van betaalrekeningen bij kredietinstellingen, moet een extra optie worden geboden voor de bescherming van de geldmiddelen van gebruikers, te weten de mogelijkheid om die geldmiddelen bij een centrale bank aan te houden. Die mogelijkheid mag echter geen afbreuk doen aan de mogelijkheid voor een centrale bank om die optie niet aan te bieden op basis van haar organieke wetgeving. Gelet op het feit dat de geldmiddelen van gebruikers moeten worden beschermd en dat moet worden vermeden dat deze middelen worden gebruikt voor andere doeleinden dan het aanbieden van betalingsdiensten, is het passend te verlangen dat de geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers gescheiden worden gehouden van het eigen vermogen van de betalingsinstelling. Om een gelijk speelveld tussen betalingsinstellingen die betalingsdiensten aanbieden en betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven en elektronischgelddiensten verlenen te waarborgen, is het passend om de regelingen die van toepassing zijn op de bescherming van geldmiddelen van gebruikers zo veel mogelijk op elkaar af te stemmen, waarbij rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van elektronisch geld. Het concentratierisico is een aanzienlijk risico waarmee betalingsinstellingen worden geconfronteerd, in het bijzonder wanneer de middelen in één enkele kredietinstelling worden veiliggesteld. Het is dan ook belangrijk ervoor te zorgen dat betalingsinstellingen het concentratierisico zo veel mogelijk vermijden. Daartoe moet de EBA de opdracht krijgen om technische reguleringsnormen te ontwikkelen inzake het vermijden van risico’s bij het beschermen van geldmiddelen van cliënten.

    (32)Betalingsinstellingen moeten de mogelijkheid hebben om andere activiteiten te verrichten dan die welke onder deze richtlijn vallen, met inbegrip van het verrichten van operationele en nauw daarmee samenhangende nevendiensten en het exploiteren van betalingssystemen of andere bedrijfsactiviteiten die onder het toepasselijke Unierecht en het toepasselijke nationale recht vallen.

    (33)Gelet op de hogere risico’s van de inontvangstneming van deposito’s, is het passend om betalingsinstellingen die betalingsdiensten aanbieden te verbieden deposito’s van gebruikers in ontvangst te nemen en van hen te verlangen dat zij van gebruikers ontvangen geldmiddelen uitsluitend gebruiken om betalingsdiensten te verlenen. Geldmiddelen die betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden van betalingsdienstgebruikers ontvangen, zijn geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden van het publiek in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EG van het Europees Parlement en de Raad 38 .

    (34)Om het risico te beperken dat betaalrekeningen voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor de uitvoering van betalingstransacties, is het passend om te specificeren dat betalingsinstellingen, wanneer zij overgaan tot het aanbieden van een of meer betalingsdiensten of elektronischgelddiensten, altijd betaalrekeningen moeten aanhouden die uitsluitend voor betalingstransacties wordt gebruikt.

    (35)Betalingsinstellingen moeten krediet kunnen verlenen, maar deze activiteit moet worden onderworpen aan een aantal strikte voorwaarden. Het is dan ook passend om het verlenen van krediet door betalingsinstellingen in de vorm van kredietlijnen en de uitgifte van kredietkaarten te reguleren, voor zover die diensten betalingsdiensten faciliteren en het krediet wordt verleend voor een periode die niet meer dan twaalf maanden bedraagt, inclusief op hernieuwbare basis. Het is passend om betalingsinstellingen toe te staan kortlopende kredieten te verstrekken met betrekking tot hun grensoverschrijdende activiteiten, op voorwaarde dat deze hoofdzakelijk worden gefinancierd met eigen vermogen van de betalingsinstelling en andere geldmiddelen van de kapitaalmarkten, en niet met de geldmiddelen die voor rekening van cliënten worden aangehouden voor betalingsdiensten. Die mogelijkheid mag evenwel geen afbreuk doen aan Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad 39 , ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen betreffende de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten. Aangezien diensten voor uitgesteld betalen hoofdzakelijk de aard van een lening hebben, mogen zij niet worden beschouwd als betalingsdiensten. Deze diensten vallen onder de nieuwe richtlijn consumentenkrediet, die Richtlijn 2008/48/EG zal vervangen.

    (36)Om te verzekeren dat het bewijs van naleving van de in deze richtlijn vastgestelde verplichtingen gedurende een redelijke termijn wordt bewaard, is het passend om van betalingsinstellingen te verlangen dat zij alle nodige gegevens ten minste vijf jaar bewaren. Persoonsgegevens mogen niet langer worden bewaard dan nodig is om dit doel te waarborgen, en wanneer een vergunning is ingetrokken, mogen die gegevens niet langer dan tot vijf jaar na die intrekking worden bewaard.

    (37)Om te verzekeren dat een onderneming geen betalingsdiensten of elektronischgelddiensten zonder vergunning verleent, is het passend om te verlangen dat alle ondernemingen die voornemens zijn betalingsdiensten of elektronischgelddiensten te verlenen een vergunning aanvragen, behalve wanneer in deze richtlijn is voorzien in registratie in plaats van vergunningverlening. Teneinde de stabiliteit en integriteit van het financiële stelsel en de betalingssystemen te waarborgen en de consumenten te beschermen, moeten dergelijke ondernemingen bovendien in een lidstaat zijn gevestigd en effectief onder toezicht staan. Dit vereiste moet ook gelden voor betalingsinstellingen die elektronisch geld uitgeven, gelet op de aanzienlijke nieuwe prudentiële risico’s die zijn verbonden aan de mogelijkheid voor instellingen voor elektronisch geld om ook e-money-tokens uit te geven. De vestiging van een rechtspersoon in de EU moet verplicht worden voor uitgevers van elektronisch geld teneinde doeltreffend toezicht op deze entiteiten mogelijk te maken en de afstemming op Verordening 2023/1114/EU te verzekeren. E-money-tokens zijn een vorm van cryptoactiva die aanzienlijk kan toenemen in omvang en die risico’s met zich meebrengt voor de financiële stabiliteit, de monetaire soevereiniteit en het monetaire beleid.

    (38)Teneinde misbruik van het recht van vestiging te voorkomen en te vermijden dat betalingsinstellingen zich in een lidstaat vestigen zonder dat zij voornemens zijn daar enige activiteit te verrichten, is het passend om van betalingsinstellingen die een vergunning in een lidstaat aanvragen te verlangen dat zij ten minste een deel van hun betalingsdienstverlening in die lidstaat verrichten. De verplichting voor een instelling om een deel van haar werkzaamheden in haar land van herkomst uit te oefenen, die reeds was ingesteld bij Richtlijn (EU) 2015/2366, is op zeer uiteenlopende wijze geïnterpreteerd, waarbij sommige landen van herkomst voorschrijven dat het grootste deel van de werkzaamheden in hun land moet plaatsvinden. Een “deel” moet minder dan het merendeel van de werkzaamheden van de instelling inhouden teneinde het “nuttig effect” van de vrijheid van een betalingsinstelling om grensoverschrijdende diensten te verlenen te behouden.

    (39)Een betalingsinstelling mag andere activiteiten verrichten dan het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten. Om een adequaat toezicht op de betalingsinstelling te waarborgen, is het passend om de nationale bevoegde autoriteiten toe te staan zo nodig de oprichting van een afzonderlijke entiteit voor het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten te verlangen. Bij een dergelijk besluit van de bevoegde autoriteit moet rekening worden gehouden met de mogelijke negatieve effecten van een gebeurtenis die van invloed is op de andere bedrijfsactiviteiten op de financiële soliditeit van de betalingsinstelling, of met de mogelijke negatieve effecten van een situatie waarin de betalingsinstelling niet in staat zou zijn een afzonderlijke rapportage over het eigen vermogen in verband met haar betalings- en elektronischgeldactiviteiten en haar andere activiteiten te verstrekken. 

    (40)Om een adequaat permanent toezicht op betalingsinstellingen en de beschikbaarheid van nauwkeurige, actuele informatie te verzekeren, is het passend om van betalingsinstellingen te verlangen dat zij de nationale bevoegde autoriteiten in kennis stellen van eventuele wijzigingen in hun activiteiten die van invloed zijn op de nauwkeurigheid van de informatie die wordt verstrekt in verband met de vergunning, ook met betrekking tot extra agenten of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed. De bevoegde autoriteiten moeten in geval van twijfel verifiëren of de ontvangen informatie correct is.

    (41)Om te zorgen voor een samenhangend vergunningenstelsel voor betalingsinstellingen in de gehele Unie, is het passend om geharmoniseerde voorwaarden vast te stellen waaronder de nationale bevoegde autoriteiten een aan een betalingsinstelling verleende vergunning kunnen intrekken.

    (42)Met het oog op een transparantere werking van betalingsinstellingen die een vergunning hebben gekregen van of in een register zijn ingeschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, met inbegrip van hun agenten, distributeurs en bijkantoren, en om in de Unie een hoog niveau van consumentenbescherming te waarborgen, moet de lijst van de betalingsdienstverlenende ondernemingen, met de daaraan gerelateerde merken, gemakkelijk toegankelijk worden gemaakt voor het publiek en in een openbaar nationaal register worden opgenomen.

    (43)Om te waarborgen dat informatie over vergunninghoudende of geregistreerde betalingsinstellingen of entiteiten die krachtens het nationale recht bevoegd zijn om betalings- of elektronischgelddiensten aan te bieden, in de gehele Unie beschikbaar is in een centraal register, moet de EBA het beheer voeren over een dergelijk register, met inbegrip van een lijst met de namen van de ondernemingen waaraan een vergunning is verleend of die zijn geregistreerd om betalingsdiensten en elektronischgelddiensten aan te bieden. Wanneer daarbij persoonsgegevens worden verwerkt, is de bekendmaking op Unieniveau van informatie over natuurlijke personen die als agent of distributeur optreden noodzakelijk om te waarborgen dat alleen gemachtigde agenten en distributeurs op de interne markt actief zijn en is deze bekendmaking derhalve in het belang van de goede werking van de interne markt voor betalingsdiensten. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de gegevens die zij over de betrokken ondernemingen en hun agenten, distributeurs en bijkantoren verstrekken nauwkeurig en actueel zijn en onverwijld aan de EBA worden doorgegeven, indien mogelijk op geautomatiseerde wijze. De EBA moet daarom ontwerpen van technische reguleringsnormen ontwikkelen om de methoden en regelingen voor de doorgifte van dergelijke informatie te specificeren. Die ontwerpen van technische reguleringsnormen moeten een hoge mate van granulariteit en consistentie van de informatie waarborgen. Bij de ontwikkeling van die technische reguleringsnormen moet de EBA rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/411 van de Commissie 40 . Teneinde de transparantie te verhogen, is het passend dat de doorgegeven informatie de merken van alle aangeboden betalings- en elektronischgelddiensten omvat. De bekendmaking van persoonsgegevens moet geschieden volgens de geldende regels inzake gegevensbescherming. Wanneer persoonsgegevens worden bekendgemaakt, moeten passende waarborgen op het gebied van gegevensbescherming worden toegepast die verdere onbedoelde verspreiding van de informatie verhinderen.

    (44)Om de transparantie van en het bewustzijn van de door aanbieders van betalingsinitiatie- en rekeninginformatiediensten aangeboden diensten te vergroten, is het passend dat de EBA een machineleesbare lijst bijhoudt met basisinformatie over dergelijke ondernemingen en de door hen verleende diensten. De informatie in deze lijst moet het mogelijk maken om de betalingsinitiatie- en rekeninginformatiedienstaanbieders ondubbelzinnig te identificeren.

    (45)Teneinde het bereik van hun diensten uit te breiden, moeten betalingsinstellingen mogelijk een beroep doen op entiteiten die namens hen betalingsdiensten aanbieden, met inbegrip van agenten of, in het geval van elektronischgelddiensten, distributeurs. Betalingsinstellingen kunnen hun recht van vestiging ook uitoefenen in een andere lidstaat van ontvangst dan de lidstaat van herkomst – via bijkantoren. In dergelijke gevallen is het passend dat de betalingsinstelling de nationale bevoegde autoriteit alle relevante gegevens over agenten, distributeurs en bijkantoren verstrekt en nationale bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis stelt van eventuele wijzigingen. Om te transparantie ten aanzien van eindgebruikers te waarborgen, is het ook passend dat agenten, distributeurs of bijkantoren die namens een betalingsinstelling optreden de betalingsdienstgebruiker daarvan in kennis stellen.

    (46)Bij het verrichten van hun werkzaamheden kan het zijn dat betalingsinstellingen operationele functies van een deel van hun activiteiten moeten uitbesteden. Om ervoor te zorgen dat dit niet ten koste gaat van de verdere naleving door een betalingsinstelling van de vereisten inzake haar vergunning of andere toepasselijke vereisten uit hoofde van deze richtlijn, is het passend om van betalingsinstellingen te verlangen dat zij de nationale bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis stellen wanneer zij voornemens zijn operationele functies uit te besteden, alsook van elke wijziging met betrekking tot het gebruik van entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

    (47)Om te zorgen voor een passende beperking van de risico’s die de uitbesteding van operationele functies met zich mee kan brengen, is het passend om te verlangen dat betalingsinstellingen redelijke maatregelen treffen om te waarborgen dat een dergelijke uitbesteding niet in strijd is met de voorschriften van deze richtlijn. Betalingsinstellingen moeten volledig aansprakelijk blijven voor alle handelingen van hun werknemers en van agenten, distributeurs of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

    (48)Om de doeltreffende handhaving van de bepalingen van nationaal recht die krachtens deze richtlijn zijn vastgesteld te waarborgen, moeten de lidstaten bevoegde autoriteiten aanwijzen die belast zijn met de vergunningverlening aan en het toezicht op betalingsinstellingen. De lidstaten moeten erop toezien dat de bevoegde autoriteiten worden uitgerust met de nodige bevoegdheden en middelen, waaronder personele middelen, om hun taken naar behoren uit te voeren.

    (49)Teneinde de bevoegde autoriteiten in staat te stellen naar behoren toezicht te houden op betalingsinstellingen, is het passend om die autoriteiten onderzoeks- en toezichtbevoegdheden te verlenen en de mogelijkheid te bieden de administratieve sancties en maatregelen op te leggen die nodig zijn om hun taken uit te voeren. Om dezelfde reden is het passend om de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid te verlenen om informatie op te vragen, inspecties ter plaatse uit te voeren en aanbevelingen, richtsnoeren en bindende administratieve besluiten uit te vaardigen. De lidstaten moeten nationale bepalingen met betrekking tot de schorsing of intrekking van de vergunning van een betalingsinstelling vaststellen. De lidstaten moeten hun bevoegde autoriteiten de bevoegdheid verlenen om administratieve sancties en maatregelen op te leggen die specifiek zijn bedoeld om een einde te maken aan inbreuken op bepalingen betreffende het toezicht op of de uitoefening van betalingsdiensten.

    (50)Omdat er in de betalingssector zo veel verschillende soorten bedrijfsmodellen bestaan, is het passend om de toezichthouders enige marge te bieden teneinde te waarborgen dat alle risico’s dezelfde behandeling krijgen.

    (51)Bij het toezicht op de naleving van de verplichtingen door betalingsinstellingen moeten de bevoegde autoriteiten hun toezichtbevoegdheden uitoefenen met inachtneming van grondrechten, met inbegrip van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Onverminderd de controle door een onafhankelijke autoriteit (de nationale gegevensbeschermingsautoriteit) en overeenkomstig het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dienen de lidstaten te voorzien in adequate en doeltreffende bescherming ingeval de uitoefening van die bevoegdheden kan leiden tot misbruik of willekeur die aanleiding geeft tot een ernstige inperking van deze rechten, onder meer, indien passend, door middel van voorafgaande toestemming van de gerechtelijke autoriteit van de lidstaat in kwestie.

    (52)Teneinde de bescherming van individuele en zakelijke rechten te waarborgen, moeten de lidstaten ervoor zorgen dat alle personen die voor de bevoegde autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest gebonden zijn aan het beroepsgeheim.

    (53)De activiteit van betalingsinstellingen kan grensoverschrijdend zijn en daardoor relevant zijn voor verschillende bevoegde autoriteiten en voor de EBA, de Europese Centrale Bank (ECB) en de nationale centrale banken in hun hoedanigheid van monetaire en toezichthoudende autoriteiten. Het is dan ook passend om te voorzien in een doeltreffende samenwerking en uitwisseling van informatie tussen deze autoriteiten. Regelingen voor de uitwisseling van informatie moeten steeds volledig in overeenstemming zijn met de gegevensbeschermingsregels van Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad 41 en Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad 42 .

    (54)Wanneer er onenigheid ontstaat in het kader van de grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, moeten die bevoegde autoriteiten bijstand kunnen vragen aan de EBA, die onverwijld een besluit moet nemen. De EBA moet de bevoegde autoriteiten ook op eigen initiatief kunnen bijstaan bij het bereiken van overeenstemming.

    (55)Een betalingsinstelling die het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting uitoefent, moet de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst alle relevante informatie met betrekking tot haar activiteiten verstrekken en die bevoegde autoriteit in kennis stellen van de lidstaat of lidstaten waarin zij voornemens is activiteiten te verrichten, of zij voornemens is gebruik te maken van bijkantoren, agenten of distributeurs en of zij voornemens is gebruik te maken van uitbesteding.

    (56)Om de samenwerking tussen bevoegde autoriteiten en een doeltreffend toezicht op betalingsinstellingen in het kader van het gebruik van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting te vergemakkelijken, is het passend dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst informatie meedelen aan de lidstaat van ontvangst. In situatie van zogeheten “triangular passporting”, waarbij een betalingsinstelling waarin in land A een vergunning is verleend een tussenpersoon, zoals een agent, distributeur of bijkantoor, in land B gebruikt om betalingsdiensten aan te bieden in een ander land C, moet de lidstaat van ontvangst worden beschouwd als de lidstaat waar de diensten aan eindgebruikers worden aangeboden. Gelet op de uitdagingen bij de grensoverschrijdende samenwerking tussen bevoegde autoriteiten, is het passend dat de EBA ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake samenwerking en informatie-uitwisseling ontwikkelt, rekening houdend met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2055 van de Commissie 43 .

    (57)De lidstaten dienen de mogelijkheid te hebben om te bepalen dat de betalingsinstellingen die op hun grondgebied werkzaam zijn en waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, periodiek verslag aan hen moeten uitbrengen over de activiteiten die op hun grondgebied plaatsvinden, zulks voor informatie- of statistische doeleinden. Indien deze betalingsinstellingen op grond van het recht van vestiging werkzaam zijn, moeten de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of lidstaten van ontvangst kunnen bepalen dat deze informatie ook voor het monitoren van de naleving van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] wordt gebruikt. Hetzelfde moet gelden wanneer er geen vestiging is in de lidstaat of lidstaten van ontvangst en de betalingsinstelling in de lidstaat of lidstaten van ontvangst diensten verleent op grond van het vrij verrichten van diensten. Om het toezicht op netwerken van agenten, distributeurs of bijkantoren door de bevoegde autoriteiten te vergemakkelijken, is het passend dat de lidstaten waar agenten, distributeurs of bijkantoren actief zijn de mogelijkheid hebben om van de moederbetalingsinstelling te verlangen dat zij op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijst. De EBA moet ontwerpen van technische reguleringsnormen opstellen betreffende de criteria aan de hand waarvan kan worden bepaald wanneer het passend is om een centraal contactpunt aan te wijzen en welke taken dit contactpunt dient te hebben. Daarbij moet de EBA rekening houden met de ervaring die is opgedaan bij de toepassing van Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2021/1722 44  en 2020/1423 45 van de Commissie. De verplichting om een centraal contactpunt aan te wijzen dient in verhouding te staan tot de doelstelling van adequate communicatie en verslaglegging over het naleven van de relevante bepalingen van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] in de lidstaat van ontvangst.

    (58)In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, waaronder fraude op grote schaal, moet het voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mogelijk zijn om, parallel aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en de lidstaat van herkomst en in afwachting van maatregelen van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, voorzorgsmaatregelen te nemen. Deze voorzorgsmaatregelen dienen passend, evenredig met de doelstelling ervan, niet-discriminerend en tijdelijk van aard te zijn. De maatregelen dienen naar behoren te worden gemotiveerd. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst van de desbetreffende betalingsinstelling en de andere betrokken autoriteiten, waaronder de Commissie en EBA, dienen vooraf in kennis te worden gesteld, of, wanneer dat vanwege de noodsituatie niet mogelijk is, zonder onnodige vertraging.

    (59)Het is belangrijk ervoor te zorgen dat alle entiteiten die betalingsdiensten aanbieden in een bepaald minimumkader van wet- en regelgeving worden ondergebracht. Het is derhalve wenselijk om te bepalen dat de identiteit en de verblijfplaats van alle personen die betalingsdiensten aanbieden, met inbegrip van entiteiten die niet aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een vergunning als betalingsinstelling kunnen voldoen, waaronder een aantal kleine betalingsinstellingen, moet worden geregistreerd. Deze aanpak is in overeenstemming met de opzet van aanbeveling 14 van de Financiële-actiegroep, namelijk om te voorzien in een mechanisme waarbij betalingsdienstaanbieders die niet aan alle in die aanbeveling vastgestelde voorwaarden kunnen voldoen, niettemin als betalingsinstelling kunnen worden behandeld. Te dien einde moeten de lidstaten ook entiteiten die zijn vrijgesteld van alle of bepaalde voorwaarden voor het verlenen van een vergunning inschrijven in het register van betalingsinstellingen. Het is evenwel van essentieel belang dat de mogelijkheid tot vrijstelling van vergunning wordt gebonden aan strikte eisen wat betreft de waarde van de betalingstransacties. Entiteiten die een vrijstelling van vergunning genieten, mogen niet het recht van vestiging of het recht tot het vrij verrichten van diensten genieten en mogen deze rechten niet indirect uitoefenen wanneer zij lid van een betalingssysteem zijn.

    (60)Om de transparantie met betrekking tot mogelijke vrijstellingen voor kleine betalingsinstellingen te waarborgen, is het passend om van de lidstaten te verlangen dat zij dergelijke besluiten aan de Commissie meedelen.

    (61)In het licht van de specifieke aard van de uitgevoerde activiteit en de aan het aanbieden van rekeninginformatiediensten verbonden risico’s, is het passend om te voorzien in een specifieke prudentiële regeling voor rekeninginformatiedienstaanbieders, zonder dat daarvoor een volwaardig vergunningstelsel nodig is, maar met een lichtere registratieplicht, in combinatie met documentatie en informatie om de bevoegde autoriteit bij te staan bij het uitoefenen van toezicht. Rekeninginformatiedienstaanbieders moeten diensten kunnen aanbieden op grensoverschrijdende basis, in het kader van de “paspoort”-regeling.

    (62)Om de toegang tot contanten te verbeteren, hetgeen een prioriteit is voor de Commissie, moeten detailhandelaren de mogelijkheid krijgen om in fysieke winkels diensten voor de verstrekking van contanten aan te bieden, ook zonder dat een klant een aankoop heeft verricht en zonder dat zij daarvoor een vergunning of registratie als betalingsdienstaanbieder nodig hebben of agent of betalingsinstelling hoeven te zijn. Die diensten voor de verstrekking van contanten moeten echter worden onderworpen aan de verplichting om eventuele aan de klant in rekening gebrachte vergoedingen bekend te maken. Deze diensten moeten op vrijwillige basis door detailhandelaren worden verricht en moeten afhankelijk zijn van de beschikbaarheid van contant geld bij de detailhandelaar. Ter voorkoming van oneerlijke mededinging tussen exploitanten van geldautomaten die geen betaalrekeningen beheren en detailhandelaren die geldopnamen zonder aankoop aanbieden, en om te waarborgen dat winkels niet snel zonder contanten komen te zitten, is het passend om een maximum van 50 EUR per transactie op te leggen.

    (63)In Richtlijn 2007/64/EG en Richtlijn (EU) 2015/2366 is voorzien in de voorwaardelijke uitsluiting van het toepassingsgebied van die richtlijnen van betalingsdiensten die worden aangeboden door exploitanten van geldautomaten. Die uitsluiting heeft in verscheidene lidstaten, vooral in dunner bevolkte gebieden, de groei van geldautomaatdiensten bevorderd, als aanvulling op de geldautomaten van banken. Deze uitsluiting is echter moeilijk toepasbaar gebleken, omdat onvoldoende duidelijk was welke entiteiten eronder vielen. Om dat probleem te verhelpen, is het passend om uitdrukkelijk te bepalen dat de exploitanten van geldautomaten die voorheen waren uitgesloten, de exploitanten zijn die geen betaalrekeningen beheren. Gelet op de beperkte risico’s die gepaard gaan met de activiteiten van dergelijke exploitanten van geldautomaten, is het passend om hen niet volledig van het toepassingsgebied uit te sluiten, maar in plaats daarvan te onderwerpen aan een specifieke prudentiële regeling die is aangepast aan deze risico’s, waarbij alleen een registratieregeling nodig is.

    (64)Dienstaanbieders die gebruik wilden maken van een uitsluiting van het toepassingsgebied van Richtlijn (EU) 2015/2366, hadden vaak hun instanties niet geraadpleegd om na te gaan of hun activiteiten onder die richtlijn vielen dan wel daarvan waren uitgesloten, maar vertrouwden vaak op hun eigen oordeel. Dat heeft geleid tot verschillen tussen de lidstaten bij de toepassing van bepaalde uitsluitingen. Voorts lijkt het erop dat betalingsdienstaanbieders een aantal uitsluitingen hebben aangegrepen om hun bedrijfsmodel aan te passen en op die manier de aangeboden betalingsactiviteiten buiten het toepassingsgebied van de richtlijn te houden. Dat kan ertoe leiden dat betalingsdienstgebruikers meer risico lopen en dat de voorwaarden waaronder betalingsdienstaanbieders op de interne markt actief zijn, uiteenlopen. Betalingsdienstaanbieders moeten daarom verplicht worden de relevante activiteiten bij de bevoegde autoriteiten aan te melden, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen beoordelen of aan de voorschriften van de desbetreffende bepalingen is voldaan en om te garanderen dat de regels overal in de interne markt op dezelfde wijze worden geïnterpreteerd. Met name voor alle uitsluitingen waarvoor een drempel in acht moet worden genomen, dient een aanmeldingsprocedure te worden ingesteld om de naleving van de specifieke voorschriften te waarborgen. Voorts is het van belang om te bepalen dat potentiële betalingsdienstaanbieders de bevoegde autoriteiten in kennis moeten stellen van de activiteiten die ze binnen een beperkt netwerk aanbieden op basis van de criteria in Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] ingeval de waarde van de betalingstransacties een bepaalde drempel overschrijdt. De bevoegde autoriteiten dienen te onderzoeken of de aldus aangemelde activiteiten kunnen worden aangemerkt als activiteiten die in het kader van een beperkt netwerk worden verricht, om na te gaan of zij uitgesloten moeten blijven van het toepassingsgebied.

    (65)De bevoegdheid om handelingen vast te stellen om eventuele bedragen te corrigeren voor inflatie moet overeenkomstig artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de Commissie worden gedelegeerd. Bij het voorbereiden en opstellen van gedelegeerde handelingen moet de Commissie ervoor zorgen dat de desbetreffende documenten tijdig en op gepaste wijze gelijktijdig worden toegezonden aan het Europees Parlement en aan de Raad.

    (66)Met het oog op een consequente toepassing van de toepasselijke vereisten moet de Commissie gebruik kunnen maken van de deskundigheid en ondersteuning van de EBA, die tot taak moet krijgen om richtsnoeren en ontwerpen van technische reguleringsnormen op te stellen. De Commissie moet de bevoegdheid krijgen om deze ontwerpen van technische reguleringsnormen vast te stellen. Deze specifieke taken zijn volledig in overeenstemming met de rol en de verantwoordelijkheden van de EBA zoals vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad 46 .

    (67)Aangezien de verdere integratie van een interne markt voor betalingsdiensten niet voldoende door de lidstaten alleen kan worden verwezenlijkt omdat zulks de harmonisatie vereist van verschillende voorschriften die thans in de rechtsstelsels van de diverse lidstaten bestaan, wat beter door de Unie kan worden verwezenlijkt, kan de Unie, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat de onderhavige richtlijn niet verder dan nodig is om die doelstelling te verwezenlijken.

    (68)Deze richtlijn bevat geen vergunningsvereisten voor betalingssystemen, betalingsschema’s en betalingsregelingen, gezien de noodzaak van het voorkomen van overlapping te met het toezichtkader van het Eurosysteem voor retailbetalingssystemen, met inbegrip van systeemrelevante betalingssystemen en andere systemen, en het nieuwe PISA-kader van het Eurosysteem, en met het toezicht door nationale centrale banken. Deze richtlijn is evenmin van toepassing op de verlening van technische diensten, waaronder de verwerking of de exploitatie van digitale portemonnees. Gelet op het tempo van de innovatie in de betalingssector en het mogelijke ontstaan van nieuwe risico’s, is het echter nodig dat de Commissie bij haar toekomstige herziening van deze richtlijn bijzondere aandacht besteedt aan die ontwikkelingen en beoordeelt of het toepassingsgebied van de richtlijn moet worden uitgebreid naar nieuwe diensten en entiteiten.

    (69)Ter wille van de rechtszekerheid is het wenselijk om overgangsregelingen te treffen op grond waarvan entiteiten die overeenkomstig de bepalingen van nationaal recht tot omzetting van Richtlijn (EU) 2015/2366 vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn de werkzaamheden van betalingsinstellingen hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven voortzetten.

    (70)Ter wille van de rechtszekerheid is het aangewezen om overgangsregelingen te treffen op grond waarvan het instellingen voor elektronisch geld die overeenkomstig de nationale wetgeving tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG hun werkzaamheden hebben aangevangen, deze werkzaamheden gedurende een gespecificeerde periode binnen de betrokken lidstaat kunnen blijven uitoefenen. Deze periode dient langer te zijn voor instellingen voor elektronisch geld die onder de ontheffing van artikel 9 van Richtlijn 2009/110/EG vallen.

    (71)Betalingsinstellingen zijn niet opgenomen in de lijst van entiteiten die onder de definitie van “instellingen” van artikel 2, punt b), van Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad 47 vallen. Bijgevolg wordt het betalingsinstellingen in feite verhinderd om deel te nemen aan betalingssystemen die door de lidstaten overeenkomstig die richtlijn zijn aangewezen. Dat gebrek aan toegang tot bepaalde essentiële betalingssystemen kan betalingsinstellingen beletten om hun cliënten op doeltreffende en concurrerende wijze een volledig scala van betalingsdiensten aan te bieden. Daarom is het gerechtvaardigd om betalingsinstellingen op te nemen in de definitie van “instellingen” in die richtlijn , maar alleen voor betalingssystemen en niet voor effectenafwikkelingssystemen. Betalingsinstellingen moeten voldoen aan de vereisten en moeten de regels van betalingssystemen naleven om aan die systemen te mogen deelnemen. Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] bevat vereisten voor exploitanten van betalingssystemen met betrekking tot de toelating van nieuwe aanvragers van deelname, onder meer met betrekking tot een beoordeling van de relevante risico’s. Aangezien zo snel mogelijk een gelijk speelveld tussen banken en “niet-banken” moet worden hersteld, en gelet op de effecten van de huidige situatie op de mededinging in de betalingsmarkten, is het noodzakelijk om de lidstaten een kortere omzettings- en toepassingstermijn toe te kennen voor deze nieuwe bepaling in Richtlijn 98/26/EG dan voor de overige bepalingen van deze richtlijn. Het is daarom passend om de lidstaten te verplichten tot het omzetten van die nieuwe bepaling in hun nationale recht binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn, in plaats van binnen de termijn van 18 maanden die geldt voor de overige bepalingen van deze richtlijn.

    (72)De vermelding dat deelnemers kunnen optreden als centrale tegenpartij, afwikkelende instantie of clearing house of alle of een deel van deze taken kunnen uitvoeren, moet opnieuw in Richtlijn 98/26/EG worden opgenomen om te waarborgen dat de lidstaten dit op dezelfde manier interpreteren. Ook moet opnieuw worden bepaald dat de lidstaten, wanneer dit gerechtvaardigd is vanwege systeemrisico’s, de mogelijkheid moeten krijgen om een indirecte deelnemer te beschouwen als deelnemer aan het systeem en de bepalingen van Richtlijn 98/26/EG toe te passen op die indirecte deelnemer. Om ervoor te zorgen dat dit geen beperking inhoudt van de aansprakelijkheid van de deelnemer via welke de indirecte deelnemer overboekingsopdrachten aan het systeem doorgeeft, moet dit in die richtlijn duidelijk worden gemaakt teneinde de rechtszekerheid te waarborgen.

    (73)Consumenten moeten het recht hebben om hun rechten met betrekking tot de bij Verordening (EU) 20../…. [verordening toegang tot financiële gegevens] van het Europees Parlement en de Raad 48 aan gegevensgebruikers of gegevenshouders opgelegde verplichtingen te doen gelden door middel van representatieve vorderingen in overeenstemming met Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad 49 . Daartoe moet in deze richtlijn worden bepaald dat Richtlijn (EU) 2020/1828 van toepassing is op representatieve vorderingen die worden ingesteld tegen inbreuken door gegevensgebruikers of gegevenshouders op de bepalingen van Verordening (EU) 20../…. [verordening toegang tot financiële gegevens] die de collectieve belangen van consumenten schaden of kunnen schaden. De bijlage bij die richtlijn moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd. Het staat aan de lidstaten ervoor te zorgen dat die wijziging wordt weerspiegeld in hun overeenkomstig Richtlijn (EU) 2020/1828 vastgestelde omzettingsmaatregelen.

    (74)In overeenstemming met de beginselen van betere regelgeving moeten de doeltreffendheid en de doelmatigheid van deze richtlijn bij de verwezenlijking van de doelstellingen ervan worden geëvalueerd, zoals uiteengezet in de begeleidende effectbeoordeling. Die evaluatie moet voldoende lang na de inwerkingtreding plaatsvinden om deze te kunnen baseren op afdoend bewijs. Vijf jaar wordt beschouwd als een passende periode. Hoewel de evaluatie de gehele richtlijn moet bestrijken, moet bijzondere aandacht worden besteed aan bepaalde thema’s, zoals het toepassingsgebied en de bescherming van de geldmiddelen van betalingsinstellingen, waarop regels van invloed kunnen zijn die op 18 april 2023 50 door de Commissie zijn voorgesteld en die, wanneer zij worden vastgesteld, een wijziging van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels inhouden. Wat het toepassingsgebied van deze richtlijn betreft, is het echter dienstig om de evaluatie vroeger te laten plaatsvinden, te weten drie jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn, gelet op het belang dat hieraan in Verordening (EU) 2022/2554 wordt gehecht. Bij die evaluatie van het toepassingsgebied moet worden gekeken naar zowel de mogelijke uitbreiding van de lijst van onder de richtlijn vallende betalingsdiensten naar diensten zoals die welke door betalingssystemen en betalingsschema’s worden verricht, als de mogelijke opname in het toepassingsgebied van een aantal technische diensten die momenteel zijn uitgesloten.

    (75)Gezien het aantal wijzigingen dat in Richtlijn (EU) 2015/2366 en Richtlijn 2009/110/EG moet worden aangebracht, is het dienstig om beide richtlijnen in te trekken en te vervangen door deze richtlijn.

    (76)De eventuele verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn moet in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725. De toezichthoudende autoriteiten uit hoofde van Verordening (EU) 2016/679 en Verordening (EU) 2018/1725 zijn daarom verantwoordelijk voor het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens in het kader van deze richtlijn. Bij de omzetting van deze richtlijn moeten de lidstaten ervoor zorgen dat de nationale wetgeving passende waarborgen inzake gegevensbescherming bevat voor de verwerking van persoonsgegevens.

    (77)De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming is geraadpleegd overeenkomstig artikel 42, lid 1, van Verordening (EU) 2018/1725 en heeft op [XX 2023] een advies uitgebracht,

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    TITEL I

    ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    Artikel 1

    Voorwerp en toepassingsgebied

    1.Bij deze richtlijn worden regels vastgesteld met betrekking tot:

    a)toegang tot het verrichten van betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de Unie door betalingsinstellingen;

    b)toezichtbevoegdheden en -instrumenten voor de uitoefening van het toezicht op betalingsinstellingen.

    2.De lidstaten kunnen de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 5, punten 4 tot en met 23, van Richtlijn 2013/36/EU vrijstelling verlenen van de toepassing van het geheel of een deel van de bepalingen van deze richtlijn.

    3.Tenzij anders bepaald, worden alle verwijzingen naar betalingsdiensten in deze richtlijn begrepen als betalings- en elektronischgelddiensten.

    4.Tenzij anders bepaald, worden alle verwijzingen naar betalingsdienstaanbieders in deze richtlijn begrepen als betalingsdienstenaanbieders en elektronischgelddienstaanbieders.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

    (1)“lidstaat van herkomst”:

    a)de lidstaat waar de betalingsdienstaanbieder zijn statutaire zetel heeft; of

    b)indien de betalingsdienstaanbieder overeenkomstig zijn nationale wetgeving geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar de betalingsdienstaanbieder zijn hoofdkantoor heeft;

    (2)“lidstaat van ontvangst”: de lidstaat die niet de lidstaat van herkomst is en waar de betalingsdienstaanbieder een agent, een distributeur of bijkantoor heeft, dan wel betalingsdiensten aanbiedt;

    (3)“betalingsdienst”: een of meer in bijlage I vermelde bedrijfswerkzaamheden;

    (4)“betalingsinstelling”: een rechtspersoon aan wie overeenkomstig artikel 13 vergunning is verleend om overal in de Unie betalingsdiensten of elektronischgelddiensten aan te bieden;

    (5)“betalingstransactie”: een handeling door of voor rekening van de betaler of door of voor rekening van de begunstigde waarbij geldmiddelen worden gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen, ongeacht of er onderliggende verplichtingen tussen de betaler en de begunstigde zijn;

    (6)“uitvoering van een betalingstransactie”: het proces dat begint zodra de initiëring van een betalingstransactie is voltooid en eindigt zodra de geldmiddelen die zijn gedeponeerd, overgemaakt of opgenomen beschikbaar zijn voor de begunstigde;

    (7)“betalingssysteem”: een systeem voor de overmaking van geld met formele en gestandaardiseerde regelingen en gemeenschappelijke voorschriften voor de verwerking, clearing of afwikkeling van betalingstransacties;

    (8)“exploitant van een betalingssysteem”: de rechtspersoon die juridisch aansprakelijk is voor de exploitatie van een betalingssysteem;

    (9)“betaler”: hetzij een natuurlijke of rechtspersoon die houder is van een betaalrekening en een betalingsopdracht vanaf die betaalrekening plaatst, hetzij, bij ontbreken van een betaalrekening, een natuurlijke of rechtspersoon die een betalingsopdracht plaatst;

    (10)“begunstigde”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beoogde uiteindelijke ontvanger is van de geldmiddelen waarop een betalingstransactie betrekking heeft;

    (11)“betalingsdienstgebruiker”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in de hoedanigheid van betaler, begunstigde of beide van een betalingsdienst of elektronischgelddienst gebruikmaakt;

    (12)betalingsdienstaanbieder”: een orgaan als bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] of een natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vrijstelling op grond van de artikelen 34, 36 en 38 van deze richtlijn is verleend;

    (13)“betaalrekening”: een op naam van een of meer betalingsdienstgebruikers door een betalingsdienstaanbieder aangehouden rekening die wordt gebruikt voor de uitvoering van een of meer betalingstransacties en die het mogelijk maakt om geldmiddelen naar derden te verzenden en van derden te ontvangen;

    (14)“betalingsopdracht”: door een betaler of begunstigde aan zijn betalingsdienstaanbieder gegeven instructie om een betalingstransactie uit te voeren;

    (15)“betaalinstrument”: geïndividualiseerd(e) instrument(en) en/of een geheel van procedures, overeengekomen door de betalingsdienstgebruiker en de betalingsdienstaanbieder, waarmee een betalingsopdracht kan worden geïnitieerd;

    (16)“rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die ten behoeve van een betaler een betaalrekening aanbiedt en beheert;

    (17)“betalingsinitiatiedienst”: een dienst voor het plaatsen van een betalingsopdracht op verzoek van de betaler of de begunstigde, met betrekking tot een betaalrekening die bij een andere betalingsdienstaanbieder wordt aangehouden;

    (18)“rekeninginformatiedienst”: een onlinedienst voor het verzamelen, hetzij rechtstreeks, hetzij via een aanbieder van technische diensten, en consolideren van informatie over een of meer betaalrekeningen die de betalingsdienstgebruiker bij een of meer rekeninghoudende betalingsdienstaanbieders aanhoudt;

    (19)“betalingsinitiatiedienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die betalingsinitiatiediensten aanbiedt;

    (20)“rekeninginformatiedienstaanbieder”: een betalingsdienstaanbieder die rekeninginformatiediensten aanbiedt;

    (21)“consument”: een natuurlijke persoon die, in betalingsdienstovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen, voor doeleinden buiten zijn bedrijfs- of beroepswerkzaamheden handelt;

    (22)“geldtransfer”: een betalingsdienst waarbij, zonder opening van betaalrekeningen op naam van de betaler of de begunstigde, van een betaler geldmiddelen worden ontvangen met als enig doel het daarmee corresponderende bedrag over te maken aan een begunstigde of aan een andere, voor rekening van de begunstigde handelende betalingsdienstaanbieder of waarbij de geldmiddelen voor rekening van de begunstigde worden ontvangen en aan de begunstigde beschikbaar worden gesteld;

    (23)“geldmiddelen”: centralebankgeld uitgegeven voor retailgebruik, giraal geld en elektronisch geld;

    (24)“aanbieder van technische diensten”: een aanbieder van diensten die, hoewel zij geen betalingsdiensten zijn, noodzakelijk zijn om het aanbieden van betalingsdiensten te ondersteunen en waarbij de aanbieder van technische diensten op geen enkel moment in het bezit komt van de over te maken geldmiddelen;

    (25)“gevoelige betalingsgegevens”: gegevens waarmee fraude kan worden gepleegd, waaronder persoonlijke beveiligingsgegevens;

    (26)“werkdag”: een dag waarop de betalingsdienstaanbieder van de betaler of de begunstigde die betrokken is bij de uitvoering van een betalingstransactie geopend is voor de bij de uitvoering van een betalingstransactie vereiste werkzaamheden;

    (27)“ICT-diensten”: ICT-diensten in de zin van artikel 3, punt 21, van Verordening (EU) 2022/2554;

    (28)“agent”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die bij het aanbieden van betalingsdiensten voor rekening van een betalingsinstelling optreedt;

    (29)“bijkantoor”: een bedrijfsvestiging die niet het hoofdkantoor is en die een onderdeel zonder rechtspersoonlijkheid van een betalingsinstelling vormt en rechtstreeks alle of bepaalde handelingen verricht die eigen zijn aan de bedrijfswerkzaamheden van een betalingsinstelling; alle in eenzelfde lidstaat gelegen bedrijfsvestigingen van een betalingsinstelling met hoofdkantoor in een andere lidstaat worden alle tezamen als één bijkantoor beschouwd;

    (30)“groep”: een groep van ondernemingen die onderling verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 22, lid 1, punt 2 of punt 7, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad 51 , of ondernemingen zoals bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 en 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie 52 , die met elkaar verbonden zijn door een betrekking als bedoeld in artikel 10, lid 1, of in artikel 113, lid 6, eerste alinea, of artikel 113, lid 7, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

    (31)“acceptatie van betalingstransacties”: een door een betalingsdienstaanbieder verleende betalingsdienst waarbij met een begunstigde een overeenkomst wordt gesloten voor de acceptatie en de verwerking van betalingstransacties, waardoor een geldovermaking naar de begunstigde ontstaat;

    (32)“uitgifte van betaalinstrumenten”: een door een betalingsdienstaanbieder aangeboden betalingsdienst waarbij een overeenkomst wordt gesloten om aan een betaler een betaalinstrument voor het initiëren en het verwerken van de betalingstransacties van de betaler te verstrekken;

    (33)“eigen vermogen”: vermogen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 118, van Verordening (EU) nr. 575/2013, met dien verstande dat ten minste 75 % van het tier 1-kapitaal bestaat uit tier 1-kernkapitaal als bedoeld in artikel 50 van die verordening en het tier 2-kapitaal ten hoogste een derde van het tier 1-kapitaal uitmaakt;

    (34)“elektronisch geld”: elektronisch, waaronder magnetisch, opgeslagen monetaire waarde, vertegenwoordigd door een vordering op de uitgever, uitgegeven in ruil voor ontvangen geld ten behoeve van het verrichten van betalingstransacties, en aanvaard door een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon dan de uitgever;

    (35)“gemiddeld uitstaand elektronisch geld”: het gemiddelde totale bedrag van de met elektronisch geld verband houdende financiële verplichtingen dat op het eind van elke kalenderdag in omloop is gedurende de zes voorafgaande kalendermaanden, berekend op de eerste kalenderdag van elke kalendermaand en toegepast voor die kalendermaand;

    (36)“distributeur”: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die elektronisch geld distribueert of terugbetaalt voor rekening van een betalingsinstelling;

    (37)“elektronischgelddiensten”: de uitgifte van elektronisch geld, het aanhouden van betaalrekeningen waarop eenheden van elektronisch geld worden opgeslagen en de overmaking van eenheden van elektronisch geld;

    (38)“exploitant van geldautomaten” (ATM deployer): exploitanten van geldautomaten die geen betaalrekeningen beheren;

    (39)“betalingsinstelling die elektronischgelddiensten aanbiedt”: een betalingsinstelling die diensten verricht in verband met de uitgifte van elektronisch geld, het aanhouden van betaalrekeningen waar eenheden van elektronisch geld worden opgeslagen en de overmaking van eenheden van elektronisch geld, ongeacht of zij ook een van de in bijlage I genoemde diensten aanbiedt.

    TITEL II

    BETALINGSINSTELLINGEN

    HOOFDSTUK I

    Vergunningverlening en toezicht

    Afdeling 1

    Algemene voorschriften

    Artikel 3

    Vergunningsaanvragen

    1.De lidstaten schrijven voor dat andere ondernemingen dan die bedoeld in artikel 2, lid 1, punten a), b), d) en e), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] en andere dan natuurlijke of rechtspersonen aan wie een vrijstelling uit hoofde van de artikelen 34, 36, 37 en 38 van deze richtlijn is verleend, wanneer zij voornemens zijn betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I of elektronischgelddiensten te verlenen, van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst een vergunning moeten verkrijgen voor het verlenen van die diensten.

    2.De in het eerste lid bedoelde vergunning is alleen vereist voor betalingsdiensten die de aanvragende betalingsinstellingen daadwerkelijk voornemens zijn te verlenen.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen die een vergunning als bedoeld in lid 1 aanvragen, een vergunningsaanvraag overleggen aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, samen met het volgende:

    a)een programma van werkzaamheden waarin met name de categorie van voorgenomen betalingsdiensten wordt vermeld;

    b)een bedrijfsplan met een budgetprognose voor de eerste drie boekjaren waarmee wordt aangetoond dat de aanvrager in staat is gebruik te maken van passende en evenredige systemen, middelen en procedures om op een gezonde basis te opereren;

    c)bewijs dat de aanvrager over het in artikel 5 genoemde aanvangskapitaal beschikt;

    d)voor de ondernemingen die voornemens zijn om diensten als bedoeld in bijlage I, punten 1 tot en met 5, en elektronischgelddiensten te verlenen, een omschrijving van de maatregelen die zijn genomen ter bescherming van de middelen van de betalingsdienstgebruikers overeenkomstig artikel 9;

    e)een beschrijving van de governanceregelingen en internecontrolemechanismen van de aanvrager, waaronder administratieve procedures en procedures voor risicobeheersing en boekhouding, en een beschrijving van de regelingen van de aanvrager voor het gebruik van ICT-diensten als bedoeld in de artikelen 6 en 7 van Verordening (EU) 2022/2554, waaruit blijkt dat die governanceregelingen, internecontrolemechanismen en regelingen voor het gebruik van ICT-diensten evenredig, passend, degelijk en adequaat zijn;

    f)een beschrijving van de procedures voor het monitoren en afhandelen van veiligheidsincidenten en veiligheidsgerelateerde klachten van cliënten en voor de follow-up ervan, met inbegrip van een mechanisme voor het melden van incidenten dat rekening houdt met de kennisgevingsverplichtingen voor betalingsinstellingen die zijn vastgelegd in hoofdstuk III van Verordening (EU) 2022/2554;

    g)een beschrijving van de procedures voor het opslaan, monitoren, traceren en beperken van de toegang tot gevoelige betalingsgegevens;

    h)een beschrijving van de bedrijfscontinuïteitsregelingen, met daarin een duidelijke uiteenzetting van de kritieke bedrijfsactiviteiten, een beschrijving van de ICT-bedrijfscontinuïteitsplannen en de ICT-respons- en -herstelplannen, en een beschrijving van de procedure om de toereikendheid en efficiëntie van die ICT-bedrijfscontinuïteitsplannen en ICT-respons- en -herstelplannen regelmatig te testen en te evalueren, zoals voorgeschreven door artikel 11, lid 6, van Verordening (EU) 2022/2554;

    i)een beschrijving van de beginselen en definities voor het verzamelen van statistische gegevens over prestaties, transacties en fraude;

    j)een beschrijving van het beveiligingsbeleid, met inbegrip van:

    i) een gedetailleerde risicoanalyse met betrekking tot de betalings- en elektronischgelddiensten van de aanvrager;

    ii) een beschrijving van de maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking die worden genomen om de gebruikers van de betalingsdiensten afdoende te beschermen tegen de vastgestelde beveiligingsrisico’s, waaronder fraude en illegaal gebruik van gevoelige gegevens en persoonsgegevens;

    iii) voor aanvragende instellingen die regelingen voor informatie-uitwisseling met andere betalingsdienstaanbieders willen sluiten voor de uitwisseling van informatie in verband met betalingsfraude als bedoeld in artikel 83, lid 5, van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten], de conclusies van de gegevensbeschermingseffectbeoordeling als bedoeld in artikel 83, lid 5, van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] en uitgevoerd overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2016/679 en, in voorkomend geval, het resultaat van de voorafgaande raadpleging van de bevoegde toezichthoudende autoriteit overeenkomstig artikel 36 van die verordening;

    k)voor aanvragende instellingen die zijn onderworpen aan de in Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 53 en Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad 54 neergelegde verplichtingen in verband met het witwassen van geld en terrorismefinanciering, een beschrijving van de interne controlemechanismen die de aanvrager heeft opgezet om die richtlijn en verordening na te leven;

    l)een beschrijving van de organisatiestructuur van de aanvrager, met inbegrip van een beschrijving van:

    i) het voorgenomen gebruik van agenten, distributeurs of bijkantoren;

    ii) de minimaal jaarlijkse controles, ter plaatse en elders, van deze agenten, distributeurs en bijkantoren waartoe de aanvrager zich verbindt;

    iii) de uitbestedingsregelingen;

    iv) de deelname van de aanvrager aan een nationaal of internationaal betalingssysteem;

    m)de identiteit van personen die, rechtstreeks of onrechtstreeks, gekwalificeerde deelnemingen in de aanvrager bezitten in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013, alsmede de omvang van hun deelneming en het bewijs van hun geschiktheid om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de aanvrager te waarborgen;

    n)de identiteit van de bestuurders en andere personen die belast zijn met het beheer van de aanvragende betalingsinstelling en, indien dienstig:

    i) de identiteit van de personen die belast zijn met het beheer van de betalingsdienstactiviteiten van de betalingsinstelling;

    ii) het bewijs dat de personen die belast zijn met het beheer van de betalingsdienstactiviteiten van de betalingsinstelling, bekend staan als betrouwbaar en beschikken over de nodige kennis en ervaring om betalingsdiensten uit te voeren, zoals bepaald door de lidstaat van herkomst van de aanvrager;

    o)indien van toepassing, de identiteit van wettelijke auditors en auditkantoren als omschreven in artikel 2, punten 2 en 3, van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad 55 ;

    p)de rechtsvorm en de statuten van de aanvrager;

    q)het adres van de statutaire zetel van de aanvrager;

    r)een overzicht van de EU-rechtsgebieden waar de aanvrager een aanvraag voor een vergunning als betalingsinstelling indient of voornemens is in te dienen;

    s)een afwikkelingsplan voor het geval van een faillissement, dat is aangepast aan de beoogde omvang en het beoogde bedrijfsmodel van de aanvrager.

    Voor de toepassing van de punten d), e), f) en l) van de eerste alinea zien de lidstaten erop toe dat de aanvrager een beschrijving geeft van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van betalings- of elektronischgelddiensten te waarborgen.

    Bij de in de eerste alinea, punt j), bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze de aanvrager een hoog niveau van digitale operationele weerbaarheid zoals voorgeschreven bij hoofdstuk II van Verordening (EU) 2022/2554 zal waarborgen, in het bijzonder wat betreft de software en ICT-systemen die worden gebruikt door de aanvrager of door ondernemingen waaraan de aanvrager zijn activiteiten uitbesteedt.

    4.De lidstaten schrijven ondernemingen die een vergunningsaanvraag voor het aanbieden van de in bijlage I, punt 6, bedoelde betalingsdiensten indienen voor dat zij over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering beschikken voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare waarborg tegen aansprakelijkheid, teneinde te verzekeren dat:

    a)zij gedekt zijn voor hun aansprakelijkheid die is bepaald in de artikelen 56, 57, 59, 76 en 78 van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten];

    b)zij gedekt zijn voor de waarde van een eventueel eigen risico of drempelbedrag van de verzekering of de vergelijkbare waarborg;

    c)zij de dekking van de verzekering of de vergelijkbare waarborg op continue basis monitoren.

    5.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van:

    a)de gegevens, met inbegrip van het bepaalde in de punten a), b), c), e), g) tot en met k), en r), van lid 3, die in een vergunningsaanvraag voor betalingsinstellingen aan de bevoegde autoriteiten moeten worden verstrekt;

    b)een gemeenschappelijke beoordelingsmethode voor het verlenen van een vergunning als betalingsinstelling of voor de registratie als rekeninginformatiedienstaanbieder of als exploitant van geldautomaten in het kader van deze richtlijn;

    c)wat moet worden verstaan onder een vergelijkbare waarborg als bedoeld in lid 4, eerste alinea, die verwisselbaar moet zijn met een beroepsaansprakelijkheidsverzekering;

    d)de criteria voor de vaststelling van het minimumgeldbedrag van de in lid 4 bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of andere vergelijkbare waarborg.

    6.Bij het opstellen van de in lid 5 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen houdt de EBA rekening met het volgende:

    a)het risicoprofiel van de onderneming;

    b)of de onderneming andere in bijlage I vermelde betalingsdiensten aanbiedt, of andere bedrijfswerkzaamheden heeft;

    c)de omvang van de activiteiten van de onderneming;

    d)de specifieke kenmerken van vergelijkbare waarborgen als bedoeld in lid 4 en de criteria voor de implementatie ervan.

    De EBA dient die in lid 5 bedoelde ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 1 year after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    Artikel 4

    Controle van de deelneming

    1.Indien een natuurlijke persoon of rechtspersoon die heeft besloten hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming in de zin van artikel 4, lid 1, punt 36, van Verordening (EU) nr. 575/2013, in een betalingsinstelling te verwerven of deze te vergroten, waardoor het percentage van de gehouden aandelen in het kapitaal of de stemrechten gelijk aan of hoger dan 20 %, 30 % of 50 % zal worden of de betalingsinstelling zijn dochteronderneming zal worden, stelt hij de bevoegde autoriteiten van die betalingsinstelling vooraf schriftelijk in kennis van zijn voornemen. Dit geldt tevens voor iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die besluit om hetzij rechtstreeks, hetzij onrechtstreeks een gekwalificeerde deelneming af te stoten of deze te verminderen waardoor het percentage van de gehouden aandelen in het kapitaal of de stemrechten minder dan 20 %, 30 % of 50 % zal bedragen of de betalingsinstelling niet langer zijn dochteronderneming zal zijn.

    2.De kandidaat-verwerver van een gekwalificeerde deelneming in de betalingsinstelling verstrekt de bevoegde autoriteit informatie over de grootte van de voorgenomen deelneming, alsmede de relevante noodzakelijke informatie als bedoeld in artikel 23, lid 4, van Richtlijn 2013/36/EU.

    3.De lidstaten schrijven voor dat indien de invloed die wordt uitgeoefend door een kandidaat-verwerver, zoals bedoeld in lid 1, een prudente en gezonde bedrijfsvoering van de betalingsinstelling dreigt te belemmeren, de bevoegde autoriteiten hun bezwaren hiertegen kenbaar maken of andere passende maatregelen treffen om aan deze toestand een einde te maken. Die maatregelen kunnen bestaan uit aanmaningen, sancties tegen bestuurders of de personen die verantwoordelijk zijn voor het management van de desbetreffende betalingsinstelling, of schorsing van de uitoefening van de stemrechten die verbonden zijn aan de aandelen welke door de betrokken aandeelhouders of vennoten van de betalingsinstelling worden gehouden.

    Soortgelijke maatregelen zijn van toepassing op natuurlijke of rechtspersonen die de in lid 2 bedoelde verplichting inzake voorafgaande kennisgeving niet naleven.

    4.Wanneer een deelneming als bedoeld in lid 1 wordt verworven ondanks bezwaar van de bevoegde autoriteiten, bepalen de lidstaten, onverminderd andere te treffen sancties, dat de uitoefening van de bijbehorende stemrechten wordt geschorst of dat de uitgebrachte stemmen nietig zijn of nietig kunnen worden verklaard.

    Artikel 5

    Aanvangskapitaal

    De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen, op het tijdstip waarop hun vergunning wordt verleend, over een aanvangskapitaal beschikken dat bestaat uit een of meer van de in artikel 26, punten 1, a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde elementen, en wel als volgt:

    a)wanneer de betalingsinstelling alleen de in bijlage I, punt 5, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 25 000 EUR;

    b)wanneer de betalingsinstelling de in bijlage I, punt 6, bedoelde betalingsdienst verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 50 000 EUR;

    c)wanneer de betalingsinstelling een van de in bijlage I, punten 1 tot en met 4, bedoelde betalingsdiensten verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 150 000 EUR;

    d)wanneer de betalingsinstelling elektronischgelddiensten verricht, bedraagt haar kapitaal te allen tijde ten minste 400 000 EUR.

    Artikel 6

    Eigen vermogen

    1.De lidstaten schrijven voor dat het eigen vermogen van de betalingsinstelling niet lager mag worden dan het bedrag van het in artikel 5 bedoelde aanvangskapitaal of het bedrag van het eigen vermogen als berekend in overeenstemming met artikel 7 voor betalingsinstellingen die geen elektronischgelddiensten aanbieden, of als berekend overeenkomstig artikel 8 voor betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, naargelang welke drempel de hoogste is.

    2.De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter voorkoming van het meervoudige gebruik van elementen die voor de berekening van het eigen vermogen in aanmerking komen wanneer de betalingsinstelling tot eenzelfde groep behoort als een andere betalingsinstelling, kredietinstelling, beleggingsonderneming, vermogensbeheerder of verzekeringsonderneming. Dit is eveneens van toepassing wanneer een betalingsinstelling een hybride karakter heeft en ook andere activiteiten dan het aanbieden van betalings- of elektronischgelddiensten uitvoert.

    3.Indien de voorwaarden van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn vervuld, kunnen de lidstaten of hun bevoegde autoriteiten besluiten artikel 7 of 8 van deze richtlijn, naargelang het geval, niet toe te passen op betalingsinstellingen die onder het geconsolideerde toezicht op de moederkredietinstelling uit hoofde van Richtlijn 2013/36/EU vallen.

    Artikel 7

    Berekening van het eigen vermogen voor betalingsinstellingen die geen elektronischgelddiensten aanbieden

    1.Onverminderd de in artikel 5 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen die alleen betalingsinitiatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 6, of alleen rekeninginformatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 7, of beide, aanbieden en van betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend overeenkomstig lid 2.

    2.De bevoegde autoriteiten verlangen van betalingsinstellingen dat zij standaard methode B toepassen, zoals beschreven in punt b). De bevoegde autoriteiten kunnen echter besluiten dat betalingsinstellingen, gelet op hun specifieke bedrijfsmodel, in het bijzonder wanneer zij slechts een klein aantal transacties verrichten, die echter een hoge individuele waarde hebben, in plaats daarvan methode A of C toepassen. Voor de toepassing van de methoden A, B en C wordt het voorgaande jaar begrepen als de volledige periode van twaalf maanden voorafgaand aan het tijdstip van de berekening.

    a)Methode A

    Het eigen vermogen van de betalingsinstelling bedraagt ten minste 10 % van de vaste kosten van het voorgaande jaar. De bevoegde autoriteiten mogen dit vereiste aanpassen in geval van een materiële wijziging in de werkzaamheden van de betalingsinstelling sinds het voorgaande jaar. Wanneer de betalingsinstelling op de dag van de berekening haar werkzaamheden niet gedurende een volledig jaar heeft uitgeoefend, bedraagt het eigen vermogen van de betalingsinstelling ten minste 10 % van de in haar bedrijfsplan geraamde vaste kosten, tenzij de bevoegde autoriteiten om een aanpassing van dit plan hebben verzocht.

    b)Methode B

    Het eigen vermogen van de betalingsinstelling beloopt een bedrag dat ten minste gelijk is aan de som van de volgende elementen, vermenigvuldigd met een schaalfactor k, zoals bedoeld in lid 3, waarbij het betalingsvolume een twaalfde is van het totale bedrag van de betalingstransacties die de betalingsinstelling het voorgaande jaar heeft verricht:

    i) 4,0 % van het deel van het betalingsvolume tot 5 miljoen EUR,

    plus

    ii) 2,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 5 miljoen EUR tot 10 miljoen EUR,

    plus

    iii) 1 % van het deel van het betalingsvolume boven 10 miljoen EUR tot 100 miljoen EUR,

    plus

    iv) 0,5 % van het deel van het betalingsvolume boven 100 miljoen EUR tot 250 miljoen EUR,

    plus

    v) 0,25 % van het deel van het betalingsvolume boven 250 miljoen EUR.

    c)Methode C

    Het eigen vermogen van de betalingsinstelling beloopt een bedrag dat ten minste gelijk is aan de relevante indicator als bedoeld in punt i), vermenigvuldigd met een multiplicator als bedoeld in punt ii), en nogmaals vermenigvuldigd met de schaalfactor k, zoals bedoeld in lid 3.

    i) De relevante indicator is de som van het volgende:

    1)rente-inkomsten;

    2)rente-uitgaven;

    3)ontvangen provisies en vergoedingen, en

    4)overige bedrijfsopbrengsten.

    Elk bestanddeel wordt meegeteld met het bijbehorende positieve of negatieve teken. Inkomsten uit buitengewone of ongewone posten mogen niet worden meegeteld bij de berekening van de relevante indicator. De uitgaven voor de uitbesteding van diensten die door een derde worden verricht, kunnen de relevante indicator verlagen indien de uitgaven voor rekening komen van een onderneming die onder het toezicht krachtens deze richtlijn valt. De relevante indicator wordt berekend op basis van de laatste twaalfmaandelijkse waarneming van het voorgaande boekjaar. De relevante indicator wordt berekend over het voorgaande boekjaar.

    Desalniettemin mag het overeenkomstig methode C berekend eigen vermogen niet onder 80 % van het gemiddelde van de laatste drie boekjaren voor de relevante indicator dalen. Wanneer er geen gecontroleerde cijfers beschikbaar zijn, mogen er bedrijfsramingen worden gebruikt.

    ii) De multiplicator is:

    1)10 % van het deel van de relevante indicator tot 2,5 miljoen EUR,

    2)8 % van het deel van de relevante indicator boven 2,5 miljoen EUR tot 5 miljoen EUR,

    3)6 % van het deel van de relevante indicator boven 5 miljoen EUR tot 25 miljoen EUR,

    4)3 % van het deel van de relevante indicator boven 25 miljoen EUR tot 50 miljoen EUR,

    5)1,5 % boven 50 miljoen EUR.

    3.De schaalfactor k die bij methode B en methode C wordt gebruikt, is:

    a)0,5 wanneer de betalingsinstelling alleen de in bijlage I, punt 5, vermelde betalingsdienst aanbiedt;

    b)1 wanneer de betalingsinstelling een in bijlage I, punten 1 tot en met 4, vermelde betalingsdienst aanbiedt.

    4.De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen, met uitzondering van de instellingen die alleen betalingsinitiatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 6, of alleen rekeninginformatiediensten als bedoeld in bijlage I, punt 7, of beide, aanbieden en de instellingen die alleen elektronischgelddiensten aanbieden, die ook de in artikel 10 bedoelde activiteiten verrichten, erop toezien dat het eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de in bijlage I, punten 1 tot en met 5, vermelde diensten, niet wordt beschouwd als eigen vermogen dat wordt aangehouden voor de toepassing van artikel 10, lid 4, punt d), of voor andere diensten die niet onder deze richtlijn vallen.

    5.De bevoegde autoriteiten kunnen, op basis van een beoordeling van de risicobeheersingsprocessen, de database van risicoverliezengegevens en het internecontrolesysteem van de betalingsinstelling, voorschrijven dat de betalingsinstelling een eigen vermogen aanhoudt dat tot 20 % hoger is dan het bedrag dat het resultaat is van de toepassing van de overeenkomstig lid 2 gekozen methode. De bevoegde autoriteiten kunnen de betalingsinstelling toestaan een eigen vermogen aan te houden dat tot 20 % lager is dan het bedrag dat het resultaat is van de overeenkomstig lid 2 gekozen methode.

    6.De EBA ontwikkelt overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 ontwerpen van technische reguleringsnormen met betrekking tot de criteria om te bepalen wanneer het bedrijfsmodel van de betalingsinstelling van die aard is dat zij slechts een klein aantal transacties verricht, die evenwel een grote individuele waarde hebben, als bedoeld in lid 2 van dit artikel.

    De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 1 year after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    Artikel 8

    Berekening van het eigen vermogen voor betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden

    1.Onverminderd de in artikel 5 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen die zowel betalingsdiensten als elektronischgelddiensten aanbieden, voor hun betalingsdiensten te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend overeenkomstig artikel 7.

    2.Onverminderd de in artikel 5 neergelegde voorschriften voor het aanvangskapitaal, schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen die alleen elektronischgelddiensten aanbieden, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat wordt berekend volgens methode D, zoals beschreven in punt 3.

    3.Methode D: het eigen vermogen is voor het verlenen van elektronischgelddiensten ten minste gelijk aan 2 % van het gemiddeld uitstaande bedrag aan elektronisch geld.

    4.De lidstaten verlangen dat betalingsinstellingen die zowel betalingsdiensten als elektronischgelddiensten aanbieden, te allen tijde een eigen vermogen aanhouden dat ten minste gelijk is aan de som van de in de leden 1 en 2 vermelde vereisten.

    5.Wanneer het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de lidstaten betalingsinstellingen die zowel betalingsdiensten als elektronischgelddiensten aanbieden en die een van de in bijlage I genoemde werkzaamheden die geen verband houden met de elektronischgelddiensten of een van de in artikel 10, leden 1 en 4, genoemde werkzaamheden verrichten, toe hun vereiste eigen vermogen te berekenen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de elektronischgelddienst te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer de betalingsinstelling haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt haar vereiste eigen vermogen berekend op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld zoals vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen aan dit plan die de bevoegde autoriteiten verlangen.

    6.Artikel 7, leden 4 en 5, zijn van overeenkomstige toepassing op betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden.

    Artikel 9

    Beschermingsvoorschriften

    1.De lidstaten schrijven voor dat een betalingsinstelling die betalingsdiensten als bedoeld in bijlage I, punten 1 tot en met 5, of elektronischgelddiensten aanbiedt, alle geldmiddelen die zij ter uitvoering van betalingstransacties van de betalingsdienstgebruikers of via een andere betalingsdienstaanbieder heeft ontvangen, of in voorkomend geval de geldmiddelen die zij in ruil voor uitgegeven elektronisch geld heeft ontvangen, op een van de volgende wijzen veiligstelt:

    a)de geldmiddelen worden op geen enkel tijdstip vermengd met de geldmiddelen van een andere natuurlijke of rechtspersoon dan de betalingsdienstgebruikers voor wier rekening de geldmiddelen worden aangehouden;

    b)de geldmiddelen worden gedekt door een verzekeringspolis of een vergelijkbare waarborg van een verzekeringsmaatschappij of kredietinstelling die niet tot dezelfde groep behoort als de betalingsinstelling, voor een bedrag dat gelijk is aan het bedrag dat afgescheiden zou zijn bij het ontbreken van de verzekeringspolis of vergelijkbare waarborg, en dat betaalbaar is ingeval de betalingsinstelling niet in staat is haar financiële verplichtingen na te komen.

    Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), moet de betalingsinstelling, wanneer zij de geldmiddelen aan het einde van de werkdag volgend op de dag waarop de middelen zijn ontvangen, nog aanhoudt en nog niet aan de begunstigde of aan een andere betalingsdienstaanbieder heeft overgemaakt, een van de volgende handelingen verrichten:

    a)deze geldmiddelen worden gestort op hetzij een afzonderlijke rekening bij een kredietinstelling waaraan in een lidstaat vergunning is verleend, hetzij bij een centrale bank, veiliggesteld (naar goeddunken van die centrale bank);

    b)deze geldmiddelen worden belegd in veilige, liquide activa met een lage risicograad als omschreven door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst;

    betalingsinstellingen vrijwaren deze geldmiddelen overeenkomstig het nationale recht in het belang van de betalingsdienstgebruikers tegen vorderingen van andere schuldeisers van de betalingsinstelling, in het bijzonder in het geval van insolventie.

    2.Betalingsinstellingen vermijden het concentratierisico bij het beschermen van geldmiddelen van cliënten door ervoor te zorgen dat niet dezelfde beschermingsmethode wordt gebruikt voor het totaal van hun beschermde geldmiddelen van cliënten. Zij streven er met name naar om niet alle geldmiddelen van consumentengelden bij één kredietinstelling veilig te stellen.

    3.Wanneer een betalingsinstelling uit hoofde van lid 1 geldmiddelen veilig moet stellen en een gedeelte van dat bedrag aan geldmiddelen voor toekomstige betalingstransacties moet worden gebruikt, terwijl het resterende bedrag voor andere diensten dan betalingsdiensten moet worden gebruikt, zijn de voorschriften van lid 1 ook van toepassing op het voor toekomstige betalingstransacties te gebruiken gedeelte van de geldmiddelen. Wanneer dat gedeelte variabel of niet van tevoren bekend is, staan de lidstaten de betalingsinstellingen toe dit lid toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor betalingsdiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd.

    4.Wanneer een betalingsinstelling elektronischgelddiensten verleent, hoeven geldmiddelen die zijn ontvangen voor de uitgifte van elektronisch geld niet veilig te worden gesteld totdat de betaalrekening van de betalingsinstelling daarvoor gecrediteerd is of totdat ze op een andere manier beschikbaar worden gesteld aan de betalingsinstelling in overeenstemming met de vereisten op het gebied van uitvoeringstermijnen die zijn vastgelegd in Verordening XXX [verordening betalingsdiensten]. Dergelijke middelen moeten in ieder geval niet later dan het einde van de werkdag volgende op de dag waarop de geldmiddelen zijn ontvangen, na de uitgifte van het elektronisch geld worden veiliggesteld.

    5.Wanneer een betalingsinstelling voor de toepassing van lid 1 elektronischgelddiensten aanbiedt, zijn veilige activa met een lage risicograad activa die vallen in een van de categorieën die zijn opgenomen in tabel 1 van artikel 336, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 waarvoor het kapitaalvereiste voor het specifieke risico niet hoger ligt dan 1,6 %, terwijl andere in aanmerking komende activa, zoals gedefinieerd in artikel 336, lid 4, van die verordening, worden uitgesloten.

    Voor de toepassing van lid 1, zijn veilige activa met een lage risicograad eveneens deelnemingsrechten in een instelling voor collectieve belegging in effecten (ICBE) die enkel investeert in activa zoals gespecificeerd in de eerste alinea.

    In buitengewone omstandigheden en wanneer dit voldoende gemotiveerd is, mogen de bevoegde autoriteiten, op basis van een evaluatie van de veiligheid, de looptijd, de waarde of andere risicofactoren van de activa zoals gespecificeerd in de eerste en tweede alinea, bepalen welke van deze activa niet als veilige activa met een lage risicograad worden beschouwd voor de toepassing van lid 1.

    6.Een betalingsinstelling licht de bevoegde autoriteiten op voorhand in over elke substantiële wijziging in de maatregelen die zijn genomen voor de bescherming van geldmiddelen die zijn ontvangen in ruil voor betalingsdiensten en, in het geval van elektronischgelddiensten, voor uitgegeven elektronisch geld.

    7.De EBA ontwikkelt technische reguleringsnormen inzake beschermingsvoorschriften, waarin met name kaders voor het beheersen van beschermingsrisico’s voor betalingsinstellingen worden vastgelegd om de bescherming van de geldmiddelen van gebruikers te waarborgen, en die eveneens voorschriften bevatten inzake scheiding, toewijzing, afstemming en berekening van de voorschriften inzake het beschermen van geldmiddelen.

    De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 1 year after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    Artikel 10

    Werkzaamheden

    1.Afgezien van het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten mogen betalingsinstellingen de volgende werkzaamheden uitoefenen:

    a)het verrichten van operationele en daarmee nauw samenhangende nevendiensten, zoals zorgen voor de uitvoering van betalingstransacties, valutawisseldiensten, bewaringsactiviteiten en de opslag en verwerking van gegevens;

    b)de exploitatie van betalingssystemen;

    c)andere bedrijfswerkzaamheden dan het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten, met inachtneming van de toepasselijke Uniewetgeving en nationale wetgeving.

    2.Betalingsinstellingen die een of meer betalingsdiensten of elektronischgelddiensten aanbieden, houden alleen betaalrekeningen aan die uitsluitend voor betalingstransacties worden gebruikt.

    3.Geldmiddelen die betalingsinstellingen met het oog op het aanbieden van betalingsdiensten of elektronischgelddiensten van betalingsdienstgebruikers ontvangen, zijn geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EU.

    4.Betalingsinstellingen kunnen de in bijlage I, punt 2, bedoelde kredieten in verband met betalingsdiensten slechts verlenen indien is voldaan aan alle navolgende voorwaarden:

    a)het krediet is een aanvullend krediet en wordt uitsluitend verleend in verband met de uitvoering van een betalingstransactie;

    b)niettegenstaande de nationale voorschriften inzake kredietverlening door uitgevers van kredietkaarten, wordt het in verband met een betaling verleende krediet dat wordt uitbetaald overeenkomstig artikel 13, lid 6, en artikel 30, terugbetaald binnen een korte termijn die in geen geval meer dan twaalf maanden mag bedragen;

    c)het krediet wordt niet verleend uit geldmiddelen die zijn ontvangen of die worden aangehouden voor het uitvoeren van betalingstransacties of uit geldmiddelen van betalingsdienstgebruikers die zijn ontvangen in ruil voor elektronisch geld en die worden aangehouden overeenkomstig artikel 9, lid 1;

    d)het eigen vermogen van de betalingsinstelling is te allen tijde en ten genoegen van de toezichthoudende autoriteiten in redelijke verhouding tot het totaalbedrag van de verleende kredieten.

    5.Betalingsinstellingen trekken geen deposito’s of andere terugbetaalbare gelden in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EU aan.

    6.Betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden, wisselen alle geldmiddelen, met inbegrip van contanten of giraal geld, die zij van betalingsdienstgebruikers ontvangen onverwijld voor elektronisch geld. Dergelijke geldmiddelen zijn noch deposito’s noch andere terugbetaalbare gelden die zijn ontvangen van het publiek in de zin van artikel 9 van Richtlijn 2013/36/EG.

    7.Deze richtlijn geldt onverminderd Richtlijn 2008/48/EG, ander toepasselijk Unierecht of nationale maatregelen met betrekking tot de niet bij deze richtlijn geharmoniseerde aspecten van de voorwaarden voor kredietverlening aan consumenten die in overeenstemming zijn met het Unierecht.

    Artikel 11

    Boekhouding en wettelijke controle

    1.Richtlijn 86/635/EEG van de Raad 56 , Richtlijn 2013/34/EU en Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad 57 zijn van overeenkomstige toepassing op betalingsinstellingen.

    2.Tenzij zij krachtens Richtlijn 2013/34/EU, en, in voorkomend geval, Richtlijn 86/635/EEG, van die verplichting ontheven zijn, worden de jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen van betalingsinstellingen gecontroleerd door wettelijke auditors of auditkantoren zoals gedefinieerd in artikel 2, punten 2 en 3, van Richtlijn 2006/43/EG.

    3.Met het oog op het toezicht schrijven de lidstaten voor dat betalingsinstellingen afzonderlijke boekhoudkundige gegevens verstrekken voor enerzijds betalingsdiensten en elektronischgelddiensten en anderzijds de werkzaamheden bedoeld in artikel 10, lid 1, waarover een auditverslag moet worden gemaakt. Dat verslag wordt in voorkomend geval door de wettelijke auditors of door een auditkantoor opgesteld.

    4.De in artikel 63 van Richtlijn 2013/36/EU neergelegde verplichtingen zijn, met betrekking tot betalingsdiensten of elektronischgelddiensten, van overeenkomstige toepassing op de wettelijke auditor of de auditkantoren van betalingsinstellingen.

    Artikel 12

    Bewaren van gegevens

    De lidstaten schrijven voor dat de betalingsinstellingen alle voor de toepassing van deze titel benodigde gegevens gedurende ten minste vijf jaar bewaren, onverminderd Richtlijn (EU) 2015/849 of ander toepasselijk Unierecht. Wanneer die gegevens persoonsgegevens bevatten, bewaren de betalingsinstellingen deze gegevens niet langer dan nodig is voor de toepassing van deze titel. Wanneer de vergunning van de betalingsinstelling overeenkomstig artikel 16 wordt ingetrokken, mogen gegevens die persoonsgegevens bevatten niet langer dan vijf jaar na de intrekking van de vergunning worden bewaard.

    Artikel 13

    Vergunningverlening

    1.De lidstaten verlenen een vergunning aan een aanvragende betalingsinstelling voor de betalingsdiensten en elektronischgelddiensten die zij voornemens is aan te bieden, mits de aanvragende betalingsinstelling:

    a)een in een lidstaat gevestigde rechtspersoon is;

    b)de in artikel 3, lid 3, bedoelde informatie heeft verstrekt aan de bevoegde autoriteiten;

    c)rekening heeft gehouden met de noodzaak om de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de aanvragende betalingsinstelling te waarborgen en te zorgen voor solide governancesystemen voor de betalingsdiensten of elektronischgelddiensten die zij voornemens is aan te bieden, waaronder:

    i) een duidelijke organisatiestructuur met duidelijk omschreven, transparante en samenhangende verantwoordelijkheden;

    ii) effectieve procedures voor de detectie, het beheer, de bewaking en verslaglegging van de risico’s waaraan de aanvragende betalingsinstelling blootstaat of bloot kan komen te staan;

    iii) passende internecontrolemechanismen, zoals deugdelijke administratieve en boekhoudkundige procedures;

    d)beschikt over het in artikel 5 bedoelde aanvangskapitaal;

    e)voldoet aan artikel 3, lid 4.

    De in punt c) bedoelde governancesystemen en controlemechanismen zijn breed opgevat en staan in verhouding tot de aard, omvang en complexiteit van de betalingsdiensten of elektronischgelddiensten die de aanvragende betalingsinstelling voornemens is aan te bieden.

    De EBA stelt richtsnoeren vast betreffende de in dit lid bedoelde systemen, processen en mechanismen.

    2.De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst verlenen een vergunning indien de gegevens en bewijsstukken die bij de aanvraag gevoegd zijn, in overeenstemming zijn met alle voorschriften die zijn vastgelegd in artikel 3, en indien de bevoegde autoriteiten die de aanvraag hebben onderzocht alles overwegende tot een positief oordeel komen. Voordat zij een vergunning verlenen, kunnen de bevoegde autoriteiten zo nodig de nationale centrale bank of andere relevante overheidsinstanties raadplegen.

    3.Een betalingsinstelling die overeenkomstig de nationale wetgeving van haar lidstaat van herkomst een statutaire zetel dient te hebben, heeft haar hoofdkantoor in dezelfde lidstaat als die waar zij haar statutaire zetel heeft, en voert daar een deel van haar betalingsdienst- en elektronischgeldactiviteiten uit. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarin de betalingsinstelling haar statutaire zetel moet hebben, verlangen echter niet dat de betalingsinstelling het merendeel van haar activiteiten uitoefent in het land waarin zij haar statutaire zetel zal hebben.

    4.Wanneer de aanvragende betalingsinstelling ook andere werkzaamheden verricht die afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de aanvragende betalingsinstelling of aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren of de aanvragende betalingsinstelling voldoet aan deze richtlijn, kunnen de bevoegde autoriteiten, als voorwaarde voor het verkrijgen van een vergunning, vereisen dat de aanvragende betalingsinstelling een aparte entiteit opzet voor het verlenen van de in bijlage I, punten 1 tot en met 6, bedoelde betalingsdiensten.

    5.De bevoegde autoriteiten weigeren in de volgende gevallen een aanvragende betalingsinstelling een vergunning te verlenen:

    a)indien die bevoegde autoriteiten, gelet op de noodzaak om een gezonde en prudente bedrijfsvoering van de betalingsinstelling te waarborgen, niet overtuigd zijn van de geschiktheid van de aandeelhouders of vennoten die een gekwalificeerde deelneming bezitten;

    b)indien er tussen de betalingsinstelling en natuurlijke of rechtspersonen nauwe banden bestaan, zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 38, van Verordening (EU) nr. 575/2013, die de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteiten daadwerkelijk belemmeren;

    c)indien de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van een derde land die van toepassing zijn op één of meerdere natuurlijke of rechtspersonen waarmee de betalingsinstelling nauwe banden heeft zoals omschreven in artikel 4, lid 1, punt 38, van Verordening (EU) nr. 575/2013, of moeilijkheden bij de handhaving van die wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen een belemmering vormen voor de effectieve uitoefening van de toezichtstaken van de bevoegde autoriteiten.

    6.De vergunning is geldig in alle lidstaten en stelt de betrokken betalingsinstelling in staat overal in de Unie de door de vergunning bestreken betalings- en elektronischgelddiensten aan te bieden, uit hoofde van de vrijheid van dienstverrichting of de vrijheid van vestiging.

    Artikel 14

    Mededeling van het besluit om een vergunning te verlenen of te weigeren

    Binnen drie maanden na ontvangst van een in artikel 3 bedoelde vergunningsaanvraag of, wanneer die aanvraag onvolledig is, binnen drie maanden na ontvangst van alle in artikel 3, lid 3, bedoelde gegevens, delen de bevoegde autoriteiten de aanvrager mee of de vergunning verleend dan wel geweigerd is. Wanneer de bevoegde autoriteit een vergunning weigert, omkleedt zij dit met redenen.

    Artikel 15

    Behoud van de vergunning als betalingsinstelling

    De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen hun bevoegde autoriteit in kennis moeten stellen van wijzigingen in overeenkomstig artikel 3 verstrekte gegevens en geleverd bewijsmateriaal die van invloed kunnen zijn op de nauwkeurigheid van die gegevens of dat bewijsmateriaal.

    Artikel 16

    Intrekking van de vergunning als betalingsinstelling

    1.De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen een aan een betalingsinstelling verleende vergunning alleen intrekken wanneer:

    a)de betalingsinstelling binnen twaalf maanden nadat zij de vergunning heeft verkregen geen gebruik heeft gemaakt van die vergunning, of gedurende meer dan zes opeenvolgende maanden geen van de diensten heeft verricht waarvoor zij een vergunning heeft gekregen;

    b)de betalingsinstelling uitdrukkelijk afstand heeft gedaan van die vergunning;

    c)de betalingsinstelling niet meer voldoet aan de voorwaarden voor het verlenen van een vergunning, of de bevoegde autoriteit niet in kennis heeft gesteld van belangrijke ontwikkelingen in dit verband;

    d)de betalingsinstelling de vergunning op grond van valse verklaringen of op enige andere onregelmatige wijze heeft verkregen;

    e)de betalingsinstelling haar verplichtingen op het gebied van het voorkomen van witwassen of terrorismefinanciering uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 niet is nagekomen;

    f)de permanente verlening van de betalingsdiensten of elektronischgelddiensten door de betalingsinstelling een bedreiging zou vormen voor de stabiliteit van of het vertrouwen in het betalingssysteem;

    g)de betalingsinstelling verkeert in een van de in de nationale voorschriften voorziene situaties die aanleiding geven tot intrekking.

    2.De bevoegde autoriteit omkleedt de intrekking van een vergunning met redenen en deelt deze mee aan de betrokkenen.

    3.De bevoegde autoriteit maakt de intrekking van een vergunning openbaar, onder meer door vermelding in de registers of lijsten bedoeld in de artikelen 17 en 18.

    Artikel 17

    Register van betalingsinstellingen in de lidstaat van herkomst

    1.De lidstaten beheren en onderhouden een openbaar elektronisch register van betalingsinstellingen, met inbegrip van overeenkomstig de artikelen 34, 36 en 38 geregistreerde entiteiten, en van hun agenten of distributeurs. De lidstaten zorgen ervoor dat dit register alle volgende informatie bevat:

    a)de betalingsinstellingen waaraan in overeenstemming met artikel 13 een vergunning is verleend alsook hun agenten en distributeurs, indien van toepassing;

    b)natuurlijke en rechtspersonen die zijn geregistreerd overeenkomstig artikel 34, lid 2, artikel 36, lid 1, of artikel 38, lid 1, en hun agenten of distributeurs, indien van toepassing;

    c)de in artikel 1, lid 2, bedoelde instellingen die krachtens de nationale wetgeving bevoegd zijn om betalings- of elektronischgelddiensten aan te bieden.

    Bijkantoren van betalingsinstellingen worden in het register van de lidstaat van herkomst ingeschreven indien deze bijkantoren diensten aanbieden in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst.

    2.Het in lid 1 bedoelde openbare register:

    a)vermeldt de betalings- en elektronischgelddiensten en de respectieve merken waarvoor de betalingsinstelling een vergunning heeft, of waarvoor de natuurlijke of rechtspersoon is geregistreerd;

    b)omvat de agenten of distributeurs, al naargelang, via welke de betalingsinstelling betalings- of elektronischgelddiensten, met uitzondering van de uitgifte van elektronisch geld, verleent en specificeert de diensten die deze agenten of distributeurs namens de betalingsinstelling verrichten;

    c)vermeldt de andere lidstaten waarin de betalingsinstelling actief is en omvat de datum waarop deze paspoortactiviteiten van start zijn gegaan.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsinstellingen zijn ingeschreven in het in lid 1 bedoelde register, afzonderlijk van natuurlijke en rechtspersonen die overeenkomstig artikel 34, 36 of 38 zijn ingeschreven, en dat het desbetreffende register door het publiek kan worden geraadpleegd, online toegankelijk is en onverwijld wordt bijgewerkt.

    4.De bevoegde autoriteiten voeren de data van de vergunning of de registratie, elke intrekking van een vergunning, opschorting van een vergunning en elke intrekking van een registratie op grond van artikel 34, 36 of 38 in het openbaar register in.

    5.De bevoegde autoriteiten stellen de EBA onverwijld in kennis van de redenen voor de intrekking van een vergunning of registratie, de opschorting van een vergunning of registratie, of van vrijstellingen op grond van artikel 34, 36 of 38.

    Artikel 18

    EBA-register

    1.De EBA beheert en onderhoudt een elektronisch centraal register van betalingsinstellingen, met inbegrip van overeenkomstig de artikelen 34, 36 en 38 geregistreerde entiteiten, en hun agenten of distributeurs en bijkantoren, indien van toepassing. Dat elektronisch centraal register bevat de overeenkomstig lid 3 door de bevoegde autoriteiten gemelde gegevens. De EBA is verantwoordelijk voor de accurate weergave van die gegevens.

    2.De EBA maakt het elektronische centrale register gratis voor het publiek toegankelijk op haar website, en maakt de geregistreerde gegevens eenvoudig toegankelijk en opzoekbaar.

    3.De bevoegde autoriteiten verstrekken de gegevens die overeenkomstig artikel 17 in hun nationale openbare registers worden opgenomen uiterlijk binnen één werkdag nadat zij die gegevens in de nationale openbare registers hebben opgenomen aan de EBA.

    4.De bevoegde autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens die in hun nationale registers zijn opgenomen en aan de EBA worden verstrekt, en voor het actualiseren ervan. De in het register opgenomen ondernemingen krijgen de mogelijkheid om eventuele onnauwkeurigheden met betrekking tot zichzelf recht te zetten.

    5.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen inzake de werking en het onderhoud van het in lid 1 bedoelde elektronische centrale register en inzake toegang tot de gegevens daarin om te waarborgen dat alleen de relevante bevoegde autoriteit of de EBA de in het register opgenomen gegevens kan wijzigen. 

    De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date= 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    6.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische uitvoeringsnormen inzake de bijzonderheden en de structuur van de gegevens die krachtens lid 1 moeten worden gemeld, met inbegrip van de gegevensnormen en -formats, zoals uiteengezet in Uitvoeringsverordening (EU) 2019/410 van de Commissie 58 .

    De EBA dient die ontwerpen van technische uitvoeringsnormen uiterlijk op [OP please insert the date= 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische uitvoeringsnormen vast te stellen overeenkomstig artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    7.De EBA ontwikkelt, beheert en onderhoudt een centrale, machineleesbare lijst van de betalingsdienstaanbieders die de in bijlage I, punten 6 en 7, vermelde betalingsdiensten verlenen, op basis van de meest recente gegevens die zijn opgenomen in het in lid 1 bedoelde EBA-register en op basis van het register van kredietinstellingen van de EBA uit hoofde van artikel 8, lid 2, punt j), van Verordening (EU) nr. 1093/2010. Die lijst bevat de naam en identificator van die betalingsdienstaanbieders en hun vergunningstatus.

    Afdeling 2

    Dienstverlening via agenten, distributeurs, bijkantoren en uitbesteding

    Artikel 19

    Dienstverlening via agenten

    1.Betalingsinstellingen die voornemens zijn via agenten betalingsdiensten te verlenen, verstrekken de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat alle volgende gegevens:

    a)naam en adres van de agent;

    b)een actuele beschrijving van de interne controlemechanismen die de agent zal toepassen met het oog op de naleving van Richtlijn (EU) 2015/849;

    c)de identiteit van de bestuurders en de andere managers van de agent en, wanneer de agent geen betalingsdienstaanbieder is, het bewijs dat die personen deskundig en betrouwbaar zijn met het oog op hun taken;

    d)de betalingsdiensten die de betalingsinstelling verleent en waarvoor de agent is gemachtigd;

    e)indien van toepassing, de unieke identificatiecode of het unieke identificatienummer van de agent.

    2.De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde gegevens de betalingsinstelling meedelen of de agent is ingeschreven in het in artikel 17 bedoelde register. Zodra de inschrijving in het register is voltooid, kan de agent betalingsdiensten beginnen aan te bieden.

    3.Wanneer de bevoegde autoriteiten, voordat zij de agent in het in artikel 17 bedoelde register inschrijven, van oordeel zijn dat de in lid 1 bedoelde gegevens onjuist zijn, nemen zij verdere maatregelen om de gegevens te verifiëren.

    4.Wanneer de bevoegde autoriteiten er na het verifiëren van de in lid 1 bedoelde gegevens niet van overtuigd zijn dat die gegevens correct zijn, weigeren zij de agent in te schrijven in het in artikel 17 bedoelde register en stellen zij de betalingsinstelling daarvan onverwijld in kennis.

    5.De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen die in een andere lidstaat betalingsdiensten wensen te verlenen door een agent in te schakelen, of voornemens zijn in andere een lidstaat dan hun lidstaat van herkomst betalingsdiensten te verlenen via een agent die gevestigd is in een derde lidstaat, de in artikel 30 vastgestelde procedures volgen. 

    6.De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen hun betalingsdienstgebruikers in kennis stellen van het feit dat een agent namens hen optreedt.

    7.De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst onverwijld en overeenkomstig de procedure van de leden 2, 3 en 4 in kennis stellen van elke wijziging ten aanzien van de dienstverlening via agenten, alsook van de verhoging van het aantal agenten.

    Artikel 20

    Distributeurs van elektronischgelddiensten

    1.De lidstaten staan toe dat betalingsinstellingen die elektronischgelddiensten aanbieden elektronisch geld overmaken en terugbetalen via distributeurs.

    2.De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen die voornemens zijn elektronischgelddiensten te verlenen via een distributeur de in artikel 19 vastgestelde eisen mutatis mutandis toepassen.

    3.Wanneer de betalingsinstelling voornemens is elektronischgelddiensten te verlenen in een andere lidstaat door beroep te doen op een distributeur, zijn de artikelen 30 tot en met 33, met uitzondering van artikel 31, leden 4 en 5, van deze richtlijn, met inbegrip van de gedelegeerde handelingen die overeenkomstig artikel 30, lid 5, van deze richtlijn zijn vastgesteld, van overeenkomstige toepassing op die betalingsinstelling.

    Artikel 21

    Bijkantoren

    1.De lidstaten schrijven voor dat betalingsinstellingen die voornemens zijn in een andere lidstaat betalingsdiensten te verlenen door een bijkantoor te vestigen, of voornemens zijn in een andere lidstaat dan hun lidstaat van herkomst betalingsdiensten te verlenen via een bijkantoor dat gevestigd is in een derde lidstaat, de in artikel 30 vastgestelde procedures volgen.

    2.De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen voorschrijven dat de bijkantoren die namens hen optreden, de betalingsdienstgebruikers daarvan in kennis stellen.

    Artikel 22

    Entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed

    1.De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen die voornemens zijn operationele taken in het kader van de betalings- of elektronischgelddienstverlening uit te besteden, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis stellen.

    De lidstaten zien erop toe dat betalingsinstellingen geen belangrijke operationele taken, waaronder ICT-systemen, op zodanige wijze uitbesteden dat daardoor wezenlijk afbreuk wordt gedaan aan de kwaliteit van de interne controle van de betalingsinstelling en aan het vermogen van de bevoegde autoriteiten om te controleren en na te gaan of de betalingsinstelling alle in deze richtlijn neergelegde verplichtingen nakomt.

    Een operationele taak is belangrijk wanneer het gebrekkig of niet uitvoeren ervan de betalingsinstelling wezenlijk zou hinderen bij de continue naleving van de voorschriften die aan haar vergunning verbonden zijn, of van de andere verplichtingen waaraan zij uit hoofde van deze richtlijn is onderworpen, of indien hierdoor wezenlijk afbreuk zou worden gedaan aan haar financiële resultaten of aan de soliditeit of continuïteit van de betalings- of elektronischgelddienstverlening.

    De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsinstellingen bij de uitbesteding van belangrijke operationele taken voldoen aan alle volgende voorwaarden:

    a)de uitbesteding resulteert niet in het delegeren door de directie van haar verantwoordelijkheid;

    b)de relatie van de betalingsinstelling met haar cliënten en de verplichtingen die zij uit hoofde van deze richtlijn jegens hen heeft, blijven onveranderd;

    c)er wordt geen afbreuk gedaan aan de voorwaarden waaraan de betalingsinstelling moet voldoen om een vergunning te verkrijgen en deze te behouden;

    d)geen van de andere voorwaarden waaronder de vergunning aan de betalingsinstelling is verleend, wordt tenietgedaan of gewijzigd.

    2.De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstellingen de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst onverwijld in kennis stellen van elke wijziging met betrekking tot de dienstverlening via entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

    Artikel 23

    Aansprakelijkheid

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat de betalingsinstellingen die een beroep doen op derden voor het uitvoeren van operationele taken, redelijke maatregelen nemen opdat aan de voorschriften van deze richtlijn wordt voldaan.

    2.De lidstaten schrijven voor dat de betalingsinstellingen volledig aansprakelijk blijven voor alle handelingen van hun werknemers of van de agenten, distributeurs, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed.

    Afdeling 3

    Bevoegde autoriteiten en toezicht

    Artikel 24

    Aanwijzing van bevoegde autoriteiten

    1.De lidstaten wijzen ofwel overheidsinstanties, ofwel lichamen die erkend zijn bij de nationale wetgeving of door overheidsinstanties die bij de nationale wetgeving daartoe uitdrukkelijk zijn gemachtigd, inclusief nationale centrale banken, aan als de bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van een vergunning aan en het uitoefenen van bedrijfseconomisch toezicht op betalingsinstellingen die de taken waarin deze titel voorziet moeten uitoefenen. De lidstaten wijzen geen betalingsinstellingen, kredietinstellingen of postcheque- en girodiensten aan als bevoegde autoriteiten.

    De bevoegde autoriteiten zijn onafhankelijk van economische organisaties en vermijden belangenconflicten.

    De lidstaten verstrekken de naam en contactgegevens van de overeenkomstig de eerste alinea aangewezen bevoegde autoriteit aan de Commissie.

    2.De lidstaten zien erop toe dat de overeenkomstig lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten alle bevoegdheden bezitten die nodig zijn voor de vervulling van hun taken.

    De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten over de nodige middelen beschikken om hun taken uit te oefenen, met name wat betreft specifiek personeel.

    3.De lidstaten die meer dan één bevoegde autoriteit hebben aangewezen voor onder deze titel vallende aangelegenheden, of die bevoegde autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor het toezicht op kredietinstellingen als bevoegde autoriteiten hebben aangewezen, zien erop toe dat die autoriteiten nauw samenwerken om zich doeltreffend van hun respectieve taken te kwijten.

    4.De taken van de op grond van lid 1 aangewezen bevoegde autoriteiten behoren tot de verantwoordelijkheid van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.

    5.Lid 1 strekt er niet toe dat de bevoegde autoriteiten gehouden zijn tot het uitoefenen van toezicht op andere bedrijfswerkzaamheden van de betalingsinstellingen dan het aanbieden van betalingsdiensten en de in artikel 10, lid 1, punt a), bedoelde werkzaamheden.

    Artikel 25

    Toezicht

    1.De lidstaten zorgen ervoor dat de controles waarbij de bevoegde autoriteiten nagaan of het bepaalde in deze titel voortdurend wordt nageleefd, proportioneel en passend zijn en aansluiten bij de risico’s waaraan de betalingsinstellingen blootstaan.

    Teneinde na te gaan of het bepaalde in deze titel wordt nageleefd, zijn de bevoegde autoriteiten gerechtigd, met name, de volgende maatregelen te nemen:

    a)van de betalingsinstelling verlangen dat zij alle gegevens verstrekt die zij nodig hebben om de naleving te controleren; daarbij wordt de doelstelling van het verzoek, voor zover van toepassing, nader omschreven, alsmede de termijn waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt;

    b)inspecties ter plaatse te verrichten in de bedrijfsruimten van de betalingsinstelling, agenten, distributeurs of bijkantoren die onder de verantwoordelijkheid van de betalingsinstelling betalings- of elektronischgelddiensten aanbieden, of in de bedrijfsruimten van entiteiten waaraan taken worden uitbesteed;

    c)aanbevelingen, richtsnoeren en, voor zover van toepassing, bindende administratieve maatregelen uitvaardigen;

    d)een vergunning op grond van artikel 16 schorsen of intrekken.

    2.Onverminderd artikel 16 en nationale strafrechtelijke bepalingen schrijven de lidstaten voor dat hun bevoegde autoriteiten jegens betalingsinstellingen of de personen met feitelijke zeggenschap over de bedrijfswerkzaamheden van betalingsinstellingen die de bepalingen tot omzetting van deze richtlijn overtreden, sancties of maatregelen kunnen opleggen die specifiek gericht zijn op het beëindigen van geconstateerde inbreuken en het wegnemen van de oorzaken van dergelijke inbreuken.

    3.Onverminderd het bepaalde in artikel 5, artikel 6, leden 1 en 2, artikel 7 en artikel 8, zien de lidstaten erop toe dat de bevoegde autoriteiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen kunnen nemen om ervoor te zorgen dat betalingsinstellingen over voldoende kapitaal beschikken, met name wanneer de andere activiteiten dan betalings- of elektronischgelddiensten afbreuk doen of dreigen te doen aan de financiële soliditeit van de laatstgenoemde.

    Artikel 26

    Beroepsgeheim

    1.Onverminderd de gevallen die onder het nationale strafrecht vallen, zorgen de lidstaten ervoor dat alle personen die voor de bevoegde autoriteiten werkzaam zijn of zijn geweest, en alle deskundigen die namens de bevoegde autoriteiten optreden, gebonden zijn aan het beroepsgeheim.

    2.De overeenkomstig artikel 28 uitgewisselde gegevens vallen onder de verplichting inzake beroepsgeheim van zowel de delende als de ontvangende autoriteit ter bescherming van individuele en zakelijke rechten.

    3.Bij de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten mutatis mutandis rekening houden met de artikelen 53 tot en met 61 van Richtlijn 2013/36/EU.

    Artikel 27

    Beroep op de rechter

    1.De lidstaten zien erop toe dat beroep op de rechter mogelijk is tegen besluiten die de bevoegde autoriteiten jegens een betalingsinstelling nemen uit hoofde van wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn vastgesteld.

    2.Lid 1 is ook van toepassing in geval van nalatigheid.

    Artikel 28

    Samenwerking en uitwisseling van informatie

    1.De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken onderling samen en werken in voorkomend geval samen met de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, de EBA en andere relevante bevoegde autoriteiten die zijn aangewezen krachtens de op betalingsdienstaanbieders toepasselijke Unierecht of nationale recht.

    2.De lidstaten staan toe dat informatie wordt uitgewisseld tussen hun bevoegde autoriteiten en:

    a)de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat die verantwoordelijk zijn voor het verlenen van vergunningen aan de aanvragende betalingsinstellingen en het uitoefenen van toezicht op betalingsinstellingen;

    b)de ECB en de nationale centrale banken van de lidstaten, in hun hoedanigheid van monetaire en voor toezicht bevoegde autoriteit, alsmede, in voorkomend geval, andere overheidsinstanties die met het toezicht op betalings- en afwikkelingssystemen zijn belast;

    c)andere relevante autoriteiten die zijn aangewezen krachtens deze richtlijn en ander op betalingsdienstaanbieders toepasselijk Unierecht, waaronder Richtlijn (EU) 2015/849;

    d)de EBA, bij de uitoefening van haar taak om bij te dragen tot de doeltreffende en samenhangende werking van de toezichtmechanismen als bedoeld in artikel 1, lid 5, punt a), van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    Artikel 29

    Schikking van meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten

    1.Een bevoegde autoriteit van een lidstaat die van oordeel is dat in een specifiek geval de grensoverschrijdende samenwerking met de bevoegde autoriteiten van een andere lidstaat zoals bedoeld in artikel 28, 30, 31, 32 of 33, niet in overeenstemming is met de voorwaarden in die bepalingen, kan het geval verwijzen naar de EBA en de EBA om bijstand verzoeken overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    2.Wanneer de EBA om bijstand krachtens lid 1 is verzocht, neemt zij zo spoedig mogelijk een besluit uit hoofde van artikel 19, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1093/2010. De EBA mag de bevoegde autoriteiten overeenkomstig artikel 19, lid 1, tweede alinea, van die verordening ook op eigen initiatief bijstaan bij het bereiken van overeenstemming. In elk van beide gevallen schorten de betrokken bevoegde autoriteiten hun beslissingen op in afwachting dat uit hoofde van artikel 19 van die verordening een schikking wordt getroffen.

    Artikel 30

    Aanvraag om het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting uit te oefenen

    1.De lidstaten zien erop toe dat elke betalingsinstelling die voor het eerst betalings- of elektronischgelddiensten in een andere lidstaat dan haar lidstaat van herkomst wil verlenen, waaronder via een vestiging in een derde lidstaat, op grond van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting, de bevoegde autoriteiten van haar lidstaat van herkomst de volgende gegevens meedeelt:

    a)de naam, het adres en, waar van toepassing, het vergunningsnummer van de betalingsinstelling;

    b)de lidstaat of lidstaten waarin de betalingsinstelling voornemens is werkzaamheden uit te oefenen en de geplande datum waarop de werkzaamheden in die lidstaat van start moeten gaan;

    c)de betalings- of elektronischgelddienst(en) die de betalingsinstelling voornemens is te verlenen;

    d)wanneer de betalingsinstelling voornemens is een agent of distributeur in te schakelen, de in artikel 19, lid 1, en artikel 20, lid 2, bedoelde gegevens;

    e)wanneer de betalingsinstelling voornemens is een bijkantoor in te schakelen:

    i)de in artikel 3, lid 3, punten b) en e), bedoelde gegevens, met betrekking tot de werkzaamheden inzake betalings- of elektronischgelddiensten in de lidstaat van ontvangst;

    ii)een beschrijving van de organisatiestructuur van het bijkantoor;

    iii)de identiteit van de bestuurders van het bijkantoor.

    De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstellingen die voornemens zijn operationele taken in het kader van de betalings- of elektronischgelddienstverlening uit te besteden aan andere entiteiten in de lidstaat van ontvangst, de bevoegde autoriteiten van hun lidstaat van herkomst daarvan in kennis stellen.

    2.Binnen een maand na ontvangst van alle in lid 1 bedoelde gegevens zenden de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst die gegevens aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst. Wanneer de diensten via een derde lidstaat worden verleend, is de lidstaat die in kennis moet worden gesteld de lidstaat waarin de diensten worden verleend aan de betalingsdienstgebruikers.

    Binnen een maand na ontvangst van de gegevens van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, beoordelen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst deze gegevens, waarna zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst de relevante gegevens bezorgen inzake de voorgenomen levering van betalings- of elektronischgelddiensten door de betrokken betalingsinstelling in het kader van de uitoefening van het recht van vestiging of de vrijheid van dienstverrichting. Indien de instelling voornemens is een agent of distributeur in te schakelen of een bijkantoor op te zetten, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst alle gronden tot ongerustheid mee wat betreft het witwassen van geld of de financiering van terrorisme in de zin van Richtlijn (EU) 2015/849. Alvorens dit te doen, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst contact op met de relevante bevoegde autoriteiten als bedoeld in artikel 7, lid 2, van Richtlijn (EU) 2015/849 om te bepalen of er sprake is van dergelijke gronden.

    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst die het niet eens zijn met de beoordeling van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in kennis van de redenen van hun gebrek aan overeenstemming.

    Wanneer de beoordeling door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in het licht van de gegevens die zij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst hebben gekregen niet gunstig is, weigert de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst de agent, het bijkantoor of de distributeur in te schrijven in het register, of trekt zij de inschrijving in voor zover deze al was verricht.

    3.Binnen drie maanden na ontvangst van de in lid 1 bedoelde gegevens, delen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst hun besluit mee aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en aan de betalingsinstelling.

    Vanaf de inschrijving in het in artikel 17 bedoelde register kan de agent, de distributeur of het bijkantoor zijn werkzaamheden in de betrokken lidstaat van ontvangst aanvatten.

    De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstelling de aanvangsdatum van de activiteiten die de agent, de distributeur of het bijkantoor namens de betalingsinstelling uitvoert in de betrokken lidstaat van ontvangst, meedeelt aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis.

    4.De lidstaten zien erop toe dat de betalingsinstelling de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst onverwijld in kennis stelt van elke wijziging van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde gegevens, waaronder een verhoging van het aantal agenten, distributeurs, bijkantoren of entiteiten waaraan werkzaamheden worden uitbesteed in de lidstaat van ontvangst waarin de betaalinstelling actief is. De in de leden 2 en 3 bepaalde procedure is van toepassing.

    5.De EBA stelt ontwerpen van technische reguleringsnormen op waarmee overeenkomstig dit artikel het kader voor de samenwerking en de uitwisseling van de gegevens tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst wordt vastgesteld. In deze ontwerpen van technische reguleringsnormen worden de methoden, middelen en wijzen van samenwerking voor het aanmelden van grensoverschrijdend werkzame betalingsinstellingen vastgesteld, en met name de omvang en de verwerking van de te verstrekken gegevens, met inbegrip van gemeenschappelijke terminologie en standaardmeldingsformulieren, teneinde een consistent en efficiënt meldingsproces te waarborgen.

    De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    Artikel 31

    Toezicht op de uitoefening, door betalingsinstellingen, van het recht van vestiging en het recht tot het vrij verrichten van diensten

    1.Bij het verrichten van de controles en het treffen van de nodige maatregelen als bepaald in deze titel met betrekking tot de agent, de distributeur of het bijkantoor van een betalingsinstelling die op het grondgebied van een andere lidstaat is gevestigd, werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst samen met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, waaronder door het aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst mee te delen wanneer zij voornemens zijn op het grondgebied van die lidstaat van ontvangst een inspectie ter plaatse uit te voeren.

    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst kunnen het uitvoeren van inspecties ter plaatse bij de betrokken betalingsinstelling delegeren aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst.

    2.De bevoegde autoriteiten van de lidstaten van ontvangst kunnen voorschrijven dat betalingsinstellingen die agenten, distributeurs of bijkantoren op hun grondgebied hebben, periodiek verslag over de op het grondgebied van die lidstaten verrichte werkzaamheden aan hen uitbrengen.

    Die verslagen worden verlangd voor informatieve en statistische doeleinden en, voor zover de agenten, distributeurs of bijkantoren betalings- of elektronischgelddiensten aanbieden, teneinde te controleren of de titels II en III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] worden nageleefd. Deze agenten, distributeurs of bijkantoren zijn onderworpen aan voorschriften met betrekking tot het beroepsgeheim die ten minste gelijkwaardig zijn aan de in artikel 26 bedoelde voorschriften.

    De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst kunnen betalingsinstellingen ad hoc om gegevens verzoeken wanneer die autoriteiten over bewijsmateriaal beschikken dat deze titel of titel II of III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] niet worden nageleefd.

    3.De bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst verstrekken elkaar alle essentiële of relevante informatie, in het bijzonder wanneer er sprake is van inbreuken of vermoedelijke inbreuken door een agent, een distributeur of een bijkantoor, en wanneer deze inbreuken zijn begaan bij het uitoefenen van het recht tot het vrij verrichten van diensten. De bevoegde autoriteiten delen desgevraagd alle relevante gegevens mee, evenals op eigen initiatief alle essentiële gegevens, onder meer over het naleven van de in artikel 13, lid 3, vastgestelde voorwaarden door de betalingsinstelling.

    4.De lidstaten kunnen voorschrijven dat betalingsinstellingen die via agenten op hun grondgebied werkzaam zijn en waarvan het hoofdkantoor zich in een andere lidstaat bevindt, op hun grondgebied een centraal contactpunt aanwijzen met het oog op adequate communicatie en verslaglegging met inachtneming van de titels II en III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten], en met het oog op het faciliteren van het toezicht door de bevoegde autoriteiten van de lidstaten van herkomst en lidstaten van ontvangst, onder meer door het desgevraagd aan de bevoegde autoriteiten verstrekken van documenten en gegevens.

    5.De EBA ontwikkelt ontwerpen van technische reguleringsnormen ter specificatie van de criteria die moeten worden toegepast bij het bepalen, overeenkomstig het evenredigheidsbeginsel, van de omstandigheden waarin de aanwijzing van een centraal contactpunt zoals bedoeld in lid 4 passend is, en van de taken van die contactpunten.

    In die ontwerpen van technische reguleringsnormen wordt met name rekening gehouden met:

    a)de totale omvang en waarde van de door de betalingsinstelling in lidstaten van ontvangst verrichte transacties;

    b)de categorie van betalingsdiensten die wordt aangeboden;

    c)het totaal aantal in de lidstaat van ontvangst gevestigde agenten.

    De EBA dient die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] bij de Commissie in.

    Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om deze technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.

    Artikel 32

    Maatregelen bij niet-naleving, waaronder voorzorgsmaatregelen

    1.Wanneer een bevoegde autoriteit van een lidstaat van ontvangst van mening is dat een betalingsinstelling die agenten, distributeurs of bijkantoren heeft op haar grondgebied deze titel of titel II of III van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] niet naleeft, stelt die bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan onverwijld in kennis.

    Na de krachtens de eerste alinea ontvangen informatie te hebben beoordeeld, neemt de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst onverwijld alle passende maatregelen teneinde ervoor te zorgen dat de betrokken betalingsinstelling een einde maakt aan de niet-naleving. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst deelt die maatregelen onverwijld mee aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst en aan de bevoegde autoriteiten van alle andere betrokken lidstaten.

    2.In noodsituaties, wanneer onmiddellijk moet worden opgetreden tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst, kunnen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst, parallel aan de grensoverschrijdende samenwerking tussen de bevoegde autoriteiten en in afwachting dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst maatregelen nemen als omschreven in artikel 31, voorzorgsmaatregelen nemen.

    3.Alle in lid 2 bedoelde voorzorgsmaatregelen zijn passend en in verhouding met de beoogde bescherming tegen een ernstige dreiging voor de collectieve belangen van de betalingsdienstgebruikers in de lidstaat van ontvangst. Die maatregelen resulteren niet in een bevoordeling van betalingsdienstgebruikers van de betalingsinstelling in de lidstaat van ontvangst ten opzichte van betalingsdienstgebruikers van de betalingsinstelling in andere lidstaten.

    Voorzorgsmaatregelen zijn tijdelijk en worden beëindigd wanneer de onderkende ernstige dreigingen zijn weggenomen, onder meer met de bijstand van of in samenwerking met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst of met de EBA, als bepaald in artikel 29, lid 1.

    4.Wanneer dat verenigbaar is met de noodsituatie, stellen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en van alle andere betrokken lidstaten, de Commissie en de EBA vooraf en in ieder geval zo spoedig mogelijk in kennis van de voorzorgsmaatregelen die uit hoofde van lid 2 zijn genomen en van de motivering daarvoor.

    Artikel 33

    Omkleding met redenen en mededeling

    1.Elke overeenkomstig artikel 25, artikel 30, artikel 31 of artikel 32 door de bevoegde autoriteiten genomen maatregel die sancties of een beperking van de uitoefening van het recht tot het vrij verrichten van diensten of de vrijheid van vestiging inhoudt, wordt naar behoren verantwoord en aan de betrokken betalingsinstelling meegedeeld.

    2.De artikelen 29, 30 en 32 gelden onverminderd de verplichting die de bevoegde autoriteiten uit hoofde van Richtlijn (EU) 2015/849 en Verordening (EU) 2015/847, met name artikel 47, lid 1, van Richtlijn (EU) 2015/849 en artikel 22, lid 1, van Verordening (EU) 2015/847, hebben om erop toe te zien dat of te controleren of de voorschriften van die rechtshandelingen worden nageleefd.

    HOOFDSTUK II

    Vrijstellingen en kennisgevingen

    Artikel 34

    Facultatieve vrijstellingen

    1.De lidstaten kunnen vrijstelling verlenen of toestaan dat hun bevoegde autoriteiten vrijstelling verlenen aan natuurlijke of rechtspersonen die de in bijlage I, punten 1 tot en met 5 bedoelde betalingsdiensten aanbieden of elektronischgelddiensten aanbieden, van de toepassing van een deel of het geheel van de procedures en de voorwaarden die zijn vastgelegd in hoofdstuk I, afdelingen 1 tot en met 3, met uitzondering van de artikelen 17, 18, 24, 26, 27 en 28, indien:

    a)in het geval van betalingsdiensten, het maandelijkse gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties die de voorgaande twaalf maanden door de betrokken persoon zijn verricht, met inbegrip van die van agenten waarvoor hij volledig aansprakelijk is, niet hoger is dan een door de lidstaat vastgesteld maximumbedrag dat in ieder geval niet meer dan 3 miljoen EUR bedraagt, of

    b)in het geval van elektronischgelddiensten, de totale bedrijfsactiviteiten een gemiddeld bedrag aan uitstaand elektronisch geld genereren dat niet hoger is dan een bovengrens die door de lidstaat wordt vastgelegd, maar in geen geval hoger ligt dan 5 miljoen EUR, en

    c)in het geval van betalings- en elektronischgelddiensten, geen van de met de leiding of de exploitatie van het betalingsdienstenbedrijf belaste natuurlijke personen veroordeeld is wegens strafbare feiten in verband met het witwassen van geld, terrorismefinanciering of andere financiële misdrijven.

    Voor de toepassing van deze alinea, punt a), is de beoordeling of de grens is overschreden gebaseerd op het in het programma van werkzaamheden begrote totale bedrag aan betalingstransacties, tenzij de bevoegde autoriteiten een aanpassing van dat programma hebben verlangd.

    Wanneer een betalingsinstelling die elektronischgelddiensten aanbiedt ook een betalingsdienst of een van de in artikel 10 bedoelde werkzaamheden aanbiedt en het uitstaande bedrag aan elektronisch geld niet van te voren bekend is, staan de bevoegde autoriteiten deze betalingsinstelling toe om punt b) van de eerste alinea toe te passen op basis van een representatief gedeelte dat geacht wordt voor de elektronischgelddiensten te worden gebruikt, mits een dergelijk representatief gedeelte ten genoegen van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijs op basis van historische gegevens kan worden geraamd. Wanneer een betalingsinstelling haar activiteiten niet lang genoeg heeft uitgeoefend, wordt dit vereiste beoordeeld op basis van het geraamde uitstaande bedrag aan elektronisch geld als vermeld in haar programma van werkzaamheden, rekening houdend met alle aanpassingen van dit plan die de bevoegde autoriteiten hebben verlangd.

    De lidstaten kunnen eveneens bepalen dat de toekenning van de facultatieve vrijstellingen afhankelijk is van een bijkomende voorwaarde, te weten een maximale opslagcapaciteit op het betaalinstrument of de betaalrekening van de consument waar het elektronisch geld is opgeslagen.

    Een natuurlijke of rechtspersoon aan wie een vrijstelling op grond van lid 1, eerste alinea, punt b), is verleend, mag enkel in overeenstemming met lid 1, eerste alinea, punt a), betalingsdiensten aanbieden die geen verband houden met elektronischgelddiensten.

    2.De lidstaten schrijven voor dat een natuurlijke of rechtspersoon die is vrijgesteld van de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedures en voorwaarden zich moet registreren bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst. De lidstaten bepalen aan de hand van de in artikel 3, lid 3, punten a) tot en met s), vermelde elementen van welke documentatie een dergelijk registratieverzoek vergezeld moet gaan.

    3.De lidstaten verlangen van een natuurlijke persoon of rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 2 dat hij zijn hoofdkantoor of vestigingsplaats heeft in de lidstaat waar hij zijn werkzaamheden daadwerkelijk ontplooit.

    4.De personen die zijn vrijgesteld van de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedures en voorwaarden worden behandeld als betalingsinstellingen. Artikel 13, lid 6, en de artikelen 30 tot en met 32 zijn niet van toepassing op die personen.

    5.De lidstaten kunnen bepalen dat een natuurlijke of rechtspersoon met een registerinschrijving overeenkomstig lid 2 alleen sommige van de in artikel 10 opgesomde activiteiten mag ontplooien.

    6.De personen die zijn vrijgesteld van de toepassing van de in lid 1 bedoelde procedures en voorwaarden stellen de bevoegde autoriteiten in kennis van elke verandering in hun situatie die relevant is voor de in dat lid gespecificeerde voorwaarden en brengen ten minste jaarlijks op een door de bevoegde autoriteiten vastgelegde datum verslag uit over het volgende:

    a)het gemiddelde van de totale waarde van de betalingstransacties van de voorafgaande twaalf maanden wanneer zij betalingsdiensten aanbieden;

    b)het gemiddeld uitstaand elektronisch geld wanneer zij elektronischgelddiensten aanbieden.

    7.De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de personen in kwestie, wanneer aan de in de leden 1, 3 of 5 van dit artikel gestelde voorwaarden niet langer voldaan is, binnen dertig kalenderdagen een vergunning aanvragen volgens artikel 13. De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde autoriteiten over voldoende bevoegdheden beschikken om na te gaan of dit artikel voortdurend wordt nageleefd.

    8.De leden 1 tot en met 6 van dit artikel doen geen afbreuk aan Richtlijn (EU) 2015/849 of aan nationale wetgeving inzake de bestrijding van het witwassen van geld en terrorismefinanciering.

    Artikel 35

    Kennisgeving en informatieverstrekking

    Een lidstaat die besluit een vrijstelling als bedoeld in artikel 34 te verlenen, stelt de Commissie in kennis van al het volgende:

    a)zijn besluit om een dergelijke vrijstelling te verlenen;

    b)elke latere wijziging van deze vrijstelling;

    c)het aantal betrokken natuurlijke en rechtspersonen;

    d)jaarlijks de totale waarde van de betalingstransacties die op 31 december van elk kalenderjaar zijn verricht, als bedoeld in artikel 34, lid 1, punt a), en van het totale bedrag aan uitstaand elektronisch geld dat is uitgegeven, als bedoeld in artikel 34, lid 1, punt b).

    Artikel 36

    Aanbieders van rekeninginformatiediensten

    1.Voor natuurlijke of rechtspersonen die uitsluitend de in bijlage I, punt 7, bedoelde betalingsdienst aanbieden, geldt geen vergunningsstelsel, maar zij moeten zich bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst registreren voordat zij hun werkzaamheden aanvangen.

    2.Een dergelijk registratieverzoek gaat vergezeld van de in artikel 3, lid 3, punten a), b), e) tot en met h), j), l), n), p) en q), bedoelde gegevens en documentatie.

    Voor de toepassing van de in artikel 3, lid 3, punten e), f) en l), bedoelde documentatie geeft de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van de betalingsdienst te waarborgen zoals bedoeld in bijlage I, punt 7.

    3.Ten aanzien van de in artikel 3, lid 3, punt j), bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een hoog niveau van digitale operationele weerbaarheid zal waarborgen overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2022/2554, met name met betrekking tot technische beveiliging en gegevensbescherming, waaronder voor de software en ICT-systemen die worden gebruikt door de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert of de ondernemingen waaraan hij zijn activiteiten geheel of gedeeltelijk uitbesteedt.

    4.De lidstaten schrijven voor dat de in lid 1 bedoelde personen als voorwaarde voor hun registratie beschikken over een beroepsaansprakelijkheidsverzekering voor de gebieden waarin zij diensten aanbieden, of over een andere vergelijkbare waarborg, en dat zij ervoor zorgen dat:

    a)zij gedekt zijn voor hun aansprakelijkheid ten aanzien van de rekeninghoudende betalingsdienstaanbieder of de betalingsdienstgebruiker als gevolg van niet-toegestane of frauduleuze toegang tot of niet-toegestaan of frauduleus gebruik van een betaalrekeninginformatiedienst;

    b)zij gedekt zijn voor de waarde van een eventueel eigen risico of drempelbedrag van de verzekering of een vergelijkbare waarborg;

    c)zij de dekking van de verzekering of de vergelijkbare waarborg op continue basis monitoren.

    5.De afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk I zijn niet van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen. Afdeling 3 van hoofdstuk I is van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen, met uitzondering van artikel 25, lid 3.

    Als alternatief voor de aansluiting bij een beroepsaansprakelijkheidsverzekering zoals vereist in de leden 3 en 4, beschikken de in lid 1 bedoelde ondernemingen over een aanvangskapitaal van 50 000 EUR dat na aanvang van hun werkzaamheden als betalingsinstelling onverwijld kan worden vervangen door een beroepsaansprakelijkheidsverzekering.

    6.De in lid 1 van dit artikel bedoelde personen worden behandeld als betalingsinstellingen.

    Artikel 37

    Diensten waarbij in detailhandelszaken zonder aankoop contant geld wordt verstrekt

    1.De lidstaten verlenen natuurlijke of rechtspersonen die onafhankelijk van een aankoop contant geld ter beschikking stellen in detailhandelszaken, een vrijstelling van de toepassing van deze richtlijn mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

    a)de dienst wordt ter plaatse verleend door een natuurlijke of rechtspersoon die in het kader van zijn gewone activiteiten goederen of diensten aanbiedt;

    b)het verstrekte contante bedrag bedraagt niet meer dan 50 EUR per opname.

    2.Dit artikel laat Richtlijn (EU) 2015/849 of andere relevante Unie- of nationale wetgeving ter bestrijding van witwassen en terrorismefinanciering onverlet.

    Artikel 38

    Geldopnamediensten die worden aangeboden door exploitanten van geldautomaten die geen betaalrekeningen beheren

    1.Natuurlijke of rechtspersonen die geldopnamediensten aanbieden zoals bedoeld in bijlage I, punt 1, en die geen betaalrekeningen beheren en geen andere in bijlage I bedoelde betalingsdiensten verlenen, vallen niet onder de vergunningsplicht, maar registreren zich bij een bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst voordat zij van start gaan met hun werkzaamheden.

    2.De in lid 1 bedoelde registratie gaat vergezeld van de in artikel 3, lid 3, punten a), b), e) tot en met h), j), l), n), p) en q), bedoelde gegevens en documentatie.

    Voor de toepassing van de in artikel 3, lid 3, punten e), f) en l), bedoelde documentatie geeft de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een beschrijving van de regelingen voor accountantscontrole en de organisatorische regelingen die hij heeft getroffen voor het nemen van alle redelijke maatregelen om de belangen van zijn gebruikers te beschermen en om de continuïteit en betrouwbaarheid bij het uitvoeren van de betalingsdienst te waarborgen zoals bedoeld in punt 1 van bijlage I.

    Ten aanzien van de in artikel 3, lid 3, punt j), bedoelde maatregelen op het gebied van beveiliging en risicobeperking wordt aangegeven op welke wijze de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert een hoog niveau van digitale operationele weerbaarheid zal waarborgen overeenkomstig hoofdstuk II van Verordening (EU) 2022/2554, met name met betrekking tot technische beveiliging en gegevensbescherming, waaronder voor de software en ICT-systemen die worden gebruikt door de natuurlijke of rechtspersoon die zich registreert of de ondernemingen waaraan hij zijn activiteiten geheel of gedeeltelijk uitbesteedt.

    3.De afdelingen 1 en 2 van hoofdstuk 1 zijn niet van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen. Afdeling 3 van hoofdstuk 1 is van toepassing op de personen die de in lid 1 van dit artikel bedoelde diensten verlenen, met uitzondering van artikel 25, lid 3.

    4.De personen die de in lid 1 bedoelde diensten aanbieden, worden behandeld als betalingsinstellingen.

    Artikel 39

    Kennisgevingsplicht

    1.De lidstaten schrijven voor dat dienstverleners die één van de of beide in artikel 2, lid 1, punten j), i) en ii), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] bedoelde activiteiten verrichten waarvoor de totale waarde aan tijdens de voorgaande twaalf maanden uitgevoerde betalingstransacties 1 miljoen EUR overschrijdt, de bevoegde autoriteiten in kennis stellen van de aangeboden diensten, waarbij wordt gespecificeerd uit hoofde van welke uitsluiting als bedoeld in artikel 2, lid 1, punten j), i) en ii), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] de activiteit geacht wordt te zijn verricht.

    Op grond van deze kennisgeving neemt de bevoegde autoriteit een naar behoren met redenen omkleed besluit op basis van de in artikel 2, lid 1, punt j), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] bedoelde criteria, indien de activiteit niet als beperkt netwerk kan worden aangemerkt, en stelt zij de dienstaanbieder daarvan in kennis.

    2.De lidstaten schrijven voor dat de dienstaanbieders die een activiteit als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt j), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten], verrichten, de bevoegde autoriteiten een kennisgeving sturen en de bevoegde autoriteiten jaarlijks een auditadvies verstrekken waaruit blijkt dat de activiteit wordt verricht met inachtneming van de in artikel 2, lid 1, punt j), van Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] vastgestelde maximumbedragen.

    3.De lidstaten zien erop toe dat de bevoegde autoriteiten aan de EBA meedelen van welke diensten hun overeenkomstig lid 1 kennis is gegeven, met opgave van de uitsluiting uit hoofde waarvan de activiteit wordt verricht.

    4.De beschrijving van de activiteit waarvan uit hoofde van de leden 2 en 3 kennis is gegeven, wordt openbaar gemaakt in de in de artikelen 17 en 18 bedoelde registers.

    TITEL III

    GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN TECHNISCHE REGULERINGSNORMEN

    Artikel 40

    Gedelegeerde handelingen

    De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 41 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in artikel 5, artikel 34, lid 1, en artikel 37 vermelde bedragen te actualiseren teneinde rekening te houden met inflatie.

    Artikel 41

    Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

    1.De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

    2.De in artikel 40 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn.

    3.De in artikel 40 bedoelde bevoegdheidsdelegatie kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken. Een besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

    4.Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

    5.Een overeenkomstig artikel 40 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. De termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met drie maanden verlengd.

    TITEL IV

    SLOTBEPALINGEN

    Artikel 42

    Volledige harmonisatie

    1.Onverminderd artikel 6, lid 3, en artikel 34, kunnen de lidstaten, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen andere bepalingen handhaven of vaststellen dan die welke in deze richtlijn zijn vervat.

    2.Een lidstaat die gebruikmaakt van de in artikel 6, lid 3, of artikel 34 bedoelde mogelijkheden stelt de Commissie daarvan in kennis, alsook van eventuele latere wijzigingen. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar voor het publiek via een website of op een andere gemakkelijk toegankelijke wijze.

    3.De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsdienstaanbieders niet ten nadele van betalingsdienstgebruikers afwijken van de bepalingen van nationaal recht ter omzetting van deze richtlijn, tenzij laatstgenoemde bepalingen daarin uitdrukkelijk voorzien. Betalingsdienstaanbieders mogen evenwel besluiten betalingsdienstgebruikers gunstiger voorwaarden te bieden.

    Artikel 43

    Evaluatieclausule

    1.Uiterlijk op [OP please insert the date = 5 years after entry into force of this Directive] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de toepassing en het effect van deze richtlijn, en met name over:

    a)de adequaatheid van het toepassingsgebied van deze richtlijn, met name met het oog op een mogelijke uitbreiding ervan naar bepaalde diensten, waaronder de exploitatie van betalingssystemen en het verlenen van technische diensten, met inbegrip van de verwerking of de exploitatie van digitale portemonnees, die niet onder het toepassingsgebied vallen;

    b)het effect van de herziening van Richtlijn 2014/49/EU op de bescherming van de geldmiddelen van cliënten door betalingsinstellingen.

    De Commissie dient, in voorkomend geval, samen met haar verslag een wetgevingsvoorstel in.

    2.Uiterlijk op [OP please insert the date = three years after the date of application of the PSR] dient de Commissie bij het Europees Parlement, de Raad, de ECB en het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over het toepassingsgebied van deze richtlijn, met name met betrekking tot betalingssystemen, betalingsschema’s en technische dienstverleners. De Commissie dient, in voorkomend geval, samen met dat verslag een wetgevingsvoorstel in.

    Artikel 44

    Overgangsbepalingen

    1.De lidstaten bieden betalingsinstellingen die uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive ] een vergunning hebben gekregen overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn (EU) 2015/2366, de mogelijkheid om de betalingsdiensten waarvoor zij een vergunning hebben gekregen verder aan te bieden en uit te voeren zonder dat zij een vergunning hoeven aan te vragen overeenkomstig artikel 3 van deze richtlijn en zonder dat zij hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen tot [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive ].

    De lidstaten verplichten dergelijke betalingsinstellingen zoals bedoeld in de eerste alinea ertoe de bevoegde autoriteiten alle gegevens te verstrekken die de bevoegde autoriteiten in staat stelt om uiterlijk op [P OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive] een van de volgende elementen kunnen beoordelen:

    a)of die betalingsinstellingen voldoen aan titel II en, zo niet, welke maatregelen moeten worden genomen om naleving te waarborgen;

    b)of de vergunning moet worden ingetrokken.

    Aan betalingsinstellingen als bedoeld in de eerste alinea die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan titel II blijken te voldoen, wordt overeenkomstig artikel 13 van deze richtlijn een vergunning als betalingsinstelling verleend, en zij worden opgenomen in de in de artikelen 17 en 18 bedoelde registers. Wanneer die betalingsinstellingen uiterlijk op [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive ] niet aan de eisen van titel II van deze richtlijn voldoen, wordt het hun verboden om betalingsdiensten aan te bieden.

    2.De lidstaten kunnen bepalen dat de in lid 1 bedoelde betalingsinstellingen automatisch een vergunning krijgen en in het in artikel 17 bedoelde register worden opgenomen indien de bevoegde autoriteiten over bewijs beschikken dat die betalingsinstellingen reeds voldoen aan de artikelen 3 en 13. De bevoegde autoriteiten informeren de betrokken betalingsinstellingen over een dergelijke automatische vergunning voordat de vergunning wordt verleend.

    3.De lidstaten bieden natuurlijke of rechtspersonen aan wie uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] een vrijstelling uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/2366 is verleend en die betalingsdiensten verleenden als bedoeld in bijlage I bij die richtlijn, de mogelijkheid om een van de volgende acties te ondernemen:

    a)die diensten te blijven verlenen in de betrokken lidstaat tot [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive];

    b)een vrijstelling te verkrijgen op grond van artikel 34 van deze richtlijn, of

    c)te voldoen aan de andere bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

    Indien een in de eerste alinea bedoelde persoon niet uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] een vergunning of vrijstelling uit hoofde van deze richtlijn heeft gekregen, is het hem verboden betalingsdiensten aan te bieden.

    4.De lidstaten kunnen natuurlijke of rechtspersonen aan wie een vrijstelling uit hoofde van artikel 32 van Richtlijn (EU) 2015/2366 is verleend een vrijstelling uit hoofde van artikel 34 van deze richtlijn verlenen en deze personen in de in de artikelen 17 en 18 van deze richtlijn bedoelde registers inschrijven wanneer de bevoegde autoriteiten over bewijs beschikken dat aan de eisen van artikel 34 van deze richtlijn is voldaan. De bevoegde autoriteiten stellen de desbetreffende betalingsinstellingen daarvan in kennis.

    Artikel 45

    Overgangsbepaling – op grond van Richtlijn 2009/110/EG vergunde instellingen voor elektronisch geld

    1.De lidstaten bieden in artikel 2, punt 1 van Richtlijn 2009/110/EG gedefinieerde instellingen voor elektronisch geld die vóór [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG hun werkzaamheden als instellingen voor elektronisch geld hebben aangevangen in de lidstaat waar hun hoofdkantoor zich bevindt overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van Richtlijn 2009/110/EG, de mogelijkheid om deze werkzaamheden in de desbetreffende lidstaat of een andere lidstaat voort te zetten, zonder dat zij een vergunning uit hoofde van artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen.

    2.De lidstaten verplichten de in lid 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld ertoe de bevoegde autoriteiten alle informatie te verstrekken die deze bevoegde autoriteiten nodig hebben om uiterlijk op [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive] te beoordelen of die instellingen voor elektronisch geld voldoen aan deze richtlijn. Wanneer uit een dergelijke beoordeling blijkt dat die instellingen voor elektronisch geld niet voldoen aan die vereisten, besluiten de bevoegde autoriteiten welke maatregelen moeten worden genomen om de naleving te waarborgen, of om de vergunning in te trekken.

    Instellingen voor elektronisch geld als bedoeld in de eerste alinea die na verificatie door de bevoegde autoriteiten aan titel II blijken te voldoen, krijgen overeenkomstig artikel 13 van deze richtlijn een vergunning als betalingsinstelling en worden opgenomen in de in de artikelen 17 en 18 bedoelde registers. Wanneer die instellingen voor elektronisch geld uiterlijk op [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive] niet aan de eisen van titel II voldoen, wordt het hun verboden om elektronischgelddiensten te verlenen.

    3.De lidstaten kunnen toestaan dat instellingen voor elektronisch geld als bedoeld in lid 1 automatisch een vergunning als betalingsinstelling krijgen en worden opgenomen in het in artikel 17 bedoelde register wanneer de bevoegde autoriteiten over bewijs beschikken dat de desbetreffende instellingen voor elektronisch geld voldoen aan deze richtlijn. De bevoegde autoriteiten stellen de betrokken instellingen voor elektronisch geld daarvan in kennis voordat die automatische vergunning wordt verleend.

    4.De lidstaten bieden rechtspersonen die vóór [OP please insert the date = 18 months after the date of entry into force of this Directive] hun werkzaamheden overeenkomstig het nationale recht tot omzetting van artikel 9 van Richtlijn 2009/110/EG hebben aangevangen, de mogelijkheid om deze werkzaamheden in de desbetreffende lidstaat voort te zetten in overeenstemming met die richtlijn tot [OP please insert the date = 24 months after the date of entry into force of this Directive], zonder dat zij een vergunning uit hoofde van artikel 3 van deze richtlijn hoeven te verkrijgen of hoeven te voldoen aan de overige bepalingen die in titel II van deze richtlijn zijn neergelegd of waarnaar in titel II van deze richtlijn wordt verwezen. De in lid 1 bedoelde instellingen voor elektronisch geld die in die periode geen vergunning of vrijstelling in de zin van artikel 34 van deze richtlijn hebben gekregen, wordt het verboden om elektronischgelddiensten te verlenen.

    Artikel 46

    Wijzigingen van Richtlijn 98/26/EG

    Artikel 2 van Richtlijn 98/26/EG wordt als volgt gewijzigd:

    (1)    punt b) wordt vervangen door:

     “b) “instelling”: een van de volgende:

    – een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad*;

    – een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1 van Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad**, met uitsluiting van de instellingen bedoeld in artikel 2, lid 1, van die richtlijn;

    – een overheidsinstantie of onderneming met overheidsgarantie;

    – een onderneming met hoofdkantoor buiten de Unie waarvan de werkzaamheden overeenstemmen met die van kredietinstellingen of beleggingsondernemingen in de Unie [zoals omschreven in het eerste en tweede streepje],

    die deelneemt aan een systeem en verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de financiële verplichtingen die ontstaan uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem;

    – een betalingsinstelling als omschreven in artikel 2, punt 4, van Richtlijn XXX [PSD3], met uitzondering van betalingsinstellingen waaraan een vrijstelling op grond van de artikelen 34, 36 en 38 van die richtlijn is verleend,

    die deelneemt aan een systeem dat behelst dat overboekingsopdrachten worden uitgevoerd in de zin van punt i), eerste streepje, en die de verantwoordelijkheid draagt voor het nakomen van de financiële verplichtingen die voortvloeien uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem.

    Indien een systeem volgens de nationale wetgeving onder toezicht staat en uitsluitend overboekingsopdrachten als bedoeld in punt i), tweede streepje, uitvoert, alsmede de uit dergelijke opdrachten voortvloeiende betalingen, kunnen de lidstaten bepalen dat ondernemingen die in dat systeem deelnemen en verantwoordelijkheid dragen voor het nakomen van de financiële verplichtingen die ontstaan uit overboekingsopdrachten binnen dat systeem, beschouwd kunnen worden als instellingen, op voorwaarde dat ten minste drie andere deelnemers aan dat systeem onder de in de eerste alinea genoemde categorieën vallen en dat zulks in het licht van het systeemrisico noodzakelijk is; ”;

    (2)    punt f) wordt vervangen door:

    “f)    “deelnemer”: een instelling, een centrale tegenpartij, een afwikkelende instantie, een clearinginstelling, een betalingssysteemexploitant of een clearinglid van een CTP waaraan een vergunning is verleend overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 648/2012.

    Naar gelang van de regels van het systeem kan eenzelfde deelnemer optreden als centrale tegenpartij, afwikkelende instantie of clearing house of alle of een deel van deze taken uitvoeren.

    Een lidstaat kan een indirecte deelnemer voor de toepassing van deze richtlijn beschouwen als een deelnemer wanneer dat in het licht van het systeemrisico gerechtvaardigd is, hetgeen echter niets afdoet aan de verantwoordelijkheid van de deelnemer met behulp waarvan de indirecte deelnemer overboekingsopdrachten aan het systeem doorgeeft;”.

    Artikel 47 
    Wijziging van Richtlijn (EU) 2020/1828

    In bijlage I bij Richtlijn (EU) 2020/1828 wordt het volgende punt toegevoegd:

    “(68) Verordening (EU) 20../….van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de toegang tot financiële gegevens en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010, (EU) nr. 1095/2010 en (EU) 2022/2554 (PB L [...], [...........], [blz. ..]).”

    Artikel 48

    Intrekking

    Richtlijn (EU) 2015/2366 wordt ingetrokken met ingang [OP please insert the date = 18 months after entry into force of this Directive ].

    Richtlijn 2009/110/EG wordt ingetrokken met ingang [OP please insert the date = 18 months after entry into force of this Directive ].

    Alle verwijzingen naar Richtlijn (EU) 2015/2366 en naar Richtlijn 2009/110/EG in rechtshandelingen die van kracht zijn op het moment van inwerkingtreding van deze richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn of Verordening XXX [verordening betalingsdiensten] en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III bij deze richtlijn.

    Artikel 49

    Omzetting

    1.De lidstaten stellen uiterlijk op [OP please insert the date = 18 months after of entry into force of this Directive ], en binnen [OP please insert the date = 6 months after entry into force of this Directive ] voor artikel 46 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast en maken deze bekend om te voldoen aan deze richtlijn. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    2.Zij passen die bepalingen toe vanaf [OP please insert the date = 18 months after entry into force of this Directive] en vanaf [OP please insert the date = 6 months after entry into force of this Directive ] voor artikel 46.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    3.De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

    Artikel 50

    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 51

    Adressaten

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    Richtlijn (EU) 2015/2366 van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt.
    (2)    Richtlijn (EU) 2007/64 van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt.
    (3)    Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en Richtlijn 2013/36/EU betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen.
    (4)    Richtlijn 2009/110/EG betreffende de toegang tot, de uitoefening van, en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld.
    (5)    COM(2020) 592 final van 24 september 2020.
    (6)    Verordening (EU) nr. 260/2012 van 14 maart 2012.
    (7)    COM(2022) 546 final.
    (8)    Verordening (EU) 2021/1230 van 14 juli 2021 betreffende grensoverschrijdende betalingen in de Unie.
    (9)    Verordening (EU) 2015/751 van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties.
    (10)    Richtlijn 98/26/EG van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen.
    (11)    Verordening (EU) 2023/1114 van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten.
    (12)    Verordening (EU) 2022/2554 van 14 december 2022 betreffende digitale operationele weerbaarheid voor de financiële sector.
    (13)        COM(2020) 591 final van 24 september 2020.
    (14)        COM(2021) 32 final van 19 januari 2021.
    (15)    Verordening (EU) 2016/679 van 27 april 2016. Zie ook hieronder onder “grondrechten”.
    (16)    Richtlijn 2009/110/EG van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van, en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld.
    (17)    Zoals prudentiële regels voor banken of regels inzake effectenmarkten.
    (18)    SWD (2023) 231 final.
    (19)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13331-Payment-services-review-of-EU-rules/public-consultation_nl  
    (20)     https://finance.ec.europa.eu/regulation-and-supervision/consultations/finance-2022-psd2-review_en  
    (21)     https://ec.europa.eu/info/law/better-regulation/have-your-say/initiatives/13331-Payment-services-review-of-EU-rules_nl  
    (22)    EBA/Op/2022/06 van 23 juni 2022.
    (23)    Beschikbaar op deze link: https://data.europa.eu/doi/10.2874/996945  (Contractreferentie FISMA/2021/OP/0002).
    (24)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens.
    (25)    Richtlijn (EU) 2019/879 van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG.
    (26)    COM(2023) 228 final.
    (27)    PB C , , blz. .
    (28)    PB C , , blz. .
    (29)    Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2015 betreffende betalingsdiensten in de interne markt, houdende wijziging van de Richtlijnen 2002/65/EG, 2009/110/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 en houdende intrekking van Richtlijn 2007/64/EG (PB L 337 van 23.12.2015, blz. 35).
    (30)    Mededeling van de Commissie van 24 september 2020 aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s over een strategie voor retailbetalingen voor de EU (COM(2020) 592 final).
    (31)    Richtlijn 2009/110/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 betreffende de toegang tot, de uitoefening van en het prudentieel toezicht op de werkzaamheden van instellingen voor elektronisch geld, tot wijziging van de Richtlijnen 2005/60/EG en 2006/48/EG en tot intrekking van Richtlijn 2000/46/EG (PB L 267 van 10.10.2009, blz. 7).
    (32)    Verordening (EU) 2023/1114 van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 2023 betreffende cryptoactivamarkten, en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 1095/2010 en Richtlijnen 2013/36/EU en (EU) 2019/1937 (PB L 150 van 9.6.2023, blz. 40).
    (33)    Verordening (EU) 2015/751 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2015 betreffende afwikkelingsvergoedingen voor op kaarten gebaseerde betalingstransacties (PB L 123 van 19.5.2015, blz. 1).
    (34)    Richtlijn 2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 november 2007 betreffende betalingsdiensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG, 2002/65/EG, 2005/60/EG en 2006/48/EG, en tot intrekking van Richtlijn 97/5/EG (PB L 319 van 5.12.2007, blz. 1).
    (35)    Europese Bankautoriteit, EBA/REP/2023/01, Peer Review Report on authorisation under PSD2 (Verslag over de collegiale toetsing inzake vergunningen uit hoofde van PSD2).
    (36)    Verordening (EU) 2022/2554 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 betreffende digitale operationele weerbaarheid voor de financiële sector en tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1060/2009, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 909/2014 en (EU) 2016/1011 (PB L 333 van 27.12.2022, blz. 1).
    (37)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
    (38)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen en beleggingsondernemingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG.
    (39)    Richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van Richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB L 133 van 22.5.2008, blz. 66).
    (40)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/411 van de Commissie van 29 november 2018 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen tot vaststelling van technische vereisten inzake de ontwikkeling, de werking en het onderhoud van het elektronisch centraal register op het gebied van betalingsdiensten en inzake de toegang tot de daarin opgenomen informatie (PB L 73 van 15.3.2019, blz. 84).
    (41)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
    (42)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
    (43)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2017/2055 van de Commissie van 23 juni 2017 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft technische reguleringsnormen voor de samenwerking en uitwisseling van gegevens tussen bevoegde autoriteiten met betrekking tot de uitoefening van het recht van vestiging en de vrijheid van dienstverrichting (PB L 294 van 11.11.2017, blz. 1).
    (44)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1722 van de Commissie van 18 juni 2021 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen tot vaststelling van het kader voor de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst en de lidstaat van ontvangst in de context van het toezicht op betalingsinstellingen en instellingen voor elektronisch geld die grensoverschrijdend betalingsdiensten aanbieden (PB L 343 van 28.9.2021, blz. 1).
    (45)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1423 van de Commissie van 14 maart 2019 tot aanvulling van Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad ten aanzien van technische reguleringsnormen betreffende de criteria voor de aanwijzing van centrale contactpunten op het gebied van betalingsdiensten en betreffende de taken van deze centrale contactpunten (PB L 328 van 9.10.2020, blz. 1).
    (46)    Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
    (47)    Richtlijn 98/26/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 mei 1998 betreffende het definitieve karakter van de afwikkeling van betalingen en effectentransacties in betalings- en afwikkelingssystemen (PB L 166 van 11.6.1998, blz. 45).
    (48)    Verordening (EU) 20../…. van het Europees Parlement en de Raad betreffende een kader voor de toegang tot financiële gegevens en tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1093/2010, (EU) nr. 1094/2010, (EU) nr. 1095/2010 en (EU) 2022/2554.
    (49)    Richtlijn (EU) 2020/1828 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2020 betreffende representatieve vorderingen ter bescherming van de collectieve belangen van consumenten en tot intrekking van Richtlijn 2009/22/EG (PB L 409 van 4.12.2020, blz. 1).
    (50)    COM(2023) 228 final.
    (51)    Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad (PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19).
    (52)    Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen (PB L 74 van 14.3.2014, blz. 8).
    (53)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
    (54)    Verordening (EU) 2015/847 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 betreffende bij geldovermakingen te voegen informatie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1781/2006, (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 1).
    (55)    Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).
    (56)    Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).
    (57)    Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen (PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1).
    (58)    Uitvoeringsverordening (EU) 2019/410 van de Commissie van 29 november 2018 tot vaststelling van technische uitvoeringsnormen met betrekking tot de bijzonderheden en de structuur van de gegevens die krachtens Richtlijn (EU) 2015/2366 van het Europees Parlement en de Raad op het gebied van betalingsdiensten door de bevoegde autoriteiten aan de Europese Bankautoriteit moeten worden gemeld (PB L 73 van 15.3.2019, blz. 20).
    Top

    Brussel, 28.6.2023

    COM(2023) 366 final

    BIJLAGEN

    bij

    Voorstel voor een
    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    betreffende betalingsdiensten en elektronischgelddiensten in de interne markt, houdende wijziging van Richtlijn 98/26/EG en houdende intrekking van de Richtlijnen 2015/2366/EU en 2009/110/EG

    {SEC(2023) 256 final} - {SWD(2023) 231 final} - {SWD(2023) 232 final}


    BIJLAGE I

    BETALINGSDIENSTEN

    (als bedoeld in artikel 2, punt 3)

    1.Diensten die het mogelijk maken contanten op een betaalrekening te storten en/of van een betaalrekening op te nemen.

    2.Uitvoering van betalingstransacties, met inbegrip van overmakingen van geldmiddelen van en naar een betaalrekening, ook wanneer de geldmiddelen gedekt zijn door een kredietlijn bij de betalingsdienstaanbieder van de gebruiker of bij een andere betalingsdienstaanbieder.

    3.Uitgifte van betaalinstrumenten.

    4.Acceptatie van betalingstransacties (Acquiring of payment transactions).

    5.Geldtransfers.

    6.Betalingsinitiatiediensten.

    7.Rekeninginformatiediensten.



    BIJLAGE II

    ELEKTRONISCHGELDDIENSTEN

    (als bedoeld in artikel 2, punt 37)

    Uitgifte van elektronisch geld, aanhouden van betaalrekeningen waar eenheden van elektronisch geld worden opgeslagen en de overmaking van eenheden van elektronisch geld.



    BIJLAGE III

    CONCORDANTIETABEL

    RICHTLIJN (EU) 2015/2366

    RICHTLIJN 2009/110/EG

    RICHTLIJN XXX (PSD3)

    VERORDENING XXX (PSR)

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 2, lid 1

    Letter a)

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    -

    Letter c)

    Letter c)

    Letter b)

    Letter d)

    Letter c)

    Letter e)

    Letter d)

    Letter d)

    Letter f)

    Letter e)

    Letter e)

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 3

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 1, lid 1

    Artikel 1, lid 2

    Artikel 2, lid 1

    Artikel 2, lid 1

    Artikel 3

    Artikel 2, lid 2

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter c)

    -

    Letter d)

    Letter c)

    Letter e)

    Letter d)

    Letter e)

    Letter f)

    -

    Letter g)

    Letter f)

    Letter h)

    Letter g)

    Letter i)

    Letter h)

    Letter j)

    Letter i)

    Letter k)

    Artikel 1, lid 4

    Letter j)

    Letter l)

    Artikel 1, lid 5

    Letter k)

    Letter m)

    Letter l)

    Letter n)

    Letter m)

    Letter o)

    -

    Artikel 2, lid 2

    Artikel 2, lid 3

    Artikel 2, lid 3

    Artikel 2, lid 4

    Artikel 2, lid 4

    Artikel 2, lid 5

    Artikel 2, lid 5

    Artikel 2, lid 6

    Artikel 2, lid 7

    Artikel 2, lid 8

    Artikel 4:

    Artikel 2:

    Artikel 2:

    Artikel 3:

    Punten 1 – 3

    Punten 1 – 3

    Punten 1 – 3

    Punt 4

    Punt 4

    Punt 4

    Punt 5

    Punt 5

    Punt 5

    Punt 6

    -

    -

    -

    -

    Punten 6 en 7

    Punt 6

    Punt 8

    Punt 7

    Punt 7

    Punt 9

    Punt 8

    Punt 10

    Punten 8 – 13

    Punten 9 – 14

    Punten 11 – 16

    -

    -

    Punt 17

    Punt 14

    Punt 15

    Punt 18

    Punten 15 en 16

    Punten 17 en 18

    Punten 20 en 21

    Punt 17

    Punt 16

    Punt 19

    Punten 18 en 19

    Punten 19 en 20

    Punten 22 en 23

    Punt 20

    Punt 21

    Punt 24

    Punt 21

    -

    Punt 25

    Punt 22

    Punt 22

    Punt 26

    Punten 23 en 24

    -

    Punten 27 en 28

    -

    -

    Punt 29

    Punt 25

    Punt 23

    Punt 30

    Punten 26 – 30

    -

    Punten 31 – 35

    Punt 24

    Punt 36

    Punt 31

    -

    Punt 37

    Punt 32

    Punt 25

    Punt 38

    Punten 33 – 36

    -

    Punten 39 – 42

    Punt 37

    Punt 26

    Punt 43

    Punt 27

    Punten 38 – 40

    Punten 28 – 30

    Punten 44 – 46

    Punten 41 en 42

    -

    -

    Punt 43

    -

    Punt 47

    Punten 44 en 45

    Punten 31 en 32

    Punten 48 en 49

    Punt 46

    Punt 33

    -

    Punt 47

    -

    Punt 48

    -

    Punt 1

    Punt 39

    Punt 55

    Punt 2

    Punt 34

    Punt 50

    Punt 3

    -

    -

    Punt 4

    Punt 35

    -

    Punten 36 – 38

    Punten 52 – 54

    Punt 55

    Artikel 3, leden 1 en 2

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 3, lid 1

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 3, lid 2

    Artikel 9, lid 5

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 3, lid 4

    Artikel 5, lid 3

    Artikel 36, lid 4

    Artikel 5, leden 4 en 5

    -

    Artikel 5, lid 6

    Artikel 3, leden 5 en 6

    Artikel 5, lid 7

    -

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 3, lid 3

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 3, lid 4

    Artikel 20, leden 1, 2 en 3

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 4, lid 2

    Artikel 6, lid 3

    Artikel 4, lid 3

    Artikel 6, lid 4

    Artikel 4, lid 4

    Artikel 7

    Artikel 4

    Artikel 5

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 5, lid 6

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 8, lid 3

    Artikel 5, lid 7

    Artikel 6, lid 3

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 7, lid 1, artikel 7, lid 2

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 7, lid 3

    -

    Artikel 7, lid 4

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 7, lid 5

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 8, lid 2, artikel 8, lid 4

    Artikel 5, lid 3

    Artikel 8, lid 3

    Artikel 5, lid 4

    Artikel 8, lid 5

    Artikel 5, lid 5

    Artikel 8, lid 6

    Artikel 10, lid 1

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 10, lid 2

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 7, lid 1

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 7, lid 2

    Artikel 9, lid 4

    Artikel 7, lid 3

    Artikel 7, lid 4

    Artikel 11, lid 1

    Artikel 13, lid 1

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 13, lid 2

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 13, lid 3

    Artikel 11, lid 4

    Artikel 13, lid 4

    Artikel 11, lid 5

    Artikel 13, lid 5

    Artikel 11, lid 6

    Artikel 13, lid 6

    Artikel 11, lid 7

    Artikel 13, lid 7

    Artikel 11, lid 8

    Artikel 13, lid 8

    Artikel 11, lid 9

    Artikel 13, lid 9

    Artikel 12

    Artikel 14

    Artikel 13, lid 1

    Artikel 16, lid 1

    Artikel 13, lid 2

    Artikel 16, lid 2

    Artikel 13, lid 3

    Artikel 16, lid 3

    Artikel 14, lid 1

    Artikel 17, lid 1

    Artikel 14, lid 2

    Artikel 17, lid 2

    Artikel 14, lid 3

    Artikel 17, lid 3

    Artikel 14, lid 4

    Artikel 17, lid 4

    Artikel 15, lid 1

    Artikel 18, lid 1

    Artikel 15, lid 2

    Artikel 18, lid 2

    Artikel 15, lid 3

    Artikel 18, lid 3

    Artikel 15, lid 4

    Artikel 18, lid 4

    Artikel 15, lid 5

    Artikel 18, lid 5

    Artikel 18, lid 6

    Artikel 16

    Artikel 15

    Artikel 17, lid 1

    Artikel 11, lid 1

    Artikel 17, lid 2

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 17, lid 3

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 17, lid 4

    Artikel 11, lid 4

    Artikel 18, lid 1

    Artikel 6, lid 1, letter a)

    Artikel 10, lid 1

    Letter a)

    Letter c)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter c)

    Letter c)

    Artikel 18, lid 2

    Artikel 6, lid 4

    Artikel 10, lid 2

    Artikel 18, lid 3

    Artikel 6, lid 4

    Artikel 10, lid 3

    Artikel 18, lid 4

    Artikel 6, lid 1, letter b)

    Artikel 10, lid 4

    Artikel 18, lid 5

    artikel 6, lid 2; Artikel 6, lid 4

    Artikel 10, lid 5

    Artikel 6, lid 3

    Artikel 10, lid 6

    Artikel 18, lid 6

    Artikel 10, lid 7

    Artikel 19, lid 1

    Artikel 19, lid 1

    Artikel 19, lid 2

    Artikel 19, lid 2

    Artikel 19, lid 3

    Artikel 19, lid 3

    Artikel 19, lid 4

    Artikel 19, lid 4

    Artikel 19, lid 5

    Artikel 19, lid 5

    Artikel 19, lid 6

    Artikel 22, lid 1

    Artikel 19, lid 7

    Artikel 19, lid 6, artikel 21, lid 2

    Artikel 19, lid 8

    Artikel 19, lid 7, artikel 22, lid 2

    Artikel 20, lid 1

    Artikel 23, lid 1

    Artikel 20, lid 2

    Artikel 23, lid 2

    Artikel 21

    Artikel 12

    Artikel 22, lid 1

    Artikel 24, lid 1

    Artikel 22, lid 2

    Artikel 24, lid 2

    Artikel 22, lid 3

    Artikel 24, lid 3

    Artikel 22, lid 4

    Artikel 24, lid 4

    Artikel 22, lid 5

    Artikel 24, lid 5

    Artikel 23, lid 1

    Artikel 25, lid 1

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter c)

    Letter c)

    Letter d)

    -

    Artikel 25, lid 2

    Artikel 23, lid 2

    Artikel 25, lid 3

    Artikel 23, lid 3

    Artikel 25, lid 4

    Artikel 24, lid 1

    Artikel 26, lid 1

    Artikel 24, lid 2

    Artikel 26, lid 2

    Artikel 24, lid 3

    Artikel 26, lid 3

    Artikel 25, lid 1

    Artikel 27, lid 1

    Artikel 25, lid 2

    Artikel 27, lid 2

    Artikel 26, lid 1

    Artikel 28, lid 1

    Artikel 26, lid 2

    Artikel 28, lid 2

    Artikel 27, lid 1

    Artikel 29, lid 1

    Artikel 27, lid 2

    Artikel 29, lid 2

    Artikel 28, lid 1

    Artikel 30, lid 1

    Artikel 28, lid 2

    Artikel 30, lid 2

    Artikel 28, lid 3

    Artikel 30, lid 3

    Artikel 28, lid 4

    Artikel 30, lid 4

    Artikel 28, lid 5

    Artikel 30, lid 5

    Artikel 29, lid 1

    Artikel 31, lid 1

    Artikel 29, lid 2

    Artikel 31, lid 2

    Artikel 29, lid 3

    Artikel 31, lid 3

    Artikel 29, lid 4

    Artikel 31, lid 4

    Artikel 29, lid 5

    Artikel 31, lid 5

    Artikel 29, lid 6

    -

    Artikel 31, lid 6

    Artikel 30, lid 1

    Artikel 32, lid 1

    Artikel 30, lid 2

    Artikel 32, lid 2

    Artikel 30, lid 3

    Artikel 32, lid 3

    Artikel 30, lid 4

    Artikel 32, lid 4

    Artikel 31, lid 1

    Artikel 33, lid 1

    Artikel 31, lid 2

    Artikel 33, lid 2

    Artikel 8, leden 1, 2 en 3

    Artikel 32, lid 1

    Artikel 9, lid 1

    Artikel 34, lid 1

    Letter a)

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter c)

    Artikel 32, lid 2

    Artikel 9, lid 2

    Artikel 34, lid 2

    Artikel 32, lid 3

    Artikel 9, lid 3

    Artikel 34, lid 3

    Artikel 32, lid 4

    Artikel 9, lid 4

    Artikel 34, lid 4

    Artikel 32, lid 5

    Artikel 9, lid 5, artikel 9, lid 6, artikel 9, lid 7

    Artikel 34, lid 5

    Artikel 32, lid 6

    Artikel 9, lid 8

    Artikel 34, lid 6

    Artikel 33, lid 1

    Artikel 36, lid 1

    Artikel 33, lid 2

    Artikel 36, lid 2

    Artikel 47, lid 2

    Artikel 34

    Artikel 9, lid 9

    Artikel 35

    Artikel 37, leden 1, 2 en 3

    Artikel 38, leden 1 en 2

    Artikel 10

    Artikel 45, leden 2 en 4

    Artikel 11, lid 1

    Artikel 30, lid 1

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 30, lid 2

    Artikel 11, lid 3

    Artikel 30, lid 3

    Artikel 11, lid 4

    Artikel 30, lid 4

    Artikel 11, lid 5

    Artikel 30, lid 5

    Artikel 11, lid 6

    Artikel 30, lid 6

    Artikel 11, lid 7

    Artikel 30, lid 7

    Artikel 12

    Artikel 30, lid 8

    Artikel 13

    Titel IV, hoofdstuk 8

    Artikel 35, lid 1

    Artikel 31, lid 1, artikel 31, lid 5

    Artikel 31, lid 2

    Artikel 35, lid 2

    Artikel 31, lid 3, artikel 31, lid 4, artikel 31, lid 6

    Artikel 31, lid 7

    Artikel 36

    Artikel 32, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7

    Artikel 37, lid 1

    -

    Artikel 37, lid 2

    Artikel 39, lid 1

    Artikel 37, lid 3

    Artikel 39, lid 2

    Artikel 37, lid 4

    Artikel 39, lid 3

    Artikel 37, lid 5

    Artikel 39, lid 4

    Artikel 38, lid 1

    Artikel 4, lid 1

    Artikel 38, lid 2

    Artikel 4, lid 2

    Artikel 38, lid 3

    -

    Artikel 39

    -

    Artikel 7

    Artikel 40, lid 1

    Artikel 8, lid 1

    Artikel 40, lid 2

    Artikel 8, lid 2

    Artikel 40, lid 3

    Artikel 8, lid 3

    Artikel 41

    Artikel 9

    Artikel 42, lid 1

    Artikel 10

    Artikel 42, lid 2

    -

    Artikel 43, lid 1

    Artikel 11, lid 1

    Artikel 43, lid 2

    Artikel 11, lid 2

    Artikel 44, lid 1

    Artikel 12, lid 1

    Artikel 44, lid 2

    Artikel 12, lid 2

    Artikel 44, lid 3

    Artikel 12, lid 3

    Artikel 45

    Artikel 13

    Punt 1

    Punt 1

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter c)

    Letter c)

    Letter d)

    Letter d)

    Letter e)

    Letters f) en g)

    Punt 2

    Punt 2

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Artikel 45, lid 3

    Artikel 13, lid 3

    Artikel 46

    Artikel 14

    Artikel 47

    Artikel 15

    Artikel 48

    Artikel 16

    Artikel 49

    Artikel 17

    Artikel 50

    Artikel 18

    Artikel 51, lid 1

    Artikel 19, lid 1

    Artikel 51, lid 2

    Artikel 19, lid 2

    Artikel 51, lid 3

    Artikel 19, lid 3

    Artikel 52,

    Artikel 20

    punt 1

    letter a)

    letter a)

    Punt i)

    letter b)

    Punt ii)

    Punt 2

    Letter b)

    letter a)

    Punt i)

    letter b)

    Punt ii)

    letter c)

    Punt iii)

    letter d)

    Punt iv)

    letter e)

    Punt v)

    Punt vi)

    letter f)

    Punt vii)

    letter g)

    Punt viii)

    punt 3

    Letter c)

    letter a)

    Punt i)

    Punt ii), 1), 2), 3), 4)

    letter b)

    Punt iii)

    letter c)

    Punt iv)

    Punt v)

    punt 4

    Letter d)

    letter a)

    Punt i)

    letter b)

    Punt ii)

    letter c)

    Punt iii)

    letter d)

    Punt iv)

    Punt 5

    Letter e)

    letter a)

    Punt i)

    letter b)

    Punt ii)

    letter c)

    Punt iii)

    letter d)

    Punt iv)

    letter e)

    Punt v), Punt vi)

    letter f)

    Punt vii)

    letter g)

    Punt viii)

    Punt 6

    Letter f)

    letter a)

    Punt i)

    letter b)

    Punt ii)

    letter c)

    Punt iii)

    Punt 7

    Letter g)

    letter a)

    Punt i)

    letter b)

    Punt ii)

    Artikel 53

    Artikel 21

    Artikel 54, lid 1

    Artikel 22, lid 1

    Artikel 22, lid 2

    Artikel 54, lid 2

    Artikel 22, lid 3

    Artikel 54, lid 3

    Artikel 22, lid 4

    Artikel 55, lid 1

    Artikel 23, lid 1

    Artikel 55, lid 2

    Artikel 23, lid 2

    Artikel 55, lid 3

    Artikel 23, lid 3

    Artikel 55, lid 4

    Artikel 23, lid 4

    Artikel 55, lid 5

    Artikel 23, lid 5

    Artikel 55, lid 6

    Artikel 23, lid 6

    Artikel 56

    Artikel 24

    Artikel 57, lid 1

    Artikel 25, lid 1

    Artikel 57, lid 2

    Artikel 25, lid 2

    Artikel 57, lid 3

    Artikel 25, lid 3

    Artikel 58, lid 1

    Artikel 26, lid 1

    Artikel 58, lid 2

    Artikel 26, lid 2

    Artikel 58, lid 3

    Artikel 26, lid 3

    Artikel 59, lid 1

    Artikel 5, lid 1

    Artikel 59, lid 2

    Artikel 5, lid 2

    Artikel 60, lid 1

    Artikel 6, lid 1

    Artikel 60, lid 2

    Artikel 6, lid 2

    Artikel 60, lid 3

    Artikel 6, lid 3

    Artikel 61, lid 1

    Artikel 27, lid 1

    Artikel 61, lid 2

    Artikel 27, lid 2

    Artikel 61, lid 3

    Artikel 27, lid 3

    Artikel 61, lid 4

    -

    Artikel 62, lid 1

    Artikel 28, lid 1

    Artikel 62, lid 2

    Artikel 28, lid 2

    Artikel 62, lid 3

    Artikel 28, lid 5

    Artikel 62, lid 4

    Artikel 28, lid 3

    Artikel 62, lid 5

    Artikel 28, lid 4

    Artikel 63, lid 1

    Artikel 29, lid 1

    Artikel 63, lid 2

    -

    Artikel 63, lid 3

    Artikel 29, lid 2

    Artikel 29, lid 3

    Artikel 64, lid 1

    Artikel 49, lid 1

    Artikel 49, lid 2

    Artikel 64, lid 2

    Artikel 49, lid 3, artikel 49, lid 5

    Artikel 49, lid 4

    Artikel 64, lid 3

    Artikel 49, lid 7

    Artikel 64, lid 4

    Artikel 49, lid 6

    Artikel 65, lid 1

    -

    Artikel 65, lid 2

    -

    Artikel 65, lid 3

    -

    Artikel 65, lid 4

    -

    Artikel 65, lid 5

    -

    Artikel 65, lid 6

    -

    Artikel 66, lid 1

    Artikel 33, lid 1

    Artikel 66, lid 2, en artikel 66, lid 4

    Artikel 40

    Artikel 66, lid 3

    Artikel 46, lid 2

    Artikel 66, lid 5

    Artikel 34, lid 1, artikel 34, lid 2

    Artikel 67, lid 1

    Artikel 33, lid 2

    Artikel 67, lid 2

    Artikel 47, lid 1

    Artikel 67, lid 3

    Artikel 41, lid 1

    Artikel 67, lid 4

    Artikel 34, lid 1, artikel 34, lid 2

    Artikelen 35 - 39

    Artikel 68, lid 1

    Artikel 51, lid 1

    Artikel 68, lid 2

    Artikel 51, lid 2

    Artikel 68, lid 3

    Artikel 51, lid 3

    Artikel 68, lid 4

    Artikel 51, lid 4

    Artikel 68, lid 5

    Artikel 42, lid 1

    Artikel 68, lid 6

    Artikel 42, lid 2

    Artikel 43, leden 1, 2, 3 en 4

    Artikel 44, leden 1 en 2

    Artikel 45, leden 1 en 2

    Artikel 46, lid 1

    Artikel 47, lid 2

    Artikel 48, leden 1, 2, 3, 4 en 5

    Artikel 50, leden 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8 en 9

    Artikel 69, lid 1, artikel 69, lid 2

    Artikel 52

    Artikel 70, lid 1

    Artikel 53, lid 1

    Artikel 70, lid 2

    Artikel 53, lid 2

    Artikel 71, lid 1

    Artikel 54, lid 1

    Artikel 71, lid 2

    Artikel 54, lid 2

    Artikel 72, lid 1

    Artikel 55, lid 1

    Artikel 72, lid 2

    Artikel 55, lid 2

    Artikel 73, lid 1

    Artikel 56, lid 1, artikel 56, lid 3

    Artikel 56, lid 2

    Artikel 73, lid 2

    Artikel 56, lid 4

    Artikel 73, lid 3

    Artikel 56, lid 5

    Artikel 57, leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6

    Artikel 58

    Artikel 59, leden 1, 2, 3, 4 en 5

    Artikel 74, lid 1

    Artikel 60, lid 1

    Artikel 74, lid 2

    Artikel 60, lid 2

    Artikel 60, lid 3

    Artikel 74, lid 3

    Artikel 60, lid 4

    Artikel 75, lid 1

    Artikel 61, lid 1

    Artikel 61, lid 2

    Artikel 75, lid 2

    Artikel 61, lid 3

    Artikel 61, lid 4

    Artikel 76, lid 1

    Artikel 62, lid 1

    Artikel 76, lid 2

    Artikel 62, lid 2

    Artikel 76, lid 3

    Artikel 62, lid 3

    Artikel 76, lid 4

    Artikel 62, lid 4

    Artikel 77, lid 1

    Artikel 63, lid 1

    Artikel 77, lid 2

    Artikel 63, lid 2

    Artikel 78, lid 1

    Artikel 64, lid 1

    Artikel 78, lid 2

    Artikel 64, lid 2

    Artikel 66, lid 3

    Artikel 79, lid 1

    Artikel 65, lid 1

    Artikel 79, lid 2

    Artikel 65, lid 2

    Artikel 79, lid 3

    Artikel 65, lid 3

    Artikel 80, lid 1

    Artikel 66, lid 1

    Artikel 80, lid 2

    Artikel 66, lid 2

    Artikel 80, lid 3

    Artikel 66, lid 3

    Artikel 80, lid 4

    Artikel 66, lid 4

    Artikel 80, lid 5

    Artikel 66, lid 5

    Artikel 81, lid 1

    Artikel 67, lid 1

    Artikel 81, lid 2

    Artikel 67, lid 2

    Artikel 81, lid 3

    Artikel 67, lid 3

    Artikel 82, lid 1

    Artikel 68, lid 1

    Artikel 82, lid 2

    Artikel 68, lid 2

    Artikel 83, lid 1

    Artikel 69, lid 1

    Artikel 83, lid 2

    Artikel 69, lid 2

    Artikel 83, lid 3

    Artikel 69, lid 3

    Artikel 84

    Artikel 70

    Artikel 85

    Artikel 71

    Artikel 86

    Artikel 72

    Artikel 87, lid 1

    Artikel 73, lid 1

    Artikel 87, lid 2

    Artikel 73, lid 2

    Artikel 87, lid 3

    Artikel 73, lid 3

    Artikel 88, lid 1

    Artikel 74, lid 1

    Artikel 88, lid 2

    Artikel 74, lid 2

    Artikel 88, lid 3

    Artikel 74, lid 3

    Artikel 88, lid 4

    Artikel 74, lid 4

    Artikel 88, lid 5

    Artikel 74, lid 5

    Artikel 74, lid 6

    Artikel 89, lid 1

    Artikel 75, lid 1

    Artikel 89, lid 2

    Artikel 75, lid 2

    Artikel 89, lid 3

    Artikel 75, lid 3

    Artikel 90, lid 1

    Artikel 76, lid 1

    Artikel 90, lid 2

    Artikel 76, lid 2

    Artikel 91

    Artikel 77

    Artikel 92, lid 1

    Artikel 78, lid 1

    Artikel 92, lid 2

    Artikel 78, lid 2

    Artikel 93

    Artikel 79

    Artikel 94

    Artikel 80

    Artikel 95, lid 1

    Artikel 81, lid 1

    Artikel 95, lid 2

    -

    Artikel 95, lid 3

    -

    Artikel 95, lid 4

    -

    Artikel 95, lid 5

    Artikel 81, lid 2

    Artikel 96, lid 1

    -

    Artikel 96, lid 2

    -

    Artikel 96, lid 3

    -

    Artikel 96, lid 4

    -

    Artikel 96, lid 5

    -

    Artikel 96, lid 6

    Artikel 82

    Artikel 83, leden 1, 2, 3, 4, 5 en 6

    Artikel 84, leden 1, 2 en 3

    Artikel 97, lid 1

    Artikel 85, lid 1

    Artikel 85, leden 2 - 7

    Artikel 97, lid 2

    Artikel 85, lid 8, artikel 85, lid 9

    Artikel 97, lid 3

    Artikel 85, lid 10

    Artikel 97, lid 4

    Artikel 86, lid 1

    Artikel 97, lid 5

    Artikel 86, lid 2

    Artikel 86, leden 3 en 4

    Artikel 87

    Artikel 88, leden 1, 2 en 3

    Artikel 98, lid 1

    Artikel 89, lid 1

    Letter a)

    Letter a)

    Letter b)

    Letter b)

    Letter c)

    Letter c)

    Letter d)

    Letter d)

    Letter e)

    Letter f)

    Letter g)

    Artikel 98, leden 2 en 4

    Artikel 89, lid 2

    Artikel 98, lid 3

    Artikel 85, lid 11

    Artikel 98, lid 5

    Artikel 89, lid 3

    Artikel 99, lid 1

    Artikel 90, lid 1

    Artikel 99, lid 2

    Artikel 90, lid 2

    Artikel 100, lid 1

    Artikel 91, lid 2

    Artikel 100, lid 2

    Artikel 91, lid 3

    Artikel 100, lid 3

    Artikel 91, lid 1

    Artikel 100, leden 4 en 5

    Artikel 91, leden 4 en 5

    Artikel 100, lid 6

    Artikel 91, lid 6

    Artikel 92

    Artikel 93, leden 1, 2, 3 en 4

    Artikel 101, lid 1

    Artikel 94, lid 1

    Artikel 101, lid 2

    Artikel 94, lid 2

    Artikel 101, lid 3

    Artikel 94, lid 3

    Artikel 101, lid 4

    Artikel 94, lid 4

    Artikel 102, lid 1

    Artikel 95, lid 1

    Artikel 102, lid 2

    Artikel 95, lid 2

    Artikel 103, lid 1

    Artikel 96, lid 1

    Artikel 96, leden 2, 3 en 4

    Artikel 103, lid 2

    Artikel 101, leden 1, 2, 3 en 4

    Artikel 97, leden 1, 2, 3 en 4

    Artikel 98, leden 1 en 2

    Artikel 99, leden 1 en 2

    Artikel 100, leden 1 en 2

    Artikelen 102-104

    Artikel 104

    Artikel 40

    Artikel 105

    Artikel 105, lid 1

    Artikel 41, lid 1

    Artikel 106, lid 1

    Artikel 105, lid 2

    Artikel 41, lid 2

    Artikel 106, lid 2

    Artikel 105, lid 3

    Artikel 41, lid 3

    Artikel 106, lid 3

    Artikel 106, lid 4

    Artikel 105, lid 4

    Artikel 41, lid 4

    Artikel 106, lid 5

    Artikel 105, lid 5

    Artikel 41, lid 5

    Artikel 106, lid 6

    Artikel 106

    -

    Artikel 14, lid 1. lid 2

    Artikel 15, lid 1. lid 2

    Artikel 107, lid 1

    Artikel 16, lid 1

    Artikel 42, lid 1

    Artikel 107, lid 2

    Artikel 42, lid 2

    Artikel 107, lid 3

    Artikel 16, lid 2

    Artikel 42, lid 3

    Artikel 107

    Artikel 108

    Artikel 17

    Artikel 43

    Artikel 108

    Artikel 109, lid 1

    Artikel 44, lid 1

    Artikel 109, lid 2

    Artikel 44, lid 2

    Artikel 109, lid 3

    Artikel 44, lid 3

    Artikel 109, lid 4

    Artikel 44, lid 4

    Artikel 109, lid 5

    -

    Artikel 18, lid 1

    Artikel 45, lid 1, artikel 45, lid 2

    Artikel 18, lid 2

    Artikel 45, lid 3

    Artikel 18, lid 3

    Artikel 45, lid 4

    Artikel 18, lid 4

    -

    Artikel 114

    Artikel 21

    Artikel 48

    Artikel 115, lid 1

    Artikel 22, lid 1

    Artikel 49, lid 1

    Artikel 115, lid 2

    Artikel 49, lid 2

    Artikel 115, lid 3

    Artikel 22, lid 2

    Artikel 49, lid 3

    Artikel 115, lid 4

    -

    Artikel 115, lid 5

    -

    Artikel 115, lid 6

    -

    Artikel 116

    Artikel 23

    Artikel 50

    Artikel 112

    Artikel 117

    Artikel 24

    Artikel 51

    -

    Bijlage I

    Bijlage I

    Bijlage I

    Bijlage II

    Bijlage II

    Bijlage II

    Bijlage III

    Bijlage III

    Top