EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52023PC0226

Voorstel voor een VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 wat betreft vroegtijdige-interventiemaatregelen, afwikkelingsvoorwaarden en financiering van afwikkelingsmaatregelen

COM/2023/226 final

Straatsburg, 18.4.2023

COM(2023) 226 final

2023/0111(COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 wat betreft vroegtijdige-interventiemaatregelen, afwikkelingsvoorwaarden en financiering van afwikkelingsmaatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

{SEC(2023) 230 final} - {SWD(2023) 225 final} - {SWD(2023) 226 final}


TOELICHTING

1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

Motivering en doel van het voorstel

De voorgestelde wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU 1 (de richtlijn herstel en afwikkeling van banken — BRRD) maken deel uit van het wetgevingspakket voor het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering (CMDI), dat ook wijzigingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 2 (de verordening tot vaststelling van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme — SRMR) en Richtlijn 2014/49/EU 3 (de richtlijn depositogarantiestelsels — DGSD) omvat.

Het EU-kader voor crisisbeheer is solide, maar eerdere gevallen van bankfalen hebben aangetoond dat verbeteringen nodig zijn. Met de CMDI-hervorming moet worden voortgebouwd op de doelstellingen van het kader voor crisisbeheer en moet een consistentere benadering van afwikkeling worden gewaarborgd, zodat elke bank die in crisis verkeert de markt op ordelijke wijze kan verlaten, terwijl de financiële stabiliteit wordt gehandhaafd, geen belastinggeld verloren gaat en het vertrouwen van deposanten behouden blijft. Met name het bestaande afwikkelingskader voor kleinere en middelgrote banken moet worden versterkt wat betreft zijn ontwerp, uitvoering en bovenal stimulansen voor de toepassing ervan, zodat het op geloofwaardigere wijze op die banken kan worden toegepast.

Achtergrond van het voorstel

In de nasleep van de mondiale financiële en staatsschuldencrisis heeft de EU resolute maatregelen genomen, in lijn met internationale verzoeken om hervormingen, om een veiligere financiële sector voor de eengemaakte markt van de EU te creëren. Hierbij werd voorzien in de instrumenten en bevoegdheden om het falen van banken op ordelijke wijze te behandelen, terwijl de financiële stabiliteit, de overheidsfinanciën en de bescherming van deposanten in stand werden gehouden. De bankenunie werd in 2014 opgericht en bestaat momenteel uit twee pijlers: een gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) en een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM). De bankenunie is echter nog niet volledig en de derde pijler ontbreekt: een Europees depositogarantiestelsel (EDIS) 4 . Het voorstel van de Commissie tot vaststelling van EDIS 5 , dat zij op 24 november 2015 goedkeurde, wordt nog steeds behandeld.

De bankenunie stoelt op één rulebook dat, wat het CMDI betreft, uit drie EU-wetgevingshandelingen bestaat, die in 2014 werden goedgekeurd: de BRRD, de SRMR en de DGSD. In de BRRD zijn de bevoegdheden, regels en procedures vastgesteld voor het herstel en de afwikkeling van banken, met inbegrip van regelingen voor grensoverschrijdende samenwerking om grensoverschrijdend bankfalen aan te pakken. Bij de SRMR zijn de gemeenschappelijke afwikkelingsraad (GAR) en het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds (GAF) tot stand gebracht. In deze verordening zijn bovendien de bevoegdheden, regels en procedures voor de afwikkeling van in de bankenunie gevestigde entiteiten gedefinieerd, in het kader van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme (GAM). De DGSD waarborgt de bescherming van deposanten en bevat de regels voor het gebruik van DGS-middelen. De BRRD en de DGSD zijn in alle lidstaten van toepassing, terwijl de SRMR van toepassing is in de lidstaten die deelnemen aan de bankenunie.

Met het bankenpakket van 2019, ook wel bekend als het “pakket risicoverminderende maatregelen”, werden de BRRD, de SRMR, de verordening kapitaalvereisten (VKV) 6 en de richtlijn kapitaalvereisten (RKV) 7 herzien. Deze wijzigingen omvatten maatregelen waarmee verbintenissen werden nagekomen die de EU op internationale fora 8 was aangegaan om nadere stappen te zetten in de richting van de voltooiing van de bankenunie, door te voorzien in geloofwaardige risicoverminderende maatregelen om de gevaren voor de financiële stabiliteit te beperken.

In november 2020 bereikte de Eurogroep overeenstemming over de ontwikkeling en vroege invoering van een gemeenschappelijk budgettair vangnet voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds in de vorm van het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM) 9 .

De hervorming van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering (CMDI) en de bredere gevolgen voor de bankenunie

Samen met de CMDI-hervorming zou een volledige bankenunie, met inbegrip van de derde pijler ervan, EDIS, een hoger niveau van financiële bescherming en vertrouwen bieden aan de huishoudens en ondernemingen in de EU, het vertrouwen vergroten en de financiële stabiliteit versterken, als noodzakelijke voorwaarden voor groei, welvaart en veerkracht in de economische en monetaire unie (EMU) en de EU in algemenere zin. De kapitaalmarktenunie vormt een aanvulling op de bankenunie, aangezien beide initiatieven essentieel zijn voor de financiering van de dubbele transitie (de digitale en de groene transitie), de vergroting van de internationale rol van de euro en de versterking van de open strategische autonomie van de EU en haar concurrentievermogen in een veranderende wereld, met name gezien de huidige moeilijke economische en geopolitieke situatie 10 11 .

In juni 2022 bereikte de Eurogroep geen overeenstemming over een uitgebreider werkplan voor het voltooien van de bankenunie door middel van de opname van EDIS. De Eurogroep nodigde de Commissie in plaats daarvan uit om meer gerichte wetgevingsvoorstellen in te dienen voor de hervorming van het EU-kader voor bankencrisisbeheer en nationale depositoverzekering 12 .

Het Europees Parlement onderstreepte in zijn jaarverslag over de bankenunie van 2021 13 ook het belang van het voltooien van de bankenunie met de vaststelling van EDIS en uitte zijn steun voor de Commissie voor het indienen van een wetgevingsvoorstel inzake de CMDI-evaluatie. Hoewel EDIS niet uitdrukkelijk door de Eurogroep werd onderschreven, zou het de CMDI-hervorming robuuster maken en synergieën en efficiëntiewinsten voor de sector opleveren. Een dergelijk wetgevingspakket zou deel uitmaken van de agenda voor het voltooien van de bankenunie, zoals benadrukt in de politieke beleidslijnen van voorzitter Von der Leyen, waarin zij ook herinnerde aan het belang van EDIS, en zoals regelmatig ondersteund door leiders 14 .

De doelstellingen van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering (CMDI)

Het CMDI-kader werd ontwikkeld om de risico’s te beperken en het falen van instellingen, ongeacht hun omvang, te beheren, waarbij vier overkoepelende doelstellingen moesten worden bereikt:

i)bescherming van de financiële stabiliteit, terwijl besmetting wordt voorkomen, en zodoende de marktdiscipline en de continuïteit van de kritieke functies voor de samenleving te waarborgen;

ii)waarborging van de werking van de eengemaakte markt en het voorzien in een gelijk speelveld overal in de EU;

iii)gebruik van belastinggeld tot een minimum beperken en de link tussen banken en staten verzwakken; en

iv)bescherming van de deposanten en waarborgen van het vertrouwen van consumenten.

Het CMDI-kader voorziet in een reeks instrumenten die in de verschillende fasen van de levenscyclus van noodlijdende banken kunnen worden toegepast: herstelmaatregelen op basis van door banken opgestelde herstelplannen; vroegtijdige-interventiemaatregelen; maatregelen om het falen van een bank te voorkomen; door de afwikkelingsautoriteiten opgestelde afwikkelingsplannen; een afwikkelingsinstrumentarium wanneer wordt vastgesteld dat de bank faalt of waarschijnlijk zal falen en dat de afwikkeling van de bank (in plaats van de liquidatie ervan) in het openbaar belang is. Daarnaast zijn nationale insolventieprocedures, die buiten het CMDI-kader vallen 15 , nog steeds van toepassing op die falende banken waarvoor deze nationale procedures toereikend zijn, indien deze geschikter zijn (dan afwikkeling) en het openbaar belang niet schaden, noch de financiële stabiliteit in gevaar brengen.

Het CMDI-kader moet voorzien in een combinatie van financieringsbronnen om gevallen van falen op economisch efficiënte wijze te beheren, de financiële stabiliteit en deposanten te beschermen en de marktdiscipline te handhaven, terwijl het gebruik van de overheidsmiddelen, en uiteindelijk de kosten voor belastingbetalers, wordt beperkt. De kosten van de afwikkeling van de bank worden in de eerste plaats gedekt door de eigen middelen van de bank, dat wil zeggen toegewezen aan de aandeelhouders en crediteuren van de bank zelf (die het interne verliesabsorberend vermogen van de bank vormen), waarmee ook het moreel risico wordt beperkt en de marktdiscipline wordt verbeterd. Indien nodig kan dit worden aangevuld met middelen uit depositogarantiestelsels (DGS) en financieringsregelingen voor de afwikkeling (nationale afwikkelingsfondsen of het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds in de bankenunie). Deze fondsen worden gefinancierd door bijdragen van alle banken, ongeacht hun omvang en bedrijfsmodel. In de bankenunie zijn deze regels verder geïntegreerd door de gemeenschappelijke afwikkelingsraad te belasten met het beheer van en het toezicht op het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, dat wordt gefinancierd uit bijdragen van de sector in de deelnemende lidstaten van de bankenunie. Afhankelijk van het op een bank in nood toegepaste instrument (bv. preventieve, beschermende, afwikkelings- of alternatieve maatregelen in het kader van nationale insolventieprocedures) en de specifieke details van de zaak, kan staatssteuncontrole 16 nodig zijn voor interventies door een nationaal afwikkelingsfonds/gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, een depositogarantiestelsel of overheidsfinanciering uit de overheidsbegroting.

Motivering van het voorstel

Ondanks de sinds 2014 geboekte vooruitgang werd er zelden gekozen voor afwikkeling, met name in de bankenunie. Er werden terreinen vastgesteld waarop een verdere versterking en aanpassing nodig waren wat betreft het CMDI-kader in termen van ontwerp, uitvoering en vooral stimulansen voor de toepassing ervan.

Tot nu toe werden veel falende banken van kleinere of middelgrote omvang op basis van nationale regelingen behandeld, waarbij vaak gebruik werd gemaakt van belastinggeld (bail-outs) in plaats van de door de sector gefinancierde vangnetten, zoals het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds in de bankenunie, dat tot dusverre nog niet is gebruikt voor afwikkelingen. Dit druist in tegen de intentie van het kader zoals het werd opgezet na de mondiale financiële crisis, die gepaard ging met een grote paradigmaverschuiving van bail-out naar bail-in. In dit verband zijn de alternatieve kosten van de door alle banken gefinancierde afwikkelingsfinancieringsregelingen aanzienlijk.

Belangrijke overkoepelende doelstellingen van het afwikkelingskader werden niet volledig behaald, zoals met name het vergemakkelijken van de werking van de eengemaakte markt voor bankdiensten van de EU door een gelijk speelveld te waarborgen, grensoverschrijdende en binnenlandse crises aan te pakken en het gebruik van belastinggeld tot een minimum te beperken.

De voornaamste redenen hiervoor zijn verkeerd afgestemde prikkels bij het kiezen voor het juiste instrument om falende banken te beheren, waardoor het geharmoniseerde afwikkelingskader niet wordt toegepast en voor andere wegen wordt gekozen. Dit is over het algemeen het gevolg van de ruime beoordelingsvrijheid bij de beoordeling van het openbaar belang, problemen bij de toegang tot afwikkelingsfinanciering zonder deposanten de verliezen te laten dragen, en een eenvoudigere toegang tot financiering buiten afwikkeling om. Wanneer dit traject wordt gevolgd, nemen de risico’s op versnippering en niet-optimale uitkomsten bij het beheer van bankfalen, met name van kleinere en middelgrote banken, toe.

De evaluatie van het CMDI-kader en de wisselwerking met nationale insolventieprocedures moet oplossingen bieden voor het aanpakken van deze problemen. De evaluatie moet het ook mogelijk maken om de doelstellingen van het kader volledig te behalen en het kader geschikt te maken voor alle banken in de EU, ongeacht hun omvang, bedrijfsmodel en verplichtingenstructuur, zelfs voor kleinere en middelgrote banken, indien vereist op grond van de heersende omstandigheden. De herziening moet gericht zijn op het waarborgen van een samenhangende toepassing van de regels in alle lidstaten, het zorgen voor een beter gelijk speelveld, terwijl de financiële stabiliteit en de deposanten worden beschermd, het voorkomen van besmetting en het beperken van het gebruik van belastinggeld. Het kader moet met name worden verbeterd om de afwikkeling van kleinere en middelgrote banken, zoals oorspronkelijk verwacht, te vergemakkelijken, door de gevolgen voor de financiële stabiliteit en de reële economie te verzachten, zonder gebruik te maken van overheidsmiddelen, en door het vertrouwen van hun deposanten — hoofdzakelijk huishoudens en kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) — te bevorderen. Wat de omvang van de beoogde wijzigingen betreft, wordt met de CMDI-evaluatie niet gestreefd naar een hervorming van het huidige kader, maar veeleer naar hoognodige verbeteringen op verschillende belangrijke gebieden om ervoor te zorgen dat het kader, zoals beoogd, voor alle banken werkt.

Samenvatting van de elementen van de hervorming van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering (CMDI)

De in het CMDI-pakket opgenomen wijzigingen beslaan een reeks beleidsaspecten en vormen een samenhangend antwoord op de geconstateerde problemen:

·het uitbreiden van het toepassingsgebied van de afwikkeling door de beoordeling van het openbaar belang te evalueren, indien hiermee de doelstellingen van het kader, zoals het beschermen van de financiële stabiliteit, het geld van belastingbetalers en het vertrouwen van deposanten, beter kunnen worden verwezenlijkt dan met nationale insolventieprocedures;

·het versterken van de afwikkelingsfinanciering, door het interne verliesabsorberend vermogen van instellingen, dat nog steeds de eerste lijn van verdediging vormt, aan te vullen met gebruik van DGS-middelen tijdens de afwikkeling om, waar passend, de toegang tot afwikkelingsfondsen te vereenvoudigen zonder verliezen aan deposanten op te leggen, waarbij voorwaarden en waarborgen in acht worden genomen;

·het wijzigen van de rangorde van vorderingen bij insolventie en het waarborgen van een algemene voorrangsregel voor deposanten, met één niveau, om het gebruik van DGS-middelen bij andere maatregelen dan de uitbetaling van de gedekte deposito’s mogelijk te maken;

·het harmoniseren van de laagstekostentoets voor alle soorten DGS-interventies naast de uitbetaling van gedekte deposito’s in het kader van insolventie, om het gelijke speelveld te verbeteren en de samenhang van de uitkomsten te waarborgen;

·het verduidelijken van het kader voor vroegtijdige interventie door overlappingen tussen vroegtijdige-interventie- en toezichtsmaatregelen weg te nemen, rechtszekerheid te bieden wat betreft de toepasselijke voorwaarden en de samenwerking tussen bevoegde en afwikkelingsautoriteiten te verbeteren;

·het waarborgen en de tijdige inleiding van de afwikkeling; en

·het verbeteren van de bescherming van deposanten (bv. gerichte verbeteringen van de bepalingen van de DGSD met betrekking tot de reikwijdte van de bescherming en grensoverschrijdende samenwerking, harmonisatie van nationale opties en verbetering van de transparantie ten aanzien van de financiële soliditeit van depositogarantiestelsels).

Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

Het voorstel bevat wijzigingen van de bestaande wetgeving om het volledig consistent te maken met de bestaande beleidsbepalingen op het gebied van bankencrisisbeheer en depositoverzekering. De evaluatie van de BRRD/SRMR en de DGSD is gericht op het verbeteren van de werking van het kader, op zodanige wijze dat afwikkelingsautoriteiten worden voorzien van de instrumenten om het falen van banken, ongeacht hun omvang en bedrijfsmodel, te kunnen afhandelen, om de financiële stabiliteit in stand te houden, deposanten te beschermen en het gebruik van belastinggeld te voorkomen.

Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU

Met het voorstel wordt voortgebouwd op de hervormingen die werden doorgevoerd in de nasleep van de financiële crisis die de aanleiding vormde voor de oprichting van de bankenunie en de vaststelling van één rulebook voor alle EU-banken.

Het voorstel draagt bij tot de versterking van de financiële wetgeving van de EU die in het afgelopen decennium is aangenomen, om risico’s in de financiële sector te beperken en een ordelijk beheer van gevallen van bankfalen te waarborgen. Hiermee moet het bankenstelsel robuuster worden gemaakt en moet uiteindelijk de duurzame financiering van economische activiteiten in de EU worden bevorderd. Het voorstel is volledig in overeenstemming met de fundamentele doelstellingen van de EU om de financiële stabiliteit te bevorderen, het gebruik van belastinggeld voor de afwikkeling van banken te beperken en het vertrouwen van deposanten te beschermen. Deze doelstellingen zijn bevorderlijk voor een hoog niveau van concurrentievermogen en consumentenbescherming.

2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

Rechtsgrondslag

Met het voorstel wordt een bestaande verordening, de SRMR, gewijzigd, met name wat betreft de verbeterde toepassing van de instrumenten die reeds beschikbaar zijn het kader voor de afwikkeling van banken, waarbij de voorwaarden voor afwikkeling worden verduidelijkt, de toegang tot vangnetten bij bankfalen wordt vereenvoudigd en de duidelijkheid en samenhang van financieringsregels worden verbeterd. Door geharmoniseerde voorschriften vast te stellen voor de toepassing van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering op banken in de lidstaten die aan het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme deelnemen, vermindert het voorstel aanzienlijk het risico van uiteenlopende nationale voorschriften in die lidstaten, die de concurrentie op de interne markt zouden kunnen verstoren.

De rechtsgrondslag voor het voorstel is dan ook hetzelfde als de rechtsgrondslag van de oorspronkelijke wetgevingshandeling, dat wil zeggen artikel 114 VWEU. Die bepaling maakt het mogelijk om maatregelen vast te stellen voor de onderlinge aanpassing van nationale bepalingen die de instelling en de werking van de interne markt tot doel hebben.

Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

De rechtsgrondslag valt onder het gebied van de interne markt, dat wordt beschouwd als een gedeelde bevoegdheid in de zin van artikel 4 VWEU. De meeste van de overwogen acties betreffen actualiseringen en wijzigingen van het bestaande EU-recht en hebben als zodanig betrekking op gebieden waarop de EU haar bevoegdheid reeds heeft uitgeoefend en niet voornemens is de uitoefening van die bevoegdheid stop te zetten.

Aangezien de doelstellingen die met de voorgestelde maatregelen worden beoogd, een aanvulling vormen op reeds bestaande EU-wetgeving kunnen zij dus het beste op EU-niveau worden verwezenlijkt in plaats van met uiteenlopende nationale initiatieven. In het bijzonder werden de beweegredenen voor een specifieke en geharmoniseerde EU-afwikkelingsregeling voor alle banken in de EU uiteengezet bij de vaststelling van het kader in 2014. In de belangrijkste kenmerken komen de internationale richtsnoeren en de hoofdkenmerken van doeltreffende afwikkelingsstelsels voor financiële instellingen, zoals goedgekeurd door de Raad voor financiële stabiliteit in de nasleep van de mondiale financiële crisis van 2008, tot uiting.

Het subsidiariteitsbeginsel is verankerd in het bestaande afwikkelingskader. De doelstellingen ervan, dat wil zeggen de harmonisatie van de regels en processen voor afwikkeling, kunnen niet op toereikende wijze door de lidstaten worden behaald. Gezien de gevolgen van het falen van instellingen in de gehele EU kunnen zij in plaats daarvan beter op EU-niveau worden behaald door middel van EU-maatregelen.

Het doel van het bestaande afwikkelingskader was altijd al om te voorzien in een gemeenschappelijk instrumentarium voor de doeltreffende en ordelijke afhandeling van gevallen van bankfalen, ongeacht de omvang, het bedrijfsmodel of de locatie van de bank, indien dit noodzakelijk is om de financiële stabiliteit van de EU, de lidstaat of de regio waarin de bank actief is, in stand te houden en deposanten te beschermen, zonder gebruik te maken van overheidsmiddelen.

Met het voorstel worden sommige bepalingen van de SRMR gewijzigd om het bestaande kader te verbeteren, met name wat betreft het toepassen ervan op kleinere en middelgrote banken, omdat de doelstellingen ervan anders mogelijk niet worden behaald.

Risico’s voor de financiële stabiliteit, het vertrouwen van deposanten of het gebruik van overheidsmiddelen in één lidstaat kunnen vergaande grensoverschrijdende gevolgen hebben en uiteindelijk bijdragen tot een versnippering van de eengemaakte markt. Het gebrek aan maatregelen op EU-niveau voor minder belangrijke banken en hun vermeende uitsluiting van een gemeenschappelijk vangnet zouden ook gevolgen kunnen hebben voor hun markttoegang en vermogen om deposanten aan te trekken in vergelijking met belangrijke banken. Bovendien zouden nationale oplossingen om bankfalen aan te pakken de link tussen banken en staten verslechteren en de achterliggende gedachte van de bankenunie, om te zorgen voor een paradigmaverschuiving van bail-out naar bail-in, ondermijnen.

Met optreden op EU-niveau om het afwikkelingskader te hervormen, wordt geen strategie voorgeschreven die bij bankfalen moet worden toegepast. Het blijft aan de afwikkelingsautoriteit om, op basis van een beoordeling van het openbaar belang, te kiezen tussen een op EU-niveau geharmoniseerd(e) afwikkelingsstrategie/-instrument en de nationale liquidatiestrategie. Deze keuze wordt per geval van falen gemaakt en niet automatisch aan de hand van overwegingen zoals de omvang van de bank, het geografische bereik van haar activiteiten en de structuur van de bankensector. In de praktijk wordt de beoordeling van het openbaar belang hiermee de subsidiariteitstest in de EU.

Dit betekent dat hoewel per geval moet worden beoordeeld of een bank wordt afgewikkeld, het cruciaal is dat de mogelijkheid van afwikkeling voor alle banken behouden blijft en dat er wordt gezorgd voor de juiste stimulansen voor afwikkelingsautoriteiten om voor afwikkeling te kiezen, gezien de mogelijk systemische aard van alle instellingen, zoals reeds voorzien in de SRMR.

De lidstaten kunnen voor de kleinere of middelgrote banken die onder het herziene kader vallen, nog steeds liquidatie overwegen. In dit opzicht blijven nationale insolventieregelingen (die niet geharmoniseerd zijn) bestaan voor gevallen waarin een insolventieprocedure een betere keuze wordt geacht dan afwikkeling. Op deze manier wordt het continuüm van instrumenten in stand gehouden, met inbegrip van niet-afwikkelingsinstrumenten, zoals: preventieve maatregelen; afwikkelingsinstrumenten; alternatieve maatregelen binnen nationale insolventieprocedures en de uitbetaling van gedekte deposito’s in het geval van een geleidelijke liquidatie.

Het wijzigen van de SRMR wordt derhalve de beste optie geacht. Hiermee wordt het juiste evenwicht gevonden tussen het harmoniseren van de regels en het handhaven van de nationale flexibiliteit, indien van toepassing. Met de wijzigingen zou daarnaast een uniforme toepassing van het afwikkelingskader worden bevorderd, evenals de overeenstemming van de werkwijzen van toezichthoudende en afwikkelingsautoriteiten, en zou een gelijk speelveld overal op de interne markt voor bankzaken worden gewaarborgd. Dit is met name van belang in de bankensector, waar talrijke instellingen op de interne markt van de EU actief zijn. Met nationale voorschriften zouden deze doelstellingen niet worden behaald.

Evenredigheid

Krachtens het evenredigheidsbeginsel mogen de inhoud en de vorm van het optreden van de EU niet verder gaan dan wat nodig is om de doelstellingen ervan te verwezenlijken, in overeenstemming met de algemene doelstellingen van de Verdragen.

Evenredigheid maakt integrerend deel uit van de effectbeoordeling waarvan het voorstel vergezeld gaat. De voorgestelde wijzigingen zijn afzonderlijk getoetst aan het evenredigheidsbeginsel. Het gebrek aan evenredigheid van de bestaande regels is daarnaast op verschillende gebieden beoordeeld en er zijn specifieke opties geanalyseerd om de administratieve lasten en de nalevingskosten voor kleinere instellingen te beperken, met name door de verplichting om het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL) te bepalen voor bepaalde soorten entiteiten weg te nemen.

Met de voorwaarden voor de toegang tot de afwikkelingsfinancieringsregelingen binnen het huidige kader wordt onvoldoende rekening gehouden met verschillen op grond van evenredigheid op basis van de afwikkelingsstrategie, de omvang en/of het bedrijfsmodel. Het vermogen van banken om te voldoen aan de voorwaarden voor toegang tot de afwikkelingsfinancieringsregeling is afhankelijk van de hoeveelheid bail-inbare instrumenten op hun balans op het moment van de interventie. Er zijn echter aanwijzingen dat sommige (kleinere en middelgrote) banken op bepaalde markten structurele problemen ondervinden bij het opbouwen van het MREL. Voor die banken, zou, naargelang hun specifieke verplichtingenstructuur (met name banken die sterk afhankelijk zijn van depositofinanciering), voor bepaalde deposito’s een bail-in moeten plaatsvinden om toegang te krijgen tot de afwikkelingsfinancieringsregeling, wat aanleiding kan geven tot zorgen omtrent de financiële stabiliteit en operationele haalbaarheid, gezien de economische en maatschappelijke impact in verschillende lidstaten. De voorgestelde wijzigingen (bv. duidelijke regels over het aanpassen van het MREL voor overdrachtsstrategieën bij afwikkeling, waarbij een voorrangsregel voor deposanten met één niveau wordt ingevoerd en het mogelijk wordt gemaakt om DGS-middelen te gebruiken om de kloof te dichten met het oog op de toegang tot de afwikkelingsfinancieringsregeling) zouden de toegang tot financiering bij afwikkeling verbeteren. Zij zouden ook leiden tot meer evenredigheid voor banken die aan de hand van overdrachtsstrategieën zouden worden afgewikkeld, door waar passend de bescherming van deposito’s tegen bail-in toe te staan en het probleem van de financiering van de afwikkeling aan te pakken zonder de minimale bail-invoorwaarden voor de toegang tot de afwikkelingsfinancieringsregeling te verzwakken.

Keuze van het instrument

Voorgesteld wordt de maatregelen uit te voeren door de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme bij verordening te wijzigen. De voorgestelde maatregelen verwijzen naar of ontwikkelen reeds bestaande bepalingen in dit rechtsinstrument.

3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

Evaluatie achteraf van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan

Het CMDI-kader werd ontwikkeld om het falen van instellingen, ongeacht hun omvang of bedrijfsmodel, af te wenden en te beheren. Het werd ontwikkeld met als doel de financiële stabiliteit in stand te houden, deposanten te beschermen, het gebruik van overheidsmiddelen tot een minimum te beperken, het morele risico te verkleinen en de interne markt voor financiële diensten te verbeteren. Op basis van de evaluatie moet worden geconcludeerd dat het CMDI-kader in het algemeen in bepaalde opzichten moet worden verbeterd, zoals een betere bescherming van belastinggeld.

Uit de evaluatie blijkt met name dat de rechtszekerheid en de voorspelbaarheid bij het beheer van bankfalen nog steeds ontoereikend zijn. De beslissing van overheidsdiensten om voor afwikkeling of insolventie te kiezen, kan aanzienlijk verschillen tussen de lidstaten. Daarnaast zijn door de bedrijfstak gefinancierde vangnetten niet altijd doeltreffend en bestaan er nog steeds uiteenlopende voorwaarden voor toegang tot financiering bij afwikkeling en wanneer niet voor afwikkeling wordt gekozen. Deze hebben gevolgen voor stimulansen en kunnen leiden tot arbitrage wanneer er beslissingen worden genomen over welk instrument voor crisisbeheer moet worden gebruikt. Tot slot is de bescherming van deposanten op een aantal gebieden ongelijk en inconsistent tussen de lidstaten.

Raadpleging van belanghebbenden

De Commissie heeft gezorgd voor een uitgebreide uitwisseling aan de hand van verschillende raadplegingsinstrumenten om contact op te nemen met alle belanghebbenden, teneinde de prestaties van het kader en de eventuele ruimte voor verbeteringen beter te begrijpen.

In 2020 startte de Commissie een raadpleging over een gecombineerde effectbeoordeling van de vaststelling en een stappenplan gericht op het voorzien in een gedetailleerde analyse van de maatregelen die op EU-niveau moesten worden genomen en de potentiële gevolgen van verschillende beleidsopties voor de economie, de maatschappij en het milieu.

In 2021 startte de Commissie twee raadplegingen: een gerichte en een openbare raadpleging om feedback te krijgen van belanghebbenden over de toepassing van het CMDI-kader, evenals hun standpunten over eventuele wijzigingen. De gerichte raadpleging, bestaande uit 39 algemene en specifieke technische vragen, was alleen in het Engels beschikbaar en van 26 januari tot en met 20 april 2021 geopend. De openbare raadpleging bestond uit tien algemene vragen, in alle EU-talen, en liep gedurende de feedbackperiode van 25 februari tot en met 20 mei 2021.

Daarnaast organiseerde de Commissie op 18 maart 2021 een conferentie op hoog niveau, waarbij vertegenwoordigers van alle relevante belanghebbenden werden samengebracht. Tijdens de conferentie werd het belang van een doeltreffend kader bevestigd, maar werd ook de aandacht gevestigd op de huidige tekortkomingen.

Het personeel van de Commissie heeft de lidstaten ook herhaaldelijk geraadpleegd over de EU-uitvoering van het CMDI-kader en mogelijke herzieningen van de BRRD/SRMR en de DGSD in het kader van de deskundigengroep banken, betalingen en verzekeringen van de Commissie. Tegelijkertijd met de besprekingen in de deskundigengroep werden de in dit voorstel behandelde kwesties besproken tijdens vergaderingen van de voorbereidende instanties van de Raad, dat wil zeggen de Groep financiële diensten en bankenunie van de Raad en de Werkgroep op hoog niveau inzake EDIS.

Tijdens de voorbereidingsfase van de wetgeving organiseerde het personeel van de Commissie ook talrijke (fysieke en virtuele) vergaderingen met vertegenwoordigers van de bankensector en andere belanghebbenden.

De uitkomsten van al deze initiatieven zijn meegenomen in de voorbereiding van dit voorstel en in de bijgevoegde effectbeoordeling. Zij hebben duidelijk aangetoond dat de huidige regels moeten worden geactualiseerd en vervolledigd om de doelstellingen van het kader zo goed mogelijk te verwezenlijken. Bijlage 2 bij de effectbeoordeling bevat een samenvatting van deze raadplegingen en van de openbare conferentie.

Bijeenbrengen en gebruik van expertise

De Commissie vroeg de Europese Bankenautoriteit (EBA) om advies ten aanzien van de financiering bij insolventie en afwikkeling. De Commissie verzocht om gericht technisch advies om: i) de gemelde problemen voor enkele kleinere en middelgrote ondernemingen bij het uitgeven van toereikende verliesabsorberende financiële instrumenten te beoordelen; ii) de huidige voorschriften voor de toegang tot beschikbare bronnen van financiering in het huidige kader te onderzoeken; en iii) de kwantitatieve gevolgen van verschillende mogelijke beleidsopties op het gebied van financiering bij afwikkeling en insolventie en de doeltreffendheid ervan bij het behalen van de beleidsdoelstellingen te beoordelen. De EBA antwoordde in oktober 2021 17 .

De Commissie maakte ook gebruik van het advies van het Fit for Future-platform van december 2021. In het advies werd gewezen op de noodzaak om het CMDI-kader op evenredige wijze geschikt te maken voor alle banken, rekening houdend met de potentiële gevolgen voor het vertrouwen van deposanten en de financiële stabiliteit.

Effectbeoordeling 18

Er is een uitgebreide effectbeoordeling van het voorstel uitgevoerd, waarbij de feedback van belanghebbenden in aanmerking is genomen, evenals de noodzaak om diverse onderling verbonden kwesties in drie verschillende wetsteksten aan te pakken.

In de effectbeoordeling werd een reeks beleidsopties overwogen om de problemen aan te pakken die werden geconstateerd bij het ontwerp en de uitvoering van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering. Gezien de sterke verbanden tussen het instrumentarium voor crisisbeheer en de financiering ervan, werden in de effectbeoordeling pakketten beleidsopties overwogen waarin relevante kenmerken van het ontwerp van het CMDI-kader werden samengebracht om een uitgebreide en samenhangende benadering te waarborgen. Sommige voorgestelde wijzigingen — in verband met vroegtijdige-interventiemaatregelen, de voorwaarden om te bepalen of een bank faalt of waarschijnlijk zal falen, en de harmonisatie van bepaalde kenmerken van de DGSD — zijn in alle optiepakketten opgenomen.

De verschillende optiepakketten zijn hoofdzakelijk gericht op het analyseren van het spectrum aan mogelijkheden, om de reikwijdte van afwikkeling als functie van het niveau van ambitie om de financiering toegankelijker te maken op geloofwaardige en doeltreffende wijze te verbreden. Met de beleidsopties wordt in het bijzonder overwogen om het gebruik van DGS-middelen bij de afwikkeling te vereenvoudigen, ook door deze als overbrugging te laten dienen, waarbij de laagstekostentoets als waarborg fungeert, om de evenredigheid bij de toegang tot afwikkelingsfinancieringsregelingen voor banken, en met name kleinere en middelgrote banken, die vallen onder overdrachtsstrategieën met verlaten van de markt, te verbeteren. Daarnaast wordt in de beleidsopties de mogelijkheid onderzocht om DGS-middelen op doeltreffendere en efficiëntere wijze te gebruiken in het kader van een geharmoniseerde laagstekostentoets voor andere maatregelen dan de uitbetaling van gedekte deposito’s, waarmee de verenigbaarheid van de stimulansen voor afwikkelingsautoriteiten moet worden verbeterd bij het selecteren van het geschiktste instrument voor het beheren van een crisis. Het ter beschikking stellen van DGS-middelen voor andere maatregelen dan de uitbetaling van gedekte deposito’s is afhankelijk van waar het depositogarantiestelsel zich bevindt in de hiërarchie van de vorderingen. Met de beleidsopties worden derhalve ook verschillende scenario’s van harmonisatie en voorrangsregels voor deposanten verkend.

In het licht van deze elementen worden in de effectbeoordeling drie mogelijke pakketten beleidsopties verkend, die uitkomsten met uiteenlopende ambitieniveaus opleveren. Met elk pakket wordt ernaar gestreefd om een op stimulansen gebaseerd kader te creëren, door de consistentere toepassing van de afwikkelingsinstrumenten aan te moedigen, de rechtszekerheid en voorspelbaarheid te verbeteren, te zorgen voor een gelijker speelveld en de toegang tot gemeenschappelijke vangnetten te vereenvoudigen, terwijl enkele alternatieven voor afwikkeling in het kader van de nationale insolventieprocedures in stand worden gehouden. Afhankelijk van het ontwerp van de optiepakketten worden deze doelstellingen echter in uiteenlopende mate behaald en verschilt de politieke haalbaarheid van de pakketten.

Met de voorkeursoptie worden ambitieuze verbeteringen in de financiering beoogd, waarmee het mogelijk wordt gemaakt om het toepassingsgebied van afwikkeling aanzienlijk te verbreden om hieronder meer kleinere en middelgrote banken op te nemen, alsook een betere afstemming van de stimulansen voor het kiezen van het beste crisisinstrument voor deze instellingen. Deze optie werd doeltreffender, efficiënter en samenhangender geacht wat betreft het behalen van de doelstellingen van het kader in vergelijking met de andere opties, waaronder de uitgangssituatie waarin geen maatregelen worden genomen. In het bijzonder werd de “superpreferentie” voor het depositogarantiestelsel aangemerkt als doeltreffendste wijze om ervoor te zorgen dat DGS-middelen bij afwikkeling kunnen worden gebruikt. Het bestaan van een superpreferentie voor DGS-vorderingen is de belangrijkste reden dat DGS-middelen bijna nooit kunnen worden gebruikt in andere situaties dan een uitbetaling van gedekte deposito’s bij insolventie, vanwege de gevolgen hiervan voor de uitkomst van de laagstekostentoets op grond waarvan de voorkeur wordt gegeven aan een uitbetaling. Er werd echter geconstateerd dat de superpreferentie uiteindelijk de financiële middelen van het depositogarantiestelsel en de bankensector beschermt tegen mogelijke aanvulling, door een eventuele DGS-interventie bij afwikkeling te belemmeren, zonder te zorgen voor een betere bescherming van gedekte deposito’s. De verwijdering van de DGS-superpreferentie is derhalve noodzakelijk om de huidige uitkomst van de laagstekostentoets aan te pakken, die vertekend is ten gunste van uitbetaling, en te voorzien in toereikende afwikkelingsfinanciering om de afwikkeling van kleinere en middelgrote banken, door middel van een verkoop van de onderneming en het verlaten van de markt door de gefaalde bank, haalbaar te maken.

De effectbeoordeling omvatte ook een andere optie die bestond in een ambitieuze hervorming van het CMDI-kader, met inbegrip van EDIS, in de vorm van een tussentijds, hybride model, dat verschilt van het voorstel van de Commissie van 2015. Met deze optie wordt het belang erkend van het vaststellen van een gemeenschappelijk depositoverzekeringsstelsel voor de robuustheid van het kader en de voltooiing van de bankenunie; deze optie is echter in dit stadium politiek onhaalbaar.

Het voorstel zou kosten met zich meebrengen voor autoriteiten en bepaalde banken, afhankelijk van de mate waarin de afwikkeling zou worden uitgebreid op basis van beoordelingen van het openbaar belang per geval en de specifieke omstandigheden van elk geval. Het gebruik van de DGS-middelen en het afwikkelingsfonds/gemeenschappelijk afwikkelingsfonds zou kostenefficiënter zijn in termen van benodigde financiële middelen, maar kan ook aanleiding geven tot behoeften aan aanvulling door middel van bijdragen van de sector. De kosten voor afwikkelingsautoriteiten en banken zouden echter worden gecompenseerd door de voordelen van een grotere paraatheid voor een groter spectrum aan banken, verduidelijkte stimulansen bij het beslissen welke crisisinstrumenten moeten worden gebruikt, een verminderd gebruik van belastinggeld en meer financiële stabiliteit en een groter vertrouwen van deposanten, allemaal dankzij duidelijkere regels en toegang tot door de sector gefinancierde vangnetten. Voor consumenten en het publiek moeten de kosten worden beperkt en duidelijk worden gecompenseerd door de voordelen, met name door middel van een betere bescherming van deposanten, de financiële stabiliteit en een beperkt gebruik van belastinggeld.

De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de effectbeoordeling na een eerste negatief advies goedgekeurd. Om de opmerkingen van deze raad in aanmerking te nemen, is de effectbeoordeling uitgebreid om hieronder aanvullende toelichtingen op te nemen over: i) de aard van de problemen die met de evaluatie moeten worden aangepakt en de algemene merites van afwikkeling in vergelijking met insolventieprocedures om de financiële stabiliteit en het vertrouwen van deposanten te beschermen en het gebruik van belastinggeld tot een minimum te beperken; ii) verduidelijkingen van de vraag hoe de hervorming in overeenstemming is met het subsidiariteitsbeginsel; en iii) aanvullende details met betrekking tot andere aspecten, zoals de consistentie met de evaluatie van de staatssteunregels, de wisselwerking met het Commissievoorstel van 2015 inzake EDIS, hoe het advies van de EBA in aanmerking is genomen en de omstandigheden waaronder het depositogarantiestelsel kan worden aangewend bij afwikkeling.

Gezonde regelgeving en vereenvoudiging

De evaluatie is hoofdzakelijk gericht op de algemene opzet en werking van het kader voor crisisbeheer en depositoverzekering, waarbij bijzondere aandacht wordt besteed aan kleinere en middelgrote banken en een gelijkere behandeling van deposanten. De voorgestelde hervorming zal naar verwachting voordelen opleveren met betrekking tot de doeltreffendheid van het kader en de juridische duidelijkheid.

De hervorming is technologieneutraal en heeft geen gevolgen voor de digitale gereedheid.

Grondrechten

De EU hecht aan hoge normen inzake de bescherming van grondrechten en is partij bij een ruim aantal mensenrechtenverdragen. In dit verband is het voorstel in overeenstemming met deze rechten, zoals opgesomd in de belangrijkste VN-mensenrechtenverdragen, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, dat integrerend deel uitmaakt van de EU-Verdragen, en het Europees Verdrag van de rechten van de mens.

4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de EU.

5.OVERIGE ELEMENTEN

Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

Het voorstel verplicht de lidstaten de wijzigingen van de BRRD binnen 18 maanden na de inwerkingtreding van de wijzigingsrichtlijn in hun nationale wetgeving om te zetten.

Het voorstel omvat verplichtingen voor de EBA om normen te publiceren in verband met sommige bepalingen van het kader en om verslag uit te brengen aan de Commissie over de doeltreffende uitvoering ervan, bijvoorbeeld in verband met beoordelingen van de afwikkelbaarheid die worden verricht door de afwikkelingsautoriteiten of de voorbereiding op de uitvoering van de afwikkeling.

De wetgeving zal vijf jaar na de datum van toepassing aan een volledige evaluatie worden onderworpen om na te gaan in hoeverre deze effectief en efficiënt is geweest wat betreft de verwezenlijking van de doelstellingen ervan en om te beslissen of nieuwe maatregelen of wijzigingen noodzakelijk zijn.

6.UITGEBREIDE TOELICHTING OP DE SPECIFIEKE BEPALINGEN VAN HET VOORSTEL

Vroegtijdige-interventiemaatregelen en voorbereiding van de afwikkeling

Artikel 13 wordt vervangen door een nieuwe reeks artikelen (artikelen 13 tot en met 13 quater) die een afspiegeling vormen van de bepalingen van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken inzake vroegtijdige interventie (artikelen 27 tot en met 29 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken), teneinde de ECB een rechtstreeks toepasselijke rechtsgrondslag voor de uitoefening van die bevoegdheden te verschaffen. Evenals in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken wordt het escalatiemechanisme tussen de verschillende soorten maatregelen verduidelijkt en wordt gespecificeerd dat de voorafgaande vaststelling van vroegtijdige-interventiemaatregelen of het voldoen aan de voorwaarden voor vroegtijdige interventie geen voorwaarden zijn om met de voorbereiding van de afwikkeling te beginnen of de desbetreffende bevoegdheden uit te oefenen.

De verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme bevatte reeds bepalingen betreffende de samenwerking en de uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsraad en de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten wanneer de financiële situatie van een bank begint te verslechteren. Deze bepalingen moeten echter worden aangescherpt om tot een betere en doeltreffender samenwerking te komen. Het nieuwe artikel 13 quater bouwt voort op het vroegere artikel 13 en verschaft aanvullende details over samenwerking in de aanloop naar afwikkeling, betreffende het soort informatie dat moet worden uitgewisseld, de situaties waarin de ECB of de nationale bevoegde autoriteit informatie moet uitwisselen en het soort regelingen dat de afwikkelingsraad kan treffen om zich op afwikkeling voor te bereiden.

Vroegtijdige waarschuwing van falen of waarschijnlijk falen

Artikel 13 quater bevat een verplichting voor de ECB of de nationale bevoegde autoriteit met betrekking tot de minder belangrijke grensoverschrijdende groepen die rechtstreeks onder de bevoegdheid van de afwikkelingsraad vallen, om de afwikkelingsraad tijdig in kennis te stellen zodra zij van mening is dat er een wezenlijk risico bestaat dat een instelling of entiteit voldoet aan de voorwaarden om te worden aangemerkt als falend of waarschijnlijk falend, zoals bepaald in artikel 18, lid 4. Deze kennisgeving moet de redenen voor de beoordeling door de ECB/nationale bevoegde autoriteit bevatten, alsook een overzicht van de alternatieve oplossingen die het falen van de betrokken instelling of entiteit binnen een redelijk tijdsbestek kunnen voorkomen.

Gezien de cruciale rol die de timing van afwikkelingsmaatregelen speelt bij het zoveel mogelijk behouden van de kapitaal-, MREL- en liquiditeitsniveaus van de instelling of entiteit, en meer in het algemeen om ervoor te zorgen dat de noodzakelijke voorwaarden voor de afwikkelingsraad aanwezig zijn om de voor elke instelling of entiteit opgestelde afwikkelingsstrategie met succes uit te voeren, is de afwikkelingsraad bevoegd om in nauwe samenwerking met de ECB/nationale bevoegde autoriteit te beoordelen wat hij een redelijk tijdsbestek acht voor het zoeken naar oplossingen van particuliere of administratieve aard waarmee het falen kan worden voorkomen. Tijdens deze periode van vroegtijdige waarschuwing moet de ECB/nationale bevoegde autoriteit haar bevoegdheden blijven uitoefenen, terwijl zij overeenkomstig artikel 13 quater contact onderhoudt met de afwikkelingsraad. De ECB/nationale bevoegde autoriteit en de afwikkelingsraad moeten in nauwe samenwerking toezien op de ontwikkeling van de situatie van de instelling of entiteit en de uitvoering van alternatieve maatregelen. In dit verband moeten de afwikkelingsraad en de ECB/nationale bevoegde autoriteit regelmatig bijeenkomen, met een door de afwikkelingsraad vastgestelde frequentie.

Indien binnen dit tijdsbestek geen passende alternatieve maatregel wordt gevonden of uitgevoerd om het falen af te wenden, moet de ECB/nationale bevoegde autoriteit beoordelen of de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen. Indien de ECB/nationale bevoegde autoriteit concludeert dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, moet zij dit formeel aan de afwikkelingsraad meedelen volgens de procedure van artikel 18, lid 1. De afwikkelingsraad kan deze beoordeling ook zelf uitvoeren, met inachtneming van de bestaande regels in artikel 18, lid 1, tweede alinea. De afwikkelingsraad moet dan bepalen of aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan. Indien de beoordeling van het algemeen belang uitwijst dat de instelling of entiteit moet worden afgewikkeld, moet de afwikkelingsraad een afwikkelingsregeling vaststellen. Dit strookt met de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot een zaak in de bankenunie, volgens welke de beoordeling van de ECB een voorbereidende maatregel is die de afwikkelingsraad in staat moet stellen een besluit te nemen over de afwikkeling van een bank. Het Hof stelde verder dat de afwikkelingsraad de exclusieve bevoegdheid heeft om de voorwaarden voor de toepassing van afwikkelingsmaatregelen te beoordelen, onder voorbehoud van goedkeuring van de afwikkelingsregeling door de Commissie en, in voorkomend geval, geen bezwaar door de afwikkelingsraad 19 .

Beoordeling van het algemeen belang

Het CMDI-kader werd ontwikkeld om het falen van instellingen, ongeacht hun omvang, af te wenden en te beheren en tegelijkertijd deposanten en belastingbetalers te beschermen. Wanneer een bank geacht wordt te falen of waarschijnlijk te falen en er een algemeen belang is bij de afwikkeling ervan, zullen de afwikkelingsautoriteiten ingrijpen door gebruik te maken van de instrumenten en bevoegdheden die door de richtlijn herstel en afwikkeling van banken/verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme zijn verleend wanneer een particuliere oplossing ontbreekt. Indien er geen algemeen belang bij afwikkeling is, moet het bankfalen worden afgehandeld via nationale ordelijke liquidatieprocedures die door de nationale autoriteiten worden uitgevoerd, eventueel met financiering uit het depositogarantiestelsel of andere financieringsbronnen.

In wezen wordt bij de beoordeling van het algemeen belang afwikkeling vergeleken met insolventie, waarbij met name wordt nagegaan hoe elk scenario de afwikkelingsdoelstellingen bereikt. De afwikkelingsdoelstellingen waaraan de beoordeling wordt getoetst, zijn onder meer: i) de gevolgen voor de financiële stabiliteit (een wijdverspreide crisis kan tot een andere uitkomst van de beoordeling van het algemeen belang leiden dan een idiosyncratisch falen); ii) de beoordeling van de gevolgen voor de kritieke functies van de bank; en iii) de noodzaak om het gebruik van buitengewone openbare financiële steun te beperken. Op grond van het huidige kader kan slechts voor afwikkeling worden gekozen wanneer insolventie het niet mogelijk zou maken om de afwikkelingsdoelstellingen in dezelfde mate te behalen.

De verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme laat de afwikkelingsraad een beoordelingsmarge bij de uitvoering van de beoordeling van het algemeen belang, hetgeen leidt tot uiteenlopende toepassingen en interpretaties die niet altijd volledig stroken met de logica en de bedoeling van de wetgeving. In sommige gevallen is de beoordeling van het algemeen belang in de bankenunie nogal restrictief toegepast.

Om de verschillen tot een minimum te beperken en de toepassing van de beoordeling van het algemeen belang te verbreden, d.w.z. het toepassingsgebied van de afwikkeling te verruimen, bevat het voorstel de volgende wetswijzigingen:

Wijzigingen in de afwikkelingsdoelstellingen

De afwikkelingsdoelstelling om de afhankelijkheid van buitengewone openbare financiële steun tot een minimum te beperken, laat geen onderscheid toe tussen het gebruik van nationale begrotingsmiddelen en het gebruik van door de sector gefinancierde vangnetten (het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds of het depositogarantiestelsel). Daarom wordt deze afwikkelingsdoelstelling gewijzigd om een specifieke verwijzing op te nemen naar uit de begroting van een lidstaat verstrekte steun, om aan te geven dat financiering door de sector gefinancierde vangnetten de voorkeur verdienen boven financiering met geld van de belastingbetaler (artikel 14, lid 2, punt c)). Dit wordt aangevuld met een wijziging van de procedureregels inzake de beoordeling van het algemeen belang, waarbij de afwikkelingsraad alle buitengewone openbare financiële steun die redelijkerwijs aan de instelling in afwikkeling kan worden verleend, in overweging moet nemen en moet vergelijken met die in het contrafeitelijke geval van insolventie. Indien in het contrafeitelijke geval van insolventie liquidatiesteun wordt verwacht, moet dit leiden tot een positief resultaat van de beoordeling van het algemeen belang (artikel 18, lid 5, tweede alinea).

De afwikkelingsdoelstelling in verband met de bescherming van deposanten wordt gewijzigd om te verduidelijken dat de afwikkeling gericht moet zijn op de bescherming van deposanten, terwijl de verliezen voor depositogarantiestelsels tot een minimum moeten worden beperkt. Dit betekent dat afwikkeling de voorkeur verdient indien insolventie duurder zou zijn voor het depositogarantiestelsel.



Procedurele wijzigingen in de vergelijking tussen afwikkeling en nationale insolventieprocedures

Volgens de huidige verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme wordt van de afwikkelingsraad verwacht dat hij kiest voor insolventie tenzij met de keuze voor afwikkeling de afwikkelingsdoelstellingen beter zouden worden bereikt. De huidige tekst van artikel 18, lid 5, bepaalt dat alleen voor afwikkeling wordt gekozen als de afwikkelingsdoelstellingen met een liquidatie van de instelling volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt. Om een ruimere toepassing van afwikkeling mogelijk te maken, wordt artikel 18, lid 5, gewijzigd om te verduidelijken dat nationale insolventieprocedures alleen als voorkeursstrategie mogen worden gekozen wanneer de doelstellingen van het kader daarmee beter (en niet in dezelfde mate) worden bereikt dan met afwikkeling. Hoewel insolventie de standaardoptie blijft, leidt de wijziging tot een verzwaring van de bewijslast voor afwikkelingsautoriteiten om aan te tonen dat afwikkeling niet in het algemeen belang is. Niettemin blijft de beoordeling van het algemeen belang een besluit per geval, ter beoordeling van de afwikkelingsautoriteit.

Gebruik van depositogarantiestelsels bij afwikkeling

In het huidige kader wordt het besluit over het gebruik van middelen van het depositogarantiestelsel voor de financiering van afwikkeling genomen door de afwikkelingsraad na raadpleging van het depositogarantiestelsel en wordt het bedrag van de bijdrage van het depositogarantiestelsel bepaald op basis van de waardering van de verliezen die gedekte deposanten zouden hebben geleden indien zij niet tegen verliezen waren beschermd. Om ervoor te zorgen dat de ruimere mogelijkheden en strikte voorwaarden voor het gebruik van nationale middelen van het depositogarantiestelsel ter financiering van overdrachtsstrategieën in afwikkeling uit hoofde van het gewijzigde artikel 109 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken ook consequent worden toegepast in de bankenunie, wordt artikel 79 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme gewijzigd om te specificeren dat het depositogarantiestelsel waarbij de kredietinstelling is aangesloten, moet worden gebruikt voor de doeleinden en onder de voorwaarden van artikel 109 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken. Voorts worden de tweede en derde alinea van artikel 79, lid 5, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, die de voorwaarden van het huidige artikel 109, lid 5, tweede en derde alinea, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken weerspiegelen, geschrapt.

Aangezien afwikkelingsbesluiten in de bankenunie door de afwikkelingsraad worden genomen terwijl de financiering uit nationale middelen van het depositogarantiestelsel kan komen, zorgt de verwijzing naar artikel 109 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken in het eerste lid van artikel 79 van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme er ook voor dat de versterkte rol van het depositogarantiestelsel uit hoofde van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken van toepassing is op het besluitvormingsproces voor banken die onder de bevoegdheid van de afwikkelingsraad vallen. Met name de berekening van de kosten van terugbetaling aan deposanten met het oog op de beperking van het bedrag van de bijdrage van het depositogarantiestelsel aan de afwikkeling blijft op nationaal niveau onder de verantwoordelijkheid van het depositogarantiestelsel gebaseerd op de laagstekostentoets. De afwikkelingsraad moet het bedrag van de door het depositogarantiestelsel te verstrekken bijdrage pas vaststellen na raadpleging van het depositogarantiestelsel over de resultaten van deze berekening en moet aan deze resultaten gebonden zijn. Daarom mag de afwikkelingsraad geen bijdrage van het depositogarantiestelsel aan een transactie kunnen vaststellen die hoger is dan de kosten van terugbetaling aan deposanten zoals berekend door het depositogarantiestelsel volgens de regels van de richtlijn depositogarantiestelsels (geen schending van de laagstekostentoets), noch hoger dan wat nodig is om de toegangsvoorwaarde tot de afwikkelingsfinancieringsregeling te bereiken (8 % totale passiva en eigenvermogensvereiste).

Voorwaarden voor het verstrekken van buitengewone openbare financiële steun

Om ervoor te zorgen dat overheidsmiddelen in de vorm van buitengewone openbare financiële steun niet worden gebruikt om instellingen of entiteiten te steunen die niet financieel levensvatbaar zijn, moet worden voorzien in strikte voorwaarden voor het verstrekken van dergelijke steun en de vorm waarin deze kan worden verstrekt. De bestaande regels voorzien in zekere beperkingen, maar zijn onvoldoende precies. De verlening van buitengewone openbare financiële steun buiten afwikkeling moet beperkt blijven tot gevallen van preventieve herkapitalisatie, preventieve maatregelen van het depositogarantiestelsel om de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op lange termijn van kredietinstellingen te vrijwaren, maatregelen van het depositogarantiestelsel om de toegang van deposanten te vrijwaren en andere vormen van steun die in het kader van liquidatieprocedures worden verleend. Het verlenen van buitengewone openbare financiële steun in andere situaties dan afwikkeling mag niet worden toegestaan en moet ertoe leiden dat de ontvangende instelling of entiteit als falend of waarschijnlijk falend wordt beschouwd.

Preventieve herkapitalisatie

Er moet bijzondere aandacht worden besteed aan de buitengewone openbare financiële steun die wordt verleend in de vorm van preventieve herkapitalisatie. De toegestane vormen van preventieve maatregelen waarin buiten afwikkeling wordt voorzien en die gericht zijn op de herkapitalisatie van de betrokken entiteit moeten duidelijker worden vastgesteld. De toegekende maatregelen moeten tijdelijk van aard zijn, omdat hiermee negatieve gevolgen van externe schokken moeten worden aangepakt en zij niet worden gebruikt om intrinsieke tekortkomingen, bijvoorbeeld in verband met een verouderd bedrijfsmodel, te compenseren. Het gebruik van perpetuele instrumenten, zoals tier 1-kernkapitaal, moet een uitzondering worden en slechts mogelijk zijn wanneer andere vormen van kapitaalinstrumenten niet toereikend zouden zijn. Een dergelijke wijziging is noodzakelijk om te waarborgen dat de steun tijdelijk van aard blijft. Sterkere en uitdrukkelijkere vereisten inzake de voorafgaande bepaling van de duur en de exitstrategie voor de preventieve maatregelen zijn ook nodig. De entiteit die steun ontvangt, moet op het moment dat de maatregelen worden toegepast, solvent zijn, dat wil zeggen dat door de bevoegde autoriteit is vastgesteld dat zij geen inbreuk maakt op de toepasselijke kapitaalvereisten en dit in de komende twaalf maanden waarschijnlijk niet zal doen. Indien de voorwaarden voor de steunverlening niet worden nageleefd, moet de entiteit die de steun ontvangt worden geacht te falen of waarschijnlijk te zullen falen.

Wijzigingen in verband met het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (MREL)

MREL voor overdrachtsstrategieën

Zoals reeds in het huidige kader is bepaald, moet het niveau van het MREL-vereiste de voorkeursafwikkelingsstrategie weerspiegelen. De bestaande bepaling van artikel 12 quinquies is toegespitst op de MREL-kalibratie voor bail-in-strategieën (vereiste voor verliesabsorptie en herkapitalisatiebedrag, met gedetailleerde regels over hoe elk van beide moet worden aangepast, en op achterstellingsvereisten die er vooral op gericht zijn de naleving van het vereiste van minimaal 8 % totale passiva en eigen vermogen te waarborgen). Terwijl de mogelijkheid om andere afwikkelingsinstrumenten dan bail-in te gebruiken, wordt erkend, regelt de huidige BRRD de MREL-kalibratie voor overdrachtsstrategieën niet in detail. Dit leidt in de praktijk tot rechtsonzekerheid en de toepassing van uiteenlopende methoden door de afwikkelingsautoriteiten bij het vaststellen van het MREL voor dergelijke strategieën.

Daarom moet worden voorzien in een duidelijkere rechtsgrondslag voor het onderscheiden van de MREL-kalibratie voor overdrachtsstrategieën en de MREL-kalibratie voor bail-in, ook met het ook op de evenredigheid en de consistente toepassing. In dit verband wordt een nieuw artikel 12 quinquies bis toegevoegd, waarin de beginselen worden uiteengezet die door de gemeenschappelijke afwikkelingsraad in aanmerking moeten worden genomen bij de kalibratie van het MREL voor overdrachtsstrategieën — omvang, bedrijfsmodel, risicoprofiel, analyse van de overdraagbaarheid, verhandelbaarheid, of de strategie een overdracht van activa of een aandelentransactie is, aanvullend gebruik van een vehikel voor activabeheer voor activa die niet kunnen worden overgedragen, en het bedrag dat het depositogarantiestelsel naar verwachting zal bijdragen om de voorkeursstrategie in afwikkeling te financieren.

De wijzigingen versterken het beginsel dat het MREL de eerste en voornaamste verdedigingslinie moet blijven voor alle banken, ook voor die welke aan een overdrachtsstrategie en een terugtrekking uit de markt zullen worden onderworpen, om ervoor te zorgen dat de verliezen zoveel mogelijk door de aandeelhouders en crediteuren worden opgevangen.

Schatting van het gecombineerde buffervereiste in geval van een verbod op bepaalde uitkeringen

Om een bestaande lacune in de juridische duidelijkheid van het huidige kader aan te pakken met betrekking tot de bevoegdheid om bepaalde uitkeringen te verbieden wanneer een entiteit niet voldoet aan het gecombineerde buffervereiste naast haar MREL, met name wanneer de entiteit niet op dezelfde basis als haar MREL onderworpen is aan het gecombineerde buffervereiste (op grond van artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU), wordt aan artikel 10 bis een nieuw lid 7 toegevoegd om te verduidelijken dat de bevoegdheid om bepaalde uitkeringen te verbieden, moet worden toegepast op basis van de raming van het gecombineerde buffervereiste die voortvloeit uit de gedelegeerde handeling uit hoofde van artikel 45 quater, lid 4, waarin de door de afwikkelingsautoriteiten te gebruiken methode voor de raming van het gecombineerde buffervereiste in dergelijke omstandigheden wordt gespecificeerd.

De-minimisvrijstelling van bepaalde MREL-vereisten

Volgens de bestaande MREL-regels in de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme vallen structureel achtergestelde verplichtingen als bedoeld in artikel 72 ter, lid 2, punt d), iii), van de verordening kapitaalvereisten onder de definitie van “achtergestelde in aanmerking komende instrumenten” die overal in artikel 12 quater van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme wordt gebruikt. Verplichtingen die op grond van de de-minimisvrijstelling van artikel 72 ter, lid 4, van de verordening kapitaalvereisten in aanmerking komen, gelden echter niet als “achtergestelde in aanmerking komende instrumenten” in het kader van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, omdat lid 4 van artikel 72 ter van de verordening kapitaalvereisten uitdrukkelijk is uitgesloten van de definitie in artikel 3, lid 1, punt 49 ter, van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme.

Om deze inconsistentie te corrigeren en in overeenstemming met de in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken gevolgde aanpak, wordt aan artikel 12 quater een nieuw lid 10 toegevoegd, dat de gemeenschappelijke afwikkelingsraad toelaat af te wikkelen entiteiten toe te staan aan de achterstellingsvereisten van het MREL te voldoen door gebruik te maken van niet-achtergestelde verplichtingen wanneer aan de voorwaarden van artikel 72 ter, lid 4, van de verordening kapitaalvereisten is voldaan.

Om de afstemming op het TLAC-kader te waarborgen, mogen af te wikkelen entiteiten die van de de-minimisvrijstelling profiteren, hun achterstellingsvereiste voor het MREL niet neerwaarts laten bijstellen met een bedrag dat gelijk is aan de TREA-toewijzing van 3,5 % voor TLAC overeenkomstig de tweede zin van de eerste alinea van artikel 12 quater, lid 4, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken.

Bijdragen en onherroepelijke betalingsverplichtingen

Om rekening te houden met het einde van de beginperiode voor de opbouw van het Fonds en de daaruit voortvloeiende vermindering van het bedrag van de regelmatige vooraf te betalen bijdragen, worden technische wijzigingen aangebracht in de artikelen 69 en 71 om het maximumbedrag van de achteraf te betalen bijdragen los te koppelen van het bedrag van de regelmatige vooraf te betalen bijdragen, zodat een onevenredig laag plafond voor de achteraf te betalen bijdragen wordt vermeden, en om de inning van de regelmatige vooraf te betalen bijdragen te kunnen uitstellen ingeval de kosten van een jaarlijkse inning niet in verhouding zouden staan tot het te innen bedrag. De behandeling van onherroepelijke betalingsverplichtingen wordt ook verduidelijkt in artikel 70, zowel wat betreft het gebruik ervan bij afwikkeling als wat betreft de procedure die moet worden gevolgd wanneer een instelling of entiteit niet langer onderworpen is aan de verplichting om bijdragen te betalen.

Bovendien wordt, om meer transparantie en zekerheid te bieden met betrekking tot het aandeel van de onherroepelijke betalingsverplichtingen in het totale bedrag van vooraf te betalen bijdragen, verduidelijkt dat de afwikkelingsraad dat aandeel op jaarbasis moet vaststellen, met inachtneming van de toepasselijke limieten.

Overige bepalingen

Wijzigingen in de afwikkelingsplanning

De afwikkelingsraad moet bij het opstellen van groepsafwikkelingsplannen vaststellen welke maatregelen ten aanzien van groepsentiteiten moeten worden genomen. De intensiteit en de mate van detail van deze werkzaamheden met betrekking tot dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, kunnen variëren afhankelijk van de omvang en het risicoprofiel van de betrokken instellingen en entiteiten, de aanwezigheid van kritieke functies en de afwikkelingsstrategie van de groep. De SRMR wordt dus gewijzigd met de invoering van een nieuwe alinea in artikel 8, lid 10, die de afwikkelingsautoriteiten zal toestaan om, waar passend, bij de uitvoering van deze taak een vereenvoudigde benadering toe te passen.



Verduidelijkingen bij artikel 27, lid 9

De huidige bepalingen van artikel 27, leden 9 en 10, zijn onduidelijk over de voorwaarden en de volgorde van gebruik van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en alternatieve financieringsbronnen na de verstrekking van initiële financiering tot de limiet van de totale passiva en het eigen vermogen van 5 % en nadat alle concurrente, niet-preferente passiva, behalve in aanmerking komende deposito’s, volledig zijn afgeschreven of omgezet. Daarom worden de leden 9 en 10 van artikel 27 gewijzigd om juridische duidelijkheid en extra flexibiliteit te bieden om het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds boven de 5 % totale passiva en eigen vermogen te gebruiken.

Governance van de afwikkelingsraad

Om de continuïteit en de opbouw van institutionele deskundigheid te bevorderen, wordt artikel 56 zodanig gewijzigd dat de voorzitter, de vicevoorzitter en de permanente leden van de afwikkelingsraad een tweede ambtstermijn kunnen vervullen, in dezelfde hoedanigheid als hun eerste termijn. De procedure voor de hernieuwing van de voorzitter, de vicevoorzitter en de leden van de afwikkelingsraad is ontworpen met inachtneming van de procedure voor de hernieuwing van de voorzitters van de Europese toezichthoudende autoriteiten.

Andere wijzigingen worden aangebracht in de artikelen 43, 53 en 55 om de vicevoorzitter stemrecht te geven en dit stemrecht in de gehele verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme in te passen. Zijn of haar benoeming geschiedt volgens dezelfde procedure als die van de voorzitter en hij of zij kan de voorzitter vervangen bij diens afwezigheid of redelijke verhindering. Een andere behandeling voor de vicevoorzitter dan voor de andere leden van de afwikkelingsraad leek derhalve niet gerechtvaardigd.

Rangschikking van vorderingen van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds

Artikel 22, lid 6, bepaalt dat de afwikkelingsraad alle redelijke kosten die in verband met het gebruik van afwikkelingsinstrumenten en -bevoegdheden zijn gemaakt, moet kunnen verhalen op de instelling in afwikkeling als preferente crediteur. De verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme specificeerde echter niet de relatieve rangorde van de afwikkelingsraad ten opzichte van andere preferente crediteur. Het was ook onduidelijk hoe deze bepaling concreet kon worden uitgevoerd, aangezien de rangorde van vorderingen bij insolventie uitsluitend wordt vastgesteld in het nationale recht dat de normale insolventieprocedures regelt (ook al is die rangorde in de EU gedeeltelijk geharmoniseerd). Het aan artikel 76 toegevoegde nieuwe lid 6 verduidelijkt dat die vorderingen van de afwikkelingsraad in elke deelnemende lidstaat dezelfde rangorde moeten hebben als de vorderingen van de nationale afwikkelingsfondsen uit hoofde van het nieuwe artikel 108, lid 9, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken, (die boven de vorderingen van deposanten en het depositogarantiestelsel moeten staan).

Voorts kan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds bij afwikkeling verder worden gebruikt voor de in artikel 76, lid 1, genoemde doeleinden. Tot dusverre heeft de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme niet gespecificeerd of een dergelijk gebruik een vordering ten gunste van de afwikkelingsraad doet ontstaan en, zo ja, wat de rangorde van deze vordering is. Aan artikel 76 wordt een nieuw lid 5 toegevoegd dat bepaalt dat wanneer de activiteit van de instelling in afwikkeling met steun van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds gedeeltelijk aan een overbruggingsinstelling of een particuliere koper wordt overgedragen, de afwikkelingsraad een vordering op de resterende entiteit moet hebben. Het bestaan van een dergelijke vordering moet per geval worden beoordeeld, afhankelijk van de afwikkelingsstrategie en de wijze waarop het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds concreet is gebruikt, maar moet verband houden met het gebruik van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds om verliezen te dragen in plaats van crediteuren, zoals wanneer het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds wordt gebruikt om aan een ontvanger overgedragen activa en passiva te garanderen of om het verschil tussen de overgedragen activa en passiva te dekken. Wanneer het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds wordt gebruikt ter ondersteuning van de toepassing van het instrument van bail-in als primaire afwikkelingsstrategie (artikel 27, lid 1, punt a)), in plaats van de afschrijving en omzetting van de passiva van bepaalde crediteuren, mag dit niet leiden tot een vordering op de instelling in afwikkeling, aangezien dit het doel van de bijdrage van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds zou tenietdoen. Vergoedingen die zijn betaald wegens schending van het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn, mogen evenmin een vordering ten gunste van de afwikkelingsraad opleveren.



Verantwoordelijkheid

Artikel 7 voorziet in een taakverdeling waarbij de afwikkelingsraad rechtstreeks verantwoordelijk is voor entiteiten die onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de ECB vallen, voor grensoverschrijdende instellingen van minder belang en voor entiteiten waarvoor op initiatief van de afwikkelingsraad, een nationale bevoegde autoriteit of een lidstaat is besloten dat de afwikkelingsraad rechtstreeks verantwoordelijk is. De NRI’s blijven primair verantwoordelijk voor alle andere entiteiten. Hoewel artikel 7 expliciet was over deze taakverdeling, verwezen de artikelen van de verordening die betrekking hadden op de betrokken specifieke verantwoordelijkheden, zoals afwikkelingsplanning, beoordeling van de afwikkelbaarheid, beoordeling van vereenvoudigde verplichtingen, vaststelling van het MREL of vaststelling van afwikkelingsregelingen, alleen naar de afwikkelingsraad en maakten zij dus niet volledig duidelijk dat de verantwoordelijkheid voor de genoemde taken bij de NRI’s lag in het geval van entiteiten die onder hun bevoegdheid vallen. Dit punt wordt verduidelijkt in artikel 7.

Ook de bevoegdheid van de afwikkelingsraad om bepaalde uitkeringen te verbieden wanneer een onder zijn bevoegdheid vallende entiteit niet voldoet aan zijn gecombineerde buffervereiste naast zijn MREL, is in de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme vastgelegd, maar de precieze procedure voor de uitoefening van deze bevoegdheid is niet gespecificeerd. In artikel 10 bis, lid 1, wordt nu verduidelijkt dat de afwikkelingsraad de betrokken NRI kan opdragen deze bevoegdheid uit te oefenen.

Er is ook een aantal gevallen vastgesteld waarin in de richtlijn herstel en afwikkeling van banken bevoegdheden aan de NRI’s zijn verleend, maar waarin, bij gebrek aan een vermelding in de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme, de toepassingsmodaliteiten daarvan in het geval van entiteiten die rechtstreeks onder de bevoegdheid van de afwikkelingsraad vallen, onduidelijk waren. Om deze kwestie aan te pakken, wordt in artikel 12 verduidelijkt dat de afwikkelingsraad, voor entiteiten die onder zijn rechtstreekse bevoegdheid vallen, verantwoordelijk is voor het verlenen van toestemming voor het opvragen, aflossen, terugbetalen of inkopen van in aanmerking komende passiva op grond van artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013. Artikel 8 wordt ook gewijzigd om te verduidelijken dat de afwikkelingsraad, indien hij dit nodig acht, de NRI’s kan opdragen van een instelling of entiteit te verlangen dat zij gedetailleerde gegevens bijhoudt over de financiële contracten waarbij de instelling partij is. Voorts wordt in artikel 18, lid 11, verduidelijkt dat de afwikkelingsraad de NRI’s kan opdragen gebruik te maken van hun bevoegdheid om bepaalde financiële verplichtingen op te schorten nadat is vastgesteld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, overeenkomstig artikel 33 bis van Richtlijn 2014/59/EU.

Wijzigingen in artikel 18 verduidelijken ook de taakverdeling tussen de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten wat betreft de beoordeling of een onderneming faalt of waarschijnlijk zal falen. In sommige situaties, namelijk grensoverschrijdende minder belangrijke groepen, minder belangrijke instellingen en entiteiten die bijstand uit het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds ontvangen, en specifieke minder belangrijke instellingen en entiteiten waarvoor op initiatief van de afwikkelingsraad, een nationale bevoegde autoriteit of een lidstaat is besloten dat de afwikkelingsraad rechtstreekse verantwoordelijkheid zal uitoefenen, hoewel de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad wordt vastgesteld, is het toezicht op de instelling of entiteit, en dus de beoordeling of een instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, de verantwoordelijkheid van de nationale bevoegde autoriteit. Daarom is bepaald dat de beoordeling of een instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, wordt uitgevoerd door de ECB voor de belangrijke instellingen en door de betrokken nationale bevoegde autoriteit voor de minder belangrijke instellingen en entiteiten waarvoor de afwikkelingsraad de afwikkelingsregeling vaststelt.

Ten slotte wordt, om de instelling van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme te weerspiegelen, in artikel 31 bepaald dat de NRI’s de afwikkelingsraad moeten raadplegen voordat zij handelen in overeenstemming met artikel 86 van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken, dat bepaalt dat normale insolventieprocedures met betrekking tot instellingen en entiteiten die onder het toepassingsgebied van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken vallen, alleen op initiatief van de afwikkelingsautoriteit worden ingeleid en dat een besluit om een instelling of entiteit aan een normale insolventieprocedure te onderwerpen, alleen met instemming van de afwikkelingsautoriteit wordt genomen.



Uitwisseling van informatie

Er wordt een aantal wijzigingen aangebracht om de toegang tot informatie voor de afwikkelingsraad te vergemakkelijken. De artikelen 30 en 34 worden gewijzigd om te verduidelijken dat de informatie die de afwikkelingsraad bij de ECB kan opvragen, niet alleen betrekking heeft op informatie waarover hij in zijn toezichthoudende functie beschikt, maar ook op informatie die hij in zijn functie als centrale bank heeft verzameld. Ingevolge artikel 8, lid 4 bis, van Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad 20 moet de gemeenschappelijke afwikkelingsraad zorgen voor de fysieke en logische bescherming van vertrouwelijke statistische gegevens en toestemming van de ECB verlangen voor de verdere doorgifte die nodig kan zijn voor de uitvoering van de taken van de afwikkelingsraad.

Er wordt een nieuw artikel 30 bis ingevoerd op grond waarvan de gemeenschappelijke afwikkelingsraad informatie kan verkrijgen die in het bezit is van de bij artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 2015/849 21 ingestelde gecentraliseerde automatische mechanismen en die relevant kan blijken bij de beoordeling van het algemeen belang. De gemeenschappelijke afwikkelingsraad kan alleen informatie vragen over het aantal klanten waarvoor een entiteit de enige of voornaamste bankpartner is. De gemeenschappelijke afwikkelingsraad moet die informatie ontvangen via de autoriteiten of openbare entiteiten die de gecentraliseerde automatische mechanismen beheren, waarbij persoonsgegevens die niet relevant zijn voor de uitvoering van de taken van de gemeenschappelijke afwikkelingsraad worden weggefilterd.

Er worden ook wijzigingen toegevoegd om het Europees Comité voor systeemrisico’s, de Europese toezichthoudende autoriteiten en het depositogarantiestelsel onder het toepassingsgebied van de verplichting tot samenwerking en informatie-uitwisseling met de gemeenschappelijke afwikkelingsraad te brengen, met inbegrip van de mogelijkheid om memoranda van overeenstemming over informatie-uitwisseling met de afwikkelingsraad te sluiten.

Voorts wordt artikel 34 zodanig gewijzigd dat de afwikkelingsraad de procedure en de vorm waarin hij verzoekt om uitwisseling van informatie kan specificeren, en dat het Europees stabiliteitsmechanisme specifiek wordt genoemd als een van de entiteiten waarmee kan worden samengewerkt en informatie kan worden uitgewisseld.

Ten slotte wordt artikel 74 gewijzigd om te voorzien in een vroegtijdige waarschuwing van de afwikkelingsraad aan de ECB en de Commissie wanneer hij voorziet dat het budgettaire vangnet moet worden gebruikt, zodat dit tijdig kan worden geactiveerd.

Openbaarmakingen

De regels van de verordening gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme inzake de bescherming van instellingsspecifieke vertrouwelijke informatie zijn vrij streng en zouden in de toekomst de inspanningen voor meer transparantie in de banksector kunnen belemmeren. Om dit probleem aan te pakken, wordt artikel 88 zodanig gewijzigd dat de afwikkelingsraad informatie openbaar mag maken die niet rechtstreeks is verzameld bij instellingen en entiteiten die onder zijn bevoegdheid vallen, maar die het resultaat is van zijn eigen analyses, beoordelingen en vaststellingen, wanneer dit de bescherming van het algemeen belang op het gebied van financieel, monetair of economisch beleid niet zou ondermijnen en de openbaarmaking een hoger algemeen belang dient.

2023/0111 (COD)

Voorstel voor een

VERORDENING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 wat betreft vroegtijdige-interventiemaatregelen, afwikkelingsvoorwaarden en financiering van afwikkelingsmaatregelen

(Voor de EER relevante tekst)

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, met name artikel 114,

Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

Gezien het advies van de Europese Centrale Bank 22 ,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité 23 ,

Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)Het afwikkelingskader van de Unie voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (“instellingen”) is opgezet in de nasleep van de wereldwijde financiële crisis van 2008-2009 en naar aanleiding van de internationaal onderschreven Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions 24 van de Raad voor financiële stabiliteit. Het afwikkelingskader van de Unie bestaat uit Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad 25 en Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad 26 . Beide handelingen zijn van toepassing op in de Unie gevestigde instellingen en op elke andere entiteit die onder het toepassingsgebied van die richtlijn of die verordening valt (“entiteiten”). Het afwikkelingskader van de Unie is erop gericht het falen van instellingen en entiteiten op ordelijke wijze aan te pakken door de kritieke functies van instellingen en entiteiten in stand te houden en bedreigingen voor de financiële stabiliteit te voorkomen, en tegelijkertijd deposanten en overheidsmiddelen te beschermen. Daarnaast beoogt het afwikkelingskader van de Unie de ontwikkeling van de interne bankenmarkt te bevorderen door een geharmoniseerde regeling in te voeren om grensoverschrijdende crises op gecoördineerde wijze aan te pakken en door problemen in verband met gelijke concurrentievoorwaarden te voorkomen.

(2)Enkele jaren na de uitvoering ervan levert het afwikkelingskader van de Unie in zijn huidige vorm niet de beoogde resultaten op met betrekking tot sommige van deze doelstellingen. Meer in het bijzonder wordt het afwikkelingskader van de Unie weinig gebruikt, ondanks het feit dat instellingen en entiteiten aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt op weg naar afwikkelbaarheid en hiervoor aanzienlijke middelen hebben toegewezen, met name door middel van de opbouw van de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit en de opvulling van afwikkelingsfinancieringsregelingen. Het falen van bepaalde kleinere en middelgrote instellingen en entiteiten wordt in plaats daarvan hoofdzakelijk afgehandeld met gebruik van niet-geharmoniseerde nationale maatregelen. Hiervoor wordt belastinggeld gebruikt, in plaats van afwikkelingsfinancieringsregelingen. Die situatie lijkt het gevolg te zijn van ontoereikende stimulansen. Deze ontoereikende stimulansen vloeien voort uit de wisselwerking tussen het afwikkelingskader van de Unie en de nationale regels, waarbij de brede beoordelingsruimte bij de beoordeling van het openbaar belang niet altijd op een wijze wordt gebruikt waarin tot uiting komt hoe het afwikkelingskader van de Unie moet worden toegepast. Het afwikkelingskader van de Unie werd bovendien weinig gebruikt als gevolg van de risico’s voor deposanten van instellingen met depositofinanciering op het dragen van verliezen om ervoor te zorgen dat deze instellingen toegang hebben tot externe financiering bij afwikkeling, met name bij gebrek aan andere bail-inbare passiva. Ten slotte heeft het feit dat er minder strikte regels zijn voor de toegang tot financiering buiten de afwikkeling dan in de afwikkeling, de toepassing van het afwikkelingskader van de Unie ontmoedigd ten gunste van andere oplossingen, die vaak het gebruik van belastinggeld inhouden in plaats van de eigen middelen van de instelling of entiteit of door de sector gefinancierde vangnetten. Die situatie genereert op haar beurt risico’s van versnippering, risico’s van suboptimale resultaten bij het beheer van het falen van instellingen en entiteiten, met name in het geval van kleinere en middelgrote instellingen en entiteiten, en opportuniteitskosten door ongebruikte financiële middelen. Daarom moet voor een effectievere en coherentere toepassing van het afwikkelingskader van de Unie worden gezorgd en moet worden gewaarborgd dat het kan worden toegepast wanneer dat in het algemeen belang is, ook voor kleinere en middelgrote instellingen die hoofdzakelijk met deposito’s worden gefinancierd en niet over voldoende andere bail-inbare passiva beschikken.

(3)Ingevolge artikel 4 van Verordening (EU) nr. 806/2014 worden lidstaten die een nauwe samenwerking tussen de Europese Centrale Bank (ECB) en de respectieve nationale bevoegde autoriteiten tot stand hebben gebracht, voor de toepassing van die verordening beschouwd als deelnemende lidstaten. Verordening (EU) nr. 806/2014 bevat echter geen details over het proces ter voorbereiding van de start van de nauwe samenwerking bij afwikkelingsgerelateerde taken. Deze details moeten derhalve worden vastgesteld.

(4)De intensiteit en de mate van gedetailleerdheid van de noodzakelijke planningswerkzaamheden voor de afwikkeling met betrekking tot dochterondernemingen die niet als af te wikkelen entiteiten zijn aangemerkt, lopen uiteen naargelang de omvang en het risicoprofiel van de betrokken instellingen en entiteiten, de aanwezigheid van kritieke functies en de groepsafwikkelingsstrategie. De gemeenschappelijke afwikkelingsraad (“de afwikkelingsraad”) moet derhalve met deze factoren rekening kunnen houden bij het vaststellen van de ten aanzien van dergelijke dochterondernemingen te nemen maatregelen en in voorkomend geval een vereenvoudigde aanpak volgen.

(5)Een instelling of entiteit die naar nationaal recht wordt geliquideerd, nadat is vastgesteld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen en de afwikkelingsraad heeft geconcludeerd dat de afwikkeling ervan niet in het algemeen belang is, stevent uiteindelijk af op een terugtrekking uit de markt. Dat houdt in dat een plan voor te nemen maatregelen in geval van falen niet nodig is, ongeacht of de bevoegde autoriteit de vergunning van de betrokken instelling of entiteit reeds heeft ingetrokken. Hetzelfde geldt voor een resterende instelling in afwikkeling na de overdracht van activa, rechten en passiva in het kader van een overdrachtsstrategie. Het is derhalve passend om te specificeren dat de goedkeuring van afwikkelingsplannen in dergelijke situaties niet vereist is.

(6)De afwikkelingsraad kan momenteel bepaalde uitkeringen verbieden wanneer een instelling of entiteit niet voldoet aan het gecombineerde buffervereiste wanneer dit wordt beschouwd als aanvulling op het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (“MREL”). Met het oog op de rechtszekerheid en de afstemming op de bestaande procedures voor de uitvoering van door de afwikkelingsraad genomen besluiten, moeten de rollen van de autoriteiten die betrokken zijn bij het proces voor het verbieden van uitkeringen echter duidelijker worden gespecificeerd. Daarom is het passend te bepalen dat de afwikkelingsraad een instructie om dergelijke uitkeringen te verbieden, moet richten aan de nationale afwikkelingsautoriteit, die het besluit van de afwikkelingsraad moet uitvoeren. Bovendien kan een instelling of entiteit in bepaalde situaties op een andere basis aan het MREL moeten voldoen dan de basis waarop die instelling of entiteit aan het gecombineerde buffervereiste moet voldoen. Die situatie schept onzekerheden met betrekking tot de voorwaarden voor de uitoefening van de bevoegdheden van de afwikkelingsraad om uitkeringen te verbieden en voor de berekening van het maximaal uitkeerbare bedrag in verband met het MREL. Daarom moet worden bepaald dat de afwikkelingsraad in die gevallen de nationale afwikkelingsautoriteiten moet opdragen bepaalde uitkeringen te verbieden op basis van de raming van het gecombineerde buffervereiste dat voortvloeit uit Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1118 van de Commissie 27 . Met het oog op transparantie en rechtszekerheid moet de afwikkelingsraad het geraamde gecombineerde buffervereiste meedelen aan de instelling of entiteit, die dat geraamde gecombineerde buffervereiste vervolgens openbaar moet maken.

(7)In Richtlijn 2014/59/EU en Verordening (EU) nr. 575/2013 zijn door afwikkelingsautoriteiten uit te oefenen bevoegdheden vastgelegd, waarvan sommige niet in Verordening (EU) nr. 806/2014 zijn opgenomen. In het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme kan dit leiden tot onzekerheid over de vraag wie die bevoegdheden moet uitoefenen en onder welke voorwaarden dat moet gebeuren. Het is derhalve noodzakelijk te specificeren hoe de nationale afwikkelingsautoriteiten bepaalde bevoegdheden moeten uitoefenen die alleen in Richtlijn 2014/59/EU zijn vastgelegd met betrekking tot entiteiten en groepen die onder de directe verantwoordelijkheid van de afwikkelingsraad vallen. In die gevallen moet de afwikkelingsraad, wanneer hij dat nodig acht, de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen opdragen die bevoegdheden uit te oefenen. De afwikkelingsraad moet met name de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen opdragen van een instelling of entiteit te verlangen dat zij gedetailleerde gegevens bijhoudt van de financiële contracten waarbij de instelling of entiteit partij is, of de bevoegdheid toe te passen om sommige financiële verplichtingen op grond van artikel 33 bis van Richtlijn 2014/59/EU op te schorten. Aangezien de in Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad 28 neergelegde machtigingen voor de verlaging van in aanmerking komende passiva-instrumenten, die ook van toepassing is op instellingen en entiteiten en aan het MREL onderworpen passiva, niet de toepassing van nationale wetgeving vereisen, moet de afwikkelingsraad deze machtigingen rechtstreeks aan instellingen of entiteiten kunnen verlenen, zonder dat hij de nationale afwikkelingsautoriteiten hoeft op te dragen die bevoegdheid uit te oefenen.

(8)Bij Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad 29 , Verordening (EU) 2019/877 van het Europees Parlement en de Raad 30 en Richtlijn (EU) 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad 31 zijn de internationale nadere kenmerken van de totale verliesabsorptiecapaciteit (“total loss-absorbing capacity” — TLAC) (hierna genoemd “de TLAC-norm”), die op 9 november 2015 door de Raad voor financiële stabiliteit is gepubliceerd, voor mondiaal systeemrelevante banken, in het Unierecht aangeduid als mondiaal systeemrelevante instellingen (MSI’s), in het Unierecht uitgevoerd. Bij Verordening (EU) 2019/877 en Richtlijn (EU) 2019/879 is ook het MREL in Richtlijn 2014/59/EU en in Verordening (EU) nr. 806/2014 gewijzigd. Het is noodzakelijk om de bepalingen in Verordening (EU) nr. 806/2014 betreffende het MREL in overeenstemming te brengen met de uitvoering van de TLAC-norm voor MSI’s met betrekking tot bepaalde passiva die kunnen worden gebruikt om te voldoen aan het deel van het MREL dat moet worden voldaan met eigen vermogen en andere achtergestelde passiva. Met name passiva met dezelfde rang als bepaalde uitgesloten passiva moeten in de eigen middelen en achtergestelde in aanmerking komende instrumenten van af te wikkelen entiteiten worden opgenomen wanneer het bedrag van die uitgesloten passiva op de balans van de af te wikkelen entiteit niet hoger is dan 5 % van het bedrag van de eigen middelen en in aanmerking komende passiva van de af te wikkelen entiteit en uit die opneming geen risico’s voortvloeien die verband houden met het beginsel dat geen enkele crediteur slechter af mag zijn.

(9)De regels voor het bepalen van het MREL zijn hoofdzakelijk gericht op de vaststelling van het passende niveau voor het MREL, waarbij het instrument van bail-in als voorkeursstrategie voor de afwikkeling wordt beschouwd. Verordening (EU) nr. 806/2014 staat de afwikkelingsraad echter toe andere afwikkelingsinstrumenten te gebruiken, namelijk die welke berusten op de overdracht van de onderneming van de instelling in afwikkeling aan een particuliere koper of aan een overbruggingsinstelling. Daarom moet worden gespecificeerd dat, indien het afwikkelingsplan voorziet in het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming of van het instrument van de overbruggingsinstelling en het verlaten van de markt door de af te wikkelen entiteit, de afwikkelingsraad het niveau van het MREL voor de betrokken af te wikkelen entiteit moet bepalen op basis van de specifieke kenmerken van deze afwikkelingsinstrumenten en van de verschillende verliesabsorberende en herkapitalisatiebehoeften die deze instrumenten met zich meebrengen.

(10)Het niveau van het MREL voor af te wikkelen entiteiten is de som van het bedrag van de in afwikkeling verwachte verliezen en het herkapitalisatiebedrag waarmee de af te wikkelen entiteit aan haar vergunningsvoorwaarden kan blijven voldoen en haar activiteiten gedurende een passende periode kan voortzetten. Bepaalde voorkeursafwikkelingsstrategieën omvatten de overdracht van activa, rechten en verplichtingen aan een ontvanger en een terugtrekking uit de markt, met name het instrument van verkoop van de onderneming. In die gevallen zijn de met de herkapitalisatiecomponent nagestreefde doelstellingen wellicht niet in dezelfde mate van toepassing als in het geval van een open-bank bail-in-strategie, omdat de afwikkelingsraad niet verplicht zal zijn ervoor te zorgen dat de af te wikkelen entiteit na een afwikkelingsmaatregel opnieuw aan haar eigenvermogensvereisten voldoet. Niettemin wordt verwacht dat de verliezen in dergelijke gevallen groter zullen zijn dan de eigenvermogensvereisten van de af te wikkelen entiteit. Daarom is het passend te bepalen dat het niveau van het MREL van deze af te wikkelen entiteiten een herkapitalisatiebedrag blijft omvatten dat wordt aangepast op een wijze die evenredig is aan de afwikkelingsstrategie.

(11)Wanneer de afwikkelingsstrategie voorziet in het gebruik van andere afwikkelingsinstrumenten dan bail-in, zal de herkapitalisatiebehoefte van de betrokken entiteit na afwikkeling doorgaans kleiner zijn dan in het geval van een open-bank bail-in. Bij de kalibratie van het MREL in een dergelijk geval moet met dat aspect rekening worden gehouden bij de raming van het herkapitalisatievereiste. Daarom moet de afwikkelingsraad bij het aanpassen van het niveau van het MREL voor af te wikkelen entiteiten waarvan het afwikkelingsplan voorziet in het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling en het verlaten van de markt, rekening houden met de kenmerken van die instrumenten, waaronder de verwachte omvang van de overdracht aan de particuliere koper of aan de overbruggingsinstelling, de soorten instrumenten die moeten worden overgedragen, de verwachte waarde en verhandelbaarheid van die instrumenten, en de opzet van de afwikkelingsstrategie waaraan de voorkeur wordt gegeven, met inbegrip van het aanvullende gebruik van het instrument van afsplitsing van activa. Aangezien de afwikkelingsautoriteit per geval een besluit moet nemen over een eventueel gebruik in afwikkeling van middelen van het depositogarantiestelsel en een dergelijk besluit niet vooraf met zekerheid kan worden aangenomen, mag de afwikkelingsraad de potentiële bijdrage van het depositogarantiestelsel (in afwikkeling) niet in aanmerking nemen bij het kalibreren van de hoogte van het MREL.

(12)Er moet worden gezorgd voor gelijke stimulansen om voldoende MREL op te bouwen voor instellingen en entiteiten die zowel in als buiten afwikkeling aan overdrachtsstrategieën zouden worden onderworpen. Bij de vaststelling van de hoogte van het MREL voor instellingen en entiteiten die aan maatregelen in het kader van nationale insolventieprocedures uit hoofde van artikel 11, lid 5, van Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad 32 kunnen worden onderworpen, moeten derhalve dezelfde regels worden gevolgd als die welke gelden voor de vaststelling van het MREL voor af te wikkelen entiteiten waarvan de preferente afwikkelingsstrategie voorziet in de verkoop van de onderneming of de overdracht aan een overbruggingsinstelling die leidt tot het verlaten van de markt.

(13)Krachtens artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad 33 is de ECB bevoegd toezichthoudende taken uit te voeren met betrekking tot vroegtijdige interventie. Het is noodzakelijk de risico’s te beperken die voortvloeien uit de uiteenlopende omzetting in nationaal recht van de vroegtijdige-interventiemaatregelen in Richtlijn 2014/59/EU en de effectieve en consistente toepassing door de ECB van haar bevoegdheden om vroegtijdige-interventiemaatregelen te nemen, te vergemakkelijken. Deze vroegtijdige-interventiemaatregelen zijn in het leven geroepen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen de verslechtering van de financiële en economische situatie van een instelling of entiteit te verhelpen en het risico en de gevolgen van een eventuele afwikkeling zoveel mogelijk te beperken. Wegens een gebrek aan zekerheid over de voorwaarden voor de toepassing van die vroegtijdige-interventiemaatregelen en gedeeltelijke overlappingen met toezichtmaatregelen zijn vroegtijdige-interventiemaatregelen echter zelden gebruikt. De bepalingen van Richtlijn 2014/59/EU betreffende vroegtijdige-interventiemaatregelen moeten derhalve worden weerspiegeld in Verordening (EU) nr. 806/2014, waardoor één enkel en rechtstreeks toepasselijk rechtsinstrument voor de ECB wordt gewaarborgd, en de voorwaarden voor de toepassing van die vroegtijdige-interventiemaatregelen moeten worden vereenvoudigd en nader worden gespecificeerd. Om onzekerheden weg te nemen over de voorwaarden en het tijdschema voor de afzetting van het leidinggevend orgaan en de benoeming van tijdelijke bewindvoerders, moeten deze maatregelen uitdrukkelijk als vroegtijdige-interventiemaatregelen worden aangemerkt en moet de toepassing ervan aan dezelfde voorwaarden worden onderworpen. Tegelijkertijd moet van de ECB worden verlangd dat zij met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel de passende maatregelen kiest om een specifieke situatie aan te pakken. Om de ECB in staat te stellen rekening te houden met reputatierisico’s of risico’s in verband met het witwassen van geld of informatie- en communicatietechnologie, moet de ECB de voorwaarden voor de toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen niet alleen beoordelen op basis van kwantitatieve indicatoren, waaronder kapitaal- of liquiditeitsvereisten, niveau van hefboomwerking, niet-rendabele leningen of concentratie van blootstellingen, maar ook op basis van kwalitatieve voorwaarden.

(14)De afwikkelingsraad moet zich kunnen voorbereiden op de mogelijke afwikkeling van een instelling of entiteit. De ECB of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit moet de afwikkelingsraad derhalve tijdig op de hoogte stellen van de verslechtering van de financiële situatie van een instelling of entiteit, en de afwikkelingsraad moet over de nodige bevoegdheden beschikken voor de uitvoering van voorbereidende maatregelen. Belangrijk is dat, om de afwikkelingsraad in staat te stellen zo snel mogelijk te reageren op een verslechtering van de situatie van een instelling of entiteit, de voorafgaande toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen voor de afwikkelingsraad geen voorwaarde mag zijn om regelingen te treffen voor de verkoop van de instelling of entiteit of om informatie op te vragen om het afwikkelingsplan te actualiseren en de waardering voor te bereiden. Om een consistente, gecoördineerde, effectieve en tijdige reactie op de verslechtering van de financiële situatie van een instelling of entiteit te waarborgen en een goede voorbereiding op een eventuele afwikkeling te treffen, is het noodzakelijk de interactie en coördinatie tussen de ECB, de nationale bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsraad te versterken. Zodra een instelling of entiteit voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van vroegtijdige-interventiemaatregelen, moeten de ECB, de nationale bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsraad hun informatie-uitwisseling, met inbegrip van voorlopige informatie, opvoeren en gezamenlijk toezicht houden op de financiële situatie van de instelling of entiteit.

(15)Het is noodzakelijk te zorgen voor tijdige actie en vroegtijdige coördinatie tussen de afwikkelingsraad en de ECB, of de betrokken nationale bevoegde autoriteit, met betrekking tot minder belangrijke grensoverschrijdende groepen wanneer een instelling of entiteit nog steeds een “going concern” is, maar er een materieel risico bestaat dat die instelling of entiteit faalt. De ECB of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit moet de afwikkelingsraad derhalve zo vroeg mogelijk van een dergelijk risico in kennis te stellen. Die kennisgeving moet de redenen voor de beoordeling van de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit bevatten, alsmede een overzicht van de alternatieve maatregelen van de particuliere sector, toezichtmaatregelen of vroegtijdige-interventiemaatregelen die beschikbaar zijn om het falen van de instelling of entiteit binnen een redelijk tijdsbestek te voorkomen. Een dergelijke vroegtijdige kennisgeving mag geen afbreuk doen aan de procedures om te bepalen of aan de afwikkelingsvoorwaarden is voldaan. De voorafgaande kennisgeving door de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit aan de afwikkelingsraad van een materieel risico dat een instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen, mag geen voorwaarde zijn voor een latere vaststelling dat een instelling of entiteit daadwerkelijk faalt of waarschijnlijk zal falen. Indien in een later stadium wordt geoordeeld dat de instelling of entiteit faalt of waarschijnlijk zal falen en er geen alternatieve oplossingen zijn om een dergelijk falen binnen een redelijk tijdsbestek te voorkomen, moet de afwikkelingsraad bovendien een besluit nemen over het nemen van afwikkelingsmaatregelen. In een dergelijk geval kan de tijdigheid van het besluit om afwikkelingsmaatregelen op een instelling of entiteit toe te passen van fundamenteel belang zijn voor de succesvolle uitvoering van de afwikkelingsstrategie, met name omdat een vroegere interventie in de instelling of entiteit kan bijdragen tot het garanderen van voldoende verliesabsorptiecapaciteit en liquiditeit om die strategie uit te voeren. Het is derhalve aangewezen dat de afwikkelingsraad in nauwe samenwerking met de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit kan beoordelen wat een redelijk tijdsbestek is om alternatieve maatregelen uit te voeren om het falen van de instelling of entiteit te voorkomen. Om een tijdig resultaat te verzekeren en de afwikkelingsraad in staat te stellen zich naar behoren voor te bereiden op de mogelijke afwikkeling van de instelling of entiteit, moeten de afwikkelingsraad en de ECB, of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit, regelmatig bijeenkomen, en moet de afwikkelingsraad een besluit nemen over de frequentie van die bijeenkomsten, rekening houdend met de omstandigheden van het geval.

(16)Om materiële inbreuken op de prudentiële voorschriften te dekken, moeten de voorwaarden om te bepalen of moederondernemingen, met inbegrip van holdings, falen of waarschijnlijk zullen falen, nader worden gespecificeerd. Een inbreuk op deze vereisten door een moederonderneming moet materieel zijn wanneer de aard en de omvang van deze inbreuk vergelijkbaar is met een inbreuk die, indien deze door een kredietinstelling was begaan, de intrekking van de vergunning door de bevoegde autoriteit overeenkomstig artikel 18 van Richtlijn 2013/36/EU zou hebben gerechtvaardigd.

(17)Het afwikkelingskader is bedoeld om te worden toegepast op potentieel elke instelling of entiteit, ongeacht haar omvang en bedrijfsmodel, indien de krachtens het nationale recht beschikbare instrumenten niet volstaan om het falen ervan te beheren. Om een dergelijk resultaat te waarborgen, moeten de criteria voor de toepassing van de beoordeling van het algemeen belang op een falende instelling of entiteit worden gespecificeerd.

(18)Bij de beoordeling of de afwikkeling van een instelling of entiteit in het algemeen belang is, moet rekening worden gehouden met de overweging dat deposanten beter beschermd zijn wanneer de middelen van het depositogarantiestelsel efficiënter worden gebruikt en de verliezen voor die middelen tot een minimum worden beperkt. Daarom moet er bij de beoordeling van het algemeen belang van worden uitgegaan dat de afwikkelingsdoelstelling van bescherming van deposanten beter wordt bereikt bij afwikkeling indien de keuze voor insolventie duurder zou zijn voor het depositogarantiestelsel.

(19)Bij de beoordeling of de afwikkeling van een instelling of entiteit in het algemeen belang is, moet ook, voor zover mogelijk, rekening worden gehouden met het verschil tussen, enerzijds, financiering via door de sector gefinancierde vangnetten (afwikkelingsfinancieringsregelingen of depositogarantiestelsels) en, anderzijds, financiering door de lidstaten met belastinggeld. Bij financiering door de lidstaten is er een groter risico op moreel risico en een geringere stimulans tot marktdiscipline. Bij de beoordeling van de doelstelling om de afhankelijkheid van buitengewone openbare financiële steun tot een minimum te beperken, moet de afwikkelingsraad derhalve financiering via de afwikkelingsfinancieringsregelingen of het depositogarantiestelsel verkiezen boven financiering via een gelijk bedrag aan middelen uit de begroting van de lidstaten.

(20)Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsdoelstellingen op de meest doeltreffende wijze worden verwezenlijkt, mag de uitkomst van de beoordeling van het algemeen belang alleen negatief zijn wanneer de liquidatie van de falende instelling of entiteit volgens een normale insolventieprocedure de afwikkelingsdoelstellingen doeltreffender en niet alleen in dezelfde mate als afwikkeling zou verwezenlijken.

(21)In het licht van de ervaring die is opgedaan bij de uitvoering van Richtlijn 2014/59/EU, Verordening (EU) nr. 806/2014 en Richtlijn 2014/49/EU moeten de voorwaarden waaronder preventieve maatregelen die als buitengewone openbare financiële steun kunnen worden aangemerkt, bij wijze van uitzondering kunnen worden verleend, nader worden gespecificeerd. Om concurrentieverstoringen als gevolg van verschillen in de aard van depositogarantiestelsels in de Unie zoveel mogelijk te beperken, moeten interventies van dergelijke stelsels in het kader van preventieve maatregelen die voldoen aan de vereisten van Richtlijn 2014/49/EU en die als buitengewone openbare financiële steun worden aangemerkt, bij wijze van uitzondering worden toegestaan wanneer de begunstigde instelling of entiteit aan geen van de voorwaarden voldoet om als falend of waarschijnlijk falend te worden beschouwd. Er moet voor worden gezorgd dat er tijdig preventieve maatregelen worden genomen. De ECB baseert haar overweging dat een instelling of entiteit solvabel is, met het oog op preventieve herkapitalisatie, momenteel op een toekomstgerichte beoordeling voor de volgende twaalf maanden of de instelling of entiteit kan voldoen aan de eigenvermogensvereisten van Verordening (EU) nr. 575/2013 of van Verordening (EU) 2019/2033, en aan het aanvullende eigenvermogensvereiste van Richtlijn 2013/36/EU of van Richtlijn (EU) 2019/2034. Die praktijk moet worden vastgelegd in Verordening (EU) nr. 806/2014. Bovendien kunnen maatregelen ter ondersteuning van probleemactiva, zoals vehikels voor activabeheer of garantieregelingen voor activa, doeltreffend en efficiënt blijken om de oorzaken van mogelijke financiële moeilijkheden van instellingen en entiteiten aan te pakken en hun falen te voorkomen, en kunnen zij derhalve relevante preventieve maatregelen vormen. Daarom moet worden gespecificeerd dat deze preventieve maatregelen de vorm kunnen aannemen van maatregelen voor probleemactiva.

(22)Om de marktdiscipline te handhaven, de overheidsmiddelen te beschermen en concurrentieverstoringen te voorkomen, moeten preventieve maatregelen de uitzondering blijven en alleen worden toegepast om ernstige verstoringen van de markt aan te pakken of om de financiële stabiliteit te vrijwaren. Bovendien mogen preventieve maatregelen niet worden gebruikt om geleden of te verwachten verliezen aan te pakken. Het meest betrouwbare instrument om geleden of waarschijnlijk geleden verliezen vast te stellen, is een beoordeling van de kwaliteit van de activa door de ECB, de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit, “EBA”), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad 34 , of de nationale bevoegde autoriteiten. De ECB en de nationale bevoegde autoriteiten moeten een dergelijke evaluatie gebruiken om geleden of waarschijnlijk te lijden verliezen vast te stellen, indien een dergelijke evaluatie binnen een redelijk tijdsbestek kan worden uitgevoerd. Indien dat niet mogelijk is, moeten de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten de geleden of waarschijnlijk te lijden verliezen op de meest betrouwbare wijze vaststellen onder de heersende omstandigheden, in voorkomend geval op basis van inspecties ter plaatse.

(23)Preventieve herkapitalisatie is gericht op de ondersteuning van levensvatbare instellingen en entiteiten waarvan is vastgesteld dat zij in de nabije toekomst te maken zullen hebben met tijdelijke moeilijkheden, om te voorkomen dat hun situatie verder verslechtert. Om te voorkomen dat overheidssubsidies worden verleend aan ondernemingen die reeds onrendabel zijn wanneer de steun wordt verleend, mogen de preventieve maatregelen die in de vorm van de verwerving van eigenvermogensinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten of via maatregelen voor probleemactiva worden verleend, niet hoger zijn dan het bedrag dat nodig is om de kapitaaltekorten te dekken die in het ongunstige scenario van een stresstest of een gelijkwaardige exercitie zijn vastgesteld. Om ervoor te zorgen dat de overheidsfinanciering uiteindelijk wordt stopgezet, moeten die preventieve maatregelen ook in de tijd beperkt zijn en een duidelijk tijdschema bevatten voor de beëindiging ervan (exitstrategie). Eeuwigdurende instrumenten, waaronder tier 1-kernkapitaal, mogen slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden gebruikt en aan bepaalde kwantitatieve beperkingen worden onderworpen omdat zij door hun aard niet geschikt zijn om aan de voorwaarde van tijdelijkheid te voldoen.

(24)Preventieve maatregelen moeten beperkt blijven tot het bedrag dat de instelling of entiteit nodig heeft om haar solvabiliteit te handhaven in geval van een ongunstig scenario, zoals bepaald in een stresstest of een gelijkwaardige oefening. In het geval van preventieve maatregelen in de vorm van maatregelen voor probleemactiva moet de ontvangende instelling of entiteit dat bedrag kunnen gebruiken om verliezen op de overgedragen activa te dekken of in combinatie met een verwerving van kapitaalinstrumenten, mits het totale bedrag van het vastgestelde tekort niet wordt overschreden. Ook moet ervoor worden gezorgd dat dergelijke preventieve maatregelen in de vorm van maatregelen voor probleemactiva in overeenstemming zijn met de bestaande staatssteunregels en beste praktijken, dat zij de levensvatbaarheid van de instelling of entiteit op lange termijn herstellen, dat de staatssteun tot het noodzakelijke minimum beperkt blijft en dat concurrentieverstoringen worden vermeden. Om die redenen moeten de betrokken autoriteiten in geval van preventieve maatregelen in de vorm van maatregelen voor probleemactiva rekening houden met de specifieke richtsnoeren, waaronder de AMC-blauwdruk 35 en de mededeling Aanpak van niet-renderende leningen 36 . Ook voor deze preventieve maatregelen in de vorm van maatregelen voor probleemactiva moet altijd de dwingende voorwaarde van tijdelijkheid gelden. Verwacht wordt dat overheidsgaranties die voor een bepaalde periode worden verleend met betrekking tot de probleemactiva van de betrokken instelling of entiteit, een betere naleving van de voorwaarde van tijdelijkheid garanderen dan overdrachten van dergelijke activa aan een door de overheid gesteunde entiteit. Om ervoor te zorgen dat instellingen en entiteiten die ondanks de ontvangen steun niet levensvatbaar blijken te zijn, zich terugtrekken uit de markt, moet worden bepaald dat indien de betrokken instelling of entiteit niet voldoet aan de voorwaarden van de steunmaatregelen die bij de toekenning van die maatregelen zijn vastgesteld, de instelling of entiteit als falend of waarschijnlijk falend wordt beschouwd.

(25)Het is van belang dat de afwikkelingsraad snel en tijdig maatregelen neemt wanneer het gaat om de toekenning van staatssteun of steun uit het Fonds. Daarom moet de afwikkelingsraad de betrokken afwikkelingsregeling kunnen aannemen voordat de Commissie heeft beoordeeld of deze steun verenigbaar is met de interne markt. Om de goede werking van de interne markt in een dergelijk scenario te garanderen, moeten afwikkelingsregelingen die de verlening van staatssteun of steun uit het Fonds inhouden, echter uiteindelijk onderworpen blijven aan de goedkeuring van de Commissie. Om de Commissie in staat te stellen zo spoedig mogelijk te beoordelen of de steun uit het Fonds verenigbaar is met de interne markt, en om een vlotte informatiestroom te waarborgen, moet ook worden bepaald dat de afwikkelingsraad en de Commissie onverwijld alle nodige informatie over het mogelijke gebruik van de steun uit het Fonds moeten uitwisselen en moeten specifieke regels worden vastgesteld over wanneer de afwikkelingsraad de informatie aan de Commissie moet verstrekken en welke informatie hij moet verstrekken, om de Commissie in staat te stellen de verenigbaarheid van de steun uit het Fonds te beoordelen.

(26)De procedure voor de afwikkeling en de procedure voor het besluit tot toepassing van de bevoegdheden tot afschrijving en omzetting zijn vergelijkbaar. Het is derhalve aangewezen de respectieve taken van de afwikkelingsraad en van hetzij de ECB, hetzij de nationale bevoegde autoriteit, naargelang het geval, op elkaar af te stemmen wanneer zij, enerzijds, beoordelen of de voorwaarden voor de toepassing van de bevoegdheden tot afschrijving en omzetting aanwezig zijn en, anderzijds, wanneer zij de voorwaarden voor de aanneming van een afwikkelingsregeling beoordelen.

(27)Het is mogelijk dat een afwikkelingsmaatregel moet worden toegepast op een af te wikkelen entiteit die aan het hoofd van een af te wikkelen groep staat, terwijl bevoegdheden tot afschrijving en omzetting moeten worden toegepast op een andere entiteit van dezelfde groep. Onderlinge afhankelijkheden tussen dergelijke entiteiten, waaronder het bestaan van geconsolideerde kapitaalvereisten die moeten worden hersteld en de noodzaak om mechanismen voor verliesopname en kapitaalafname in werking te stellen, kunnen het moeilijk maken om de verliesabsorptie en de herkapitalisatiebehoeften voor elke entiteit afzonderlijk te beoordelen, en dus om de noodzakelijke bedragen te bepalen die voor elke entiteit moeten worden afgeschreven en omgezet. De procedure voor de toepassing van de bevoegdheid tot afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva in die situaties moet derhalve worden gespecificeerd, waarbij de afwikkelingsraad rekening moet houden met dergelijke onderlinge afhankelijkheden. Wanneer een entiteit aan de voorwaarden voor de toepassing van de bevoegdheden tot afschrijving en omzetting voldoet en een andere entiteit binnen dezelfde groep tegelijkertijd aan de afwikkelingsvoorwaarden voldoet, moet de afwikkelingsraad daartoe een afwikkelingsregeling vaststellen die op beide entiteiten betrekking heeft.

(28)Om de rechtszekerheid te vergroten, en gezien de mogelijke relevantie van passiva die kunnen voortvloeien uit toekomstige onzekere gebeurtenissen, waaronder de uitkomst van rechtszaken die op het moment van afwikkeling aanhangig zijn, moet worden bepaald welke behandeling deze passiva voor de toepassing van het instrument van bail-in moeten krijgen. De leidende beginselen in dat verband moeten die zijn welke zijn vervat in de boekhoudregels, en met name de boekhoudregels die zijn vastgelegd in de International Accounting Standard 37 zoals aangenomen bij Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie 37 . Op grond daarvan moeten de afwikkelingsautoriteiten een onderscheid maken tussen voorzieningen en voorwaardelijke verplichtingen. Voorzieningen zijn verplichtingen die verband houden met een waarschijnlijke uitstroom van middelen en die op betrouwbare wijze kunnen worden geraamd. Voorwaardelijke verplichtingen worden niet opgenomen als boekhoudkundige verplichtingen omdat zij betrekking hebben op een verplichting die op het tijdstip van de raming niet als waarschijnlijk kan worden beschouwd of niet op betrouwbare wijze kan worden geraamd.

(29)Aangezien voorzieningen boekhoudkundige verplichtingen zijn, moet worden gespecificeerd dat deze voorzieningen op dezelfde wijze moeten worden behandeld als andere verplichtingen. Dergelijke bepalingen moeten bail-inbaar zijn, tenzij zij voldoen aan een van de specifieke criteria om van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in te worden uitgesloten. Gezien de potentiële relevantie van deze voorzieningen bij afwikkeling en om zekerheid te bieden bij de toepassing van het instrument van bail-in, moet worden gespecificeerd dat de voorzieningen deel uitmaken van de bail-inbare passiva en dat bijgevolg het instrument van bail-in erop van toepassing is.

(30)Volgens de boekhoudkundige beginselen kunnen voorwaardelijke verplichtingen niet als verplichtingen worden erkend en mogen zij derhalve niet bail-inbaar zijn. Er moet echter voor worden gezorgd dat een voorwaardelijke verplichting die zou voortvloeien uit een gebeurtenis die onwaarschijnlijk is of op het moment van afwikkeling niet betrouwbaar kan worden ingeschat, geen afbreuk doet aan de doeltreffendheid van de afwikkelingsstrategie en met name van het instrument van bail-in. Om dat doel te bereiken moet de schatter, als onderdeel van de waardering ten behoeve van de afwikkeling, de voorwaardelijke verplichtingen beoordelen die zijn opgenomen in de balans van de instelling of entiteit in afwikkeling en de potentiële waarde van die verplichtingen naar diens beste vermogen kwantificeren. Om ervoor te zorgen dat de instelling of entiteit na het afwikkelingsproces gedurende een passende periode voldoende marktvertrouwen kan genieten, moet de schatter met die potentiële waarde rekening houden bij de vaststelling van het bedrag waarmee de bail-inbare passiva moeten worden afgeschreven of geconverteerd om de kapitaalratio’s van de instelling in afwikkeling te herstellen. De afwikkelingsautoriteit moet met name haar omzettingsbevoegdheden toepassen op bail-inbare passiva voor zover dat nodig is om ervoor te zorgen dat de herkapitalisatie van de instelling in afwikkeling voldoende is om potentiële verliezen te dekken die kunnen worden veroorzaakt door een verplichting die door een onwaarschijnlijke gebeurtenis kan ontstaan. Bij de beoordeling van het af te schrijven of om te zetten bedrag moet de afwikkelingsautoriteit het effect van het potentiële verlies op de instelling in afwikkeling zorgvuldig afwegen op basis van een aantal factoren, waaronder de waarschijnlijkheid dat de gebeurtenis zich voordoet, het tijdsbestek waarbinnen dat gebeurt en het bedrag van de voorwaardelijke verplichting.

(31)In bepaalde omstandigheden kan de afwikkelingsraad, nadat het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds een bijdrage van ten hoogste 5 % van de totale passiva van de instelling of entiteit inclusief eigen vermogen heeft geleverd, gebruik maken van aanvullende financieringsbronnen om hun afwikkelingsmaatregel verder te ondersteunen. Er moet duidelijker worden aangegeven in welke omstandigheden het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds verdere steun kan verlenen wanneer alle passiva met een lagere prioriteitsrangorde dan deposito’s die niet verplicht of vrijwillig van bail-in zijn uitgesloten, volledig zijn afgeschreven of omgezet.

(32)Het succes van de afwikkeling hangt af van de tijdige toegang van de afwikkelingsraad tot relevante informatie van de instellingen en entiteiten die onder de verantwoordelijkheid van de afwikkelingsraad vallen en van overheidsinstellingen en -autoriteiten. In die context moet de afwikkelingsraad toegang hebben tot informatie van statistische aard die de ECB in het kader van haar centralebankfunctie heeft verzameld, naast de informatie waarover de ECB als toezichthouder in het kader van Verordening (EU) nr. 1024/2013 beschikt. Uit hoofde van Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad 38 moet de afwikkelingsraad de fysieke en logische bescherming van vertrouwelijke statistische gegevens verzekeren en moet hij toestemming aan de ECB te vragen voor de verdere overmaking die noodzakelijk kan zijn voor de uitvoering van de taken van de afwikkelingsraad. Aangezien informatie met betrekking tot het aantal klanten waarvoor een instelling of entiteit de enige of voornaamste bankpartner is, die wordt bijgehouden door de gecentraliseerde automatische mechanismen die zijn opgezet krachtens Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad 39 , nodig kan zijn om de beoordeling van het algemeen belang uit te voeren, moet de afwikkelingsraad die informatie per geval kunnen ontvangen. Het precieze tijdstip van indirecte toegang tot informatie door de afwikkelingsraad moet ook worden gespecificeerd. Met name wanneer de relevante informatie beschikbaar is voor een instelling of autoriteit die verplicht is met de afwikkelingsraad samen te werken wanneer de afwikkelingsraad om informatie verzoekt, moet deze instelling of autoriteit die informatie aan de afwikkelingsraad verstrekken. Indien de informatie op dat moment niet beschikbaar is, ongeacht de reden voor deze onbeschikbaarheid, moet de afwikkelingsraad deze informatie kunnen verkrijgen van de natuurlijke of rechtspersoon die over deze informatie beschikt via de nationale afwikkelingsautoriteiten of rechtstreeks, na deze nationale afwikkelingsautoriteiten daarvan in kennis te hebben gesteld. De afwikkelingsraad moet ook kunnen bepalen volgens welke procedure en in welke vorm hij informatie van financiële entiteiten moet ontvangen om ervoor te zorgen dat die informatie het best aan zijn behoeften voldoet, met inbegrip van virtuele dataruimten. Om een zo breed mogelijke samenwerking te waarborgen met alle entiteiten die over gegevens kunnen beschikken die relevant zijn voor de afwikkelingsraad en die nodig zijn voor de uitvoering van de aan de afwikkelingsraad opgedragen taken, en om dubbele verzoeken aan instellingen en entiteiten te vermijden, moeten de openbare instellingen en autoriteiten waarmee de afwikkelingsraad moet kunnen samenwerken, de beschikbaarheid van informatie controleren en informatie uitwisselen, bovendien de leden van het Europees Stelsel van centrale banken, de betrokken depositogarantiestelsels, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de Europese toezichthoudende autoriteiten en het Europees stabiliteitsmechanisme omvatten. Ten slotte moet de afwikkelingsraad, om te zorgen voor een tijdige interventie van financiële regelingen die voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds zijn aangegaan in geval van nood, de Commissie en de ECB in kennis stellen zodra hij van oordeel is dat het nodig kan zijn dergelijke financiële regelingen te activeren, en de Commissie en de ECB alle informatie verstrekken die nodig is voor de uitvoering van hun taken met betrekking tot dergelijke financiële regelingen.

(33)Artikel 86, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU bepaalt dat normale insolventieprocedures met betrekking tot onder die richtlijn vallende instellingen en entiteiten slechts op initiatief van de afwikkelingsautoriteit worden ingeleid en dat een besluit tot plaatsing van een instelling of entiteit in een normale insolventieprocedure slechts met instemming van de afwikkelingsautoriteit wordt genomen. Die bepaling is niet terug te vinden in Verordening (EU) nr. 806/2014. In overeenstemming met de in Verordening (EU) nr. 806/2014 gespecificeerde taakverdeling moeten de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsraad raadplegen voordat zij overeenkomstig artikel 86, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU optreden voor instellingen en entiteiten die onder de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de afwikkelingsraad vallen.

(34)De selectiecriteria voor de functie van vicevoorzitter van de afwikkelingsraad zijn dezelfde als die voor de selectie van de voorzitter en de andere voltijdse leden van de afwikkelingsraad. Het is derhalve passend ook aan de vicevoorzitter van de afwikkelingsraad dezelfde stemrechten toe te kennen als aan de voorzitter en de voltijdse leden van de afwikkelingsraad.

(35)Met het oog op de institutionele continuïteit en de opbouw van institutionele deskundigheid moeten de voorzitter, de vicevoorzitter en de andere voltijdse leden van de afwikkelingsraad twee opeenvolgende ambtstermijnen in hun respectieve functies kunnen vervullen. Hun ambtstermijn moet derhalve met vijf jaar kunnen worden verlengd op basis van een evaluatie door de Commissie van de uitvoering van hun taken tijdens de eerste ambtstermijn.

(36)Om de afwikkelingsraad in staat te stellen het voorontwerp van begroting in zijn plenaire vergadering vooraf te beoordelen voordat de voorzitter het definitieve ontwerp indient, moet de termijn waarbinnen de voorzitter een eerste voorstel voor de jaarlijkse begroting van de afwikkelingsraad kan indienen, worden verlengd.

(37)Na de initiële opbouwperiode van het in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 bedoelde gemeenschappelijk afwikkelingsfonds kunnen de beschikbare financiële middelen ervan geconfronteerd worden met lichte dalingen onder het streefniveau, met name als gevolg van een toename van de gedekte deposito’s. Het bedrag van de vooraf te betalen bijdragen dat in die omstandigheden waarschijnlijk zal worden opgevraagd, zal dus waarschijnlijk gering zijn. Het is dus mogelijk dat het bedrag van die vooraf te betalen bijdragen in sommige jaren niet meer in verhouding staat tot de kosten van de inning van die bijdragen. De afwikkelingsraad moet derhalve de inning van de vooraf te betalen bijdragen gedurende één of meer jaren kunnen uitstellen totdat het te innen bedrag een bedrag bereikt dat in verhouding staat tot de kosten van het inningsproces, mits een dergelijk uitstel de capaciteit van de afwikkelingsraad om het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te gebruiken, niet wezenlijk aantast.

(38)Onherroepelijke betalingsverplichtingen zijn een van de bestanddelen van de beschikbare financiële middelen van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds. Daarom moeten de omstandigheden waarin deze betalingsverplichtingen kunnen worden opgevraagd, en de toepasselijke procedure voor de beëindiging van de verplichtingen ingeval een instelling of entiteit niet langer onderworpen is aan de verplichting om bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds te betalen, worden gespecificeerd. Om meer transparantie en zekerheid te bieden met betrekking tot het aandeel van de onherroepelijke betalingsverplichtingen in het totale bedrag van de vooraf te betalen bijdragen, moet de afwikkelingsraad dit aandeel bovendien jaarlijks bepalen, met inachtneming van de toepasselijke limieten.

(39)Het maximale jaarlijkse bedrag aan buitengewone achteraf te betalen bijdragen aan het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds is momenteel beperkt tot driemaal het bedrag van de vooraf te betalen bijdragen. Na de initiële opbouwperiode als bedoeld in artikel 69, lid 1, van Verordening (EU) nr. 806/2014 zullen dergelijke vooraf te betalen bijdragen, in andere omstandigheden dan het gebruik van het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds, alleen afhangen van variaties in het niveau van de gedekte deposito’s en daarom waarschijnlijk klein worden. Het maximumbedrag van de buitengewone achteraf te betalen bijdragen baseren op vooraf te betalen bijdragen zou dan tot gevolg kunnen hebben dat de mogelijkheid voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds om achteraf te betalen bijdragen te heffen, drastisch wordt beperkt, waardoor de slagvaardigheid van het Fonds wordt verminderd. Om een dergelijk resultaat te voorkomen, moet een andere limiet worden vastgesteld en moet het maximumbedrag aan op te vragen buitengewone achteraf te betalen bijdragen worden vastgesteld op driemaal een achtste van het streefniveau van het Fonds.

(40)Het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds kan worden gebruikt ter ondersteuning van de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of van het instrument van de overbruggingsinstelling, waarbij een reeks activa, rechten en passiva van de instelling in afwikkeling aan een ontvanger worden overgedragen. In dat geval kan de afwikkelingsraad een vordering hebben op de resterende instelling of entiteit bij de latere liquidatie ervan volgens een normale insolventieprocedure. Dat kan gebeuren wanneer het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds wordt gebruikt in verband met verliezen die crediteuren anders zouden hebben gedragen, onder meer in de vorm van garanties voor activa en passiva, of dekking van het verschil tussen de overgedragen activa en passiva. Om ervoor te zorgen dat de aandeelhouders en crediteuren die in de resterende instelling of entiteit achterblijven, de verliezen van de instelling in afwikkeling daadwerkelijk opvangen en de mogelijkheid van terugbetalingen aan de afwikkelingsraad in geval van insolventie verbeteren, moeten de vorderingen van de afwikkelingsraad op de resterende instelling of entiteit, en vorderingen die voortvloeien uit redelijke uitgaven die de afwikkelingsraad naar behoren heeft gemaakt, bij insolventie dezelfde rangorde krijgen als de rangorde van de vorderingen van de nationale afwikkelingsfinancieringsregelingen in elke deelnemende lidstaat, die hoger moet zijn dan de rangorde van deposito’s en depositogarantiestelsels. Aangezien compensaties die aan aandeelhouders en crediteuren uit het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds worden betaald wegens inbreuken op het beginsel dat geen enkele crediteur slechter mag zijn, bedoeld zijn om de resultaten van de afwikkelingsmaatregel te compenseren, mogen deze compensaties geen aanleiding geven tot vorderingen van de afwikkelingsraad.

(41)Aangezien sommige van de bepalingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 betreffende de rol die depositogarantiestelsels bij afwikkeling kunnen spelen, vergelijkbaar zijn met die van Richtlijn 2014/59/EU, moeten de wijzigingen die in Richtlijn 2014/59/EU door [OP, gelieve het nummer van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU in te vullen] in die bepalingen zijn aangebracht, worden weerspiegeld in Verordening (EU) nr. 806/2014.

(42)Transparantie is essentieel om de marktintegriteit, de marktdiscipline en de bescherming van de beleggers te waarborgen. Om ervoor te zorgen dat de afwikkelingsraad inspanningen voor meer transparantie kan bevorderen en eraan kan deelnemen, moet de afwikkelingsraad informatie die voortvloeit uit zijn eigen analyses, beoordelingen en vaststellingen, met inbegrip van zijn afwikkelbaarheidsbeoordelingen, openbaar kunnen maken wanneer die openbaarmaking de bescherming van het algemeen belang op het gebied van financieel, monetair of economisch beleid niet ondermijnt en wanneer een hoger algemeen belang openbaarmaking gebiedt.

(43)Daarom moet Verordening (EU) nr. 806/2014 worden gewijzigd.

(44)Met het oog op de samenhang moeten de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 die vergelijkbaar zijn met de wijzigingen van Richtlijn 2014/59/EU door ... [OP, gelieve het nummer van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU in te voegen] worden toegepast vanaf dezelfde datum als de datum voor de omzetting van ... [OP, gelieve het nummer van de richtlijn tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU in te voegen], namelijk ... [OP, gelieve de datum in te voegen = 18 maanden na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening]. Er is echter geen reden om de toepassing van de wijzigingen van Verordening (EU) nr. 806/2014 die uitsluitend betrekking hebben op de werking van het gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme uit te stellen. Deze wijzigingen moeten derhalve van toepassing zijn met ingang van ... [OP, gelieve de datum in te voegen = 1 maand na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening].

(45)Aangezien de doelstellingen van deze verordening, namelijk het verbeteren van de effectiviteit en efficiëntie van het herstel- en afwikkelingskader voor instellingen en entiteiten, niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt vanwege de risico’s die uiteenlopende nationale benaderingen voor de integriteit van de interne markt met zich mee kunnen brengen, maar veeleer door het wijzigen van regels die reeds op Unieniveau zijn vastgesteld, beter op Unieniveau kunnen worden verwezenlijkt, kan de Unie overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag betreffende de Europese Unie neergelegde subsidiariteitsbeginsel maatregelen vaststellen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Wijzigingen in Verordening (EU) nr. 806/2014

Verordening (EU) nr. 806/2014 wordt als volgt gewijzigd:

(1)artikel 3, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

(a)punt 24 bis wordt vervangen door:

“24 bis. “af te wikkelen entiteit”: een in een deelnemende lidstaat gevestigde rechtspersoon die overeenkomstig artikel 8 van deze verordening door de afwikkelingsraad of de nationale afwikkelingsautoriteit is aangemerkt als een entiteit waarvoor het afwikkelingsplan in een afwikkelingsmaatregel voorziet;”;

(b)de volgende punten 24 quinquies en 24 sexies worden ingevoegd:

“24 quinquies. “niet-EU mondiaal systeemrelevante instelling” of “niet-EU-MSI”: een niet-EU-MSI in de zin van artikel 4, lid 1, punt 134, van Verordening (EU) nr. 575/2013;

24 sexies.    “MSI-entiteit”: een entiteit uit de financiële sector in de zin van artikel 4, lid 1, punt 136, van Verordening (EU) nr. 575/2013;’;

(c)punt 49 wordt vervangen door:

“49. “bail-inbare passiva”: de passiva, met inbegrip van de passiva die aanleiding geven tot boekhoudkundige voorzieningen, en kapitaalinstrumenten die niet in aanmerking komen als tier 1-kernkapitaalinstrumenten, aanvullende tier 1-instrumenten of tier 2-instrumenten van een entiteit als bedoeld in artikel 2 die niet van het toepassingsgebied van het instrument van bail-in zijn uitgesloten op grond van artikel 27, lid 3;”;

(2)In artikel 4 wordt het volgende lid 1 bis ingevoegd:

“1 bis. De lidstaten stellen de afwikkelingsraad zo spoedig mogelijk in kennis van hun verzoek om een nauwe samenwerking met de ECB aan te gaan overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

Na de kennisgeving op grond van artikel 7 van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en voordat een nauwe samenwerking tot stand komt, verstrekken de lidstaten alle informatie over de op hun grondgebied gevestigde entiteiten en groepen die de afwikkelingsraad nodig kan hebben om de hem bij deze verordening en de overeenkomst opgedragen taken voor te bereiden.”;

(3)Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 3, vierde alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“De nationale afwikkelingsautoriteiten passen bij het verrichten van de in dit lid bedoelde taken de desbetreffende bepalingen van deze verordening toe. Alle verwijzingen naar de afwikkelingsraad in artikel 5, lid 2, artikel 6, lid 5, artikel 8, leden 6, 8, 12 en 13, artikel 10, leden 1 tot en met 10, artikel 10 bis, de artikelen 11 tot en met 14, artikel 15, leden 1, 2 en 3, artikel 16, artikel 18, leden 1, 1 bis, 2 en 6, artikel 20, artikel 21, leden 1 tot en met 7, artikel 21, lid 8, tweede alinea, artikel 21, leden 9 en 10, artikel 22, leden 1, 3 en 6, de artikelen 23 en 24, artikel 25, lid 3, artikel 27, leden 1 tot en met 15, artikel 27, lid 16, tweede alinea, tweede zin, derde alinea, en vierde alinea, eerste, derde en vierde zin, en artikel 32 worden gelezen als verwijzingen naar de nationale afwikkelingsautoriteiten met betrekking tot de in de eerste alinea van dit lid bedoelde groepen en entiteiten.”;

(b)lid 5 wordt als volgt gewijzigd:

i)de woorden “artikel 12, lid 2” worden vervangen door “artikel 12, lid 3”;

ii)de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Nadat de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving van kracht is geworden, kunnen de deelnemende lidstaten besluiten dat de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van de taken met betrekking tot andere op hun grondgebied gevestigde entiteiten en groepen dan die bedoeld in lid 2, wordt teruggegeven aan de nationale afwikkelingsautoriteiten, in welk geval de eerste alinea niet langer van toepassing is. Lidstaten die voornemens zijn van die mogelijkheid gebruik te maken, stellen de afwikkelingsraad en de Commissie daarvan in kennis. De kennisgeving wordt van kracht op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.”;

(4)Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 2 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De afwikkelingsraad kan de nationale afwikkelingsautoriteiten opdragen de in artikel 10, lid 8, van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde bevoegdheden uit te oefenen. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit in overeenstemming met artikel 29 van deze verordening.”;

(b)in lid 10 wordt de volgende alinea toegevoegd:

“De vaststelling van de maatregelen die moeten worden genomen ten aanzien van de in de eerste alinea, punt b), bedoelde dochterondernemingen die geen af te wikkelen entiteiten zijn, kan door de afwikkelingsraad aan een vereenvoudigde aanpak worden onderworpen indien een dergelijke aanpak de afwikkelbaarheid van de groep niet negatief zou beïnvloeden, rekening houdend met de omvang van de dochteronderneming, haar risicoprofiel, het ontbreken van kritieke functies en de afwikkelingsstrategie van de groep.”;

(c)het volgende lid 14 wordt toegevoegd:

“14. De afwikkelingsraad stelt geen afwikkelingsplannen vast voor de in lid 1 bedoelde entiteiten en groepen wanneer artikel 22, lid 5, van toepassing is of wanneer de entiteit of groep wordt geliquideerd overeenkomstig het toepasselijke nationale recht overeenkomstig artikel 32 ter van Richtlijn 2014/59/EU.”;

(5)Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 4, vierde alinea, worden de woorden “eerste alinea” vervangen door de woorden “derde alinea”;

(b)in alinea 7 worden de woorden “dat tot de instelling of de moederonderneming is gericht” vervangen door de woorden “dat tot de entiteit of de moederonderneming is gericht” en worden de woorden “effect op het bedrijfsmodel van de instelling” vervangen door de woorden “effect op het bedrijfsmodel van de entiteit of de groep”;

(c)lid 10 wordt als volgt gewijzigd:

i)in de tweede alinea wordt het woord “instelling” vervangen door de woorden “betrokken entiteit”;

ii)in de derde alinea wordt het woord “instelling” vervangen door het woord “entiteit”;

iii)de volgende alinea wordt toegevoegd:

“Indien de door de betrokken entiteit voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid daadwerkelijk verminderen of wegnemen, neemt de afwikkelingsraad een besluit, na raadpleging van de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit en, in voorkomend geval, de aangewezen macroprudentiële autoriteit. In dat besluit wordt aangegeven dat de voorgestelde maatregelen de belemmeringen voor de afwikkelbaarheid daadwerkelijk verminderen of wegnemen en worden de nationale afwikkelingsautoriteiten opgedragen de instelling, de moederonderneming of een dochteronderneming van de betrokken groep te verplichten de voorgestelde maatregelen uit te voeren.”;

(6)Artikel 10 bis wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:

“1. Indien een entiteit zich in een situatie bevindt waarin zij voldoet aan het gecombineerde buffervereiste, wanneer dit vereiste in beschouwing wordt genomen naast elk van de vereisten, bedoeld in artikel 141 bis, lid 1, punten a), b) en c), van Richtlijn 2013/36/EU, maar niet aan het gecombineerde buffervereiste voldoet wanneer het in beschouwing wordt genomen naast de vereisten bedoeld in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening, als berekend overeenkomstig artikel 12 bis, lid 2, punt a), van deze verordening, heeft de afwikkelingsraad de bevoegdheid, overeenkomstig de leden 2 en 3 van dit artikel, de nationale afwikkelingsautoriteit op te dragen een entiteit te verbieden uitkeringen voor een bedrag dat hoger is dan het maximaal uitkeerbare bedrag voor het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva (“M-MDA”), berekend overeenkomstig lid 4 van dit artikel, te verrichten door het stellen van een van de volgende handelingen:’;

(b)het volgende lid 7 wordt toegevoegd:

“7. Wanneer een entiteit niet op dezelfde basis aan het gecombineerde buffervereiste is onderworpen als de basis waarop zij aan de in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies bedoelde vereisten moet voldoen, past de afwikkelingsraad de leden 1 tot en met 6 van dit artikel toe op basis van de raming van het gecombineerde buffervereiste overeenkomstig Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1118* van de Commissie. Artikel 128, vierde lid, van Richtlijn 2013/36/EU is van toepassing.

De afwikkelingsraad neemt het in de eerste alinea bedoelde geraamde gecombineerde buffervereiste op in het besluit tot vaststelling van de in de artikelen 12 quinquies en 12 sexies van deze verordening bedoelde vereisten. De entiteit maakt het geraamde gecombineerde buffervereiste samen met de in artikel 45 decies, lid 3, van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde informatie openbaar.

______________________________

*    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1118 van de Commissie van 26 maart 2021 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de door afwikkelingsautoriteiten te gebruiken methode voor het ramen van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad bedoelde vereiste en het gecombineerde buffervereiste voor af te wikkelen entiteiten op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep, ingeval de af te wikkelen groep niet onderworpen is aan die vereisten uit hoofde van die richtlijn (PB L 241 van 8.7.2021, blz. 1).”;

(7)Aan artikel 12 wordt het volgende lid 8 toegevoegd:

“8. De afwikkelingsraad is verantwoordelijk voor het verlenen van de in artikel 77, lid 2, en artikel 78 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013 bedoelde toestemmingen aan de in lid 1 van dit artikel bedoelde entiteiten. De afwikkelingsraad richt zijn besluit tot de betrokken entiteit.”;

(8)in artikel 12 bis wordt lid 1 vervangen door:

“1. De afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten zorgen ervoor dat de in artikel 12, leden 1 en 3, bedoelde entiteiten te allen tijde voldoen aan de vereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva indien voorgeschreven en zoals bepaald door de afwikkelingsraad overeenkomstig dit artikel en de artikelen 12 ter tot en met 12 decies.”;

(9)artikel 12 quater wordt als volgt gewijzigd:

(a)in de leden 4 en 5 wordt het woord “MSI’s” vervangen door de woorden “MSI-entiteiten”;

(b)in de aanhef van lid 7 worden de woorden “lid 3” vervangen door de woorden “lid 4”, en wordt het woord “MSI’s” vervangen door de woorden “MSI-entiteiten”;

(c)lid 8 wordt als volgt gewijzigd:

i)in de eerste alinea wordt het woord “MSI’s” vervangen door de woorden “MSI-entiteiten”;

ii)in de tweede alinea, punt c), wordt het woord “MSI” vervangen door de woorden “MSI-entiteit”;

(d)het volgende lid 10 wordt toegevoegd:

“10. De afwikkelingsraad kan af te wikkelen entiteiten toestaan aan de in de leden 4, 5 en 7 bedoelde vereisten te voldoen met gebruikmaking van eigen vermogen of passiva als bedoeld in de leden 1 en 3 wanneer aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

(a)voor entiteiten die MSI-entiteiten zijn of af te wikkelen entiteiten waarop artikel 12 quinquies, lid 4 of 5, van toepassing is, heeft de afwikkelingsraad het in lid 4 van dit artikel bedoelde vereiste niet overeenkomstig de eerste alinea van dat lid verlaagd;

(b)de in lid 1 van dit artikel bedoelde passiva die niet voldoen aan de voorwaarde, bedoeld in artikel 72 ter, lid 2, punt d), van Verordening (EU) nr. 575/2013, voldoen aan de voorwaarden van artikel 72 ter, lid 4, punten b) tot en met e), van die verordening.”;

(10)in artikel 12 quinquies, lid 3, achtste alinea, en lid 6, achtste alinea, worden de woorden “kritieke economische functies” vervangen door de woorden “kritieke functies”;

(11)het volgende artikel 12 quinquies bis wordt ingevoegd:

“Artikel 12 quinquies bis

Vaststelling van het minimumvereiste voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva voor overdrachtsstrategieën die tot terugtrekking uit de markt leiden

1. Bij de toepassing van artikel 12 quinquies op een af te wikkelen entiteit waarvan de voorkeursafwikkelingsstrategie hoofdzakelijk voorziet in het gebruik van het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling en het verlaten van de markt, stelt de afwikkelingsraad het in artikel 12 quinquies, lid 3, bedoelde herkapitalisatiebedrag op evenredige wijze vast op basis van de volgende criteria, al naargelang het geval:

(a)de omvang, het bedrijfsmodel, het financieringsmodel en het risicoprofiel van de af te wikkelen entiteit, en de diepte van de markt waarop de af te wikkelen entiteit actief is;

(b)de aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva die moeten worden overgedragen aan een ontvanger zoals aangegeven in het afwikkelingsplan, rekening houdend met:

i)de kernactiviteiten en kritieke functies van de af te wikkelen entiteit;

ii)de van bail-in uitgesloten passiva overeenkomstig artikel 27, lid 3;

iii)de waarborgen in de zin van artikelen 73 tot en met 80 van Richtlijn 2014/59/EU;

(c)de verwachte waarde en verhandelbaarheid van de in punt b) bedoelde aandelen, andere eigendomsinstrumenten, activa, rechten of passiva van de afwikkelingsentiteit, rekening houdend met:

i)alle door de afwikkelingsautoriteit vastgestelde materiële belemmeringen voor de afwikkelbaarheid die rechtstreeks verband houden met de toepassing van het instrument van verkoop van de onderneming of het instrument van de overbruggingsinstelling;

ii)de verliezen die voortvloeien uit de activa, rechten of passiva die in de resterende instelling zijn achtergebleven;

(d)of de voorkeursafwikkelingsstrategie voorziet in de overdracht van door de af te wikkelen entiteit uitgegeven aandelen of andere eigendomsinstrumenten, dan wel van alle of een deel van de activa, rechten en passiva van de af te wikkelen entiteit;

(e)of de voorkeursafwikkelingsstrategie voorziet in de toepassing van het instrument van afsplitsing van activa.

2. Indien het afwikkelingsplan bepaalt dat de entiteit volgens een normale insolventieprocedure of een andere gelijkwaardige nationale procedure zal worden geliquideerd en voorziet in het gebruik van het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Richtlijn 2014/49/EU, houdt de afwikkelingsraad bij het uitvoeren van de in artikel 12 quinquies, lid 2 bis, tweede alinea, van deze verordening bedoelde beoordeling ook rekening met lid 1 van dit artikel.

3. De toepassing van lid 1 mag niet leiden tot een bedrag dat hoger is dan het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van artikel 12 quinquies, lid 3.”;

(12)in artikel 12 sexies, lid 1, worden de woorden “MSI of deel van een MSI” vervangen door de woorden “MSI-entiteit”;

(13)Artikel 27 octies wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)de tweede alinea wordt vervangen door:

“De afwikkelingsraad kan na raadpleging van de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van de ECB, besluiten om het in dit artikel neergelegde vereiste toe te passen op een in artikel 2, punt b), bedoelde entiteit en op een in artikel 2, punt c), bedoelde instelling die een dochteronderneming van een af te wikkelen entiteit is, maar zelf geen af te wikkelen entiteit is.”;

ii)in de derde alinea worden de woorden “eerste alinea” vervangen door de woorden “eerste en tweede alinea”;

(b)het volgende lid 4 wordt toegevoegd:

“4. Wanneer in de Unie gevestigde dochterondernemingen, of een moederonderneming in de Unie en haar dochterinstellingen, overeenkomstig de algemene afwikkelingsstrategie geen af te wikkelen entiteiten zijn en de leden van het Europees afwikkelingscollege, wanneer dat overeenkomstig artikel 89 van Richtlijn 2014/59/EU is opgericht, met die strategie instemmen, voldoen in de Unie gevestigde dochterondernemingen of, op geconsolideerde basis, de moederonderneming in de Unie aan het vereiste van artikel 12 bis, lid 1, door de in lid 2, punten a) en b), van dit artikel bedoelde instrumenten te verstrekken aan een van de volgende entiteiten:

(a)hun uiteindelijke moederonderneming die in een derde land is gevestigd;

(b)de dochterondernemingen van die uiteindelijke moederonderneming die in hetzelfde derde land zijn gevestigd;

(c)andere entiteiten onder de voorwaarden van lid 2, punt a), i) en punt b), ii), van dit artikel.”;

(14)Artikel 12 duodecies wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1, eerste alinea, wordt de eerste zin vervangen door:

“In afwijking van artikel 12 bis, lid 1, bepaalt de afwikkelingsraad passende overgangsperioden voor entiteiten om te voldoen aan de vereisten in artikel 12 septies of artikel 12 octies, of aan de vereisten die voortvloeien uit de toepassing van artikel 12 quater, lid 4, 5 of 7, naargelang het geval.”;

(b)in lid 3, punt a), worden de woorden “de afwikkelingsraad of de nationale afwikkelingsautoriteit” vervangen door de woorden “de afwikkelingsraad”;

(c)in lid 4 worden de woorden “MSI” vervangen door de woorden “MSI of een niet-EU-MSI”;

(d)in de leden 5 en 6 worden de woorden “de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten” vervangen door de woorden “de afwikkelingsraad”;

(15)artikel 13 wordt vervangen door:

Artikel 13

Vroegtijdige-interventiemaatregelen

1. De ECB kan vroegtijdige-interventiemaatregelen toepassen indien een entiteit als bedoeld in artikel 7, lid 2, punt a), aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

(a)de entiteit voldoet aan de voorwaarden als bedoeld in artikel 102 van Richtlijn 2013/36/EU of in artikel 16, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 en een van de volgende elementen is van toepassing:

i)de entiteit heeft niet de door de ECB vereiste corrigerende maatregelen genomen, waaronder de maatregelen bedoeld in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU, artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 of artikel 49 van Richtlijn (EU) 2019/2034;

ii)de ECB oordeelt dat andere corrigerende maatregelen dan vroegtijdige-interventiemaatregelen onvoldoende zijn om de problemen aan te pakken, onder meer vanwege een snelle en aanzienlijke verslechtering van de financiële situatie van de entiteit;

(b)de entiteit schendt in de twaalf maanden na de beoordeling van de ECB de vereisten die zijn vastgelegd in titel II van Richtlijn 2014/65/EU, in de artikelen 3 tot en met 7, 14 tot en met 17, of 24, 25 en 26 van Verordening (EU) nr. 600/2014, of in de artikelen 12 septies of 12 octies van deze verordening, of zal deze waarschijnlijk schenden.

De ECB kan bepalen dat aan de in de eerste alinea, punt a), ii), bedoelde voorwaarde is voldaan zonder eerder andere corrigerende maatregelen te hebben genomen, waaronder de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU of in artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013.

2. Voor de toepassing van lid 1 omvatten de vroegtijdige-interventiemaatregelen het volgende:

(a)het vereiste dat het leidinggevend orgaan van de entiteit een van de volgende handelingen verricht:

i)een of meer regelingen of maatregelen van het herstelplan uitvoeren;

ii)het herstelplan overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU bijwerken wanneer de omstandigheden die tot de vroegtijdige interventie hebben geleid, verschillen van de aannamen in het oorspronkelijke herstelplan en binnen een specifieke termijn een of meer van de in het bijgewerkte herstelplan opgenomen regelingen of maatregelen uitvoeren;

(b)het vereiste dat het leidinggevend orgaan van de entiteit een vergadering van aandeelhouders van de entiteit bijeenroept, of, indien het leidinggevend orgaan niet aan dat vereiste voldoet, zelf rechtstreeks een aandeelhoudersvergadering bijeenroepen, en in beide gevallen de agenda vaststellen en verlangen dat bepaalde besluiten ter aanneming door de aandeelhouders worden voorgelegd;

(c)het vereiste dat het leidinggevend orgaan van de entiteit een plan opstelt, in voorkomend geval in overeenstemming met het herstelplan, voor onderhandelingen over de herstructurering van de schuld met sommige of al haar crediteuren;

(d)het vereiste om de juridische structuur van de instelling te wijzigen;

(e)het vereiste om het hoger management of het leidinggevend orgaan van de entiteit in zijn geheel of met betrekking tot individuele personen te ontslaan of te vervangen, overeenkomstig artikel 13 bis;

(f)de benoeming van een of meer tijdelijke bewindvoerders van de entiteit, overeenkomstig artikel 13 ter.

3. De ECB kiest de passende vroegtijdige-interventiemaatregelen op basis van wat evenredig is met de nagestreefde doelstellingen, gelet op de ernst van de inbreuk of waarschijnlijke inbreuk en de snelheid van de verslechtering van de financiële situatie van de entiteit, naast andere relevante informatie.

4. Voor elk van de in lid 2 genoemde maatregelen stelt de ECB een termijn vast die passend is voor de voltooiing van die maatregel en die de ECB in staat stelt de doeltreffendheid ervan te beoordelen.

5. Wanneer een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten en in niet-deelnemende lidstaten zijn gevestigd, vertegenwoordigt de ECB de nationale bevoegde autoriteiten van de deelnemende lidstaten, met het oog op de raadpleging van en samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig artikel 30 van Richtlijn 2014/59/EU.

Indien een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten zijn gevestigd en dochterondernemingen opgericht in, of significante bijkantoren gelegen in niet-deelnemende lidstaten, deelt de ECB eventuele voor de groep relevante besluiten of maatregelen als bedoeld in de artikelen 13 tot en met 13 quater mee aan de bevoegde autoriteiten en de afwikkelingsautoriteiten van de niet-deelnemende lidstaat, naar gelang van het geval.”;

(16)De volgende artikelen 13 bis, 13 ter en 13 quater worden ingevoegd:

Artikel 13 bis

Vervanging van het hoger management of het leidinggevend orgaan

Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, punt e), wordt het hoger management of het nieuwe leidinggevend orgaan, of individuele leden van die organen, benoemd overeenkomstig de wetgeving van de Unie en de nationale wetgeving en onderworpen aan de goedkeuring van de ECB.

Artikel 13 ter

Tijdelijk bewindvoerder

1. Voor de toepassing van artikel 13, lid 2, punt f), kan de ECB, op basis van wat onder de omstandigheden evenredig is, een tijdelijke bewindvoerder aanstellen om een van de volgende zaken te doen:

(a)tijdelijk het leidinggevend orgaan van de entiteit vervangen;

(b)tijdelijk samenwerken met het leidinggevend orgaan van de entiteit.

De ECB specificeert haar keuze onder de punten a) of b) bij de benoeming van de tijdelijke bewindvoerder.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), specificeert de ECB voorts op het tijdstip van de benoeming van de tijdelijke bewindvoerder de rol, taken en bevoegdheden van die tijdelijke bewindvoerder en eventuele vereisten voor het leidinggevend orgaan van de entiteit om de tijdelijke bewindvoerder te raadplegen of de goedkeuring van de tijdelijke bewindvoerder te verkrijgen alvorens bepaalde besluiten of maatregelen te nemen.

De ECB maakt de aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder openbaar, tenzij de tijdelijk bewindvoerder geen bevoegdheid heeft om de entiteit te vertegenwoordigen.

Elke tijdelijke bewindvoerder voldoet aan de vereisten van artikel 91, leden 1, 2 en 3, van Richtlijn 2013/36/EU. De beoordeling door de ECB of de tijdelijke bewindvoerder aan die vereisten voldoet, maakt integraal deel uit van het besluit tot benoeming van die tijdelijke bewindvoerder.

2. Welke bevoegdheden de tijdelijk bewindvoerder heeft, wordt bij zijn of haar aanstelling door de ECB naargelang van de omstandigheden bepaald. Deze bevoegdheden kunnen sommige of alle bevoegdheden omvatten die het leidinggevend orgaan van de entiteit krachtens de statuten van de entiteit en het nationale recht heeft, met inbegrip van de bevoegdheid om sommige of alle bestuurlijke taken van het bestuur van de entiteit uit te oefenen. De bevoegdheden van de tijdelijk bewindvoerder met betrekking tot de entiteit moeten voldoen aan het toepasselijke vennootschapsrecht.

3. De ECB bakent bij de aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder diens rol en taken af. Deze rol en taken kunnen het volgende omvatten:

(a)het onderzoeken van de economische toestand van de schuldenaar;

(b)het beheer van de onderneming of een deel van de onderneming van de entiteit om haar financiële positie in stand te houden of te herstellen;

(c)het nemen van maatregelen om de gezonde en prudente bedrijfsvoering van de entiteit te herstellen.

De ECB bakent bij de aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder de grenzen van diens rol en taken af.

4. De ECB heeft de exclusieve bevoegdheid om de tijdelijk bewindvoerder aan te stellen en van zijn functie te ontheffen. De ECB kan de tijdelijk bewindvoerder te allen tijde om welke reden dan ook van zijn functie ontheffen. De ECB kan de aanstellingsvoorwaarden voor een tijdelijk bewindvoerder te allen tijde wijzigen, met inachtneming van dit artikel.

5. De ECB kan eisen dat voor bepaalde handelingen van een tijdelijk bewindvoerder de voorafgaande goedkeuring van de ECB is vereist. Deze vereisten worden door de ECB bij de aanstelling van de tijdelijk bewindvoerder, of bij een eventuele wijziging van de voorwaarden voor diens aanstelling nader omschreven.

Hoe dan ook mag de tijdelijk bewindvoerder de bevoegdheid om de algemene aandeelhoudersvergadering van de entiteit bijeen te roepen en de agenda van die vergadering vast te stellen alleen uitoefenen na voorafgaande toestemming van de ECB.

6. Op verzoek van de ECB stelt de tijdelijke bewindvoerder met door de ECB vastgestelde tussenpozen en in elk geval aan het einde van zijn mandaat verslagen op over de financiële positie van de entiteit en over de handelingen die hij gedurende zijn mandaat heeft verricht.

7. De tijdelijke bewindvoerder wordt benoemd voor ten hoogste één jaar. Deze periode kan in uitzonderlijke situaties worden verlengd indien de voorwaarden voor het aanstellen van de tijdelijk bewindvoerder nog steeds gelden. De ECB bepaalt deze voorwaarden en verantwoordt elke verlenging van de benoeming van de tijdelijke bewindvoerder aan de aandeelhouders.

8. De aanstelling van een tijdelijk bewindvoerder laat, onder voorbehoud van dit artikel, de rechten van de aandeelhouders zoals vastgesteld in het vennootschapsrecht van de Unie of van de betreffende lidstaat onverlet.

9. De krachtens de leden 1 tot en met 8 van dit artikel aangestelde tijdelijk bewindvoerder wordt niet geacht een schaduwdirecteur of een feitelijke directeur op grond van het nationale recht te zijn.



Artikel 13 quater

Voorbereiding van de afwikkeling

1. Voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen, en de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteiten en groepen indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan, stellen de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten de afwikkelingsraad onverwijld in kennis van het volgende:

(a)een van de maatregelen als bedoeld in artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1024/2013 of artikel 104, lid 1, van Richtlijn 2013/36/EU die een entiteit of groep moet nemen;

(b)wanneer uit de toezichtactiviteit blijkt dat met betrekking tot een entiteit of groep aan de voorwaarden van artikel 13, lid 1, van deze verordening of artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU is voldaan, de beoordeling dat aan die voorwaarden is voldaan, ongeacht eventuele vroegtijdige-interventiemaatregelen;

(c)de toepassing van een van de in artikel 13 van deze verordening of artikel 27 van Richtlijn 2014/59/EU bedoelde vroegtijdige-interventiemaatregelen.

De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van elke melding die hij overeenkomstig de eerste alinea heeft ontvangen.

De ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit houdt, in samenwerking met de afwikkelingsraad, nauwlettend toezicht op de situatie van de in de eerste alinea bedoelde entiteiten en groepen en op hun naleving van de in de eerste alinea, punt a), bedoelde maatregelen die erop gericht zijn een verslechtering van de situatie van die entiteiten en groepen aan te pakken en van de in de eerste alinea, punt c), bedoelde vroegtijdige-interventiemaatregelen.

2. De ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit stelt de afwikkelingsraad zo snel mogelijk in kennis als zij van mening zijn dat er een wezenlijk risico bestaat dat één of meer van de in artikel 18, lid 4, genoemde omstandigheden van toepassing zijn op een entiteit als bedoeld in artikel 7, lid 2, of een entiteit als bedoeld in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan. Deze kennisgeving bevat:

(a)de redenen van de melding;

(b)een overzicht van de maatregelen die het falen van de entiteit binnen een redelijk tijdsbestek zouden voorkomen, het verwachte effect daarvan op de entiteit wat betreft de in artikel 18, lid 4, bedoelde omstandigheden en het verwachte tijdschema voor de uitvoering van die maatregelen.

Na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving beoordeelt de afwikkelingsraad, in nauwe samenwerking met de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit, wat een redelijk tijdsbestek is voor de beoordeling van de in artikel 18, lid 1, punt b), bedoelde toestand, rekening houdend met de snelheid waarmee de omstandigheden van de entiteit verslechteren, de noodzaak om de afwikkelingsstrategie effectief uit te voeren en andere relevante overwegingen. De afwikkelingsraad deelt die beoordeling zo spoedig mogelijk mee aan de ECB of aan de betrokken nationale bevoegde autoriteit.

Na de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving houden de ECB of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit en de afwikkelingsraad in nauwe samenwerking toezicht op de situatie van de entiteit, de uitvoering van de desbetreffende maatregelen binnen het verwachte tijdsbestek en eventuele andere relevante ontwikkelingen. Daartoe komen de afwikkelingsraad en de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit regelmatig bijeen, met een door de afwikkelingsraad vastgestelde frequentie, rekening houdend met de omstandigheden van het geval. De ECB of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit en de afwikkelingsraad verstrekken elkaar onverwijld alle relevante informatie.

De afwikkelingsraad stelt de Commissie in kennis van alle informatie die hij overeenkomstig de eerste alinea heeft ontvangen.

3. De ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit verschaft de afwikkelingsraad alle door de afwikkelingsraad gevraagde informatie die nodig is voor het volgende:

(a)het actualiseren van het afwikkelingsplan en het voorbereiden van de mogelijke afwikkeling van een in artikel 7, lid 2 bedoelde entiteit, of een in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteit, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan;

(b)het uitvoeren van een in artikel 20, leden 1 tot en met 15, bedoelde waardering.

Indien de ECB of de nationale bevoegde autoriteiten nog niet over dergelijke informatie beschikken, werken de afwikkelingsraad en de ECB en die nationale bevoegde autoriteiten samen en coördineren zij hun werkzaamheden om die informatie te verkrijgen. Te dien einde zijn de ECB en de nationale bevoegde autoriteiten bevoegd om van de entiteit te verlangen dat zij dergelijke informatie verstrekt, onder meer door inspecties ter plaatse, en om die informatie aan de afwikkelingsraad te verstrekken.

4. De afwikkelingsraad is bevoegd om de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteit of de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteit aan potentiële kopers te verkopen, of regelingen voor een dergelijke verkoop te treffen, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan of indien de entiteit daartoe verplicht is, voor de volgende doeleinden:

(a)om de afwikkeling van die entiteit voor te bereiden, met inachtneming van de in artikel 39, lid 2, van Richtlijn 2014/59/EU vermelde voorwaarden en de in artikel 88 van deze verordening neergelegde vereisten inzake het beroepsgeheim;

(b)om de beoordeling door de afwikkelingsraad van de in artikel 18, lid 1, punt b), van deze verordening bedoelde voorwaarde mee te delen.

5. Voor de toepassing van lid 4 heeft de afwikkelingsraad de bevoegdheid om:

(a)de betrokken entiteit te verzoeken een digitaal platform op te zetten voor het delen van de informatie die nodig is voor de verkoop van die entiteit met potentiële kopers of met door de afwikkelingsraad ingeschakelde adviseurs en schatters;

(b)te eisen dat de betrokken nationale afwikkelingsautoriteit een voorlopige afwikkelingsregeling voor de betrokken entiteit opstelt.

6. De vaststelling dat aan de voorwaarden van artikel 13, lid 1, van deze verordening of artikel 27, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU is voldaan en de voorafgaande vaststelling van vroegtijdige-interventiemaatregelen zijn geen noodzakelijke voorwaarden voor de afwikkelingsraad om de afwikkeling van de entiteit voor te bereiden of de in de leden 4 en 5 van dit artikel bedoelde bevoegdheden uit te oefenen.

7. De afwikkelingsraad stelt de Commissie, de ECB, de relevante nationale bevoegde autoriteiten en de relevante nationale afwikkelingsautoriteiten onverwijld in kennis van elke maatregel die hij op grond van leden 4 en 5 neemt.

8. De ECB, de nationale bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsraad en de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten werken nauw samen:

(a)wanneer zij overwegen de in lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde maatregelen te nemen om een verslechtering van de situatie van een entiteit en een groep aan te pakken, alsmede de in lid 1, eerste alinea, punt c), bedoelde maatregelen;

(b)wanneer zij overwegen een van de in de leden 4 en 5 bedoelde maatregelen te nemen;

(c)tijdens de uitvoering van de in punten a) en b) van deze alinea bedoelde maatregelen.

De ECB, de nationale bevoegde autoriteiten, de afwikkelingsraad en de betrokken nationale afwikkelingsautoriteiten dragen er zorg voor dat die maatregelen en acties consistent, gecoördineerd en effectief zijn.”;

(17)in artikel 14, lid 2, worden de punten c) en d) vervangen door:

“c) overheidsmiddelen beschermen door het beroep op buitengewone openbare financiële steun tot een minimum te beperken, met name wanneer deze uit de begroting van een lidstaat komt;

d) deposanten beschermen en tegelijkertijd de verliezen voor depositogarantiestelsels tot een minimum beperken, en beleggers die onder Richtlijn 97/9/EG vallen, beschermen;”;

(18)In artikel 16 wordt lid 2 vervangen door:

“2. De afwikkelingsraad neemt een afwikkelingsmaatregel ten aanzien van een in artikel 2, punt b), bedoelde moederonderneming indien aan de in artikel 18, lid 1, gestelde voorwaarden is voldaan.

Daartoe wordt een moederonderneming als bedoeld in artikel 2, punt b), geacht te falen of waarschijnlijk te falen in een van de volgende omstandigheden:

(a)de moederonderneming voldoet aan één of meer van de voorwaarden van artikel 18, lid 4, punten b), c) of d);

(b)de moederonderneming maakt wezenlijk inbreuk, of er zijn objectieve elementen waaruit blijkt dat de moederonderneming in de nabije toekomst wezenlijk inbreuk zal maken op de toepasselijke voorschriften van Verordening (EU) nr. 575/2013 of van de nationale bepalingen tot omzetting van Richtlijn 2013/36/EU.”;

(19)Artikel 18 wordt als volgt gewijzigd:

(a)de leden 1, 1 bis, 2 en 3 worden vervangen door:

“1. De afwikkelingsraad stelt overeenkomstig lid 6 een afwikkelingsregeling vast met betrekking tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en met betrekking tot de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteiten, indien aan de voorwaarden voor de toepassing van deze bepalingen is voldaan maar enkel indien hij op zijn bestuursvergadering, na ontvangst van een mededeling als bedoeld in de tweede alinea of op eigen initiatief, heeft vastgesteld dat aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a)de entiteit faalt of zal waarschijnlijk falen;

(b)gezien de timing, de noodzaak om de afwikkelingsstrategie effectief uit te voeren en andere relevante omstandigheden valt het redelijkerwijs niet te verwachten dat ten aanzien van de entiteit genomen alternatieve maatregelen van de particuliere sector, met inbegrip van maatregelen door een institutioneel protectiestelsel, maatregelen van een toezichthouder, vroegtijdige-interventiemaatregelen of de afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva, als bedoeld in artikel 21, lid 1, het falen van de entiteit binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen;

(c)een afwikkelingsmaatregel is noodzakelijk in het algemeen belang als bedoeld in lid 5.

De beoordeling van de in de eerste alinea, punt a), bedoelde voorwaarde geschiedt door de ECB voor de entiteiten bedoeld in artikel 7, lid 2, punt a), of door de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit voor de entiteiten bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), artikel 7, lid 3, tweede alinea, artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, na raadpleging van de afwikkelingsraad. De afwikkelingsraad kan, op zijn bestuursvergadering, een beoordeling in die zin vaststellen maar enkel nadat hij de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit van zijn voornemen om een dergelijke beoordeling te maken, op de hoogte heeft gesteld en enkel als de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit niet zelf binnen drie kalenderdagen na ontvangst van die informatie een beoordeling in die zin vaststellen. De ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit verschaft de afwikkelingsraad onverwijld alle relevante informatie waarom de afwikkelingsraad verzoekt ter onderbouwing van zijn beoordeling, voordat of nadat hij door de afwikkelingsraad in kennis is gesteld van zijn voornemen de in de eerste alinea, punt a), bedoelde voorwaarde te beoordelen.

Indien de ECB of de relevante nationale bevoegde autoriteit heeft geoordeeld dat met betrekking tot een entiteit als bedoeld in de eerste alinea, punt a), is voldaan aan de in de eerste alinea bedoelde voorwaarde, delen zij die beoordeling onverwijld mee aan de Commissie en de afwikkelingsraad.

De beoordeling of aan de in de eerste alinea, punt b), bedoelde voorwaarde is voldaan, geschiedt door de afwikkelingsraad in zijn directievergadering en in nauwe samenwerking met de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit. De ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit verstrekt de afwikkelingsraad onverwijld alle relevante informatie die de afwikkelingsraad opvraagt teneinde zijn beoordeling te kunnen maken. De ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit kan de afwikkelingsraad ook meedelen dat zij van mening is dat aan de in de eerste alinea, punt b), vastgelegde voorwaarde is voldaan.

1 bis. De afwikkelingsraad kan een afwikkelingsregeling vaststellen overeenkomstig lid 1 met betrekking tot een centraal orgaan en alle blijvend aangesloten kredietinstellingen die deel uitmaken van dezelfde af te wikkelen groep, het centraal orgaan en alle blijvend aangesloten kredietinstellingen, of de af te wikkelen groep waartoe zij behoren, als geheel aan de voorwaarden van lid 1, eerste alinea, voldoen.

2. Onverminderd de gevallen waarin de ECB overeenkomstig artikel 6, lid 5, punt b), van Verordening (EU) nr. 1024/2013 heeft besloten rechtstreeks toezichthoudende taken met betrekking tot kredietinstellingen uit te oefenen, deelt de afwikkelingsraad, indien hij een mededeling krachtens lid 1 ontvangt met betrekking tot een entiteit of groep als bedoeld in artikel 7, lid 3, zijn beoordeling als bedoeld in lid 1, vierde alinea, onverwijld mee aan de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit.

3. De voorafgaande vaststelling van een maatregel uit hoofde van artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1024/2013, uit hoofde van artikel 27 van Richtlijn 2014/59/EU, uit hoofde van artikel 13 van deze verordening of uit hoofde van artikel 104 van Richtlijn 2013/36/EU is geen voorwaarde voor het nemen van een afwikkelingsmaatregel.”;

(b)lid 4 wordt als volgt gewijzigd:

i)in de eerste alinea wordt punt d) vervangen door:

“d) er is buitengewone openbare financiële steun nodig, tenzij deze steun wordt verleend in een van de in artikel 18 bis, lid 1, bedoelde vormen”;

ii)de tweede en de derde alinea worden geschrapt.

(c)Lid 5 wordt vervangen door:

“5. Voor de toepassing van lid 1, punt c), is een afwikkelingsmaatregel in het algemeen belang indien die afwikkelingsmaatregel noodzakelijk is om een of meer van de in artikel 14 genoemde afwikkelingsdoelstellingen te verwezenlijken en daarmee evenredig is, en indien deze doelstellingen met een liquidatie van de instelling volgens een normale insolventieprocedure niet in dezelfde mate zouden worden bereikt.

Bij het uitvoeren van de in de eerste alinea bedoelde beoordeling overweegt en vergelijkt de afwikkelingsraad, op basis van de informatie waarover hij op het moment van die beoordeling beschikt, alle buitengewone openbare financiële steun waarvan redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze aan de entiteit zal worden verleend, zowel in geval van afwikkeling als in geval van liquidatie overeenkomstig het toepasselijke nationale recht.”;

(d)in lid 7 wordt de tweede alinea vervangen door:

“Binnen 24 uur vanaf de toezending van de afwikkelingsregeling door de afwikkelingsraad bevestigt de Commissie de afwikkelingsregeling of maakt zij daartegen bezwaar, hetzij met betrekking tot de discretionaire aspecten van de afwikkelingsregeling in de gevallen waarin niet is voorzien in de derde alinea van dit lid, hetzij met betrekking tot het voorgestelde gebruik van staatssteun of steun van het Fonds die niet verenigbaar met de interne markt wordt geacht.”;

(e)het volgende lid 11 wordt toegevoegd:

“11. Indien aan de in lid 1, punten a) en b), bedoelde voorwaarden is voldaan, kan de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten opdragen de bevoegdheden naar nationaal recht ter omzetting van artikel 33 bis van Richtlijn 2014/59/EU uit te oefenen, overeenkomstig de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden. De nationale afwikkelingsautoriteiten voeren de instructies van de afwikkelingsraad uit in overeenstemming met artikel 29.”;

(20)het volgende artikel 18 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 18 bis

Buitengewone openbare financiële steun

1. Buitengewone openbare financiële steun buiten afwikkelingsmaatregelen om kan alleen in een van de volgende gevallen aan een entiteit als bedoeld in artikel 2 worden verleend, mits de buitengewone openbare financiële steun voldoet aan de voorwaarden en vereisten die in de staatssteunregels van de Unie zijn vastgelegd:

(a)wanneer de buitengewone openbare financiële steun, teneinde een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat te verhelpen of de financiële stabiliteit te vrijwaren, één van de volgende vormen aanneemt:

i)een staatsgarantie ter dekking van liquiditeitsfaciliteiten die door centrale banken tegen de voor centrale banken geldende voorwaarden worden verschaft;

ii)een staatsgarantie met betrekking tot nieuwe verplichtingen;

iii)een verwerving van andere eigenvermogensinstrumenten dan tier 1-kernkapitaalinstrumenten of van andere kapitaalinstrumenten, of een gebruik van maatregelen voor probleemactiva tegen prijzen, looptijd en voorwaarden die de betrokken instelling of entiteit geen onrechtmatig voordeel opleveren, mits geen van de omstandigheden als bedoeld in artikel 18, lid 4, punten a), b) of c), of artikel 21, lid 1, zich voordoet op het tijdstip waarop de openbare steun wordt verleend.

(b)wanneer de buitengewone openbare financiële steun de vorm aanneemt van een interventie door een depositogarantiestelsel om de financiële soliditeit en de levensvatbaarheid op lange termijn van de kredietinstelling in stand te houden overeenkomstig de voorwaarden van de artikelen 11 bis en 11 ter van Richtlijn 2014/49/EU, mits geen van de in artikel 18, lid 4, bedoelde omstandigheden zich voordoet;

(c)wanneer de buitengewone openbare financiële steun de vorm aanneemt van een interventie door een depositogarantiestelsel in het kader van de liquidatie van een instelling overeenkomstig artikel 32 ter van Richtlijn 2014/59/EU en overeenkomstig de voorwaarden van artikel 11, lid 5, van Richtlijn 2014/49/EU;

(d)wanneer de buitengewone openbare financiële steun de vorm aanneemt van staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU die wordt verleend in het kader van de liquidatie van de instelling of entiteit overeenkomstig artikel 32 ter van Richtlijn 2014/59/EU, met uitzondering van de steun die wordt verleend door een depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 11, lid 5, van Richtlijn 2014/49/EU.

2. De in lid 1, punt a), bedoelde steunmaatregelen moeten aan alle onderstaande voorwaarden voldoen:

(a)de maatregelen blijven beperkt tot solvabele entiteiten, zoals bevestigd door de ECB of door de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit;

(b)de maatregelen hebben een preventief en tijdelijk karakter en zijn gebaseerd op een vooraf door de ECB of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit goedgekeurde exitstrategie, met inbegrip van een duidelijk gespecificeerde einddatum, verkoopdatum of terugbetalingsschema voor de verstrekte maatregelen;

(c)de maatregelen zijn evenredig om de gevolgen van de ernstige verstoring op te heffen of de financiële stabiliteit in stand te houden;

(d)de maatregelen worden niet gebruikt ter compensatie van verliezen die de entiteit heeft geleden of in de nabije toekomst waarschijnlijk zal lijden.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a), wordt een entiteit geacht solvabel te zijn indien de ECB of de relevante nationale bevoegde autoriteit hebben geconcludeerd dat er geen sprake is of kan zijn van een schending, in de twaalf volgende maanden, van een van de vereisten bedoeld in artikel 92, lid 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013, artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU, artikel 11, lid 1, van Verordening (EU) 2019/2033, artikel 40 van Richtlijn (EU) 2019/2034 of de relevante toepasselijke vereisten krachtens nationaal of Unierecht.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt d), kwantificeert de betrokken bevoegde autoriteit de verliezen die de entiteit heeft geleden of waarschijnlijk zal lijden. Die kwantificering is ten minste gebaseerd op de balans van de instelling, mits de balans voldoet aan de toepasselijke boekhoudregels en -normen, zoals bevestigd door een onafhankelijke externe accountant, en, indien beschikbaar, op door de ECB, de EBA of de nationale autoriteiten verrichte beoordelingen van de kwaliteit van de activa of, in voorkomend geval, op door de ECB of de betrokken nationale bevoegde autoriteit verrichte inspecties ter plaatse.

De in lid 1, punt a), iii), bedoelde steunmaatregelen blijven beperkt tot maatregelen die door de ECB of de nationale bevoegde autoriteit noodzakelijk worden geacht om de solvabiliteit van de entiteit te handhaven door het aanpakken van haar kapitaaltekort dat is vastgesteld in het ongunstige scenario van nationale, Unie- of GTM-brede stresstests of gelijkwaardige exercities die door de ECB, de EBA of nationale autoriteiten zijn uitgevoerd, indien van toepassing, en die door de ECB of de desbetreffende bevoegde autoriteit zijn bevestigd.

In afwijking van lid 1, punt a), iii), is de verwerving van tier 1-kernkapitaalinstrumenten bij wijze van uitzondering toegestaan wanneer het vastgestelde tekort van dien aard is dat de verwerving van andere eigenvermogensinstrumenten of andere kapitaalinstrumenten de betrokken entiteit niet in staat zou stellen haar in het ongunstige scenario van de desbetreffende stresstest of soortgelijke exercitie vastgestelde kapitaaltekort aan te pakken. Het bedrag van de verworven tier 1-kernkapitaalinstrumenten mag niet hoger zijn dan 2 % van het totale risicobedrag van de betrokken instelling of entiteit, berekend overeenkomstig artikel 92, lid 3, van Verordening (EU) nr. 575/2013.

Ingeval een van de in lid 1, punt a), bedoelde steunmaatregelen niet wordt afgelost, terugbetaald of anderszins beëindigd overeenkomstig de voorwaarden van de bij de toekenning van een dergelijke maatregel vastgestelde exitstrategie, concludeert de ECB of de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit dat met betrekking tot de instelling of entiteit die deze steunmaatregelen heeft ontvangen, is voldaan aan de in artikel 18, lid 1, punt a), vastgelegde voorwaarde en deelt zij die beoordeling overeenkomstig artikel 18, lid 1, derde alinea, mee aan de Commissie en de afwikkelingsraad.”;

(21)Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. Indien in het kader van een afwikkelingsmaatregel staatssteun uit hoofde van artikel 107, lid 1, VWEU of steun uit het Fonds overeenkomstig lid 3 van dit artikel wordt verleend, treedt de in artikel 18, lid 6, van deze verordening bedoelde afwikkelingsregeling pas in werking nadat de Commissie een positief of een voorwaardelijk besluit heeft genomen, of een besluit om geen bezwaar te maken, over de verenigbaarheid van het gebruik van dergelijke steun met de interne markt. De Commissie neemt het besluit over de verenigbaarheid van het gebruik van staatssteun of steun uit het Fonds met de interne markt uiterlijk wanneer zij de afwikkelingsregeling overeenkomstig artikel 18, lid 7, tweede alinea, goedkeurt of daartegen bezwaar maakt, of wanneer de in artikel 18, lid 7, vijfde alinea, bedoelde termijn van 24 uur verstrijkt, indien dat eerder is.

Bij de uitvoering van de hun bij artikel 18 van deze verordening opgedragen taken beschikken de instellingen van de Unie over structurele regelingen die de operationele onafhankelijkheid waarborgen en belangenconflicten voorkomen die zich tussen de met de uitvoering van die taken belaste functies en andere functies zouden kunnen voordoen, en maken zij op passende wijze alle relevante informatie over hun interne organisatie ter zake openbaar.”;

(b)Lid 3 wordt vervangen door:

“3. Zodra de afwikkelingsraad van oordeel is dat het nodig kan zijn het Fonds te gebruiken, neemt hij informeel, snel en op vertrouwelijke wijze contact op met de Commissie om het mogelijke gebruik van het Fonds te bespreken, met inbegrip van de juridische en economische aspecten in verband met het gebruik ervan. Zodra de afwikkelingsraad voldoende zekerheid heeft dat de beoogde afwikkelingsregeling het gebruik van steun uit het Fonds met zich meebrengt, stelt de afwikkelingsraad de Commissie formeel in kennis van het voorgestelde gebruik van het Fonds. Die kennisgeving bevat alle informatie die de Commissie nodig heeft om haar beoordelingen krachtens dit lid te maken en die de afwikkelingsraad in zijn bezit heeft of die de afwikkelingsraad overeenkomstig deze verordening kan verkrijgen.

Na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde kennisgeving beoordeelt de Commissie of het beroep op het Fonds de mededinging zou verstoren of zou dreigen te verstoren door de begunstigde onderneming of een andere onderneming zodanig te bevoordelen dat het van invloed zou zijn op de handel tussen de lidstaten en daarmee onverenigbaar met de interne markt is. De Commissie past op het beroep op het Fonds de in artikel 107 VWEU verankerde criteria toe die voor de toepassing van de staatssteunregels zijn vastgesteld. De afwikkelingsraad verstrekt de Commissie de informatie waarover hij beschikt of hij het overeenkomstig deze verordening kan verkrijgen en die de Commissie noodzakelijk acht om die beoordeling uit te voeren.

Bij het opstellen van haar beoordeling laat de Commissie zich leiden door alle ter zake doende, uit hoofde van artikel 109 VWEU vastgestelde verordeningen alsmede relevante mededelingen en richtsnoeren van de Commissie en maatregelen die de Commissie heeft vastgesteld ter uitvoering van de Verdragsbepalingen inzake staatssteun die van kracht zijn op het moment dat de beoordeling moet worden uitgevoerd. Bij de toepassing van deze maatregelen wordt aangenomen dat verwijzingen naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor het aanmelden van de steun, verwijzingen zijn naar de afwikkelingsraad, en worden andere eventueel noodzakelijke wijzigingen aangebracht.

De Commissie beslist vast over de verenigbaarheid van het beroep op het Fonds met de interne markt en richt dat besluit tot de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteiten van de betrokken lidstaat of lidstaten. Aan dat besluit kunnen voorwaarden, verplichtingen of verbintenissen voor de begunstigde worden verbonden en in het besluit wordt rekening gehouden met de noodzaak van een tijdige uitvoering van de afwikkelingsmaatregel door de afwikkelingsraad.

In het besluit kunnen tevens verplichtingen worden opgelegd aan de afwikkelingsraad, de nationale afwikkelingsautoriteiten in de betrokken deelnemende lidstaat of lidstaten of de begunstigde om te kunnen controleren of het besluit wordt nageleefd. Daartoe kan de eis behoren dat een trustee of andere onafhankelijke persoon wordt benoemd om bij de controle te helpen. Een trustee of andere onafhankelijke persoon kan de in het besluit van de Commissie te specificeren functies vervullen.

Elk krachtens dit lid genomen besluit wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

De Commissie kan een tot de afwikkelingsraad gericht afwijzend besluit vaststellen indien zij besluit dat het voorgestelde gebruik van het Fonds niet verenigbaar zou zijn met de interne markt en dat dit niet in de door de afwikkelingsraad voorgestelde vorm ten uitvoer kan worden gelegd. De afwikkelingsraad heroverweegt na ontvangst van een zodanig besluit zijn afwikkelingsregeling en stelt een herziene afwikkelingsregeling op.”;

(c)Lid 10 wordt vervangen door:

“10. In afwijking van lid 3 kan de afwikkelingsraad op verzoek van een lidstaat of de afwikkelingsraad binnen zeven dagen nadat het verzoek is ingediend, met eenparigheid van stemmen besluiten dat het gebruik van het Fonds als verenigbaar met de interne markt moet worden beschouwd, indien uitzonderlijke omstandigheden een dergelijk besluit rechtvaardigen. De Commissie neemt een besluit over de zaak indien de Raad binnen die zeven dagen geen besluit heeft genomen.”;

(22)Artikel 20 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 1 wordt vervangen door:

“1. Alvorens te bepalen of aan de afwikkelingsvoorwaarden of de voorwaarden voor afschrijving of omzetting van kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in artikel 21, lid 1, is voldaan, draagt de afwikkelingsraad er zorg voor dat een eerlijke, prudente en realistische waardering van de activa en passiva van een entiteit als bedoeld in artikel 2 wordt uitgevoerd door een persoon die onafhankelijk is van enige overheidsinstantie, daaronder begrepen de afwikkelingsraad en de nationale afwikkelingsautoriteit, alsook van de betrokken entiteit.”;

(b)het volgende lid 8 bis wordt toegevoegd:

“8 bis. Wanneer zulks noodzakelijk is om de in lid 5, punten c) en d), bedoelde beslissingen te onderbouwen, vult de schatter de in lid 7, punt c), bedoelde informatie aan met een raming van de waarde van de activa en passiva buiten de balanstelling, met inbegrip van de voorwaardelijke verplichtingen en activa.”;

(c)aan lid 18 wordt het volgende punt d) toegevoegd:

“d) bij het bepalen van de verliezen die het depositogarantiestelsel zou hebben geleden indien de instelling volgens een normale insolventieprocedure zou zijn geliquideerd, worden de criteria en methodologie toegepast als bedoeld in artikel 11 sexies van Richtlijn 2014/49/EU en in elke gedelegeerde handeling die overeenkomstig dat artikel is vastgesteld.”;

(23)Artikel 21 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

i)de eerste alinea wordt als volgt gewijzigd:

de aanhef wordt vervangen door:

“1. De afwikkelingsraad oefent overeenkomstig de procedure van artikel 18 met betrekking tot de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen en de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteiten en groepen alleen de bevoegdheid tot afschrijving of omzetting van relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis uit, wanneer aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan, maar alleen als hij op zijn bestuursvergadering, na ontvangst van een mededeling overeenkomstig de tweede alinea of op eigen initiatief, vaststelt dat aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:”;

punt e) wordt vervangen door:

“e) de entiteit of groep heeft buitengewone openbare financiële steun nodig, tenzij die steun wordt verleend in een van de in artikel 18 bis, lid 1, bedoelde vormen.”;

ii)de tweede alinea wordt vervangen door:

“De beoordeling van de in de eerste alinea, punten a) tot en met d), bedoelde voorwaarden geschiedt door de ECB voor entiteiten bedoeld in artikel 7, lid 2, punt a), of door de desbetreffende nationale bevoegde autoriteit voor entiteiten bedoeld in artikel 7, lid 2, punt b), en lid 4, punt b), en lid 5, en door de afwikkelingsraad, in zijn bestuursvergadering, overeenkomstig de taakverdeling volgens de procedure van artikel 18, leden 1 en 2.”;

(b)lid 2 wordt geschrapt;

(c)in lid 3 wordt punt b) vervangen door:

“b) gezien het tijdsbestek, de noodzaak om de bevoegdheden tot afschrijving en omzetting of de afwikkelingsstrategie voor de af te wikkelen groep effectief uit te voeren en andere ter zake doende omstandigheden, valt redelijkerwijze niet te verwachten dat een andere maatregel, inclusief alternatieve maatregelen van de particuliere sector, maatregelen van een toezichthouder of vroegtijdige-interventiemaatregelen, dan de afschrijving of omzetting van de relevante kapitaalinstrumenten en in aanmerking komende passiva als bedoeld in lid 7 bis, het falen van de betrokken entiteit of groep binnen een redelijk tijdsbestek zou voorkomen.”;

(d)Lid 9 wordt vervangen door:

“9. Indien met betrekking tot een in dat lid bedoelde entiteit aan een of meer van de in lid 1 bedoelde voorwaarden is voldaan en met betrekking tot die entiteit of een entiteit die tot dezelfde groep behoort ook aan de in artikel 18, lid 1, bedoelde voorwaarden is voldaan, is de in artikel 18, leden 6, 7 en 8, opgenomen procedure van toepassing.”;

(24)Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 7 wordt vervangen door:

“7. Het Fonds mag een in lid 6 bedoelde bijdrage enkel leveren indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

(a)een bijdrage tot verliesabsorptie en herkapitalisatie ten belope van een bedrag van niet minder dan 8 % van de totale passiva inclusief eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, gemeten overeenkomstig de in artikel 20, leden 1 tot en met 15, bedoelde waardering, is geleverd door de aandeelhouders, de houders van relevante kapitaalinstrumenten en andere bail-inbare passiva door middel van vermindering, afschrijving of omzetting overeenkomstig artikel 48, lid 1, van Richtlijn 2014/59/EU en artikel 21, lid 10, van deze verordening, en door het depositogarantiestelsel overeenkomstig artikel 79 van deze verordening en artikel 109 van Richtlijn 2014/59/EU, indien van toepassing;

(b)de bijdrage van het Fonds niet groter is dan 5 % van de totale passiva, met inbegrip van het eigen vermogen van de instelling in afwikkeling, bepaald volgens de in artikel 20, leden 1 tot en met 15, beschreven waarderingsmethode.”;

(b)leden 9 en 10 worden vervangen door:

“9. Het Fonds kan een bijdrage leveren uit middelen die zijn bijeengebracht via in artikel 70 bedoelde vooraf te betalen bijdragen en die nog niet zijn gebruikt, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:

(a)het Fonds heeft een bijdrage geleverd overeenkomstig lid 6 en de in lid 7, punt b), bedoelde limiet van 5 % is bereikt;

(b)alle passiva met een lagere rangorde dan deposito’s en niet zijn uitgesloten van bail-in overeenkomstig de leden 3 en 5, zijn volledig afgeschreven of omgezet.

10. In buitengewone omstandigheden kan de afwikkelingsraad, als alternatief voor of in aanvulling op de in lid 9 bedoelde bijdrage van het Fonds, indien aan de voorwaarden van lid 9 is voldaan, verdere financiering uit alternatieve financieringsbronnen trachten te verkrijgen.”;

(c)in lid 13 wordt de tweede alinea vervangen door:

“De in de eerste alinea bedoelde beoordeling stelt het bedrag vast waarmee de bail-inbare passiva moeten worden afgeschreven of omgezet:

(a)om de tier 1-kernkapitaalratio van de instelling in afwikkeling te herstellen of, in voorkomend geval, de ratio van de overbruggingsinstelling vast te stellen, rekening houdend met een eventuele kapitaalinbreng door het Fonds overeenkomstig artikel 76, lid 1, punt d);

(b)om voldoende marktvertrouwen in de instelling in afwikkeling of de overbruggingsinstelling te handhaven, rekening houdend met de noodzaak om voorwaardelijke verplichtingen te dekken, en de instelling in afwikkeling in staat te stellen gedurende ten minste één jaar aan de vergunningsvoorwaarden te blijven voldoen enom de activiteiten te blijven verrichten waarvoor haar op grond van Richtlijn 2013/36/EU of Richtlijn 2014/65/EU een vergunning is verleend.”;

(25)Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

(a)de titel wordt vervangen door:

Verplichting tot samenwerking en informatie-uitwisseling”;

(b)de volgende leden 2 bis, 2 ter en 2 quater worden ingevoegd:

“2a. De afwikkelingsraad, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de EBA, de ESMA en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen werken nauw samen en verstrekken elkaar alle informatie die nodig is voor de uitvoering van hun respectieve taken.

2 ter. De ECB en de andere leden van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB) werken nauw met de afwikkelingsraad samen en verschaffen hem alle informatie die nodig is voor de uitvoering van de taken van de afwikkelingsraad, met inbegrip van de informatie die zij overeenkomstig hun statuten hebben verzameld. Artikel 88, lid 6, is van toepassing op de betrokken uitwisselingen.

2 quater. De in artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU bedoelde aangewezen autoriteiten werken nauw samen met de afwikkelingsraad en verstrekken hem alle informatie die nodig is voor de uitvoering van zijn taken.”;

(c)Lid 6 wordt vervangen door:

“6. De afwikkelingsraad streeft naar nauwe samenwerking met alle openbare financiële bijstandsfaciliteiten, waaronder de Europese Faciliteit voor financiële stabiliteit (EFSF) en het Europees stabiliteitsmechanisme (ESM):

(a)in de buitengewone omstandigheden als bedoeld in artikel 27, lid 9, en wanneer een dergelijke faciliteit directe of indirecte financiële bijstand heeft verleend of waarschijnlijk zal verlenen aan in een deelnemende lidstaat gevestigde entiteiten;

(b)wanneer de afwikkelingsraad voor het Fonds een financiële regeling heeft getroffen overeenkomstig artikel 74.”;

(d)Lid 7 wordt vervangen door:

“7. Zo nodig sluit de afwikkelingsraad een memorandum van overeenstemming met de ECB en andere leden van het ESCB, de nationale afwikkelingsautoriteiten en de nationale bevoegde autoriteiten met een algemene beschrijving van de wijze waarop zij uit hoofde van de leden 2, 2 bis, 2 ter en 4 van dit artikel en van artikel 74, tweede alinea, zullen samenwerken bij de uitoefening van hun respectieve taken krachtens het Unierecht. Het memorandum wordt regelmatig geëvalueerd, en wordt openbaar gemaakt met inachtneming van de vereisten inzake geheimhouding.”;

(26)Het volgende artikel 30 bis wordt ingevoegd:

“Artikel 30 bis

Informatie in het bezit van een gecentraliseerd automatisch mechanisme

1. De autoriteiten die de bij artikel 32 bis van Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad** ingestelde gecentraliseerde automatische mechanismen beheren, verstrekken de afwikkelingsraad op zijn verzoek informatie over het aantal klanten waarvoor een in artikel 2 bedoelde entiteit de enige of voornaamste bankpartner is.

2. De afwikkelingsraad vraagt de in lid 1 bedoelde informatie alleen per geval op en wanneer dat nodig is voor de uitvoering van zijn taken uit hoofde van deze verordening.

3. De afwikkelingsraad kan de overeenkomstig de eerste alinea verkregen informatie delen met de nationale afwikkelingsautoriteiten in het kader van de uitoefening van hun respectieve taken uit hoofde van deze verordening.

______________________________

**    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).”;

(27)Aan artikel 31 wordt het volgende lid 3 toegevoegd:

“3. Voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde entiteiten en groepen, en voor de in artikel 7, lid 4, punt b), en artikel 7, lid 5, bedoelde entiteiten en groepen indien aan de voorwaarden voor de toepassing van die bepalingen is voldaan, raadplegen de nationale afwikkelingsautoriteiten de afwikkelingsraad alvorens op grond van artikel 86 van Richtlijn 2014/59/EU te handelen.”;

(28)In artikel 32, lid 1, wordt de eerste alinea vervangen door:

“Wanneer een groep entiteiten omvat die in deelnemende lidstaten en in niet-deelnemende lidstaten of derde landen zijn gevestigd, vertegenwoordigt de afwikkelingsraad de nationale afwikkelingsautoriteiten van de deelnemende lidstaten, onverminderd de goedkeuringen van de Raad of de Commissie die uit hoofde van deze verordening vereist zijn, met het oog op de samenwerking met de niet-deelnemende lidstaten overeenkomstig de artikelen 7, 8, 12, 13, 16, 18, 45 nonies, 55 en artikelen 88 tot en met 92 van Richtlijn 2014/59/EU.”;

(29)Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de aanhef vervangen door:

“De afwikkelingsraad kan, met volledige gebruikmaking van alle informatie die reeds voor de ECB beschikbaar is, met inbegrip van informatie die door de leden van het Europese Stelsel van centrale banken overeenkomstig hun statuten is verzameld, of van alle informatie waarover de nationale bevoegde autoriteiten, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de EBA, de ESMA of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen beschikken, via de nationale afwikkelingsautoriteiten of rechtstreeks, na deze autoriteiten op de hoogte te hebben gebracht, van de volgende natuurlijke of rechtspersonen verlangen dat zij hem alle informatie verstrekken die hij nodig heeft om zijn taken uit te voeren, volgens de door de afwikkelingsraad gevraagde procedure en in de door de afwikkelingsraad gevraagde vorm:”;

(b)leden 5 en 6 worden vervangen door:

“5. De afwikkelingsraad, de ECB, de leden van het Europese Stelsel van centrale banken, de nationale bevoegde autoriteiten, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de EBA, de ESMA of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de nationale afwikkelingsautoriteiten kunnen memoranda van overeenstemming opstellen waarin een procedure voor de uitwisseling van informatie wordt vastgelegd. De uitwisseling van informatie tussen de afwikkelingsraad, de ECB en andere de leden van het Europese Stelsel van centrale banken, de nationale bevoegde autoriteiten, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de EBA, de ESMA of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de nationale afwikkelingsautoriteiten wordt niet beschouwd als schending van de vereisten inzake beroepsgeheim.

6. De nationale bevoegde autoriteiten, de ECB, de leden van het Europese Stelsel van centrale banken, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de EBA, de ESMA of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen en de nationale afwikkelingsautoriteiten werken samen met de afwikkelingsraad om na te gaan of de gevraagde informatie geheel of gedeeltelijk reeds beschikbaar is op het moment dat het verzoek wordt ingediend. Indien dergelijke informatie beschikbaar is, verstrekken de nationale bevoegde autoriteiten, de ECB en andere leden van het Europese Stelsel van centrale banken, het Europees Comité voor systeemrisico’s, de EBA, de ESMA of de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen of de nationale afwikkelingsautoriteiten die informatie aan de afwikkelingsraad.”;

(30)in artikel 43, lid 1, wordt het volgende punt a bis) ingevoegd:

“a bis) de voorzitter en de vicevoorzitter, die overeenkomstig artikel 56 worden benoemd;”;

(31)artikel 50, lid 1, punt n), wordt vervangen door:

“n) een rekenplichtige en een interne auditeur benoemen met inachtneming van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die functioneel onafhankelijk is bij de uitvoering van hun taken;”;

(32)Artikel 53 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 1 wordt de eerste zin vervangen door:

“De afwikkelingsraad in zijn bestuursvergadering moet samengesteld zijn uit de voorzitter, de vicevoorzitter en de vier leden als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b).”;

(b)in lid 5 wordt “artikel 43, lid 1, punt a) en b)” vervangen door “artikel 43, lid 1, punten a), a bis) en b)”;

(33)In artikel 55 worden de leden 1 en 2 vervangen door:

“1. Indien bij de beraadslaging over een individuele entiteit of een groep entiteiten die slechts in één deelnemende lidstaat is gevestigd, niet alle in artikel 53, leden 1 en 3, bedoelde leden binnen een door de voorzitter gestelde termijn bij consensus tot overeenstemming kunnen komen, nemen de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden een besluit bij gewone meerderheid.

2. Indien bij de beraadslaging over een grensoverschrijdende groep niet alle in artikel 53, leden 1 en 4, bedoelde leden binnen een door de voorzitter gestelde termijn bij consensus tot overeenstemming kunnen komen, nemen de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden een besluit bij gewone meerderheid.”;

(34)Artikel 56 wordt als volgt gewijzigd:

(a)in lid 2 wordt punt d) vervangen door:

“d) het opstellen van een voorlopige ontwerpbegroting en een ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 61, en het uitvoeren van de begroting van de afwikkelingsraad overeenkomstig artikel 63;”;

(b)in lid 5 wordt de eerste alinea vervangen door:

“De ambtstermijn van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden bedraagt vijf jaar. Deze termijn kan eenmaal worden verlengd.

Een persoon die twee ambtstermijnen als voorzitter, vicevoorzitter of lid als bedoeld in artikel 43, lid 1, punt b), heeft vervuld, komt niet in aanmerking voor benoeming in een van beide andere functies.”;

(c)aan lid 6, eerste alinea, wordt de volgende zin toegevoegd:

“De Commissie kan de namen op de shortlist rangschikken in de volgorde die de beoordeling door de Commissie van de geschiktheid van elke kandidaat in het licht van de in lid 4 van dit artikel bedoelde criteria weerspiegelt.”;

(d)het volgende lid 6 bis wordt toegevoegd:

“6a. In de negen maanden die voorafgaan aan het einde van de eerste ambtstermijn van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden, evalueert de Commissie de tijdens de eerste ambtstermijn bereikte resultaten en beslist zij op basis van de resultaten van die evaluatie of een voorstel tot verlenging van de ambtstermijn moet worden ingediend.

De Raad stelt op voorstel van de Commissie een uitvoeringsbesluit vast tot verlenging van de ambtstermijn van de voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden. De Raad besluit daarbij met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.”;

(e)in lid 7 wordt de laatste zin vervangen door:

“De voorzitter, de vicevoorzitter en de in artikel 43, lid 1, punt b), bedoelde leden blijven in functie totdat hun opvolgers zijn benoemd en in functie zijn getreden overeenkomstig het in lid 6 van dit artikel bedoelde besluit van de Raad.”;

(35)Artikel 61 wordt vervangen door:

Artikel 61

Opstelling van de begroting

1. Uiterlijk op 31 maart van elk jaar stelt de voorzitter een voorlopige ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad op, met een raming van de ontvangsten en uitgaven van de afwikkelingsraad voor het volgende jaar, samen met de personeelsformatie voor het volgende jaar, en legt hij deze ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering.

De afwikkelingsraad past in zijn plenaire vergadering zo nodig voorlopige ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad samen met de ontwerp-personeelsformatie aan.

2. Op basis van de voorlopige ontwerpbegroting die door de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering is aangenomen, stelt de voorzitter een ontwerpbegroting van de afwikkelingsraad op en legt deze ter goedkeuring voor aan de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering.

Uiterlijk op 30 november van elk jaar stelt de afwikkelingsraad in zijn plenaire vergadering het door de voorzitter voorgelegde ontwerpbegroting zo nodig bij en keurt hij de definitieve begroting van de afwikkelingsraad, samen met de personeelsformatie, goed.”;

(36)In artikel 69 wordt lid 4 vervangen door:

“4. Indien de beschikbare financiële middelen na de in lid 1 bedoelde initiële periode dalen tot onder het in dat lid vermelde streefbedrag, worden de reguliere bijdragen, berekend overeenkomstig artikel 70, geïnd totdat het streefbedrag is bereikt. De afwikkelingsraad kan de inning van de overeenkomstig artikel 70 geïnde regelmatige bijdragen gedurende één of meer jaren uitstellen om ervoor te zorgen dat het te innen bedrag een bedrag bereikt dat in verhouding staat tot de kosten van het inningsproces, mits dit uitstel geen wezenlijke gevolgen heeft voor het vermogen van de afwikkelingsraad om het Fonds overeenkomstig afdeling 3 te gebruiken. Deze bijdragen worden vastgesteld op een niveau waarbij het mogelijk wordt gemaakt dat het streefbedrag binnen zes jaar kan worden bereikt nadat het streefbedrag voor het eerst is bereikt en indien de beschikbare financiële middelen vervolgens zijn teruggebracht tot minder dan twee derde van het streefbedrag.”;

(37)Artikel 70 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 3 wordt vervangen door:

“3. De in aanmerking te nemen beschikbare financiële middelen om het in artikel 69 vermelde streefbedrag te bereiken, kunnen ook onherroepelijke betalingstoezeggingen omvatten die volledig zijn gedekt door zekerheden of activa met een laag risico die niet met rechten van derden zijn bezwaard, waarover vrij kan worden beschikt en waarvan uitsluitend gebruik kan worden gemaakt door de afwikkelingsraad voor de in artikel 76, lid 1, vermelde doeleinden. Het aandeel van die onherroepelijke betalingstoezeggingen is niet hoger dan 50 % van het totaalbedrag van de bijdragen dat overeenkomstig dit artikel wordt geïnd. Binnen dat maximum bepaalt de afwikkelingsraad jaarlijks het aandeel van de onherroepelijke betalingstoezeggingen in het totale bedrag van de overeenkomstig dit artikel te heffen bijdragen.”;

(b)het volgende lid 3 bis wordt ingevoegd:

“3 bis. De afwikkelingsraad vraagt de overeenkomstig lid 3 van dit artikel gedane onherroepelijke betalingstoezeggingen op wanneer het gebruik van het Fonds overeenkomstig artikel 76 noodzakelijk is.

Wanneer een instelling of entiteit niet langer onder artikel 2 valt en niet langer onderworpen is aan de verplichting om bijdragen te betalen overeenkomstig lid 1 van dit artikel, vraagt de afwikkelingsraad de onherroepelijke betalingstoezeggingen die overeenkomstig lid 3 zijn aangegaan en nog verschuldigd zijn, op. Indien de aan de onherroepelijke betalingstoezegging verbonden bijdrage op eerste verzoek naar behoren wordt betaald, annuleert de afwikkelingsraad de verplichting en geeft hij de zekerheid terug. Indien de bijdrage bij de eerste afroep niet naar behoren wordt betaald, legt de afwikkelingsraad beslag op de zekerheid en annuleert hij de toezegging.”;

(38)In artikel 71, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:

“Het totale bedrag van buitengewone achteraf te betalen bijdragen per jaar mag niet hoger zijn dan driemaal 12,5 % van het streefniveau.”;

(39)In artikel 74 wordt het volgende lid ingevoegd:

“De afwikkelingsraad stelt de Commissie en de ECB in kennis zodra hij het nodig acht financiële regelingen te treffen die overeenkomstig dit artikel voor het Fonds zijn aangegaan, en verstrekt de Commissie en de ECB alle informatie die nodig is voor de uitvoering van hun taken met betrekking tot dergelijke financiële regelingen.”;

(40)Artikel 76 wordt als volgt gewijzigd:

(a)lid 3 wordt vervangen door:

“3. Ingeval de afwikkelingsraad vaststelt dat het beroep op het Fonds voor de doeleinden in lid 1 van dit artikel er waarschijnlijk in resulteert dat een deel van de verliezen van een in artikel 2 bedoelde entiteit op het Fonds worden afgewenteld, zijn de in artikel 27 opgenomen beginselen inzake het gebruik van het Fonds van toepassing.”;

(b)de volgende leden 5 en 6 worden ingevoegd:

“5. Indien de in artikel 22, lid 2, punt a) of b), bedoelde afwikkelingsinstrumenten worden gebruikt om slechts een deel van de activa, rechten of passiva van de instelling in afwikkeling over te dragen, heeft de afwikkelingsraad een vordering op de resterende entiteit voor alle kosten en verliezen die door het Fonds zijn gedragen als gevolg van eventuele bijdragen aan de afwikkeling overeenkomstig de leden 1 en 2 van dit artikel in verband met verliezen die crediteuren anders zouden hebben gedragen.

6. De in lid 5 van dit artikel en in artikel 22, lid 6, bedoelde vorderingen van de afwikkelingsraad hebben in elke deelnemende lidstaat dezelfde rangorde als de vorderingen van de nationale afwikkelingsfinancieringsregelingen in het nationale recht van die lidstaat dat de normale insolventieprocedures ingevolge artikel 108, lid 9, van Richtlijn 2014/59/EU beheerst.”;

(41)Artikel 79 wordt als volgt gewijzigd:

(a)de leden 1, 2 en 3 worden vervangen door:

“1. De deelnemende lidstaten zorgen ervoor dat, wanneer de afwikkelingsraad afwikkelingsmaatregelen met betrekking tot een kredietinstelling neemt, en mits die maatregelen garanderen dat deposanten toegang blijven hebben tot hun deposito’s, om te voorkomen dat deposanten verliezen dragen, het depositogarantiestelsel waarbij die kredietinstelling is aangesloten, bijdraagt voor de doeleinden en onder de voorwaarden die in artikel 109 van Richtlijn 2014/59/EU zijn vastgesteld.

2. De afwikkelingsraad bepaalt het bedrag van de bijdrage van het depositogarantiestelsel in overeenstemming met lid 1 na raadpleging van het depositogarantiestelsel, en waar nodig de aangewezen autoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van Richtlijn 2014/49/EU, over de geraamde kosten van terugbetaling aan deposanten overeenkomstig artikel 11 sexies van Richtlijn 2014/49/EU en met inachtneming van de voorwaarden als bedoeld in artikel 20 van deze verordening.

3. De afwikkelingsraad stelt de aangewezen autoriteit in de zin van artikel 2, lid 1, punt 18, van richtlijn 2014/49/EU en het depositogarantiestelsel waarbij de instelling is aangesloten, in kennis van zijn besluit als bedoeld in de eerste alinea. Het depositogarantiestelsel voert dat besluit onverwijld uit.”;

(b)in lid 5 worden de tweede en de derde alinea geschrapt;

(42)in artikel 85, lid 3, worden de woorden “tegen een in artikel 10, lid 10, artikel 11, artikel 12, lid 1, de artikelen 38 tot en met 41, artikel 65, lid 3, artikel 71 en artikel 90, lid 3, bedoeld besluit” vervangen door de woorden “tegen een uit hoofde van artikel 10, lid 10, artikel 11, artikel 12, lid 1, de artikelen 38 tot en met 41, artikel 65, lid 3, artikel 71 en artikel 90, lid 3, vastgesteld besluit”;

(43)Aan artikel 88 wordt het volgende lid 7 toegevoegd:

“7. Dit artikel belet de afwikkelingsraad niet zijn analyses of beoordelingen openbaar te maken, ook wanneer deze zijn gebaseerd op informatie die is verstrekt door de in artikel 2 bedoelde entiteiten of andere autoriteiten als bedoeld in lid 6 van dit artikel, wanneer de afwikkelingsraad oordeelt dat de openbaarmaking de bescherming van het algemeen belang wat betreft het financieel, monetair of economisch beleid niet zou ondermijnen en dat er een algemeen belang bij openbaarmaking is dat zwaarder weegt dan enig ander belang als bedoeld in lid 5 van dit artikel. Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt een dergelijke openbaarmaking geacht te zijn gedaan door de afwikkelingsraad in de uitoefening van zijn functies uit hoofde van deze verordening.”.

Artikel 2

Inwerkingtreding en toepassing

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van [OP, gelieve de datum in te voegen: 18 maanden na de inwerkingtreding van deze verordening].

Artikel 1, punt 1, a), punten 2 en 3, punt 4, a), punt 5, a), b) en c), i) en ii), punt 6, a), punt 7, punt 13, a), i) en b), punt 14, a), b) en d), punt 19, d) en e), punt 21, punt 23, a), i), eerste streepje, b) en d), de punten 25 tot en met 35, en de punten 39, 42 en 43, zijn evenwel van toepassing vanaf ... [OP, gelieve de datum in te voegen = 1 maand na de datum van inwerkingtreding van deze wijzigingsverordening].

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Straatsburg,

Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

De voorzitter    De voorzitter

(1)    Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173, 12.6.2014, blz. 190).
(2)    Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
(3)    Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).
(4)    Er is bovendien nog steeds geen overeenstemming bereikt over een geloofwaardig en robuust mechanisme voor het verstrekken van liquiditeit bij afwikkelingen in de bankenunie, in lijn met de door internationale tegenhangers vastgestelde norm.
(5)    COM(2015) 586 final.
(6)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(7)    Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).
(8)    Het Bazels Comité voor bankentoezicht en de Raad voor financiële stabiliteit (FSB). Raad voor financiële stabiliteit (bijgewerkte versie van 2014), Key Attributes of effective resolution regimes for financial institutions en (2015), Principles on Loss-absorbing and Recapitalisation Capacity of Globally Systemically Important Banks (G-SIBs) in Resolution, Total Loss-absorbing Capacity (TLAC) Term Sheet .
(9)    Eurogroep (30 november 2020), Statement of the Eurogroup in inclusive format on the ESM reform and the early introduction of the backstop to the Single Resolution Fund . De uitvoering zou in de periode 2022-2024 plaatsvinden. De Overeenkomst tot wijziging van het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteits­mechanisme is echter nog steeds niet geratificeerd.
(10)    Europese Commissie (2020), Werkprogramma van de Commissie voor 2021 , punt 2.3, blz. 5.
(11)    Europese Commissie (2023), Concurrentievermogen van de EU op lange termijn: blik op de periode na 2030 .
(12)    Eurogroep (16 juni 2022), Eurogroup statement on the future of the Banking Union.
(13)    Europees Parlement (2022), Verslag over de bankenunie – jaarverslag 2021 ; het Europees Parlement heeft sinds 2015 elk jaar een verslag over de bankenunie uitgebracht.
(14)    Bijeenkomst van de Eurotop (24 maart 2023), Verklaring van de Eurotop, bijeen in inclusieve samenstelling .
(15)    Nationale insolventieprocedures zijn niet geharmoniseerd. De beslissing van de afwikkelingsautoriteit om een falende bank af te wikkelen, wat een vergelijking tussen afwikkeling en nationale insolventieprocedures vereist (een beoordeling van het openbaar belang), maakt echter wel deel uit van het CMDI-kader. Indien een afwikkelingsautoriteit besluit een falende bank niet af te wikkelen, wordt de zaak vervolgens op nationaal niveau behandeld, waar de beoordeling van de inleiding van insolventieprocedures of andere liquidatieprocedures plaatsvindt, op basis van de specifieke kenmerken van de nationale insolventieregelingen.
(16)    De staatssteunregels zijn onlosmakelijk verbonden met en vormen een aanvulling op het CMDI-kader. Deze regels vallen niet onder deze evaluatie en effectbeoordeling. Om de samenhang tussen de twee kaders te waarborgen, heeft de Eurogroep de Commissie in november 2020 gevraagd een evaluatie van het staatssteunkader voor banken te verrichten en deze tegelijkertijd met de evaluatie van het CMDI-kader af te ronden en hierbij te zorgen voor een gelijktijdige inwerkingtreding met het bijgewerkte CMDI-kader.
(17)    EBA (22 oktober 2021), Call for advice regarding funding in resolution and insolvency .
(18)    Zie de verwijzingen naar SWD(2023)226 (samenvatting van de effectbeoordeling) en SEC(2023)230 (het positieve advies van de Raad voor regelgevingstoetsing).
(19)    Beschikking van 6 mei 2019, ABLV Bank/ECB, T-281/18, EU:T:2019:296, punten 34 tot en met 36, en arrest van 6 mei 2021, ABLV Bank/ECB, C-551/19 P en C-552/19 P, EU:C:2021:369, punten 62 tot en met 71.
(20)    Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8).
(21)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
(22)    PB C , blz. .
(23)    PB C , blz. .
(24)    Raad voor financiële stabiliteit, Key Attributes of Effective Resolution Regimes for Financial Institutions, 15 oktober 2014.
(25)    Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173, 12.6.2014, blz. 190).
(26)    Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).
(27)    Gedelegeerde Verordening (EU) 2021/1118 van de Commissie van 26 maart 2021 tot aanvulling van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot technische reguleringsnormen tot nadere bepaling van de door afwikkelingsautoriteiten te gebruiken methode voor het ramen van het in artikel 104 bis van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad bedoelde vereiste en het gecombineerde buffervereiste voor af te wikkelen entiteiten op het geconsolideerde niveau van de af te wikkelen groep, ingeval de af te wikkelen groep niet onderworpen is aan die vereisten uit hoofde van die richtlijn (PB L 241 van 8.7.2021, blz. 1).
(28)    Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
(29)    Verordening (EU) 2019/876 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 575/2013 wat betreft de hefboomratio, de nettostabielefinancieringsratio, vereisten inzake eigen vermogen en in aanmerking komende passiva, tegenpartijkredietrisico, marktrisico, blootstellingen aan centrale tegenpartijen, blootstellingen aan instellingen voor collectieve belegging, grote blootstellingen, rapportage- en openbaarmakingsvereisten, en van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 1).
(30)    Verordening (EU) 2019/877 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 806/2014 met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 226).
(31)    Richtlijn (EU) 2019/879 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2019 tot wijziging van Richtlijn 2014/59/EU met betrekking tot de verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en Richtlijn 98/26/EG (PB L 150 van 7.6.2019, blz. 296).
(32)    Richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 149).
(33)    Verordening (EU) nr. 1024/2013 van de Raad van 15 oktober 2013 waarbij aan de Europese Centrale Bank specifieke taken worden opgedragen betreffende het beleid inzake het prudentieel toezicht op kredietinstellingen (PB L 287 van 29.10.2013, blz. 63).
(34)    Verordening (EU) nr. 1093/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 tot oprichting van een Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Bankautoriteit), tot wijziging van Besluit nr. 716/2009/EG en tot intrekking van Besluit 2009/78/EG van de Commissie (PB L 331 van 15.12.2010, blz. 12).
(35)    COM(2018) 133 def.
(36)    COM(2020) 822 def.
(37)    Verordening (EG) nr. 1126/2008 van de Commissie van 3 november 2008 tot goedkeuring van bepaalde internationale standaarden voor jaarrekeningen overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 320 van 29.11.2008, blz. 1).
(38)    Verordening (EG) nr. 2533/98 van de Raad van 23 november 1998 met betrekking tot het verzamelen van statistische gegevens door de Europese Centrale Bank (PB L 318 van 27.11.1998, blz. 8).
(39)    Richtlijn (EU) 2015/849 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2015 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 2005/60/EG van het Europees Parlement en de Raad en Richtlijn 2006/70/EG van de Commissie (PB L 141 van 5.6.2015, blz. 73).
Top