Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52022PC0521

    Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD betreffende het tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest namens de Europese Unie in te nemen standpunt

    COM/2022/521 final

    Brussel, 5.10.2022

    COM(2022) 521 final

    2022/0324(NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest namens de Europese Unie in te nemen standpunt


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

    Motivering en doel van het voorstel

    Dit voorstel betreft het besluit tot bepaling van het tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie in te nemen standpunt in verband met de beoogde aanneming van voorgestelde wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest (CC 760) en de goedkeuring van i) voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest (CC 761), ii) voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762) en iii) een besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763). De aanneming van de wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en de aanvullende goedkeuringen moeten gelijktijdig door de Conferentie over het Energiehandvest worden onderschreven.

    Verdrag inzake het Energiehandvest

    Het Verdrag inzake het Energiehandvest (EHV) is een multilaterale handels- en investeringsovereenkomst die van toepassing is op de energiesector en die in 1994 is ondertekend en in 1998 in werking is getreden. Het EHV bevat bepalingen inzake bescherming van investeringen, handel in en doorvoer van energiegrondstoffen en -producten, en mechanismen voor geschillenbeslechting. Het EHV voorziet ook in een kader voor internationale samenwerking op energiegebied tussen de 54 verdragsluitende partijen. De Europese Unie is partij bij het EHV 1 , samen met Euratom, 26 EU-lidstaten 2 , alsook Japan, Zwitserland, Turkije en de meeste landen van de Westelijke Balkan en de voormalige Sovjet-Unie, met uitzondering van Rusland 3 en Belarus 4 .

    Conferentie over het Energiehandvest

    De Conferentie over het Energiehandvest is het bestuurs- en besluitvormingsorgaan voor het proces van het Energiehandvest en is opgericht bij het EHV. Alle staten of regionale organisaties voor economische integratie (zoals de EU) die het EHV hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden, zijn lid van de conferentie, die regelmatig bijeenkomt om kwesties die van invloed zijn op de samenwerking op energiegebied tussen de ondertekenaars van het EHV te bespreken, de uitvoering van de bepalingen van het EHV en het Protocol inzake energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten te evalueren en mogelijke nieuwe instrumenten en gezamenlijke activiteiten in het kader van het Energiehandvest te overwegen. De Conferentie over het Energiehandvest neemt met name teksten van wijzigingen van het EHV aan en keurt wijzigingen en technische aanpassingen van de bijlagen bij het EHV goed. Bij de stemming over voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV neemt de Conferentie over het Energiehandvest een besluit om de wijzigingen met eenparigheid van stemmen van de aanwezige en aan de stemming deelnemende verdragsluitende partijen aan te nemen. De EU heeft een aantal stemmen dat gelijk is aan het aantal van haar lidstaten die partij zijn bij het EHV, op voorwaarde dat de EU haar stemrecht niet uitoefent indien haar lidstaten hun stemrecht uitoefenen, en omgekeerd.

    Op de Conferentie over het Energiehandvest te nemen besluiten

    De Conferentie over het Energiehandvest zal op 22 november 2022, tijdens haar 33e vergadering, vier besluiten nemen in verband met de modernisering van het EHV. Deze besluiten zullen gelijktijdig worden genomen en hebben tot doel:

    de voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV (CC 760) aan te nemen;

    de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het EHV (CC 761) goed te keuren;

    de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten goed te keuren (CC 762); en

    het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen in de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763) goed te keuren.

    Aangezien het EHV sinds de jaren 1990 niet wezenlijk is geactualiseerd, is het steeds meer achterhaald geworden. Het EHV is ook geworden tot een van de investeringsverdragen in het kader waarvan mondiaal gezien de meeste arbitrageprocedures – voornamelijk tegen EU-lidstaten – aanhangig worden gemaakt door investeerders, waarvan de meeste in andere EU-landen zijn gevestigd. Als gevolg daarvan is in november 2018 een moderniseringsproces gestart. De Conferentie over het Energiehandvest heeft eerst een lijst van discussiepunten goedgekeurd, met name met betrekking tot bepalingen in verband met de bescherming van investeringen. Vervolgens heeft de EU voorgesteld om beschermingen voor investeringen in fossiele brandstoffen af te schaffen teneinde het EHV in overeenstemming te brengen met de Overeenkomst van Parijs.

    Na 15 multilaterale onderhandelingsronden, die hebben plaatsgevonden tussen juli 2019 en juni 2022, is op de buitengewone Conferentie over het Energiehandvest op 24 juni 2022 in Brussel een “beginselakkoord” bereikt om de onderhandelingen af te sluiten. De herziene tekst van het EHV en de bijlagen daarbij werden vervolgens tot medio augustus aan een juridische herziening onderworpen. Daarna zijn de definitieve ontwerpbesluiten (CC 760, CC 761, CC 762 en CC 763) met de herziene teksten op 19 augustus 2022 gedeeld met alle verdragsluitende partijen, waaronder de EU, Euratom en alle EU-lidstaten die partij zijn bij het EHV.

    Tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest op 22 november 2022 zal met eenparigheid van stemmen worden gestemd over de besluiten inzake de modernisering van het EHV. Indien de stemming succesvol verloopt – met andere woorden als geen van de verdragsluitende partijen bezwaar maakt – worden de besluiten tot modernisering van het EHV geacht te zijn “aangenomen” door de Conferentie over het Energiehandvest. Deze aanneming zal de aanzet geven tot daaropvolgende processen voor de ratificatie, voorlopige toepassing en uiteindelijke inwerkingtreding van de verschillende onderdelen van het hervormingspakket.

    De voorlopige toepassing van de wijzigingen van het EHV en de andere elementen van de modernisering zal worden geregeld door het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763). Overeenkomstig dit besluit zal de modernisering automatisch vanaf 15 augustus 2023 door alle verdragsluitende partijen op voorlopige basis worden toegepast. Elke verdragsluitende partij kan echter vóór 23 februari 2023 bij de depositaris (Portugal) een verklaring indienen dat zij niet kan instemmen met de voorlopige toepassing van de wijzigingen van het EHV, zodat elke verdragsluitende partij daadwerkelijk kan afzien van voorlopige toepassing. Het secretariaat van het EHV zal dergelijke verklaringen openbaar maken. Zelfs indien een verdragsluitende partij in eerste instantie een dergelijke verklaring aflegt, kan zij de verklaring te allen tijde weer intrekken, zodat zij de modernisering van het EHV op een later tijdstip op voorlopige basis kan toepassen.

    Met het voorliggende voorstel voor een besluit uit hoofde van artikel 218, lid 9, VWEU wordt beoogd het tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie in te nemen standpunt met betrekking tot de hierboven beschreven besluiten (CC 760, CC 761, CC 762 en CC 763) te bepalen.

    Tegelijkertijd stelt de Commissie de goedkeuring voor van een latere overeenkomst, in de zin van artikel 31, lid 3, punt a), van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht, tussen de Europese Unie, Euratom en de lidstaten over de interpretatie van het EHV. Die overeenkomst moet met name een bevestiging bevatten dat het EHV nooit van toepassing is geweest binnen de EU en dat ook nooit zal worden, dat het EHV niet kan dienen als basis voor arbitrageprocedures binnen de EU en dat de vervalbepaling niet van toepassing is binnen de EU. Ook moet worden vastgesteld welke verplichtingen de lidstaten hebben indien zij betrokken zijn bij een arbitrageprocedure naar aanleiding van een verzoek op grond van artikel 26 van het EHV.

    De consequente interpretatie van de EU was dat het EHV niet van toepassing is op geschillen tussen een lidstaat en een investeerder uit een andere lidstaat over een investering van laatstgenoemde in de eerstgenoemde lidstaat. Deze interpretatie is specifiek bevestigd door het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ-EU) in zijn arrest Komstroy 5 . Scheidsgerechten hebben echter geoordeeld, en blijven van oordeel, dat zij niet gebonden zijn door de arresten van het Hof. Om te voorkomen dat gerechten bevoegdheid blijven aanvaarden voor dergelijke geschillen, moet de authentieke interpretatie van het EHV uitdrukkelijk en ondubbelzinnig worden herhaald. De meest geschikte manier om dit te doen is het sluiten van een overeenkomst in de zin van artikel 31, lid 3, punt a), van het Verdrag van Wenen inzake het verdragenrecht.

    Hoewel die overeenkomst de interpretatie van de EU en haar lidstaten in een afzonderlijk verdrag zal codificeren (wat mogelijk is vanwege de bilaterale aard van de verplichtingen), zal de afspraak tussen alle verdragsluitende partijen dat artikel 26 niet van toepassing is binnen de EU bij de modernisering van het EHV in de tekst zelf via een clausule van het type “voor meer zekerheid” worden opgenomen. Beide elementen zullen helpen om elke dubbelzinnigheid weg te nemen en bestaande of toekomstige risico’s van arbitrage binnen de EU in het kader van het EHV uit te sluiten met de vereiste rechtszekerheid.

    Namens de Unie in te nemen standpunt

    De Commissie stelt voor om tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest op 22 november 2022 namens de Unie de in de onderstaande punten 1 tot en met 4 beschreven standpunten in te nemen.

    Over de aanneming van de voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV (CC 760)

    De voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV (CC 760) bestaan in wezenlijke verbeteringen die het EHV daadwerkelijk in overeenstemming zullen brengen met de moderne normen voor bescherming van investeringen en met standpunten van de EU in andere fora (zoals Uncitral 6 ). De wijzigingen zullen het EHV ook in overeenstemming brengen met de benadering van de EU inzake bescherming van investeringen die zij heeft toegepast in haar recentelijk overeengekomen vrijhandels- en investeringsovereenkomsten, alsook met de energie- en klimaatdoelstellingen van de EU, waaronder de Overeenkomst van Parijs.

    Het gewijzigde EHV bevat met name:

    nieuwe bepalingen inzake investeringsbescherming, in overeenstemming met moderne normen en EU-standpunten, waarin het recht van de verdragsluitende partijen om maatregelen te nemen ter verwezenlijking van legitieme beleidsdoelstellingen (“recht om te reguleren”), ook in het kader van de strijd tegen de klimaatverandering, opnieuw wordt bevestigd; alleen investeerders met een reëel economisch belang zullen worden beschermd, en er zal geen bescherming worden geboden aan brievenbusmaatschappijen 7 ;

    nieuwe bepalingen inzake geschillenbeslechting die verdragsluitende partijen beschermen tegen lichtzinnige vorderingen, voorzien in een zekerheid ter dekking van kosten en zorgen voor een hoge mate van transparantie van de procedures;

    nieuwe bepalingen inzake duurzame ontwikkeling, met name inzake klimaatverandering, de transitie naar schone energie en de Overeenkomst van Parijs, die de verbintenissen van de Overeenkomst van Parijs daadwerkelijk in het EHV opnemen en voorzien in een werkbaar mechanisme in geval van discrepanties, op een wijze die voordien nooit is bewerkstelligd in een multilateraal investeringsverdrag;

    bepalingen voor organisaties voor regionale economische integratie (zoals de EU), waarin uitdrukkelijk wordt bevestigd dat arbitrage over investeringen binnen de EU niet mogelijk is onder het EHV 8 , in overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU 9 ;

    wezenlijke verduidelijkingen ten aanzien van doorvoergerelateerde bepalingen om rekening te houden met de vereisten van geïntegreerde energiemarkten met toegangsrechten van derden, zoals in de EU, zonder nieuwe verplichtingen voor de EU in het leven te roepen 10 ;

    een bijgewerkte definitie van economische activiteit in de energiesector, aan de hand waarvan – samen met de bijlagen EM/EM I, EQ/EQ I en NI (zie punt 2 hieronder) – de EU de bescherming van investeringen in de EU kan afstemmen op haar energie- en klimaatdoelstellingen.

    De aanneming van de wijzigingen van de tekst van het EHV heeft in beginsel geen rechtsgevolgen. Volgens het internationaal recht staat die aanneming niet gelijk aan een ondertekening, maar aan de parafering van de tot stand gekomen tekst.

    Daarom stelt de Commissie voor om op de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie een standpunt in te nemen waarbij de aanneming van de voorgestelde wijzigingen van het EHV (CC 760) wordt gesteund.

    Over de goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen (CC 761)

    Artikel 34, lid 3, punt m), van het EHV voorziet in een vereenvoudigde procedure die de Conferentie machtigt om wijzigingen van de bijlagen bij het EHV aan te nemen. De voorgestelde aanpassingen van de bijlagen bij het EHV (CC 761) leiden tot een essentiële aanpassing van het huidige Verdrag: de uitsluiting, door middel van bijlage NI, van bepaalde energiegrondstoffen en -producten en activiteiten van het toepassingsgebied van de bescherming van investeringen uit hoofde van deel III van het EHV. Als gevolg daarvan heeft de EU het recht verkregen om de bescherming van investeringen in de EU uit te sluiten, en wel als volgt:

    uitsluiting van bescherming voor alle nieuwe investeringen in fossiele brandstoffen in de EU vanaf 15 augustus 2023, met een overgangsperiode voor voor waterstof/koolstofarme gassen geschikte gascentrales en -infrastructuur die minder dan 380 gCO2/kWh uitstoten – standaard tot en met 31 december 2030 of tot en met 15 augustus 2033 indien zij een kolen-, turf- of olieschalie-installatie vervangen;

    uitsluiting van bescherming voor alle bestaande investeringen in fossiele brandstoffen in de EU vanaf tien jaar na de inwerkingtreding (of voorlopige toepassing) van de wijzigingen van het EHV, en uiterlijk op 31 december 2040;

    bescherming van uitsluitend hernieuwbare en koolstofarme waterstof en synthetische brandstoffen;

    uitsluiting van bescherming voor activiteiten op het gebied van koolstofafvang, -gebruik en -opslag.

    De voorgestelde aanpassingen brengen het toepassingsgebied van het EHV ook in overeenstemming met het nieuwe landschap van hernieuwbare en koolstofarme technologieën die nodig zijn voor de transitie naar groene energie. Dit zal worden bereikt door middel van aanpassingen van bijlage EM/EMI (toevoeging van nieuwe energiegrondstoffen en -producten, zoals waterstof en daarvan afgeleide brandstoffen zoals ammoniak en methanol, biomassa, biogas en synthetische brandstoffen) en bijlage EQ/EQ I (toevoeging van nieuwe energie-uitrusting, zoals diverse isolatiematerialen, alsmede meerwandig glas voor isoleringsdoeleinden).

    Daarnaast zijn nieuwe bijlagen opgesteld om uitvoering te geven aan het wederkerigheidsbeginsel, op grond waarvan verdragsluitende partijen niet kunnen worden gedwongen om investeringen van andere verdragsluitende partijen te beschermen indien deze investeringen door laatstgenoemde zijn uitgesloten in bijlage NI, door het niet-toepassen van hetzij het mechanisme voor de beslechting van geschillen tussen investeerders en staten in artikel 26 van het EHV (nieuwe bijlage IA-NI), hetzij het volledige deel III inzake bescherming van investeringen (nieuwe bijlage NPT).

    Daarom stelt de Commissie voor om op de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie een standpunt in te nemen waarbij de aanneming van de voorgestelde aanpassingen en wijzigingen van de bijlagen bij het EHV (CC 761) wordt goedgekeurd.

    Over de goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762)

    De aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762) hebben betrekking op correcties van achterhaalde bepalingen (zoals de vervanging van “Europese Gemeenschappen” door “Europese Unie”), alsook op aanvullende verduidelijkingen van de tekst van het EHV (zoals de verduidelijking dat “subsidie” ook “staatssteun” zoals gedefinieerd in het EU-recht omvat). Dankzij de goedkeuring van zulke aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten zal de tekst van het EHV duidelijker en nauwkeuriger worden.

    Daarom stelt de Commissie voor om op de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie een standpunt in te nemen waarbij de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762) worden goedgekeurd.

    Over de goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763)

    De Conferentie zal haar goedkeuring hechten aan een besluit dat voorziet in de volgende voorwaarden voor de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van de voorgestelde wijzigingen van het EHV en de aanpassingen van de bijlagen daarbij (CC 763):

    de wijzigingen van de tekst van het EHV treden in werking overeenkomstig artikel 42, lid 4, van het EHV. Dit houdt in dat de wijzigingen in werking treden zodra drie vierde van de verdragsluitende partijen deze hebben geratificeerd. Voorts wordt in het besluit bepaald dat de wijzigingen vanaf 15 augustus 2023 standaard door alle verdragsluitende partijen op voorlopige basis zullen worden toegepast, tenzij zij uiterlijk op 23 februari 2023 een verklaring indienen dat zij daar niet toe in staat zijn;

    aanpassingen van deel C van bijlage NI, dat met name de regels bevat die voorzien in de overgangsperiode van tien jaar om de bescherming van bestaande investeringen in fossiele brandstoffen in de EU geleidelijk af te schaffen, en aanpassingen van andere bijlagen: deze aanpassingen treden in werking zodra de wijzigingen van het EHV in werking treden (zie hierboven). Bijlage NI, deel C, en aanpassingen van andere bijlagen zullen standaard door alle verdragsluitende partijen op voorlopige basis worden toegepast, tenzij zij uiterlijk op 23 februari 2023 een andersluidende verklaring afleggen (zie hierboven);

    aanpassingen van deel B van bijlage NI, dat met name de regels bevat die voorzien in de uitsluiting van nieuwe investeringen in fossiele brandstoffen van bescherming in de EU, zullen zonder verdere ratificatie automatisch in werking treden op 15 augustus 2023;

    aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten zullen op 22 november 2022 in werking treden voor zover zij betrekking hebben op correcties van achterhaalde verwijzingen. De overige aanpassingen treden in werking zodra de wijzigingen van het EHV in werking treden. In de tussentijd zullen zij voorlopig op dezelfde wijze van toepassing zijn als de wijzigingen van het EHV.

    De voorwaarden voor de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van de wijzigingen van het EHV en van deel C van bijlage NI, alsmede de aanpassingen van andere bijlagen, zijn in overeenstemming met de bepalingen van het oorspronkelijke EHV wat betreft inwerkingtreding en voorlopige toepassing. Daarnaast heeft de EU ervoor gezorgd dat deel B van bijlage NI automatisch in werking treedt op 15 augustus 2023, waarmee de datum van inwerkingtreding van de uitsluiting van investeringen in fossiele brandstoffen met betrekking tot nieuwe investeringen door de EU verder is veiliggesteld.

    Daarom stelt de Commissie voor om op de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie een standpunt in te nemen waarbij het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763) wordt goedgekeurd.

    Het onderwerp van de beoogde besluiten betreft een gebied waarvoor de Unie krachtens artikel 3, lid 1, VWEU een exclusieve externe bevoegdheid heeft, namelijk het gemeenschappelijk handelsbeleid. De beoogde besluiten hebben betrekking op regels inzake handel en de bescherming van buitenlandse directe investeringen, die onder de exclusieve bevoegdheid van de Unie vallen.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

    Rechtsgrondslag

    Procedurele rechtsgrondslag

    Beginselen

    Artikel 218, lid 9, VWEU voorziet in de vaststelling van besluiten tot bepaling van “de standpunten die namens de Unie worden ingenomen in een krachtens een overeenkomst opgericht lichaam, wanneer dit lichaam handelingen met rechtsgevolgen vaststelt, met uitzondering van handelingen tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van de overeenkomst”.

    Het begrip “handelingen met rechtsgevolgen” omvat tevens handelingen die rechtsgevolgen hebben uit hoofde van de op het betrokken lichaam toepasselijke volkenrechtelijke bepalingen. Onder dit begrip vallen ook instrumenten die volkenrechtelijk niet bindend zijn, maar die “beslissende invloed [kunnen hebben] op de inhoud van de regelgeving die de wetgever van de Unie vaststelt 11 .

    Toepassing op het onderhavige geval

    De Conferentie over het Energiehandvest is een lichaam dat is opgericht krachtens een overeenkomst, namelijk het Verdrag inzake het Energiehandvest.

    De door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen handelingen zijn handelingen met rechtsgevolgen. Deze handelingen zullen volkenrechtelijk bindend zijn.

    De door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen besluiten tot goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het EHV (CC 761) en tot goedkeuring van de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762) zijn handelingen met volkenrechtelijk bindende rechtsgevolgen. De reden hiervoor is dat het EHV de Conferentie over het Energiehandvest de bevoegdheid verleent om de bijlagen, memoranda, verklaringen en besluiten van het EHV te wijzigen zonder dat een latere ratificatie door de verdragsluitende partijen nodig is. Krachtens artikel 48 van het EHV maken de bijlagen en besluiten integraal deel uit van het verdrag.

    Het door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen besluit tot goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV en van aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763) vormt een handeling met volkenrechtelijk bindende rechtsgevolgen, aangezien het de verdragsluitende partijen verplicht de gewijzigde tekst van het EHV en de aanpassingen van bepaalde delen van de bijlagen vanaf 15 augustus 2023 op voorlopige basis toe te passen, indien vóór 23 februari 2023 geen andersluidende verklaring wordt ingediend.

    Het door de Conferentie over het Energiehandvest vast te stellen besluit om de voorgestelde wijzigingen van de tekst van het EHV (CC 760) aan te nemen, vormt in de specifieke omstandigheden van het geval een handeling met volkenrechtelijk bindende rechtsgevolgen, omdat het gelijktijdig moet worden vastgesteld met het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van de tekst van het EHV (CC 763 – zie hierboven), dat de verdragsluitende partijen verplicht deze wijzigingen vanaf 15 augustus 2023 op voorlopige basis toe te passen indien vóór 23 februari 2023 geen andersluidende verklaring wordt ingediend.

    De beoogde besluiten strekken niet tot aanvulling of wijziging van het institutionele kader van het EHV.

    De procedurele rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit is daarom artikel 218, lid 9, VWEU.

    Materiële rechtsgrondslag

    Beginselen

    De materiële rechtsgrondslag voor een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU te nemen besluit wordt in de eerste plaats bepaald door de doelstelling en de inhoud van de beoogde besluiten ten aanzien waarvan namens de Unie een standpunt moet worden ingenomen. Wanneer de beoogde besluiten een tweeledige doelstelling hebben of bestaan uit twee componenten, waarvan er een kan worden gezien als hoofddoelstelling of hoofdcomponent, terwijl de andere doelstelling of de andere component slechts ondergeschikt is, moet het overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit op één materiële rechtsgrondslag worden gebaseerd, namelijk die welke vereist is gelet op de hoofddoelstelling of de overwegende component.

    Wanneer beoogde besluiten tegelijkertijd meerdere onlosmakelijk met elkaar verbonden doelstellingen of componenten hebben, zonder dat de ene ondergeschikt is aan de andere, moet een overeenkomstig artikel 218, lid 9, VWEU vast te stellen besluit bij wijze van uitzondering de verschillende desbetreffende rechtsgrondslagen als materiële rechtsgrondslag hebben.

    Toepassing op het onderhavige geval

    De beoogde besluiten hebben doelstellingen en componenten op het gebied van energie en het gemeenschappelijk handelsbeleid. Deze elementen van de beoogde besluiten zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden, zonder dat het ene ondergeschikt is aan het andere.

    Het voorgestelde besluit heeft derhalve de volgende artikelen als materiële rechtsgrondslag: artikel 194, lid 2, en artikel 207 VWEU.

    Conclusie 

    De rechtsgrondslag voor het voorgestelde besluit van de Raad wordt gevormd door artikel 194, lid 2, en artikel 207 VWEU, in samenhang met artikel 218, lid 9, VWEU.

    Bekendmaking van de beoogde handelingen

    Aangezien de besluiten van de Conferentie over het Energiehandvest de bijlagen bij het EHV zullen wijzigen, is het passend deze na de vaststelling ervan bekend te maken in het Publicatieblad van de Europese Unie.



    2022/0324 (NLE)

    Voorstel voor een

    BESLUIT VAN DE RAAD

    betreffende het tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest namens de Europese Unie in te nemen standpunt

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 194, lid 2, en artikel 207, in samenhang met artikel 218, lid 9,

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)Het Verdrag inzake het Energiehandvest (“de overeenkomst”) is door de Unie gesloten bij Besluit 98/181/EG, EGKS en Euratom van de Raad en de Commissie van 23 september 1997 betreffende de sluiting door de Europese Gemeenschappen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het Protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten (PB L 69 van 9.3.1998, blz. 1) en is op 16 april 1998 in werking getreden.

    (2)Overeenkomstig artikel 34 van de overeenkomst neemt de Conferentie over het Energiehandvest teksten van wijzigingen van de overeenkomst aan en keurt zij wijzigingen en technische aanpassingen van de bijlagen bij de overeenkomst goed.

    (3)De Conferentie over het Energiehandvest zal tijdens haar 33e vergadering op 22 november 2022 de voorgestelde wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest (CC 760) aannemen en haar goedkeuring hechten aan i) de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest (CC 761), ii) de voorgestelde aanpassingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762) en iii) het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763).

    (4)Het is passend om het op de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie in te nemen standpunt te bepalen, aangezien de bovengenoemde handelingen bindend zullen zijn voor de Unie.

    (5)Aangezien de overeenkomst sinds de jaren 1990 niet wezenlijk is geactualiseerd, is deze steeds meer achterhaald geworden. Het is passend om de overeenkomst te wijzigen om deze in overeenstemming te brengen met de beginselen van de Overeenkomst van Parijs, de vereisten van duurzame ontwikkeling en de strijd tegen de klimaatverandering, alsook met moderne normen voor de bescherming van investeringen.

    HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Het tijdens de 33e vergadering van de Conferentie over het Energiehandvest namens de Unie in te nemen standpunt is als volgt:

    (a)steun voor de aanneming door de Conferentie van de voorgestelde wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest (CC 760);

    (b)goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen en aanpassingen van de bijlagen bij het Verdrag inzake het Energiehandvest (CC 761);

    (c)goedkeuring van de voorgestelde wijzigingen van memoranda, verklaringen en besluiten (CC 762); en

    (d)goedkeuring van het besluit betreffende de inwerkingtreding en voorlopige toepassing van wijzigingen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en aanpassingen/wijzigingen van de bijlagen daarbij (CC 763).

    Artikel 2

    Dit besluit is gericht tot de Europese Commissie.

    Gedaan te Brussel,

       Voor de Raad

       De Voorzitter

    (1)    Besluit 98/181/EG, EGKS en Euratom van de Raad en de Commissie van 23 september 1997 betreffende sluiting door de Europese Gemeenschappen van het Verdrag inzake het Energiehandvest en het Protocol bij het Energiehandvest betreffende energie-efficiëntie en daarmee samenhangende milieuaspecten (PB L 69 van 9.3.1998, blz. 1).
    (2)    Alle lidstaten, behalve Italië, dat zich in 2015 eenzijdig heeft teruggetrokken.
    (3)    De buitengewone Conferentie over het Energiehandvest van 24 juni 2022 heeft de status van waarnemer van de Russische Federatie ingetrokken.
    (4)    De buitengewone Conferentie over het Energiehandvest van 24 juni 2022 heeft de status van waarnemer van Belarus en de voorlopige toepassing van het EHV door Belarus ingetrokken.
    (5)    Zaak C-741/19, Republiek Moldavië/Komstroy LLC, 2 september 2021.
    (6)    Commissie van de Verenigde Naties voor internationaal handelsrecht.
    (7)    Brievenbusmaatschappijen zijn bedrijven die een zakelijk adres hebben in een land dat partij is bij het EHV zonder daadwerkelijke economische activiteiten te hebben in dat land, waarbij zij louter bescherming op grond van het EHV zoeken.
    (8)    Dergelijke vorderingen vormden de afgelopen tien jaar de overgrote meerderheid van vorderingen tegen EU-lidstaten, ondanks het standpunt van de Commissie, dat is bevestigd door het Hof van Justitie van de EU, dat het EU-recht arbitrage over investeringen binnen de EU uitsluit.
    (9)    Zaak C-284/16, Slowakije/Achmea BV, 6 maart 2018, en zaak C-741/19, Republiek Moldavië/Komstroy LLC, 2 september 2021.
    (10)    Bovenal zijn nieuwe verbintenissen met betrekking tot toegang van derden, mechanismen voor capaciteitstoewijzing en tarieven inspanningsverbintenissen, die “onderworpen zijn” aan de wet- en regelgeving van de EU, en dus alleen moeten worden nagekomen als zij geen afbreuk doen aan het rechtskader van de EU en de internationale verbintenissen van de EU.
    (11)    Arrest van het Hof van Justitie van 7 oktober 2014, Duitsland/Raad, C-399/12, ECLI:EU:C:2014:2258, punten 61 tot en met 64.
    Top