EUROPESE COMMISSIE
Brussel, 14.10.2022
COM(2022) 680 final
2022/0333(NLE)
Voorstel voor een
AANBEVELING VAN DE RAAD
betreffende een gecoördineerde aanpak ten aanzien van reizen naar de Unie tijdens de COVID-19-pandemie en ter vervanging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad
TOELICHTING
1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL
•Motivering en doel van het voorstel
Op 30 juni 2020 heeft de Raad op voorstel van de Commissie Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking (hierna “de aanbeveling” genoemd) aangenomen, die voorzag in de geleidelijke opheffing van de reisbeperkingen naar de EU die aan het begin van de COVID-19-pandemie waren ingesteld.
De aanbeveling bevat een aantal criteria om te bepalen vanuit welke derde landen niet-essentiële reizen zouden moeten worden toegestaan naar de lidstaten en naar andere landen waarop het Schengenacquis van toepassing is. Derde landen, speciale administratieve regio’s en andere territoriale entiteiten en autoriteiten (“derde landen en regio’s”) die aan de criteria voldoen, zijn opgenomen in bijlage I bij de aanbeveling. Bovendien bevat de aanbeveling in bijlage II een lijst van essentiële behoeften en functies waarvoor reizen vanuit derde landen die niet in de lijst van bijlage I zijn opgenomen, gerechtvaardigd is.
De aanbeveling is op 2 februari 2021 en op 20 mei 2021 gewijzigd om met name de gehanteerde criteria af te stemmen op de ontwikkeling van de epidemiologische situatie, rekening te houden met de wereldwijde uitrol van vaccinatiecampagnes, en te voorzien in maatregelen om de verspreiding van zorgwekkende en belangwekkende varianten tegen te gaan. Voorts heeft de Raad bijlage I sinds de aanneming ervan twaalf keer gewijzigd om landen toe te voegen of te schrappen van de lijst van derde landen en regio’s waarvoor de beperking van niet-essentiële reizen zou kunnen worden opgeheven.
Op 22 februari 2022 is de aanbeveling verder gewijzigd bij Aanbeveling (EU) 2022/290 om met name de invoering van het digitale EU-covidcertificaat bij de Verordeningen (EU) 2021/953 en (EU) 2021/954 in aanmerking te nemen. Bovendien werd de Commissie in laatstgenoemde aanbeveling verzocht de bestaande aanbeveling te herzien om, rekening houdend met de toenemende vaccinatiegraad wereldwijd, bijlage I te schrappen zodat zou kunnen worden overgestapt van een landspecifieke benadering ten aanzien van reizen op een aanpak op basis van een persoonsgerichte risicobeoordeling. De Commissie werd vervolgens verzocht verslag uit te brengen aan de Raad en, in voorkomend geval, een voorstel in te dienen om bijlage I bij de aanbeveling te schrappen.
De lijst van derde landen en regio’s die vrijgesteld zouden moeten zijn van beperkingen op basis van objectieve criteria (bijlage I) was een nuttig en evenredig instrument om de buitengrenzen open te houden voor zowel niet-essentiële als essentiële reizigers in de periode juni 2020 en later, toen de productie van vaccins nog niet aan de wereldwijde vraag voldeed. Dat laatste is echter niet meer het geval; het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) hebben intussen steeds meer COVID-19-vaccins goedgekeurd en geproduceerd die in de EU en daarbuiten zijn toegediend. Daarom stelt de Commissie opnieuw voor bijlage I uit de aanbeveling te schrappen.
De vaccinatiegraad van de primaire vaccinatiecyclus tegen COVID-19 binnen de totale bevolking van de EU/EER heeft zich sinds april 2022 gestabiliseerd en bedroeg 72,7 % op 6 oktober 2022; de vaccinatiegraad van de eerste boosterdosis/aanvullende dosis binnen de totale bevolking bedroeg 53,9 %.
Wereldwijd vorderen de vaccinatiecampagnes gestaag. Op 7 oktober 2022 bedroeg het totale vaccinatiepercentage van de wereldbevolking 61,8 % voor de volledige eerste vaccinatiecyclus. Achter dit cijfer gaan echter grote verschillen schuil tussen landen en regio’s; in ontwikkelingslanden wordt een veel lagere vaccinatiegraad opgetekend, en de vaccinatiegraad van deze eerste cyclus heeft zich sinds april 2022 ook gestabiliseerd.
Daarnaast heeft het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) op 1 september 2022 twee bivalente mRNA-vaccins goedgekeurd, ontwikkeld door Pfizer/BioNTech en Moderna, die – behalve op de oorspronkelijke stam van SARS-CoV-2 – ook gericht zijn op de omikron-subvariant BA.1, en op 12 september 2022 een aanvullend bivalent mRNA-vaccin, ontwikkeld door Pfizer/BioNTech, dat zowel gericht is op de omikron-subvarianten BA.4 en BA.5 als op het oorspronkelijke virus. Voorts zal een tweede categorie van op eiwitten gebaseerde vaccins, die dit najaar of in de winter worden verwacht, de brede vaccinportefeuille van de EU verder aanvullen.
Bovendien wordt de mogelijkheid om opnieuw naar de EU te reizen verder vergemakkelijkt aan de hand van de uitvoeringsbesluiten waarin is bepaald dat covidcertificaten die door een derde land zijn afgegeven aan EU-burgers en hun familieleden of aan onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven of wonen, als gelijkwaardig moeten worden beschouwd aan certificaten die door de lidstaten zijn afgegeven overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 betreffende het digitale EU-covidcertificaat (“gelijkwaardigheidsbesluiten”), aangezien daarin een kader is vastgesteld voor de erkenning van test-, vaccinatie- en herstelcertificaten van derde landen.
Het totale meldingspercentage van COVID-19-gevallen in de EU/EER kan in de loop van de tijd blijven schommelen, maar we moeten ook rekening houden met indicatoren die wijzen op de ernst van de situatie, zoals de situatie in ziekenhuizen en op intensivecare-afdelingen; ook deze schommelen weliswaar nog steeds maar zij blijven momenteel onder controle. De zomergolf van 2022 illustreert hoe een hoge viruscirculatie, na de opkomst van een nieuwe zorgwekkende variant, niet noodzakelijkerwijs leidt tot een aanzienlijke druk op de nationale gezondheidszorgstelsels. Dit onderstreept het belang om voorzichtig te werk te gaan wanneer wordt overwogen reisbeperkingen in te voeren op basis van het aantal gevallen of de aanwezigheid van een nieuwe variant.
Op 15 september 2022 heeft het voorzitterschap de lidstaten in het kader van de geïntegreerde politieke crisisrespons verzocht hun standpunt kenbaar te maken over de gecoördineerde aanpak voor de opheffing van de beperkingen aan de buitengrenzen overeenkomstig de aanbeveling. Alle staten die deelnemen aan het gebied zonder controles aan de binnengrenzen (het “Schengengebied”), met inbegrip van Noorwegen, Zwitserland, Liechtenstein en IJsland, merkten op dat bij hen momenteel geen beperkingen van toepassing zijn (of dat zij bezig zijn deze op te heffen) en dat zij niet voornemens zijn deze opnieuw in te voeren, behalve als dat nodig zou blijken naar aanleiding van het ontstaan van een nieuwe zorgwekkende of belangwekkende variant. Alle staten die het woord namen, steunden de schrapping van bijlage I uit de aanbeveling en de opheffing van de reisbeperkingen.
In het licht van het bovenstaande is de Commissie van mening dat de beperkingen op reizen naar de Unie moeten worden opgeheven als de epidemiologische situatie, met inbegrip van de verspreiding van bekende SARS-CoV-2-varianten, stabiel blijft. In aansluiting op het standpunt van een duidelijke meerderheid van de deelnemende landen is de Commissie echter ook van mening dat de zogenaamde noodrem waarin de aanbeveling voorziet, moet worden gehandhaafd. Tegelijkertijd heeft de ervaring geleerd dat ook bij het opheffen van de noodrem een gemeenschappelijke aanpak moet worden gevolgd om te voorkomen dat het internationale reisverkeer langdurig, onevenredig en onnodig beperkt wordt.
Tot slot blijft het SARS-CoV-2-virus, niettegenstaande de hierboven beschreven positieve ontwikkelingen in het verleden, actief, circuleert het nog steeds wereldwijd en is de pandemie niet voorbij. Nieuwe besmettingsgolven die de epidemiologische situatie kunnen verergeren, onder meer als gevolg van de opkomst van een nieuwe zorgwekkende of belangwekkende variant, kunnen niet worden uitgesloten. Zoals het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) op 7 oktober 2022 heeft gemeld, wijst het epidemiologische beeld op een toename van de overdracht in de meeste lidstaten, echter zonder dat er een indicatie is voor veranderingen wat de verspreiding van de circulerende varianten betreft. In dat geval zouden de lidstaten en de geassocieerde Schengenlanden bereid moeten zijn sommige of alle beperkingen op gecoördineerde wijze opnieuw in te voeren.
•Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein
Dit voorstel voor een aanbeveling dient ter uitvoering van de bestaande bepalingen op het beleidsterrein, namelijk het verrichten van personencontrole en efficiënte bewaking bij overschrijdingen van de buitengrenzen.
•Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie
Deze aanbeveling is in overeenstemming met ander beleid van de Unie, onder meer op het gebied van externe betrekkingen en volksgezondheid.
2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID
•Rechtsgrondslag
Het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en met name artikel 77, lid 2, punten b) en e), en artikel 292, eerste en tweede zin.
•Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)
Het waarborgen van de goede werking van de ruimte zonder controles aan de binnengrenzen tussen de lidstaten houdt een gezamenlijke inspanning in en is een gedeelde verantwoordelijkheid, die een coherente en gecoördineerde aanpak vereist ten aanzien van het beheer van de buitengrenzen van de EU, met name wat betreft beperkingen voor niet-essentiële reizen naar de EU. De doelstelling te zorgen voor een gecoördineerde benadering kan niet voldoende worden verwezenlijkt door de lidstaten alleen en kan beter door de Unie worden bereikt.
•Evenredigheid
In dit voorstel wordt rekening gehouden met de evoluerende epidemiologische situatie en met alle beschikbare relevante gegevens. De autoriteiten van de lidstaten blijven verantwoordelijk voor de uitvoering van de voorgestelde aanbeveling van de Raad. Met de voorgestelde aanbeveling wordt beoogd de administratieve lasten te verminderen door aan te bevelen de geldende reisbeperkingen te versoepelen en de benadering per land, die tot uiting komt in bijlage I bij de aanbeveling, op te heffen. Daarom is het voorstel geschikt om het beoogde doel te bereiken en gaat het niet verder dan wat nodig en evenredig is.
•Keuze van het instrument
Dit voorstel heeft tot doel Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad te vervangen; er is dus een andere aanbeveling van de Raad vereist.
3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING
•Evaluatie van bestaande wetgeving en controle van de resultaatgerichtheid ervan
•Raadpleging van belanghebbenden
In dit voorstel wordt rekening gehouden met de besprekingen met de lidstaten sinds de invoering van de eerste tijdelijke beperkingen van niet-essentiële reizen. Er is geen effectbeoordeling uitgevoerd; in het voorstel is echter wel rekening gehouden met de ontwikkeling van de epidemiologische situatie en met alle beschikbare relevante gegevens.
•Bijeenbrengen en gebruik van expertise
Dit voorstel is gebaseerd op de steeds grotere wetenschappelijke expertise met betrekking tot het virus SARS-CoV-2, de wijze van verspreiding ervan, de genetische variaties ervan die tot besmettelijkere of gevaarlijkere stammen leiden (belangwekkende en zorgwekkende varianten), alsook de effectiviteit van vaccinatie, de voorlopige resultaten van klinische proeven met geneesmiddelen voor de behandeling van COVID-19 en van niet-farmaceutische ingrepen ter beheersing van de verspreiding van dit virus. De gebruikte wetenschappelijke gegevens zijn voornamelijk afkomstig van het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding en de WHO.
4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING
2022/0333 (NLE)
Voorstel voor een
AANBEVELING VAN DE RAAD
betreffende een gecoördineerde aanpak ten aanzien van reizen naar de Unie tijdens de COVID-19-pandemie en ter vervanging van Aanbeveling (EU) 2020/912 van de Raad
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 77, lid 2, punten b) en e), en artikel 292, eerste en tweede zin,
Gezien het voorstel van de Europese Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1)Op 30 juni 2020 heeft de Raad Aanbeveling (EU) 2020/912 over de tijdelijke beperking van niet-essentiële reizen naar de EU en de mogelijke opheffing van die beperking aangenomen.
(2)Sindsdien hebben de toenemende vaccinatiegraad wereldwijd, met vaccins die een hoog niveau van bescherming bieden tegen ernstige ziekte en overlijden, en de circulatie van de omikronstammen BA.4 en BA.5, die sinds juli 2022 wereldwijd overheersen en doorgaans minder ernstig ziek maken dan de eerdere deltavarianten, tot een aanzienlijke verbetering van de epidemiologische situatie geleid.
(3)Gezien de huidige en verwachte epidemiologische situatie lijkt het derhalve passend aan te bevelen de beperkingen op reizen naar de Unie op te heffen. Alle lidstaten en landen waarop het Schengenacquis van toepassing is, hebben deze beperkingen reeds tijdens de zomer ingetrokken.
(4)Aanbeveling (EU) 2020/912 bevat onder meer, in bijlage I, een lijst van derde landen, speciale administratieve regio’s en andere territoriale entiteiten en autoriteiten (“derde landen of regio’s”) die voldoen aan de epidemiologische criteria van die aanbeveling en waarvoor de beperking van niet-essentiële reizen vanuit die derde landen of regio’s naar de Unie kan worden opgeheven. Door de versoepeling van de beperkingen is die lijst niet langer nodig en moet zij derhalve worden ingetrokken.
(5)Het SARS-CoV-2-virus circuleert echter nog steeds. Daarom moeten de lidstaten klaar staan om op gecoördineerde en evenredige wijze op te treden indien de epidemiologische situatie aanzienlijk verslechtert, onder meer als gevolg van de opkomst van een nieuwe zorgwekkende of belangwekkende variant.
(6)Met name wanneer de epidemiologische situatie in een derde land of regio aanzienlijk verslechtert, moeten de lidstaten, waar nodig, niet-essentiële reizen beperken, behalve voor personen die gevaccineerd of hersteld zijn of die binnen 72 uur vóór hun vertrek negatief hebben getest op een moleculaire nucleïnezuuramplificatietest (NAAT). Dit mag de lidstaten niet beletten bij aankomst aanvullende maatregelen te nemen, zoals aanvullende tests, zelfisolatie of quarantaine.
(7)Wanneer een lidstaat overeenkomstig Aanbeveling 2022/107 van de Raad beperkingen in verband met COVID-19 invoert, moeten de lidstaten, binnen de structuren van de Raad en in nauw overleg met de Commissie en het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC), samenwerken om te bepalen of soortgelijke beperkingen moeten worden ingevoerd voor reizen vanuit derde landen naar de lidstaten.
(8)In dat verband moet het digitale EU-covidcertificaat, zoals vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/953 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EU) 2021/954 van het Europees Parlement en de Raad, het ijkpunt blijven om bewijs te leveren van vaccinatie, herstel of tests. Dit moet ook gelden voor certificaten die zijn afgegeven door derde landen die vallen onder een uitvoeringsbesluit dat is vastgesteld op grond van artikel 3, lid 10, of artikel 8, lid 2, van Verordening (EU) 2021/953.
(9)Voorts moeten de lidstaten, wanneer in een derde land of regio een zorgwekkende of belangwekkende variant opkomt, de mogelijkheid behouden om op gecoördineerde wijze dringende, in de tijd beperkte en flexibele maatregelen te nemen om de introductie van een dergelijke zorgwekkende of belangwekkende variant in het land te vertragen en voor te bereiden.
(10)Deze aanbeveling moet ook voorzien in de nodige vrijstellingen van beperkingen op reizen vanuit derde landen naar de lidstaten. Personen die voor een essentiële behoefte of functie reizen, moeten naar de lidstaten en andere landen waarop het Schengenacquis van toepassing is, kunnen reizen, ook wanneer de noodrem van toepassing is. Daartoe moet de lijst van essentiële reizigers worden aangepast om deze te beperken tot personen die zelfs in dergelijke situaties moeten kunnen reizen.
(11)Evenzo moeten burgers van de Unie en onderdanen van derde landen die legaal in de Unie verblijven steeds de mogelijkheid hebben om terug te keren naar hun lidstaat van nationaliteit of verblijf, waar zij bij aankomst echter aan maatregelen kunnen worden onderworpen. Kinderen jonger dan 12 jaar mogen niet worden verplicht in het bezit te zijn van een vaccinatie-, herstel- of testbewijs.
(12)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze aanbeveling. Aangezien deze aanbeveling voortbouwt op het Schengenacquis, beslist Denemarken overeenkomstig artikel 4 van het bovengenoemde protocol binnen een termijn van zes maanden nadat de Raad heeft beslist over deze aanbeveling, of het deze zal uitvoeren.
(13)Deze aanbeveling vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt, overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad. Deze aanbeveling heeft derhalve geen gevolgen voor Ierland.
(14)Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad.
(15)Wat Zwitserland betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2008/146/EG van de Raad.
(16)Wat Liechtenstein betreft, vormt deze aanbeveling een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van het Protocol tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap, de Zwitserse Bondsstaat en het Vorstendom Liechtenstein betreffende de toetreding van het Vorstendom Liechtenstein tot de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad, in samenhang met artikel 3 van Besluit 2011/350/EU van de Raad.
(17)Alle lidstaten moeten, in het belang van de goede werking van het Schengengebied, op gecoördineerde wijze over de eventuele herinvoering van beperkingen van niet-essentiële reizen naar de Unie besluiten,
HEEFT DE VOLGENDE AANBEVELING VASTGESTELD:
Opheffing van de reisbeperkingen
(1)Met ingang van [datum] zouden alle COVID-19-gerelateerde beperkingen voor reizigers naar de Unie moeten worden opgeheven.
Voorschriften voor reizen in geval van een ernstige verslechtering van de epidemiologische situatie
(2)Wanneer dat nodig is om een ernstige verslechtering van de epidemiologische situatie in de lidstaten of in derde landen aan te pakken, zouden de lidstaten, in voorkomend geval, op gecoördineerde wijze binnen de Raad en in nauwe samenwerking met de Commissie moeten besluiten over de herinvoering van passende voorschriften voor reizigers vóór hun vertrek. Het zou daarbij kunnen gaan om een van de onderstaande voorschriften of een combinatie daarvan:
(a)de reiziger heeft uiterlijk 14 dagen voor binnenkomst in de Unie de laatste aanbevolen dosis ontvangen in het kader van een primaire vaccinatiereeks van een van de COVID-19-vaccins die in de Unie zijn toegelaten op grond van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad, of van een van de COVID-19-vaccins waarvoor de WHO-procedure voor Emergency Use Listing is voltooid; indien de reiziger 18 jaar of ouder is, zijn er niet meer dan 270 dagen verstreken sinds de toediening van de in het vaccinatiecertificaat vermelde dosis voor de voltooiing van de primaire vaccinatiereeks, of, indien die periode van 270 dagen na voltooiing van de primaire vaccinatiereeks is verstreken, heeft de reiziger een aanvullende dosis ontvangen;
(b)de reiziger is binnen 180 dagen vóór de reis naar de lidstaten hersteld van COVID-19;
(c)de reiziger heeft negatief getest op een moleculaire nucleïnezuuramplificatietest (NAAT) die ten vroegste 72 uur vóór vertrek naar de lidstaten is uitgevoerd.
(3)Om te bepalen of een situatie voor de toepassing van punt 2 als ernstig verslechterd moet worden aangemerkt, zouden de lidstaten in het bijzonder rekening moeten houden met de druk op hun gezondheidszorgstelsels als gevolg van COVID19, met name wat betreft het aantal opnames en het aantal patiënten in ziekenhuizen en op intensivecareafdelingen.
(4)Indien door een of meerdere lidstaten op grond van Aanbeveling (EU) 2022/107 van de Raad opnieuw beperkingen worden ingevoerd met betrekking tot reizen binnen de Unie, zouden de lidstaten voorts, in nauwe samenwerking met de Commissie en het bij Verordening (EG) nr. 851/2004 van het Europees Parlement en de Raad opgerichte Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding, moeten bespreken of uit hoofde van deze aanbeveling soortgelijke beperkingen moeten worden ingevoerd met betrekking tot reizen van derde landen naar lidstaten.
(5)Wanneer overeenkomstig punt 2 of 4 opnieuw beperkingen zijn ingevoerd, zouden reizigers in het bezit moeten zijn van een of meer van de volgende documenten:
(a)een geldig bewijs van vaccinatie dat is afgegeven op basis van een overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de Unie toegelaten COVID-19-vaccin;
(b)een geldig bewijs van vaccinatie dat is afgegeven op basis van een COVID-19-vaccin waarvoor de WHO-procedure voor Emergency Use Listing is voltooid, maar dat niet voorkomt op de lijst van vaccins die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 726/2004 in de Unie zijn toegelaten;
(c) een geldig bewijs van herstel;
(d) een geldig bewijs van een negatieve moleculaire nucleïnezuuramplificatietest (NAAT).
(6)Tenzij zij onder punt 5, a), b), of c), vallen, zouden ook kinderen tussen 12 en 18 jaar niet-essentiële reizen naar een lidstaat moeten kunnen ondernemen als zij in het bezit zijn van een geldig bewijs van een negatieve moleculaire nucleïnezuuramplificatietest (NAAT) die ten vroegste 72 uur vóór vertrek is verricht.
(7)Kinderen jonger dan 12 jaar die reizen met een persoon van 18 jaar of ouder die voldoet aan de voorwaarden van punt 5, a), b) of c), zouden vóór vertrek niet aan aanvullende eisen mogen worden onderworpen.
(8)De lidstaten zouden ook bij aankomst aanvullende maatregelen kunnen toepassen die in overeenstemming zijn met het Unierecht en het nationale recht, zoals aanvullende tests, zelfisolatie en quarantaine.
(9)Niettemin:
(a)zouden reizigers met een essentiële functie of behoefte zoals bedoeld in de bijlage bij aankomst niet mogen worden onderworpen aan maatregelen die het doel van de reis in de weg staan;
(b)zouden de lidstaten voor werknemers in de vervoerssector, zeevarenden en grenswerkers niet meer dan een negatieve snelle antigeentest bij aankomst mogen verlangen om een lidstaat binnen te komen;
(c)zouden vliegtuigbemanningen moeten worden vrijgesteld van tests als hun verblijf in een derde land minder dan 12 uur bedroeg.
(10)Wanneer de lidstaten bij aankomst aanvullende maatregelen opleggen zoals bedoeld in punt 8 zouden zij de reizigers op gemakkelijk toegankelijke wijze passende informatie moeten verstrekken.
Bewijs van vaccinatie, herstel en tests
(11)Naast de overeenkomstig Verordening (EU) 2021/953 afgegeven certificaten zouden de lidstaten bewijzen van vaccinatie tegen, herstel van of tests op COVID-19 moeten aanvaarden die vallen onder een uitvoeringshandeling die is vastgesteld uit hoofde van artikel 3, lid 10, of artikel 8, lid 2, van die verordening.
(12)Indien geen dergelijke uitvoeringshandeling is vastgesteld, zouden de lidstaten, in overeenstemming met de punten 5 en 6, voor de toepassing van deze aanbeveling en overeenkomstig het nationale recht, een door een derde land afgegeven bewijs van vaccinatie, herstel of tests kunnen aanvaarden, rekening houdend met de mogelijkheid om de authenticiteit, geldigheid en integriteit van het document te verifiëren en na te gaan of het alle relevante gegevens bevat als bedoeld in Verordening (EU) 2021/953.
De aanpak van zorgwekkende of belangwekkende varianten en de noodremprocedure
(13)Wanneer in een derde land of regio een zorgwekkende of belangwekkende variant is ontdekt, zouden de lidstaten dringende maatregelen moeten nemen (“noodrem”) om de verspreiding van de variant naar de Unie tegen te gaan. De lidstaten zouden bij wijze van uitzondering binnen de structuren van de Raad een dringende, gemeenschappelijke en tijdelijke beperking kunnen vaststellen voor alle reizen naar hun grondgebied voor onderdanen van derde landen die op enig moment in de 14 dagen vóór vertrek naar de lidstaten in dat derde land of die regio hebben verbleven. Dit zou ook moeten gelden in situaties waarin de epidemiologische situatie snel en ernstig verslechtert op een wijze die wijst op de opkomst van een nieuwe zorgwekkende of belangwekkende SARS-CoV-2-variant.
(14)Binnen de structuren van de Raad en in nauwe samenwerking met de Commissie zouden de lidstaten de situatie regelmatig en op gecoördineerde wijze moeten evalueren.
(15)Dergelijke beperkingen zouden na tien kalenderdagen moeten verstrijken, tenzij de lidstaten, bij wijze van uitzondering, in het kader van de procedure van de punten 13 en 14 besluiten ze met een extra periode van maximaal tien kalenderdagen te verlengen.
(16)Het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding zou een kaart moeten publiceren en regelmatig bijwerken met een overzicht van de situatie met betrekking tot zorgwekkende en belangwekkende varianten in derde landen.
Vrijstellingen van tijdelijke reisbeperkingen
(17)De in de punten 2 en 12 bedoelde reisbeperkingen zouden niet van toepassing mogen zijn op reizigers met een essentiële functie of behoefte zoals bedoeld in de bijlage.
(18)De volgende categorieën personen zouden kunnen worden onderworpen aan de in de punten 2 en 12 vermelde reisbeperkingen, maar zouden de mogelijkheid moeten behouden om naar de Unie terug te keren:
(a)burgers van de Unie en onderdanen van derde landen die op grond van overeenkomsten tussen enerzijds de Unie en haar lidstaten en anderzijds die derde landen, rechten van vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan die van de burgers van de Unie, alsook hun respectieve familieleden;
(b)onderdanen van derde landen die langdurig ingezetene zijn uit hoofde van Richtlijn 2003/109/EG van de Raad en personen die hun verblijfsrecht aan andere instrumenten van het Unierecht of van het nationale recht ontlenen of over een nationaal visum voor verblijf van langere duur beschikken, alsook hun respectieve gezinsleden.
Indien deze personen niet in het bezit zijn van een geldig digitaal EU-covidcertificaat, zouden zij bij aankomst aan de in punt 8 bedoelde aanvullende maatregelen kunnen worden onderworpen.
(19)De aanvullende maatregelen die overeenkomstig punt 8 bij aankomst zouden kunnen worden toegepast, zouden van toepassing moeten blijven op reizigers die overeenkomstig de punten 17 en 18 vrijgesteld zijn van beperkingen.
Slotbepalingen
(20)Voor de toepassing van deze aanbeveling zouden inwoners van Andorra, Monaco, San Marino en Vaticaanstad/de Heilige Stoel moeten worden beschouwd als onderdanen van derde landen die onder punt 18, b), vallen.
(21)Deze aanbeveling komt in de plaats van Aanbeveling (EU) 2020/912. Zij zou van toepassing moeten zijn met ingang van [datum].
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter