Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021PC0760

    Voorstel voor een RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Richtlijn 2003/8/EG van de Raad, de Kaderbesluiten 2002/465/JBZ, 2002/584/JBZ, 2003/577/JBZ, 2005/214/JBZ, 2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ, 2008/947/JBZ, 2009/829/JBZ en 2009/948/JBZ van de Raad en Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de digitalisering van de justitiële samenwerking

    COM/2021/760 final

    Brussel, 1.12.2021

    COM(2021) 760 final

    2021/0395(COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Richtlijn 2003/8/EG van de Raad, de Kaderbesluiten 2002/465/JBZ, 2002/584/JBZ, 2003/577/JBZ, 2005/214/JBZ, 2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ, 2008/947/JBZ, 2009/829/JBZ en 2009/948/JBZ van de Raad en Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de digitalisering van de justitiële samenwerking

    {SWD(2021) 392}
    {SWD(2021) 393}
    {SEC(2021) 580}


    TOELICHTING

    1.ACHTERGROND VAN HET VOORSTEL

       Motivering en doel van het voorstel

    Efficiënte grensoverschrijdende justitiële samenwerking vereist veilige, betrouwbare en tijdige communicatie tussen rechtbanken en bevoegde autoriteiten. Bovendien mag deze samenwerking geen buitensporige administratieve lasten opleveren en moet zij bestand zijn tegen overmacht.

    Op Unieniveau bestaat er een uitgebreide reeks instrumenten om de justitiële samenwerking in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken te verbeteren. Veel van deze instrumenten hebben betrekking op de communicatie tussen autoriteiten, waaronder in bepaalde gevallen met de EU-agentschappen en -organen voor justitie en binnenlandse zaken (JBZ). De meeste instrumenten voorzien evenwel niet in de mogelijkheid om die communicatie digitaal te laten plaatsvinden. Zelfs wanneer die mogelijkheid wel wordt geboden, bestaan er andere hiaten, zoals een gebrek aan veilige en betrouwbare digitale communicatiekanalen of de niet‑erkenning van elektronische documenten, handtekeningen en zegels. Dit staat eraan in de weg dat de justitiële samenwerking plaatsvindt via de efficiëntste, veiligste en betrouwbaarste communicatiekanalen die beschikbaar zijn.

    Bovendien heeft de COVID-19-pandemie laten zien dat overmacht ernstig afbreuk kan doen aan de normale werking van de rechtsstelsels van de lidstaten. Tijdens de crisis konden veel nationale rechtbanken hun reguliere werkzaamheden niet voortzetten als gevolg van de verspreiding van het virus. De lidstaten zagen zich genoodzaakt een aantal maatregelen te nemen, uiteenlopend van totale lockdowns tot het behandelen van alleen bepaalde prioritaire zaken. Tegelijkertijd konden de activiteiten die digitaal konden plaatsvinden (bijvoorbeeld per e-mail of videoconferentie) zonder onderbreking worden voortgezet. Veel van de gebruikte technische oplossingen waren evenwel op ad-hocbasis ontwikkeld, waarbij de veiligheidsnormen en de grondrechten niet altijd volledig in acht werden genomen. De gevolgen waren evenzeer merkbaar voor de justitiële samenwerking in grensoverschrijdende zaken in de EU, en de COVID-19-pandemie heeft duidelijk gemaakt dat de weerbaarheid van de communicatie moet worden verbeterd.

    Tegen deze achtergrond heeft de Commissie voorgesteld om geharmoniseerde regels inzake digitalisering vast te stellen, die gericht zijn op het verbeteren van de toegang tot de rechter en van de efficiëntie en veerkracht van de communicatiestromen die inherent zijn aan de samenwerking tussen rechterlijke en andere bevoegde autoriteiten in grensoverschrijdende zaken in de EU [verwijzing naar de digitaliseringsverordening]. In het voorstel voor een verordening is bepaald dat de schriftelijke communicatie tussen de bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken, met inachtneming van gerechtvaardigde uitzonderingen, dient te verlopen via een digitaal communicatiekanaal. Om te waarborgen dat de communicatie uit hoofde van alle rechtsinstrumenten van de Unie op het gebied van burgerlijke, handels- en strafzaken uniform plaatsvindt, moeten sommige bestaande bepalingen inzake communicatie worden afgestemd op de doelstelling om de uitwisseling van informatie “standaard digitaal” 1 te laten plaatsvinden. De wijzigingen hebben tot doel om rechtszekerheid te bieden in situaties waarin de communicatie bij de bestaande bepalingen anders wordt geregeld dan in het voorstel voor een verordening. Aangezien een aantal van de betrokken rechtshandelingen kaderbesluiten en richtlijnen zijn, is het passend deze te wijzigen door middel van een richtlijn, waarin ook de omzettingsaspecten worden geregeld.

    Aangezien Kaderbesluit 2003/577/JBZ 2 en Kaderbesluit 2006/783/JBZ 3 niet alleen van toepassing blijven tussen de lidstaten die niet door Verordening (EU) 2018/1805 4 gebonden zijn, maar ook tussen een lidstaat die niet door die verordening is gebonden (met name Ierland) en een lidstaat die er wel door gebonden is, worden in het onderhavige voorstel ook wijzigingen van deze kaderbesluiten voorgesteld, voor het geval Ierland zich verbindt aan de digitaliseringsverordening 5*.

       Verenigbaarheid met bestaande bepalingen op het beleidsterrein

    Bij het voorstel van de Commissie betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken (hierna “het voorstel voor een verordening”) worden uitgebreide horizontale regels vastgesteld inzake het gebruik van het digitale communicatiekanaal tussen rechterlijke autoriteiten, de mogelijkheid van natuurlijke en rechtspersonen om langs elektronische weg te communiceren met rechterlijke autoriteiten en het gebruik van videoconferenties.

    Aangezien dit voorstel tot doel heeft de kaderbesluiten en richtlijnen op het gebied van burgerlijke en strafzaken af te stemmen op de bepalingen van het voorstel voor een verordening en conflicterende wettelijke bepalingen te wijzigen, wordt in de voorgestelde richtlijn bij alle horizontale communicatievoorschriften steeds verwezen naar het voorstel voor een verordening.

       Verenigbaarheid met andere beleidsterreinen van de Unie

    Evenzo is het voorstel voor een verordening volledig in overeenstemming met de bestaande wettelijke bepalingen op het gebied van vertrouwensdiensten en gegevensbescherming.

    Gelet op het zeer gevoelige karakter van de uitgewisselde informatie is het van essentieel belang dat bij de “instrumentarium”-aanpak van de digitalisering van justitie, onder meer aan de hand van dit voorstel, stevige cyberbeveiligingsnormen worden gewaarborgd. Dit sluit aan op de benadering die is uiteengezet in de EU-strategie inzake cyberbeveiliging 6 en het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende maatregelen voor een hoog gezamenlijk niveau van cyberbeveiliging in de Unie (richtlijn NIS 2) 7 , met als doel de cyberbeveiligingscapaciteit van publieke en particuliere entiteiten, bevoegde instanties en de Unie als geheel op het gebied van cyberbeveiliging en de bescherming van kritieke infrastructuur verder te verbeteren. Hoewel de rechterlijke macht buiten de werkingssfeer van het NIS 2-voorstel valt, is het van essentieel belang dat de lidstaten nationale maatregelen nemen om een vergelijkbaar niveau van cyberbeveiliging te waarborgen.

    2.RECHTSGRONDSLAG, SUBSIDIARITEIT EN EVENREDIGHEID

       Rechtsgrondslag

    Het gebruik van digitale communicatiekanalen in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures zou de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels‑ en strafzaken vergemakkelijken. De rechtsgrondslag voor dit initiatief wordt derhalve gevormd door artikel 81, lid 2, en artikel 82, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) 8 .

    Het gebruik van digitale communicatiekanalen vergemakkelijkt de justitiële samenwerking en de daadwerkelijke toegang tot de rechter in burgerlijke zaken overeenkomstig artikel 81, lid 2, VWEU. Artikel 82, lid 1, VWEU vormt de rechtsgrondslag op basis waarvan de Unie de samenwerking tussen de justitiële of andere bevoegde autoriteiten van de lidstaten in het kader van strafvervolging en tenuitvoerlegging van beslissingen bevordert.

       Subsidiariteit (bij niet-exclusieve bevoegdheid)

    Krachtens artikel 4, lid 2, punt j), VWEU, hebben de Unie en de lidstaten de gedeelde bevoegdheid om maatregelen vast te stellen met betrekking tot de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Bijgevolg kunnen de lidstaten het gebruik van digitale communicatiekanalen in het kader van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter zelf regelen, voor zover de Unie haar bevoegdheid niet heeft uitgeoefend. Zonder EU-maatregelen zal waarschijnlijk slechts zeer langzaam vooruitgang worden geboekt, en zelfs wanneer de lidstaten maatregelen nemen, is het zeer moeilijk om er zonder coördinatie en tussenkomst op EU-niveau voor te zorgen dat de communicatiekanalen interoperabel zijn. Bovendien houden de beoogde digitaliseringsmaatregelen nauw verband met de bestaande rechtsinstrumenten van de Unie op het gebied van grensoverschrijdende justitiële samenwerking en kunnen deze niet door de lidstaten alleen worden verwezenlijkt. De doelstellingen van dit voorstel kunnen door de lidstaten alleen dus niet volledig worden verwezenlijkt, maar enkel op EU-niveau.

    De EU beschikt reeds over bepaalde voorschriften met betrekking tot communicatie. Sommige daarvan voorzien zelfs in het gebruik van moderne technologie. De bestaande regels voorzien evenwel niet in een adequate en holistische infrastructuur voor elektronische communicatie tussen natuurlijke personen, rechtspersonen of bevoegde autoriteiten en de autoriteiten van een andere lidstaat.

    Om de inspanningen van de lidstaten te coördineren en een samenhangend kader voor de bestaande EU-voorschriften tot stand te brengen, zijn EU-maatregelen nodig. Zo zullen gerechtelijke procedures met een grensoverschrijdend effect efficiënter, veerkrachtiger, veiliger en sneller verlopen en zal de communicatie tussen autoriteiten van de lidstaten worden vereenvoudigd en versneld. Het beheer van justitiële zaken met grensoverschrijdende effecten zal hierdoor verbeteren.

    Verdere voordelen vloeien voort uit het bevorderen van de digitalisering van de justitiële samenwerking in de EU en uit het feit dat alle lidstaten daarbij worden betrokken, aangezien de huidige situatie — waarin slechts bepaalde groepen lidstaten maatregelen hebben genomen, met een beperkte en versnipperde respons op de vastgestelde problemen als gevolg — hierdoor zal verbeteren.

       Evenredigheid

    De voorgestelde maatregelen zullen de lidstaten niet zwaarder belasten dan nodig is om de doelstelling van digitale communicatie in de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken te verwezenlijken. De bepalingen met betrekking tot communicatie moeten worden gewijzigd om er een verwijzing naar het digitale communicatiekanaal in op te nemen. Aangezien deze bepalingen worden neergelegd in rechtshandelingen van de Unie, kunnen ze alleen worden gewijzigd door middel van een andere handeling van de Unie.

    De voorgestelde wijzigingsrichtlijn omvat geen nieuwe materiële regels, maar beperkt zich tot een uitbreiding van de communicatievoorschriften met verwijzingen naar het digitale communicatiekanaal, in overeenstemming met het voorstel voor een verordening.

       Keuze van het instrument

    Aangezien de bij dit voorstel gewijzigde rechtshandelingen kaderbesluiten en richtlijnen zijn, is het passend deze te wijzigen door middel van een richtlijn, waarin ook de omzettingsaspecten worden geregeld.

    3.EVALUATIE, RAADPLEGING VAN BELANGHEBBENDEN EN EFFECTBEOORDELING

       Raadpleging van belanghebbenden

    De Commissie werkt al meer dan een decennium in nauw overleg met verschillende belanghebbenden aan een e-justitiebeleid. Die belanghebbenden zijn geraadpleegd over de doelstellingen van het voorstel en de aangewezen beleidsopties. Overeenkomstig de raadplegingsstrategie in het kader van dit voorstel is een groot aantal belanghebbenden geraadpleegd. Daartoe behoren ook de werkgroepen van de Raad inzake e-justitie (Ejustice), burgerlijk recht (Justciv) en justitiële samenwerking in strafzaken (Copen), het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken en het Europees justitieel netwerk voor strafzaken.

    Bij de publicatie van de aanvangseffectbeoordeling en de lancering van een openbare raadpleging heeft de Commissie contact opgenomen met een brede waaier van belanghebbenden, waaronder de nationale autoriteiten van de lidstaten, non-gouvernementele organisaties, beroepsverenigingen, brancheorganisaties en particulieren.

    De resultaten van de raadplegingen laten zien dat er steun is voor de doelstellingen van de voorstellen. Met betrekking tot justitiële samenwerking gaven de belanghebbenden de voorkeur aan verplicht gebruik van het digitale communicatiekanaal boven vrijwillig gebruik ervan. Ook steunden zij het voorstel om partijen in grensoverschrijdende procedures de mogelijkheid te bieden om via videoconferentie- of andere technologieën voor communicatie op afstand deel te nemen aan mondelinge zittingen.

       Bijeenbrengen en gebruik van expertise

    De Commissie heeft de diensten van een contractant ingehuurd om een studie ter ondersteuning van de effectbeoordeling uit te voeren. De contractant heeft diverse, specifiek voor de studie opgezette activiteiten verricht om belanghebbenden te raadplegen, zoals de organisatie van een focusgroep op EU-niveau, een raadpleging van nationale belanghebbenden over de effecten van de beleidsopties, het afnemen van een nationale enquête, één-op-ééngesprekken enz.

    Alle verzamelde gegevens werden gebruikt bij de voorbereiding van het voorstel, met inbegrip van de effectbeoordeling.

    Bovendien heeft de Commissie de aanzienlijke hoeveelheid bestaande gegevens over de digitalisering van justitie in de EU gebruikt, zoals het EU-scorebord voor justitie, het verslag over de rechtsstaat, gegevens van de Europese Commissie voor Efficiëntie in Justitie (Cepej) van de Raad van Europa en de studie met betrekking tot digitaal strafrecht.

       Effectbeoordeling 9

    Aangezien bij het voorstel bepalingen worden vastgesteld om te zorgen voor afstemming op de regels van het voorstel voor een verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, zijn de effecten beoordeeld in het kader van de effectbeoordeling die is opgenomen in het bij dat voorstel gevoegde werkdocument van de diensten van de Commissie.

    De Raad voor regelgevingstoetsing heeft de conceptversie van de effectbeoordeling op 22 september 2021 besproken en heeft op 27 september 2021 een positief advies uitgebracht. Daarbij heeft de raad de volgende aanbevelingen gedaan:

    1) De probleemanalyse moet worden versterkt om de belangrijkste problemen die met dit voorstel worden aangepakt te belichten. De analyse moet worden onderbouwd met gegevens over vrijwillige deelname aan digitalisering, niet-erkenning van elektronische documenten, handtekeningen of zegels en interoperabiliteit.

    2) In het verslag moet worden uitgelegd hoe dit voorstel zal zorgen voor samenhang met andere EU-instrumenten voor het verbeteren van de digitalisering die in het kader van grensoverschrijdende justitiële samenwerking kunnen worden gebruikt. In het verslag moet ook worden uitgelegd waarom de lidstaten de bestaande digitaliseringsmogelijkheden niet volledig benutten.

    3) De effectanalyse moet worden versterkt met een duidelijke weergave van de effecten op met name de investeringskosten en de belanghebbenden. De onzekerheden in de aannamen en de gevolgen daarvan voor de beoordeelde effecten moeten in het verslag worden erkend.

    4) In het verslag moeten de effecten van een mogelijke toename van het aantal grensoverschrijdende zaken worden beoordeeld. Ook moet worden besproken of de verbeterde toegang tot de rechter en de efficiëntere grensoverschrijdende justitiële samenwerking leiden tot een risico van vertraagde behandeling van zaken als gevolg van een hogere werklast voor rechters en de tijd die gerechtelijke procedures in beslag nemen.

    5) In het verslag moet worden beschreven welke gegevensbeschermingskwesties een rol spelen en moet worden erkend dat de overgang van papieren naar elektronische communicatie andere risico’s met zich meebrengt. In het verslag moet aandacht worden besteed aan mogelijke gevoeligheden die verband houden met het feit dat de beschikbaarheid van meer gegevens in digitaal formaat niet alleen de verzending ervan kan vergemakkelijken, maar ook gegevensbeschermings- en beveiligingsproblemen oplevert. De punten van zorg die belanghebbenden hebben geuit over gegevensbescherming moeten in aanmerking worden genomen.

    De Raad voor regelgevingstoetsing heeft aanvullende aanbevelingen meegestuurd met de kwaliteitscontrolelijst.

    Naar aanleiding van de aanbevelingen van de Raad voor regelgevingstoetsing is de effectbeoordeling als volgt gewijzigd:

    1) De probleemstelling is anders geformuleerd, zodat die nu aansluit bij de in hoofdstuk 2 geanalyseerde problemen.

    2) De samenhang met andere initiatieven, zoals e-Codex en eIDAS, alsmede de koppelingen met het Europese e-justitieportaal 10 worden toegelicht.

    3) Hoofdstuk 6 over de effecten van het basisscenario en de beleidsopties is geherstructureerd en voor de afzonderlijke opties zijn de voornaamste effecten (d.w.z. economische effecten, sociale effecten en effecten op de grondrechten) uiteengezet. In het hoofdstuk wordt ook stilgestaan bij de gevolgen die de voornaamste belanghebbenden van het voorstel zullen ondervinden.

    4) In hoofdstuk 6 over de effecten wordt nu toegelicht of het aantal grensoverschrijdende zaken mogelijk dreigt toe te nemen en of het gerechtelijk apparaat een dergelijke stijging kan opvangen.

    5) Hoofdstuk 6 is verduidelijkt wat betreft gegevensbescherming.

    Bovendien is de effectbeoordeling aangevuld met de gegevens uit de ondersteunende studie en uit bijlage 7 bij het verslag. De economische analyse en de kosten voor de lidstaten zijn aan het verslag toegevoegd. De standpunten van de belanghebbenden zijn geschetst in de desbetreffende hoofdstukken van het verslag. De technische aanbevelingen, zoals het samenvoegen van de uitkomst van de openbare raadpleging met bijlage 2, het nummeren van de bladzijden van de bijlagen en het schrappen van de bijlage over het subsidiariteitsschema, zijn opgevolgd.

    In de effectbeoordeling zijn één niet-wetgevende en één wetgevende beleidsoptie met drie subopties geïdentificeerd. Andere opties zijn in een vroeg stadium terzijde geschoven. Een campagne om het gebruik van digitale instrumenten en het e-Codex-systeem voor de communicatie in grensoverschrijdende gerechtelijke procedures te bevorderen, is terzijde geschoven, aangezien een dergelijke campagne geen echt alternatief voor regelgevend optreden zou vormen en in ieder geval zou kunnen worden uitgevoerd in het kader van het basisscenario. Elektronische gegevens- en informatie-uitwisseling via een gecentraliseerd EU-systeem werd geen passende optie geacht, aangezien die moeilijk te rechtvaardigen was vanuit het oogpunt van evenredigheid en subsidiariteit. Bovendien zouden alle informatie, gegevens en documenten worden opgeslagen in de infrastructuur van de Commissie of van de entiteit die het systeem beheert (bijvoorbeeld eu-LISA), terwijl deze geen partij zouden zijn bij grensoverschrijdende uitwisselingen. Een gecentraliseerd systeem zou ook een “single point of failure” vormen, aangezien alle gegevens op één plaats zouden worden opgeslagen, terwijl ze in het geval van een gedecentraliseerd systeem door de afzonderlijke lidstaten worden opgeslagen.

    Het basisscenario waaraan de twee hoofdopties zijn getoetst, voorzag niet in maatregelen om de digitalisering van de grensoverschrijdende justitiële samenwerking en het gebruik van digitale instrumenten ter verbetering van de toegang tot de rechter te bevorderen. Het gebruik van elektronische communicatiemiddelen tussen de autoriteiten zou dan ook vrijwillig blijven. Het gebruik van elektronische handtekeningen en zegels, alsook de verantwoordelijkheden op het gebied van gegevensbescherming, zouden versnipperd blijven. Daarom werden gezien de geschetste doelstellingen van het voorstel de volgende twee opties overwogen: de vaststelling van een aanbeveling van de Commissie (niet-wetgevende optie) of de vaststelling van een rechtshandeling — een verordening (wetgevende optie).

    De wetgevende optie vereist een pakket bestaande uit een verordening met horizontale bepalingen en wijzigingen van bestaande verordeningen met het oog op de samenhang, en een richtlijn met wijzigingen van bestaande richtlijnen en kaderbesluiten.

    De niet-wetgevende optie zou maatregelen behelzen om de lidstaten aan te sporen tot het gebruik van het e‑Codex-systeem voor digitale grensoverschrijdende communicatie en de toegang tot de rechter. Met een aanbeveling van de Commissie kunnen de lidstaten worden gestimuleerd om een geharmoniseerde aanpak te volgen bij het gebruik van elektronische communicatie, met inbegrip van videoconferentie, elektronische documenten en elektronische zegels en handtekeningen. Gelet op de vrijwillige aard hiervan, zouden de lidstaten hun eigen digitale instrumenten kunnen ontwikkelen. Dergelijke maatregelen zijn technisch en operationeel haalbaar. De kosteneffectiviteit zou afhangen van de wijze waarop de afzonderlijke lidstaten omgaan met digitalisering en van hun behoeften en middelen. Voor zover deze optie aan de doelstellingen van het voorstel beantwoordt, garandeert een aanbeveling evenwel niet dat digitale communicatie-instrumenten daadwerkelijk worden gebruikt, dat het digitale kanaal interoperabel is, dat elektronische documenten worden aanvaard of dat er gemeenschappelijke normen inzake het gebruik en de erkenning van vertrouwensdiensten worden vastgesteld.

    In het kader van de wetgevende optie zullen wetgevende maatregelen (een verordening en een richtlijn) worden vastgesteld. In een verordening zullen regels voor het opzetten van een elektronisch kanaal op basis van e‑Codex (dat in de effectbeoordeling inzake het voorstel van de Commissie voor een e‑Codex-verordening is aangewezen als meest geschikte technische oplossing) worden opgenomen. Het kanaal, dat een gedecentraliseerd IT-systeem vormt, zal worden gebruikt voor communicatie en de uitwisseling van informatie, gegevens en documenten tussen rechtbanken en bevoegde autoriteiten, en in voorkomend geval met JBZ-agentschappen en EU-organen. Ook zullen er regels worden ingevoerd ter ondersteuning van de communicatie tussen natuurlijke en rechtspersonen, en tussen de rechtbanken en bevoegde autoriteiten van de lidstaten, waaronder regels over het gebruik van videoconferenties of andere technologieën voor communicatie op afstand. De verantwoordelijkheden van verwerkingsverantwoordelijken en gegevensverwerkers zullen worden omschreven. Bij deze optie wordt ervan uitgegaan dat de door de Commissie ontwikkelde IT-systemen voor de uitwisseling van Europese onderzoeksbevelen en voor betekening of kennisgeving van stukken/bewijsverkrijging worden uitgebreid tot alle grensoverschrijdende justitiële communicatie die wordt gereguleerd in de EU-instrumenten inzake justitiële samenwerking. De lidstaten zullen hun nationale IT-systemen kunnen koppelen aan een gedecentraliseerd netwerk of zullen de door de Commissie ontwikkelde en kosteloos aangeboden softwareoplossing kunnen gebruiken. Zo kunnen de rechtbanken en/of bevoegde autoriteiten die deelnemen aan de procedures die vallen onder de EU-instrumenten inzake grensoverschrijdende justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken, rechtstreeks met elkaar communiceren. In het kader van de wetgevende optie zijn drie subopties overwogen: a) verplicht of vrijwillig gebruik van het digitale kanaal; b) verplichte of vrijwillige aanvaarding van elektronische communicatie met betrekking tot natuurlijke en rechtspersonen; en c) een regelgevende of niet-regelgevende aanpak voor het gebruik en de erkenning van vertrouwensdiensten. Met een richtlijn zullen de bestaande kaderbesluiten en richtlijnen worden gewijzigd om deze af te stemmen op de regels van de verordening.

    Na een vergelijking van de beleidsopties en de subopties, waarbij ze zijn afgezet tegen de doelstellingen van het voorstel, is de voorkeur gegeven aan de wetgevende optie. Bij deze optie wordt het gebruik van digitale communicatie verplicht (met inachtneming van gerechtvaardigde uitzonderingen) voor de communicatie tussen rechtbanken en bevoegde autoriteiten (en tussen deze rechtbanken en autoriteiten enerzijds en de EU-agentschappen en -organen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken anderzijds). In deze optie zullen rechtbanken en bevoegde autoriteiten bovendien worden verplicht om elektronische communicatie van natuurlijke en rechtspersonen te aanvaarden, en zal worden voorzien in een rechtsgrondslag voor het gebruik van videoconferentie- en andere technologieën voor communicatie op afstand voor mondelinge zittingen in grensoverschrijdende zaken, en voor het gebruik en de erkenning van vertrouwensdiensten.

    Terwijl de rechtbanken en de bevoegde autoriteiten elektronische communicatie van natuurlijke en rechtspersonen zullen moeten aanvaarden, is het gebruik van het digitale kanaal voor natuurlijke en rechtspersonen facultatief. Het staat hun vrij om traditionele communicatiemiddelen te gebruiken, waaronder desgewenst communicatie op papier.

    Het gebruik van het digitale kanaal zal naar verwachting positieve milieueffecten hebben doordat er minder papier en postverzendingen nodig zijn. Deze milieueffecten houden voornamelijk verband met de invoering van elektronische communicatiemiddelen en een waarschijnlijke toename van het gebruik van videoconferenties en communicatie op afstand in plaats van terechtzittingen waarop personen fysiek verschijnen. Hoewel bij de productie en de werking van de apparatuur waarschijnlijk energie wordt verbruikt, zal het totale milieueffect positief zijn.

       Resultaatgerichtheid en vereenvoudiging

    Dit voorstel heeft tot doel om moderne digitale technologie te introduceren in de justitiële samenwerking in burgerlijke, handels- en strafzaken met grensoverschrijdende effecten. Naar verwachting zal de communicatie tussen de bevoegde autoriteiten hierdoor sneller, goedkoper, veiliger en betrouwbaarder worden.

    Het gebruik van het digitale communicatiekanaal zal de administratieve lasten verlichten en de behandeling van zaken efficiënter maken.

         Grondrechten

    Door de communicatie tussen de rechtbanken en de bevoegde autoriteiten van de lidstaten via het digitale kanaal te laten verlopen, kunnen achterstanden worden weggewerkt, kunnen de administratieve lasten worden verminderd en kan de uitwisseling van informatie tussen deze autoriteiten worden vergemakkelijkt en versneld. Daardoor zal de behandeling van zaken in totaal minder tijd in beslag nemen en zullen de procedurekosten verminderen.

    Het systeem dat bij de voorgestelde verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken wordt vastgesteld voor de uitwisseling tussen de rechtbanken en de bevoegde autoriteiten en tussen deze entiteiten en natuurlijke en rechtspersonen, heeft een gedecentraliseerd karakter, wat betekent dat de entiteit die wordt belast met het operationele beheer van de onderdelen ervan, geen gegevens zal opslaan of verwerken. Al naargelang het toegangspunt tot het systeem wordt beheerd door een EU‑instelling, ‑agentschap of -orgaan of op nationaal niveau, en afhankelijk van welke nationale autoriteiten persoonsgegevens verwerken en voor welke doeleinden, is ofwel Verordening (EU) 2018/1725 11 , de algemene verordening gegevensbescherming 12 , ofwel Richtlijn (EU) 2016/680 13 van toepassing.4.GEVOLGEN VOOR DE BEGROTING

    Dit voorstel zorgt voor samenhang met de coherente reeks voorschriften die is neergelegd in het voorstel voor een verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in burgerlijke, handels- en strafzaken. Daarom worden de gevolgen voor de begroting reeds in aanmerking genomen bij het voorstel voor een verordening, dat betrekking heeft op de technische uitvoeringsaspecten, terwijl dit voorstel alleen zorgt voor aanpassing van de wetgeving.

    Om die reden zal het voorstel voor een wijzigingsrichtlijn geen op zichzelf staande gevolgen voor de begroting hebben.

    5.OVERIGE ELEMENTEN

       Uitvoeringsplanning en regelingen betreffende controle, evaluatie en rapportage

    Aangezien de technische uitvoeringsaspecten van de justitiële samenwerking via het digitale communicatiekanaal worden beheerst door het voorstel voor een verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, zijn de voorschriften van de verordening van toepassing op de uitvoering, de monitoring en de evaluatie van en de rapportage over de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan.

    Het toepassingsgebied van dit voorstel is beperkt tot de wijziging van bepaalde wettelijke voorschriften inzake communicatie. Daarom moeten de effecten ervan op het niveau van de afzonderlijke gewijzigde instrumenten worden gemonitord, geëvalueerd en gerapporteerd in verslagen.

       Toelichtende stukken (bij richtlijnen)

    Deze richtlijn vereist geen toelichtende stukken over de omzetting.

       Artikelsgewijze toelichting

    Artikelen 1 tot en met 11 voorzien in wijzigingen van de kaderbesluiten en richtlijnen in burgerlijke, handels- en strafzaken om te verwijzen naar de bij de verordening betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in burgerlijke, handels- en strafzaken vastgestelde digitale communicatiemiddelen teneinde onzekerheid over de krachtens de bestaande rechtshandelingen te gebruiken communicatiemiddelen te vermijden.

    Artikelen 12 tot en met 15 voorzien in de omzettingsperioden voor de uitvoering van de wijzigingen van de betrokken richtlijnen en kaderbesluiten.

    Artikel 16 bepaalt dat de richtlijn in werking treedt op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 17 verduidelijkt dat de richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    2021/0395 (COD)

    Voorstel voor een

    RICHTLIJN VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

    tot wijziging van Richtlijn 2003/8/EG van de Raad, de Kaderbesluiten 2002/465/JBZ, 2002/584/JBZ, 2003/577/JBZ, 2005/214/JBZ, 2006/783/JBZ, 2008/909/JBZ, 2008/947/JBZ, 2009/829/JBZ en 2009/948/JBZ van de Raad en Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft de digitalisering van de justitiële samenwerking

    HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 81, lid 2, punten e) en f), en artikel 82, lid 1, punt d),

    Gezien het voorstel van de Europese Commissie,

    Na toezending van het ontwerp van wetgevingshandeling aan de nationale parlementen,

    Handelend volgens de gewone wetgevingsprocedure,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)In haar mededeling van 2 december 2020 over de digitalisering van justitie in de EU 14 heeft de Commissie gewezen op de noodzaak om het wetgevingskader inzake de grensoverschrijdende procedures van de Unie in burgerlijke, handels- en strafzaken te moderniseren, in overeenstemming met het beginsel “standaard digitaal”, met inachtneming van de nodige waarborgen om sociale uitsluiting te vermijden.

    (2)Het vergemakkelijken van de justitiële samenwerking tussen de lidstaten behoort tot de hoofddoelstellingen van de EU-ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, zoals verankerd in het derde deel, titel V, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.

    (3)Teneinde de justitiële samenwerking te verbeteren in burgerlijke, handels- en strafzaken met grensoverschrijdende effecten, moeten de rechtshandelingen van de Unie die voorzien in communicatie tussen bevoegde autoriteiten, met inbegrip van agentschappen en organen van de Unie, worden aangevuld met voorwaarden voor het uitvoeren van die communicatie met digitale middelen.

    (4)Om deze doelstellingen te verwezenlijken is Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] vastgesteld.

    (5)Om de doelstellingen van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] volledig te verwezenlijken en de bestaande rechtshandelingen van de Unie in burgerlijke, handels- en strafzaken af te stemmen op die verordening, moeten de volgende rechtshandelingen worden gewijzigd: Richtlijn 2002/8/EG van de Raad 15 , de Kaderbesluiten 2002/465/JBZ 16 , 2002/584/JBZ 17 , 2003/577/JBZ 18 , 2005/214/JBZ 19 , 2006/783/JBZ 20 , 2008/909/JBZ 21 , 2008/947/JBZ 22 , 2009/829/JBZ 23 en 2009/948/JBZ 24 van de Raad en Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad 25 .

    (6)De wijzigingen moeten ervoor zorgen dat de communicatie tussen autoriteiten in overeenstemming is met de regels en beginselen van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].

    (7)Aangezien deze richtlijn voorziet in wijzigingen van reeds in de interne rechtsorde van de lidstaten omgezette regels, moet deze ook specifieke bepalingen inzake de omzetting van die wijzigingen omvatten. De omzettingsbepalingen moeten worden afgestemd op de uitvoeringstermijnen als bedoeld in Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].

    (8)Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van Protocol nr. 22 betreffende de positie van Denemarken, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, neemt Denemarken niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

    (9)[Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en onverminderd artikel 4 van dat protocol, neemt Ierland niet deel aan de vaststelling van deze richtlijn en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.]

    OF

    [Overeenkomstig artikel 3 en artikel 4 bis, lid 1, van Protocol nr. 21 betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland ten aanzien van de ruimte van vrijheid, veiligheid en recht, gehecht aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, heeft Ierland [bij brief van …] te kennen gegeven dat het aan de vaststelling en toepassing van deze richtlijn wenst deel te nemen],

    HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

    HOOFDSTUK I
    WIJZIGINGEN VAN RECHTSHANDELINGEN OP HET GEBIED VAN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN BURGERLIJKE EN HANDELSZAKEN

    Artikel 1
    Wijziging van Richtlijn 
    2002/8/EG

    Artikel 13, lid 4, van Richtlijn 2002/8/EG wordt vervangen door:

    “4. De bevoegde verzendende autoriteit verzendt het verzoek overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]* binnen 15 dagen te rekenen vanaf het tijdstip van ontvangst van het naar behoren in een van de in lid 2 van dit artikel bedoelde talen ingevulde verzoek en de zo nodig in een van die talen vertaalde begeleidende stukken naar de bevoegde ontvangende autoriteit in de andere lidstaat.”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”.

    HOOFDSTUK II
    WIJZIGINGEN VAN RECHTSHANDELINGEN OP HET GEBIED VAN JUSTITIËLE SAMENWERKING IN STRAFZAKEN

    Artikel 2
    Wijziging van Kaderbesluit
    2002/465/JBZ

    Aan artikel 1 van Kaderbesluit 2002/465/JBZ wordt het volgende lid toegevoegd:

    “13. De schriftelijke communicatie tussen de lidstaten met het oog op het instellen van een gezamenlijk onderzoeksteam en het ondertekenen van een overeenkomst inzake een gezamenlijk onderzoeksteam vindt plaats overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*.

    _______

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”

    Artikel 3
    Wijziging van Kaderbesluit
    2002/584/JBZ

    Kaderbesluit 2002/584/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 10 wordt lid 4 vervangen door:

    “De uitvaardigende rechterlijke autoriteit zendt het Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]* toe, onverminderd de leden 2 en 3 van dit artikel.”;

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) In artikel 18, lid 1, wordt punt a) vervangen door:

    “a) de gezochte persoon wordt gehoord overeenkomstig artikel 19 of door middel van een videoconferentie overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]; of”; 

    3) In artikel 25 wordt lid 3 vervangen door:

    “3. Het verzoek om doortocht, alsmede de in lid 1 van dit artikel bedoelde gegevens, kunnen aan de overeenkomstig lid 2 van dit artikel aangewezen autoriteit worden toegezonden overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]. De lidstaat van doortocht geeft op dezelfde wijze kennis van zijn beslissing.”

    Artikel 4
    Wijziging van Kaderbesluit
    2003/577/JBZ

    Kaderbesluit 2003/577/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 4 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. Elke beslissing tot bevriezing in de zin van dit kaderbesluit, vergezeld van het in artikel 9 van dit kaderbesluit bedoelde certificaat, wordt door de rechterlijke autoriteit die haar heeft gegeven, rechtstreeks toegezonden aan de voor de tenuitvoerlegging bevoegde rechterlijke autoriteit overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) Artikel 5, lid 1, derde alinea, wordt vervangen door:

    “Aan de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat wordt onverwijld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] kennisgegeven van de tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing.”;

    3) In artikel 7 wordt lid 3 vervangen door:

    “3. Elke beslissing tot niet-erkenning of niet-tenuitvoerlegging wordt onverwijld genomen en ter kennis gebracht van de bevoegde rechterlijke autoriteiten van de beslissingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”;

    4) Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 2 wordt vervangen door:

    “2. Aan de bevoegde rechterlijke autoriteit van de beslissingsstaat wordt onverwijld kennisgegeven van het uitstel van de tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing, met inbegrip van de gronden voor het uitstel en, zo mogelijk, de verwachte duur van het uitstel, overeenkomstig artikel 3 Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”;

    b) lid 3 wordt vervangen door:

    “3. Zodra de gronden voor uitstel zijn vervallen, neemt de bevoegde rechterlijke autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat: onverwijld de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot bevriezing en stelt zij de bevoegde rechterlijke autoriteit in de beslissingsstaat daarvan in kennis overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”

    Artikel 5
    Wijziging van Kaderbesluit
    2005/214/JBZ

    Kaderbesluit 2005/214/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 4 wordt lid 3 vervangen door:

    “3. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt de beslissing of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, vergezeld van het certificaat, rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*. Aan de tenuitvoerleggingsstaat wordt op zijn verzoek het origineel van de beslissing of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan en het origineel van het certificaat toegezonden. Ook alle ambtelijke mededelingen worden rechtstreeks door deze bevoegde autoriteiten uitgewisseld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) In artikel 7 wordt lid 3 vervangen door:

    “3. In de gevallen bedoeld in lid 1 en lid 2, onder c) en g), raadpleegt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat, voordat zij besluit een beslissing geheel of gedeeltelijk niet te erkennen of niet ten uitvoer te leggen, de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*, in voorkomend geval met het verzoek om onverwijld alle noodzakelijke gegevens te verstrekken.”

    3) In artikel 14 wordt de aanhef vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], in kennis:”.

    Artikel 6
    Wijziging van Kaderbesluit
    2006/783/JBZ

    Kaderbesluit 2006/783/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 4 wordt lid 2 vervangen door:

    “2. De beslissing tot confiscatie of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan wordt, vergezeld van het certificaat, door de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]* rechtstreeks toegezonden aan de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die bevoegd is de beslissing ten uitvoer te leggen. Het originele exemplaar van de beslissing tot confiscatie, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, en het originele exemplaar van het certificaat worden aan de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle formele schriftelijke communicatie vindt rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten plaats overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) Artikel 10 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 3 wordt vervangen door:

    “3. In geval van opschorting overeenkomstig lid 1, onder a), van dit artikel stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan onverwijld in kennis overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], en komt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat de in artikel 14, lid 3, van dit kaderbesluit bedoelde verplichtingen na.”;

    b) lid 4 wordt vervangen door:

    “4. In de in lid 1, onder b), c), d) en e), van dit artikel bedoelde gevallen stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld in kennis van de opschorting van de tenuitvoerlegging, met inbegrip van de gronden voor de opschorting en, zo mogelijk, de verwachte duur van de opschorting, overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].

    Zodra de gronden voor opschorting zijn vervallen, neemt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld de nodige maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie en stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat daarvan in kennis overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    3) In artikel 14, lid 3, wordt de aanhef vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de betrokken tenuitvoerleggingsstaten onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], in kennis van:”

    4) Artikel 15 wordt vervangen door:

    “Artikel 15

    Beëindiging van de tenuitvoerlegging

    De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], in kennis van iedere beslissing of maatregel waardoor de beslissing niet meer uitvoerbaar is of om een andere reden aan de tenuitvoerleggingsstaat onttrokken wordt. Zodra de tenuitvoerleggingsstaat in kennis is gesteld van die beslissing of maatregel beëindigt hij de tenuitvoerlegging van de beslissing tot confiscatie.”;

    5) In artikel 17 wordt de aanhef vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], in kennis:”

    Artikel 7
    Wijziging van Kaderbesluit
    2008/909/JBZ

    Kaderbesluit 2008/909/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 5 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt het vonnis of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, vergezeld van het certificaat, rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*. Het origineel van het vonnis, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, en het origineel van het certificaat worden aan de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle mededelingen worden eveneens rechtstreeks tussen de bevoegde autoriteiten uitgewisseld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) In artikel 16 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. Elke lidstaat staat, in overeenstemming met zijn interne recht, de doortocht over zijn grondgebied toe van een gevonniste persoon die naar de tenuitvoerleggingsstaat wordt overgebracht, indien de beslissingsstaat hem, samen met het verzoek om doortocht, een afschrift van het in artikel 4 van dit kaderbesluit bedoelde certificaat heeft doen toekomen. Het verzoek om doortocht en het certificaat kunnen worden toegezonden overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]. Op verzoek van de met het oog op doortocht aangezochte lidstaat verstrekt de beslissingsstaat een vertaling van het certificaat in een van de in het verzoek op te geven talen die door de met het oog op doortocht aangezochte lidstaat wordt aanvaard.”;

    3) In artikel 21 wordt de aanhef vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], in kennis van:”.

    Artikel 8
    Wijziging van Kaderbesluit
    2008/947/JBZ

    Kaderbesluit 2008/947/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 2 wordt vervangen door:

    “2. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat zendt het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in lid 1 van dit artikel bedoelde certificaat rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*. Het origineel van het vonnis en, in voorkomend geval, van de proeftijdbeslissing, of de voor eensluidend gewaarmerkte afschriften daarvan, en het origineel van het certificaat worden aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle ambtelijke mededelingen worden eveneens rechtstreeks door deze bevoegde autoriteiten uitgewisseld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    b) lid 7 wordt vervangen door:

    “7. Indien de autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat die een vonnis, en, in voorkomend geval, een proeftijdbeslissing, tezamen met het in lid 1 van dit artikel bedoelde certificaat, ontvangt, niet bevoegd is om het vonnis te erkennen en de daaruit voortvloeiende, voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden of alternatieve straffen vereiste maatregelen te nemen, zendt zij het vonnis ambtshalve aan de bevoegde autoriteit toe en stelt zij de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat hiervan onverwijld in kennis overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”;

    2) In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat beslist zo spoedig mogelijk en binnen een termijn van 60 dagen na ontvangst van het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing, tezamen met het in artikel 6, lid 1, van dit kaderbesluit bedoelde certificaat of zij het vonnis en, in voorkomend geval, de proeftijdbeslissing erkent en of zij de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de proeftijdvoorwaarden en de alternatieve straffen aanvaardt. Zij stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld in kennis van haar beslissing overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”;

    3) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 1 wordt vervangen door:

    “1. De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], in kennis van alle beslissingen betreffende:

    a) wijziging van de proeftijdvoorwaarde of van de alternatieve straf;

    b) intrekking van de opschorting van de tenuitvoerlegging van het vonnis of herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling;

    c) tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of een tot vrijheidsbeneming strekkende maatregel vanwege het niet-naleven van een proeftijdvoorwaarde of alternatieve straf;

    d) het aflopen van de proeftijdvoorwaarden of de alternatieve straf.”;

       b) lid 3 wordt vervangen door:

    “3. De bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] in kennis van alle omstandigheden of vaststellingen die volgens haar tot gevolg zouden kunnen hebben dat een of meer van de in lid 1, onder a), b) en c), van dit artikel bedoelde beslissingen worden gegeven.”; “;

    4) In artikel 17 wordt lid 3 vervangen door:

    “3. De in lid 1, onder a) en b), en lid 2 van dit artikel bedoelde vaststellingen worden ter kennis gebracht door middel van het modelformulier in bijlage II. De in lid 1, onder c), bedoelde feiten en omstandigheden worden ter kennis gebracht overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening], en indien mogelijk door middel van het modelformulier in bijlage II.”;

    5) In artikel 18 wordt de aanhef vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit van de beslissingsstaat onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] in kennis van:”.

    Artikel 9
    Wijziging van Kaderbesluit
    2009/829/JBZ

    Kaderbesluit 2009/829/JBZ wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 10 wordt lid 2 vervangen door:

    “2. De bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat zendt de beslissing inzake toezichtmaatregelen of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan, vergezeld van het certificaat, rechtstreeks toe aan de bevoegde autoriteit van de tenuitvoerleggingsstaat overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*. Het origineel van de beslissing inzake toezichtmaatregelen, of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift, en het origineel van het certificaat worden aan de tenuitvoerleggingsstaat toegezonden, indien deze daarom verzoekt. Alle ambtelijke mededelingen worden eveneens rechtstreeks door deze bevoegde autoriteiten uitgewisseld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) In artikel 20, lid 2, wordt de aanhef vervangen door:

    “De bevoegde autoriteit in de tenuitvoerleggingsstaat stelt de bevoegde autoriteit in de beslissingsstaat onverwijld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] in kennis van:”.

    Artikel 10
    Wijziging van Kaderbesluit
    2009/948/JBZ

    Artikel 7 van Kaderbesluit 2009/948/JBZ wordt vervangen door:

    “Artikel 7

    Communicatiemiddelen

    De contacterende en gecontacteerde autoriteiten onderhouden contact overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”.

    Artikel 11
    Wijziging van Richtlijn
    2014/41/EU

    Richtlijn 2014/41/EU wordt als volgt gewijzigd:

    1) In artikel 7 wordt lid 1 vervangen door:

    “1. De uitvaardigende autoriteit zendt het overeenkomstig artikel 5 ingevulde EOB toe aan de uitvoerende autoriteit overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening]*.

    ________

    *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken, en tot wijziging van bepaalde handelingen op het gebied van justitiële samenwerking (PB L …).”;

    2) In artikel 15 wordt lid 2 vervangen door:

    “2. Zodra de reden voor het uitstel vervalt, neemt de uitvoerende autoriteit onmiddellijk de nodige maatregelen ter tenuitvoerlegging van het EOB en stelt zij de uitvaardigende autoriteit in kennis overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”;

    3) Artikel 16 wordt als volgt gewijzigd:

    a) lid 2 wordt vervangen door:

    “2. Onverminderd artikel 10, leden 4 en 5, van deze richtlijn geeft de uitvoerende autoriteit onverwijld en op elke willekeurige wijze bericht aan de uitvaardigende autoriteit:

    a) indien de uitvoerende autoriteit onmogelijk een beslissing over de erkenning of tenuitvoerlegging kan nemen omdat het formulier als voorzien in bijlage A onvolledig is of kennelijk onjuist is ingevuld;

    b) indien de uitvoerende autoriteit het tijdens de tenuitvoerlegging van het EOB zonder verdere navraag passend acht onderzoeksmaatregelen uit te voeren waarin oorspronkelijk niet was voorzien — of die op het ogenblik waarop het EOB werd uitgevaardigd niet konden worden bepaald — opdat de uitvaardigende autoriteit ter zake verdere maatregelen kan nemen, of

    c) indien de uitvoerende autoriteit vaststelt dat zij in een specifiek geval de vormvoorschriften en procedures die de uitvaardigende autoriteit overeenkomstig artikel 9 uitdrukkelijk heeft aangegeven, niet in acht kan nemen.

    Op verzoek van de uitvaardigende autoriteit wordt het bericht onverwijld bevestigd overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening].”;

    b) in lid 3 wordt de aanhef vervangen door:

    Onverminderd artikel 10, leden 4 en 5, van deze richtlijn geeft de uitvoerende autoriteit onverwijld en overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bericht aan de uitvaardigende autoriteit van:”.

    HOOFDSTUK III
    OMZETTING

    Artikel 12
    Omzetting van de artikelen 3, 7 en 11

    De lidstaten stellen uiterlijk [twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 3, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling] de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 3, 7 en 11, en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Zij passen die bepalingen toe met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 3, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar de artikelen 3, 7 en 11 van deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 13
    Omzetting van artikel 
    1

    De lidstaten stellen uiterlijk [twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling] de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om te voldoen aan artikel 1 en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Zij passen die bepalingen toe met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 4, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar artikel 1 van deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 14
    Omzetting van de artikelen 
    4, 5, 6 en 10 

    De lidstaten stellen uiterlijk [twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 5, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling] de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 4, 5, 6 en 10 en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Zij passen die bepalingen toe met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 5, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar de artikelen 4, 5, 6, 10 en 11 van deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 15
    Omzetting van de artikelen 
    2, 8 en 9

    De lidstaten stellen uiterlijk [twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 6, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling] de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn om te voldoen aan de artikelen 2, 8 en 9 en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onmiddellijk mee.

    Zij passen die bepalingen toe met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de periode van twee jaar na de vaststelling van de in artikel 12, lid 6, van Verordening (EU) …/… [digitaliseringsverordening] bedoelde uitvoeringshandeling.

    Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar de artikelen 2, 8 en 9 van deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

    Artikel 16
    Inwerkingtreding

    Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Artikel 17

    Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten overeenkomstig de Verdragen.

    Gedaan te Brussel,

    Voor het Europees Parlement    Voor de Raad

    De voorzitter    De voorzitter

    (1)    In het kader van dit voorstel voor een richtlijn moet onder het “standaard digitaal”-beginsel worden verstaan: een manier om de communicatie efficiënter en veerkrachtiger te maken en de kosten en administratieve lasten te verminderen door het digitale kanaal aan te wijzen als het voorkeurskanaal voor communicatie.
    (2)    Kaderbesluit 2003/577/JBZ van de Raad van 22 juli 2003 inzake de tenuitvoerlegging in de Europese Unie van beslissingen tot bevriezing van voorwerpen of bewijsstukken (PB L 196 van 2.8.2003, blz. 45).
    (3)    Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59).
    (4)    Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen, PE/38/2018/REV/1 (PB L 303 van 28.11.2018, blz. 1).    
    (5) *     Verordening (EU) […] van het Europees Parlement en de Raad betreffende de digitalisering van de justitiële samenwerking en de toegang tot de rechter in grensoverschrijdende burgerlijke, handels- en strafzaken (PB L …).
    (6)    JOIN(2020) 18 final.
    (7)    COM(2020) 823 final.
    (8)    Geconsolideerde versie van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 326 van 26.10.2012, blz. 47).
    (9)    SWD(2021) 392.
    (10)    Dit is het belangrijkste instrument dat is ontwikkeld als één loket dat toegang biedt tot informatie en diensten op justitiegebied.
    (11)    Verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 45/2001 en Besluit nr. 1247/2002/EG (PB L 295 van 21.11.2018, blz. 39).
    (12)    Verordening (EU) 2016/679 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 1).
    (13)    Richtlijn (EU) 2016/680 van het Europees Parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door bevoegde autoriteiten met het oog op de voorkoming, het onderzoek, de opsporing en de vervolging van strafbare feiten of de tenuitvoerlegging van straffen, en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Kaderbesluit 2008/977/JBZ van de Raad (PB L 119 van 4.5.2016, blz. 89).
    (14)    Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, Digitalisering van justitie in de Europese Unie — Een instrumentarium met mogelijkheden, COM(2020) 710 final.
    (15)    Richtlijn 2003/8/EG van de Raad van 27 januari 2003 tot verbetering van de toegang tot de rechter bij grensoverschrijdende geschillen, door middel van gemeenschappelijke minimumvoorschriften betreffende rechtsbijstand bij die geschillen (PB L 26 van 31.1.2003, blz. 41).
    (16)    Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 inzake gemeenschappelijke onderzoeksteams (PB L 162 van 20.6.2002, blz. 1).
    (17)    Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten — Verklaringen van sommige lidstaten bij de aanneming van het kaderbesluit (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
    (18)    Kaderbesluit van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (PB L 190 van 18.7.2002, blz. 1).
    (19)    Kaderbesluit 2005/214/JBZ van de Raad van 24 februari 2005 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties (PB L 76 van 22.3.2005, blz. 16).
    (20)    Kaderbesluit 2006/783/JBZ van de Raad van 6 oktober 2006 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie (PB L 328 van 24.11.2006, blz. 59).
    (21)    Kaderbesluit 2008/909/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafvonnissen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen zijn opgelegd, met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (PB L 327 van 5.12.2008, blz. 27).
    (22)    Kaderbesluit 2008/947/JBZ van de Raad van 27 november 2008 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning op vonnissen en proeftijdbeslissingen met het oog op het toezicht op proeftijdvoorwaarden en alternatieve straffen (PB L 337 van 16.12.2008, blz. 102).
    (23)    Kaderbesluit 2009/829/JBZ van de Raad van 23 oktober 2009 inzake de toepassing, tussen de lidstaten van de Europese Unie, van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen inzake toezichtmaatregelen als alternatief voor voorlopige hechtenis (PB L 294 van 11.11.2009, blz. 20).
    (24)    Kaderbesluit 2009/948/JBZ van de Raad van 30 november 2009 over het voorkomen en beslechten van geschillen over de uitoefening van rechtsmacht bij strafprocedures (PB L 328 van 15.12.2009, blz. 42).
    (25)    Richtlijn 2014/41/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken (PB L 130 van 1.5.2014, blz. 1).
    Top